Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 1 februari 2001.
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 1 februari 2001.
Juridisch kader
1 De Nederlandse Antillen maken deel uit van de landen en gebieden overzee (hierna: LGO"), waarop het Vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing is. De associatie van de LGO met de Gemeenschap wordt geregeld in het Vierde deel van het EG-Verdrag en in het krachtens artikel 136, tweede alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 187 EG) vastgestelde besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 263, blz. 1; hierna: LGO-besluit").
2 In zijn oorspronkelijke versie bepaalde artikel 101, lid 1, van het LGO-besluit:
Producten van oorsprong uit de LGO mogen met vrijdom van douanerechten en heffingen van gelijke werking in de Gemeenschap worden ingevoerd."
3 Artikel 102 van dit besluit bepaalde:
De Gemeenschap past bij de invoer van producten van oorsprong uit de LGO geen kwantitatieve beperkingen, noch maatregelen van gelijke werking toe."
4 Artikel 108, lid 1, eerste streepje, van het LGO-besluit verwijst voor de definitie van het begrip producten van oorsprong en de desbetreffende methoden van administratieve samenwerking" naar bijlage II bij dit besluit.
5 Volgens artikel 1 van bijlage II bij het LGO-besluit wordt een product als van oorsprong uit de LGO, uit de Gemeenschap of uit de staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (hierna: ACS-staten") beschouwd, indien het aldaar ofwel geheel en al is verkregen, ofwel toereikend is verwerkt.
6 Artikel 6, lid 2, van bijlage II bij het LGO-besluit bepaalt, dat wanneer geheel en al in de Gemeenschap of in de ACS-staten verkregen producten in de LGO worden be- of verwerkt, zij worden geacht geheel en al in de LGO te zijn verkregen. Krachtens deze regel, de zogenoemde oorsprongscumulatie EG/LGO" of de oorsprongscumulatie ACS/LGO" naar gelang van het geval, kan suiker van oorsprong uit de Gemeenschap of de ACS-staten, die in de LGO een bepaalde be- of verwerking heeft ondergaan, onbeperkt met vrijdom van douanerechten in de Gemeenschap worden ingevoerd.
7 Artikel 109 van het LGO-besluit luidt:
1. Indien de toepassing van dit besluit in een sector van economische activiteit van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten ernstige verstoringen teweegbrengt, of hun externe financiële stabiliteit in gevaar brengt, of indien moeilijkheden rijzen die in een sector van activiteit van de Gemeenschap of in een regio ervan tot een verslechtering dreigen te leiden, kan de Commissie volgens de in bijlage IV vastgestelde procedure de vereiste vrijwaringsmaatregelen nemen of de betrokken lidstaat tot het nemen van zulke maatregelen machtigen.
2. Voor de toepassing van lid 1 moeten bij voorrang die maatregelen worden gekozen die in de werking van de associatie en van de Gemeenschap zo weinig mogelijk verstoringen teweegbrengen. Deze maatregelen mogen geen grotere draagwijdte hebben dan strikt noodzakelijk is om de aan het licht getreden moeilijkheden te verhelpen."
8 Op 24 november 1997 stelde de Raad besluit 97/803/EG tot tussentijdse herziening van het LGO-besluit (PB L 329, blz. 50) vast, dat op 30 november 1997 in werking trad.
9 Bij besluit 97/803 werden in het LGO-besluit de artikelen 108 bis en 108 ter ingevoegd, die voor respectievelijk rijst en suiker de oorsprongscumulatie ACS/LGO toestaan ten belope van een bepaalde hoeveelheid per jaar.
10 Bij besluit 97/803 werden eveneens de artikelen 101, lid 1, en 102 van het LGO-besluit gewijzigd, die thans luiden:
Artikel 101
1. Producten van oorsprong uit de LGO mogen vrij van invoerrechten in de Gemeenschap worden ingevoerd.
(...)
Artikel 102
Onverminderd de artikelen 108 bis en 108 ter past de Gemeenschap bij de invoer van producten van oorsprong uit de LGO geen kwantitatieve beperkingen, noch maatregelen van gelijke werking toe."
11 Op 17 december 1997 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 2553/97 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor bepaalde producten van de GN-codes 1701, 1702, 1703 en 1704 met oorsprongscumulatie ACS/LGO (PB L 349, blz. 26) vast.
12 Op 15 november 1999 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 2423/1999 tot invoering van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van suiker van GN-code 1701 en mengsels van suiker en cacao van GN-codes 1806 10 30 en 1806 10 90 van oorsprong uit de landen en gebieden overzee (PB L 294, blz. 11) vast. Bij die verordening, die van toepassing was tot en met 29 februari 2000, onderwierp de Commissie de invoer van die producten aan een minimumprijs voor suiker en aan de procedure van communautair toezicht voor de mengsels van suiker en cacao.
13 Op 25 februari 2000 stelde de Raad besluit 2000/169/EG (PB L 55, blz. 67) vast, waarbij het LGO-besluit met een jaar, te weten tot en met 28 februari 2001, werd verlengd.
14 Op 29 februari 2000 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 465/2000 tot invoering van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer uit de landen en gebieden overzee van producten van de sector suiker met oorsprongscumulatie EG/LGO (PB L 56, blz. 39) vast. Bij verordening nr. 465/2000 beperkte de Commissie de oorsprongscumulatie EG/LGO voor producten van de GN-codes 1701, 1806 10 30 en 1806 10 90 tot een maximumhoeveelheid van 3 340 ton suiker voor de periode van 1 maart tot en met 30 september 2000.
15 Op 29 september 2000 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 2081/2000 tot verlenging van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer uit de landen en gebieden overzee, van producten van de sector suiker met oorsprongscumulatie EG/LGO (PB L 246, blz. 64; hierna: verordening nr. 2081/2000" of bestreden verordening") vast.
16 Punt 1 van de considerans van verordening nr. 2081/2000 luidt:
De Commissie heeft geconstateerd dat de invoer van suiker (GN-code 1701) en van mengsels van suiker en cacao van de GN-codes 1806 10 30 en 1806 10 90 uit de [LGO] tussen 1997 en 1999 zeer sterk is toegenomen, met name van producten met oorsprongscumulatie EG/LGO. Deze invoer is opgelopen van 0 ton in 1996 tot meer dan 53 000 ton in 1999. Deze producten kunnen krachtens artikel 101, lid 1, van het LGO-besluit vrij van invoerrechten en zonder kwantitatieve beperking in de Gemeenschap worden ingevoerd."
17 In punt 4 van de considerans wordt vastgesteld:
De laatste jaren zijn op de markt voor suiker in de Gemeenschap moeilijkheden ontstaan. Op deze markt bestaat een overschot. Het verbruik van suiker is constant en bedraagt ongeveer 12,8 miljoen ton per jaar. Jaarlijks wordt binnen de quota ongeveer 14,3 miljoen ton suiker geproduceerd. Tegenover alle invoer van suiker in de Gemeenschap moet dan ook een overeenkomstige hoeveelheid communautaire suiker die niet op de markt van de Gemeenschap kan worden afgezet, worden uitgevoerd. Voor de uitvoer van deze suiker - die toegestaan is tot bepaalde quota - worden restituties betaald uit de begroting van de Gemeenschap (op dit ogenblik ongeveer 520 euro/ton). Op grond van de landbouwovereenkomst in het kader van de Uruguayronde (...) mogen de restituties slechts worden verleend voor een beperkte hoeveelheid, die bovendien wordt verlaagd van 1 555 600 ton voor het verkoopseizoen 1995/1996 tot 1 273 500 ton in het verkoopseizoen 2000/2001."
18 Omdat volgens punt 5 van de considerans van de verordening die moeilijkheden de gemeenschappelijke marktordening voor suiker ernstig dreigden te verstoren, besloot de Commissie de quota voor de producenten in de Gemeenschap met ongeveer 500 000 ton te verlagen.
19 Volgens punt 6 van de considerans van die verordening blijven [er] (...) moeilijkheden bestaan die een gevaar inhouden voor verslechtering van de situatie van een economische activiteit in de Gemeenschap" en heeft de Commissie derhalve besloten dat er aanleiding is om voor producten van de sector suiker met oorsprongscumulatie EG/LGO die uit de LGO worden ingevoerd de vrijwaringsclausule van artikel 109 van het LGO-besluit verder toe te passen".
20 Punt 8 van de considerans van verordening nr. 2081/2000 luidt als volgt:
(...) lijkt het dienstig de oorsprongscumulatie EG/LGO voor producten van de GN-codes 1701, 1806 10 30 en 1806 10 90 slechts toe te staan voor een maximumhoeveelheid van 4 848 ton suiker voor de periode van 1 oktober 2000 tot en met 28 februari 2001, dat wil zeggen het totaal van de hoogste invoer in één jaar van de verschillende betrokken producten in de drie jaren voorafgaande aan 1999 (...). Wat de bepalingen van de in aanmerking te nemen hoeveelheden suiker betreft neemt de Commissie akte van het standpunt dat de president van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in zijn beschikkingen van 12 juli en van 8 augustus 2000 in de zaken T-94/00 R, T-110/00 R en T-159/00 R heeft bepaald, zonder echter de gegrondheid van dat standpunt te erkennen. Om te voorkomen dat er onnodige procedures moeten worden gevolgd, en uitsluitend met de bedoeling dat deze vrijwaringsmaatregelen worden goedgekeurd, neemt de Commissie voor suiker van GN-code 1701 en voor het jaar 1997 een totaal van 10 372,2 ton in aanmerking: deze hoeveelheid is gelijk aan de totale, door Eurostat geconstateerde, invoer van suiker uit de LGO met EG/LGO- en ACS/LGO-oorsprongscumulatie."
21 Artikel 1 van verordening nr. 2081/2000 bepaalt:
Voor producten van de GN-codes 1701, 1806 10 30 en 1806 10 90 is tijdens de geldigheidsduur van deze verordening oorsprongscumulatie EG/LGO als bedoeld in artikel 6 van bijlage II bij [het LGO-besluit] toegestaan voor een hoeveelheid van 4 848 ton suiker.
Met het oog op de naleving van deze beperking wordt voor andere producten dan suiker als zodanig rekening gehouden met het suikergehalte van het ingevoerde product."
22 Volgens artikel 2 mogen de in artikel 1 bedoelde producten alleen worden ingevoerd met een invoercertificaat, dat mutatis mutandis wordt afgegeven volgens de modaliteiten bepaald in verordening nr. 2553/97.
23 Artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2081/2000 bepaalt, dat bij de aanvragen voor invoercertificaten (...) de kopie [wordt] gevoegd van de uitvoercertificaten die overeenkomstig artikel 13 van verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad (...) houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker [PB 1999, L 252, blz. 1] zijn afgegeven voor suiker van de in artikel 1 bedoelde producten".
24 Ten slotte bepaalt artikel 3, dat verordening nr. 2081/2000 in werking treedt op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en van toepassing is van 1 oktober 2000 tot en met 28 februari 2001.
25 Verzoekster, Free Trade Foods NV, gevestigd op Curaçao (Nederlandse Antillen), verwerkt suiker. Het aanvankelijke doel van deze in oktober 1996 opgerichte vennootschap was het vermalen, verpakken en naar de Gemeenschap uitvoeren van suiker uit de ACS-staten. Na de inwerkingtreding van besluit 97/803 en van de beperking van de invoer van ACS/LGO-suiker in de Gemeenschap begon zij suiker uit de Gemeenschap in te voeren om toepassing van de regel inzake de oorsprongscumulatie EG/LGO te verkrijgen. Haar productiecapaciteit werd in 1999 op meer dan 50 000 ton per jaar gebracht. In dat jaar verwerkte zij 24 865 ton suiker. Zij verklaart ook, dat zij in het jaar 2000 in de Gemeenschap 2 500 ton suiker met oorsprongscumulatie EG/LGO (hierna: EG/LGO-suiker") heeft verkocht en nadien alle commerciële activiteiten heeft stopgezet.
26 Verzoekster heeft overigens geen enkele op verordening nr. 2081/2000 gebaseerde aanvraag voor een certificaat voor invoer van EG/LGO-suiker in de Gemeenschap ingediend.
Procedure
27 Bij een op 20 november 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster een beroep ingesteld strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van verordening nr. 2081/2000, en anderzijds, vergoeding van de schade die zij als gevolg van de vaststelling van die verordening heeft geleden.
28 Bij een op 7 december 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft zij tevens verzocht om opschorting van de uitvoering van verordening nr. 2081/2000 of om elke andere voorlopige maatregel ter bescherming van haar belangen.
29 Op 10 januari 2001 heeft de Commissie haar schriftelijke opmerkingen over het verzoek in kort geding ingediend.
30 Tijdens de hoorzitting van 12 januari 2001 zijn partijen in hun toelichtingen gehoord. Aan het einde van de hoorzitting heeft de rechter in kort geding partijen verzocht, op korte termijn bepaalde gegevens mee te delen. De Commissie heeft die nog dezelfde dag overgelegd. Verzoekster heeft de gevraagde gegevens verstrekt op 16 januari 2001 en de Commissie heeft haar opmerkingen daarover ingediend op 22 januari daaraanvolgend.
In rechte
31 Krachtens de artikelen 242 EG en 243 EG, juncto artikel 4 van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 319, blz. 1), zoals gewijzigd bij besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 (PB L 144, blz. 21), kan het Gerecht, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling of de noodzakelijke voorlopige maatregelen gelasten.
32 Artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt, dat verzoeken om voorlopige maatregelen een duidelijke omschrijving moeten bevatten van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt (fumus boni juris). Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat een verzoek om opschorting van uitvoering moet worden afgewezen wanneer aan één voorwaarde niet is voldaan (beschikking van de president van het Gerecht van 30 juni 1999, Alpharma/Raad, T-70/99 R, Jurispr. blz. II-2027, punt 42).
Argumenten van partijen
33 Verzoekster voert vier middelen aan om een fumus boni juris aan te tonen.
34 Het eerste middel, ontleend aan schending van artikel 109 van het LGO-besluit, bestaat uit zeven onderdelen. In het eerste onderdeel betwist verzoekster, dat op de communautaire suikermarkt moeilijkheden in de zin van die bepaling zijn ontstaan. In het tweede onderdeel betoogt zij, dat er geen sprake is van een dreigende verslechtering in een sector van activiteit van de Gemeenschap. Als derde onderdeel voert zij aan, dat het niet juist is dat elke invoer van producten van de sector LGO-suiker in de Gemeenschap een merkbare invloed heeft op de gestelde moeilijkheden. In het vierde onderdeel betoogt verzoekster, dat de omstreden vrijwaringsmaatregel in strijd is met artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit aangezien hij niet is bedoeld om bij uitzondering en tijdelijk het hoofd te bieden aan uitzonderlijke moeilijkheden. Als vijfde onderdeel verklaart verzoekster, dat de invoering van een invoerquotum bij artikel 1 van verordening nr. 2081/2000 haar inziens als zodanig in strijd is met artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit. Als zesde onderdeel stelt verzoekster, dat het in artikel 1 van de bestreden verordening op 4 848 ton bepaalde invoerquotum voor producten van de sector EG/LGO-suiker in strijd is met artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit. In het zevende onderdeel betoogt zij ten slotte, dat de in artikel 2, leden 2 en 3, van verordening nr. 2081/2000 bepaalde voorwaarden voor het indienen van aanvragen voor invoercertificaten in strijd zijn met artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit.
35 Het tweede middel betreft miskenning van de in het EG-Verdrag neergelegde bijzondere en preferente positie van de LGO.
36 Het derde middel betreft schending van artikel 7, lid 5, van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, die als bijlage bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie is gevoegd (PB 1994, L 336, blz. 184), en van artikel 300, lid 7, EG.
37 Ten slotte voert verzoekster als vierde middel aan, dat verordening nr. 2553/97 onwettig is.
38 De voorwaarde van spoedeisendheid is volgens haar vervuld, daar verzoekster zonder voorlopige maatregelen ernstige en onherstelbare schade zou lijden.
39 De toepassing van verordening nr. 2081/2000 belet haar EG/LGO-suiker in de Gemeenschap te verkopen. De eventuele afgifte van invoercertificaten als bedoeld in artikel 2 van de bestreden verordening zou voor haar enkel verliesgevend zijn. Ingevolge de toepasselijke regeling is zij immers verplicht ten belope van de maximumhoeveelheid van 4 848 ton communautaire suiker te kopen en deze naar de LGO uit te voeren, terwijl zij naar alle waarschijnlijkheid slechts voor een deel van die hoeveelheid invoercertificaten zal krijgen. De rest van die hoeveelheid suiker zal derhalve moeten worden opgeslagen, hetgeen grote kosten meebrengt, of - met verlies - op de wereldmarkt moeten worden verkocht. Om die redenen heeft verzoekster geen invoercertificaten aangevraagd op basis van verordening nr. 2081/2000.
40 Verzoekster, die geen inkomsten meer heeft en geen enkele financiële hulp kan krijgen van haar aandeelhouders of dochterondernemingen, is niet in staat haar schulden, waarvan sommige opeisbaar zijn, te betalen. Gelet op de in bijlage 17 bij het verzoek in kort geding verstrekte financiële gegevens, die worden gestaafd door de documenten die na de hoorzitting zijn overgelegd, is het gevaar dat zij binnen afzienbare tijd op verzoek van een schuldeiser failliet wordt verklaard, reëel en afhankelijk van de uitkomst van de procedure in kort geding.
41 De Commissie, die tijdens de hoorzitting voor de rechter in kort geding heeft verklaard dat zij de ontvankelijkheid van het verzoek in kort geding niet betwist, is van mening dat de voorwaarde van een fumus boni juris niet is vervuld omdat geen enkel van de door verzoekster aangevoerde middelen gegrond is.
42 Zij is ook van mening, dat het feit alleen al dat verzoekster heeft nagelaten op basis van verordening nr. 2081/2000 een aanvraag voor invoercertificaten in te dienen, aantoont, dat de voorwaarde van spoedeisendheid niet is vervuld. In dit verband dient de partij die om voorlopige maatregelen verzoekt, de nodige ijver aan de dag te leggen om het ontstaan van ernstige en onherstelbare schade te voorkomen (beschikking van de president van het Hof van 22 april 1994, Commissie/België, C-87/94 R, Jurispr. blz. I-1395).
43 De door verzoekster genoemde redenen voor het niet indienen van een aanvraag voor invoercertificaten (punt 39 hierboven) kunnen dat nalaten niet rechtvaardigen. De Commissie verklaart dienaangaande, dat invoercertificaten als bedoeld in artikel 2, lid 3, van de bestreden verordening, kunnen worden aangevraagd door eenieder die communautaire suiker uit de Gemeenschap wenst uit te voeren. De bestemming moet op de certificaten worden aangegeven, maar kan worden gewijzigd. Uitvoercertificaten kunnen ook in gedeelten worden benut, zodat verzoekster communautaire suiker had kunnen aankopen onder de opschortende voorwaarde dat zij voldoende invoercertificaten zou verkrijgen, en haar leverancier had de niet voor de transactie met verzoekster gebruikte certificaten kunnen benutten voor een andere bestemming. De Commissie ziet niet in, waarom een dergelijke operatie verliesgevend had moeten zijn. Zij voegt eraan toe, dat de hoeveelheid suiker die verzoekster zou hebben gekregen indien zij een aanvraag voor invoercertificaten had ingediend, haar naar alle waarschijnlijkheid in staat zou hebben gesteld, ernstige en onherstelbare schade te voorkomen.
44 Met betrekking tot de bewijzen die absoluut noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen of de voorwaarde van spoedeisendheid is vervuld - bewijzen die in elk geval moeten worden aangedragen door de partij die om voorlopige maatregelen verzoekt - is de Commissie van mening, dat deze door verzoekster niet zijn geleverd. In het bijzonder worden bepaalde, in het verzoek in kort geding vermelde financiële gegevens niet toegelicht, en zijn de na de hoorzitting verstrekte financiële gegevens niet boven alle twijfel verheven.
45 Ten slotte zal opschorting er noodzakelijkerwijs toe leiden, dat de productiequota voor de communautaire producenten nog sterker moeten worden verminderd dan thans reeds het geval is. Deze gevolgen zijn onomkeerbaar. Derhalve vereist de afweging van de belangen van verzoekster en de Gemeenschap, dat een duidelijke spoedeisendheid en een bijzonder steekhoudende fumus boni juris worden aangetoond [beschikking van de president van het Hof van 17 december 1998, Emesa Sugar/Commissie, C-364/98 P(R), Jurispr. blz. II-8815, punt 49], hetgeen in casu niet het geval is. Zij concludeert derhalve tot afwijzing van de verzoeken om voorlopige maatregelen.
Beoordeling door de rechter in kort geding
46 Allereerst moet worden opgemerkt, dat verordening nr. 2081/2000 vanaf 1 maart 2001 niet meer van toepassing is. Een opschorting of een andere maatregel van de rechter in kort geding zal derhalve slechts een van de oplossing van het geschil in de hoofdzaak verschillend belang hebben, indien de betrokken maatregel wordt getroffen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van die verordening. Aangezien het gaat om een handeling met een beperkte geldigheidsduur, zal de beschikking waarbij de rechter in kort geding opschorting van de uitvoering van die handeling gelast, in de praktijk evenwel definitieve gevolgen hebben.
47 Verder beschikt de Commissie bij de toepassing van artikel 109 van het LGO-besluit over een ruime beoordelingsvrijheid (arrest Hof van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, C-390/95 P, Jurispr. blz. I-769, punt 48), niet alleen met betrekking tot de vervulling van de voorwaarden voor het nemen van een vrijwaringsmaatregel, maar ook met betrekking tot het beginsel zelf van het nemen van een dergelijke maatregel (arrest Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, T-480/93 en T-483/93, Jurispr. blz. II-2305, punt 122). De meeste door verzoekster aangevoerde middelen betreffen juist de wijze waarop de Commissie van deze vrijheid gebruik heeft gemaakt bij het beoordelen van de noodzaak en de modaliteiten van de vrijwaringsmaatregel.
48 Gelet op een en ander alsmede op het feit dat de gevolgen van zijn beschikking nagenoeg definitief zullen zijn, en op de aard van de omstreden maatregel, kan de rechter in kort geding bij de belangenafweging zijn beoordeling slechts in de plaats van die van de Commissie stellen in buitengewone omstandigheden (zie, in die zin, beschikking van de president van het Hof van 21 maart 1997, Nederland/Raad, C-110/97 R, Jurispr. blz. I-1795, punt 33) die worden gekenmerkt door een bijzonder ernstige fumus boni juris en een duidelijke spoedeisendheid (zie, wat dit laatste criterium betreft, beschikking van de president van het Gerecht van 15 juli 1997, Regering van de Nederlandse Antillen/Raad, T-179/97 R, Jurispr. blz. II-1297, punt 36).
49 In het onderhavige geval moet worden nagegaan, of de bestreden verordening, ingeval de uitvoering ervan niet wordt opgeschort, verzoekster in een financiële situatie zal brengen die haar voortbestaan daadwerkelijk in gevaar brengt. Daarmee zal ipso facto zijn aangetoond, dat zij zonder voorlopige maatregelen onherstelbare schade zal lijden (zie, in die zin, beschikking van de president van het Hof van 10 juni 1988, Sofrimport/Commissie, 152/88 R, Jurispr. blz. 2931, punt 32).
50 Het valt niet te ontkennen, dat de bestreden verordening, die een quotum voor de invoer van producten van de sector EG/LGO-suiker in de Gemeenschap invoert, de verkoop van deze producten in de Gemeenschap erg moeilijk maakt en bijgevolg verzoeksters economische activiteit belemmert voorzover deze activiteit thans uitsluitend bestaat uit de verwerking van communautaire suiker.
51 Niettegenstaande het reële gevaar dat zij als gevolg van het ontbreken van economische activiteit failliet zou gaan, heeft verzoekster, die niet over een voorraad suiker beschikt, nagelaten een voorafgaande formaliteit te vervullen die absoluut noodzakelijk is om op grond van de bestreden verordening een hoeveelheid EG/LGO-suiker in de Gemeenschap te kunnen invoeren, daar zij geen invoercertificaten heeft aangevraagd.
52 Op een door de rechter in kort geding tijdens de hoorzitting gestelde vraag naar de redenen daarvoor heeft verzoekster uitgelegd, dat zij door de korte termijn die in artikel 2, lid 2, van de bestreden verordening voor de indiening van aanvragen voor invoercertificaten wordt gesteld - namelijk van 1 tot en met 15 oktober 2000 - niet in staat is geweest een overeenkomst betreffende de aankoop van communautaire suiker te sluiten waarvan de uitvoering afhankelijk zou zijn gesteld van het verkrijgen van dergelijke certificaten. Zij heeft eraan toegevoegd, dat de communautaire suiker vóór 31 december 2000 uit de Gemeenschap moest worden uitgevoerd omdat de producent anders een productieheffing verschuldigd was. Ten slotte zou de zekerheid die voor het verkrijgen van invoercertificaten moet worden gesteld, zo hoog zijn dat een aanvraag voor dergelijke certificaten niet kan worden ingediend zonder dat er zekerheid bestaat dat die aanvraag zal worden toegewezen.
53 Deze uitleg toont evenwel niet afdoende aan, dat het onmogelijk was een aanvraag voor invoercertificaten in te dienen. Verzoekster heeft immers niet aannemelijk gemaakt, dat het voor haar niet mogelijk was een overeenkomst betreffende de aankoop van communautaire suiker te sluiten waarvan de uitvoering afhankelijk zou zijn gesteld van het verkrijgen van invoercertificaten.
54 Dienaangaande moet allereerst worden opgemerkt, dat uit bijlage 15 bij het verzoek in kort geding blijkt dat volgens een overeenkomst voor onbepaalde tijd die verzoekster met een communautaire koper van EG/LGO-suiker had gesloten, deze laatste zich wil en kan belasten met de aankoop van C-suiker uit de Gemeenschap die bestemd is om door [Free Trade Foods] op Curaçao te worden verwerkt" (is willing and able to take care of the purchase of C-sugar of EC origin sugar to be processed bij [Free Trade Foods] on Curaçao"). In artikel 5, sub i, van die overeenkomst wordt ook bepaald, dat die koper zijn uiterste best zal doen om C-suiker uit de Gemeenschap aan te kopen voor verwerking door [Free Trade Foods] tegen de laagste prijs en de beste voorwaarden" (will do the utmost to purchase C-sugar of EC origin to be processed by [Free Trade Foods] at the lowest possible prices and against the best possible conditions"). Zoals de Commissie tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd, valt derhalve niet uit te sluiten, dat verzoekster in de periode waarin de aanvragen voor invoercertificaten moesten worden ingediend, van haar medecontractant gedaan had kunnen krijgen dat hij haar de gevraagde hoeveelheid communautaire suiker zou leveren onder de opschortende voorwaarde van verkrijging van de certificaten.
55 Verder volstaat hetgeen verzoekster tijdens de hoorzitting heeft verklaard, namelijk dat haar leverancier op de wereldmarkt geen afzet zou kunnen vinden voor de hoeveelheid communautaire suiker die zij uiteindelijk niet zou kopen bij gebreke van invoercertificaten voor de gehele onder voorwaarde gekochte hoeveelheid, op zichzelf niet om de juistheid van die verklaring aan te tonen, daar het tegenovergestelde standpunt van de Commissie even juist kan worden geacht.
56 Ten slotte kan, voorzover het bedrag van de bij de aanvragen voor invoercertificaten te stellen zekerheid afhangt van de hoeveelheid EG/LGO-suiker waarvan invoer in de Gemeenschap uiteindelijk wordt toegestaan, niet op goede gronden worden gesteld, dat dit bedrag een moeilijkheid vormt die het niet aanvragen van enig invoercertificaat rechtvaardigt.
57 Door geen aanvraag voor invoercertificaten in te dienen terwijl niet is aangetoond dat dit voor haar onmogelijk was, heeft verzoekster voor zichzelf de onmogelijkheid gecreëerd om een hoeveelheid EG/LGO-suiker naar de Gemeenschap uit te voeren niettegenstaande het feit dat haar een bepaalde hoeveelheid had kunnen worden toegekend. Dienaangaande behoeft slechts te worden vastgesteld, dat een concurrente van verzoekster, de vennootschap Rica Foods, aanvragen voor invoercertificaten heeft ingediend en het in de bestreden verordening bepaalde invoerquotum voor producten van de sector EG/LGO-suiker volledig in de wacht heeft gesleept.
58 Het lijdt derhalve geen twijfel, dat ook al tast de vrijwaringsmaatregel verzoeksters economische activiteit aan, verzoekster door geen enkele aanvraag voor invoercertificaten in te dienen, ertoe heeft bijdragen dat zij zich in een veel hachelijker financiële situatie bevindt dan waarschijnlijk het geval zou zijn geweest indien zij wel een dergelijke aanvraag had ingediend. Hieruit volgt, dat verzoekster heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade waarop zij zich beroept om de spoedeisendheid van de gevraagde opschorting aan te tonen.
59 De voor een voorlopige maatregel vereiste spoedeisendheid moet evenwel voortvloeien uit de bestreden handeling en mag niet het gevolg zijn van een gebrek aan ijver van degene die om die maatregel verzoekt. Om niet het gevaar te lopen de schade zelf te moeten dragen, dient deze laatste immers een redelijke ijver aan de dag te leggen om de omvang van de schade te beperken. Zo heeft de president van het Hof in het kader van een procedure in kort geding aan een verzoekster de door deze met volledige kennis van zaken op de markt aangenomen houding tegengeworpen op grond van de overweging dat de reactie die deze houding bij de Commissie had uitgelokt, tot het ondernemersrisico" behoorde (beschikking van 1 februari 1984, Ilford/Commissie, 1/84 R, Jurispr. blz. 423, punt 22). Zo ook heeft de president van het Hof in de reeds aangehaalde beschikking Commissie/België opgemerkt, dat verweerder zelf had bijgedragen tot het ontstaan van een feitelijke situatie die afbreuk deed aan de zekerheid die elk overheidshandelen moet kenmerken, waarbij hij preciseerde, dat een nalaten in beginsel [belet], dat bij de afweging van belangen de balans doorslaat in het voordeel van de in gebreke gebleven partij" (zie ook, in die zin, beschikking van de president van het Hof van 27 september 1988, Commissie/Italië, 194/88 R, Jurispr. blz. 5647, punt 16).
60 In het onderhavige geval heeft verzoekster, door geen invoercertificaten aan te vragen, het gevaar aanvaard de schade zelf te moeten dragen omdat zij niets heeft gedaan om de omvang ervan te beperken. Bij een dergelijk gebrek aan ijver kan de rechter in kort geding onmogelijk nagaan, hoe verzoeksters economische situatie er zou hebben uitgezien ingeval zij EG/LGO-suiker in de Gemeenschap had kunnen invoeren. Met name kan hij niet nagaan, welk bedrag had kunnen worden vrijgemaakt om schuldeisers te betalen en hoe deze laatsten in dat geval zouden hebben gereageerd.
61 Bovendien moet worden vastgesteld, dat verzoekster het onderhavige verzoek om voorlopige maatregelen meer dan twee maanden na de inwerkingtreding van verordening nr. 2081/2000 heeft ingediend en dat op de datum van de hoorzitting voor de rechter in kort geding de schuldeisers nog steeds geen betaling van de verschuldigde bedragen hadden gevorderd. In die omstandigheden en aangezien, enerzijds, het nieuwe besluit betreffende de associatie van de LGO met de Gemeenschap door de Raad moet worden vastgesteld vóór 28 februari 2001, datum waarop het LGO-besluit ophoudt van toepassing te zijn (artikel 1 van het in punt 13 hierboven bedoelde besluit 2000/169), en anderzijds, dit nieuwe besluit de invoer in de Gemeenschap van producten van de sector suiker uit de LGO zal regelen, mag redelijkerwijs worden aangenomen, dat de schuldeisers niet tot executie zullen overgaan alvorens de inhoud van dat nieuwe besluit te kennen.
62 Aangezien de voorwaarde van spoedeisendheid niet is vervuld, dient het verzoek in kort geding te worden afgewezen zonder dat behoeft te worden onderzocht, of aan de voorwaarde van een fumus boni juris is voldaan.
DE PRESIDENT VAN HET GERECHT
beschikt:
1) Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.
2) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
1. Wanneer in een procedure in kort geding de bestreden handeling een materie betreft met betrekking tot dewelke de gemeenschapsinstelling een ruime beoordelingsvrijheid geniet, niet alleen ter zake van het vervuld zijn van de voorwaarden voor het treffen van de betrokken maatregel, maar ook ter zake van de vraag of een dergelijke maatregel moet worden getroffen, de door verzoeker aangevoerde middelen juist voor het merendeel betrekking hebben op de wijze waarop de instelling de noodzaak en de modaliteiten van de maatregel heeft beoordeeld, en, gelet op de in de tijd beperkte geldigheidsduur van de bestreden handeling, een beschikking waarbij de rechter in kort geding opschorting van de tenuitvoerlegging van die handeling gelast, in de praktijk definitieve gevolgen zal hebben, kan de rechter in kort geding zijn beoordeling slechts in de plaats van die van de instelling stellen in uitzonderlijke omstandigheden die worden gekenmerkt door een bijzonder ernstige fumus boni juris" en een duidelijke spoedeisendheid.
( cf. punten 46-48 )
2. De voor een voorlopige maatregel vereiste spoedeisendheid moet voortvloeien uit de gevolgen die de bestreden handeling sorteert en mag niet het gevolg zijn van een gebrek aan ijver van degene die om die maatregel verzoekt. Om niet het gevaar te lopen de schade zelf te moeten dragen, dient deze laatste immers een redelijke ijver aan de dag te leggen om de omvang van de schade te beperken.
( cf. punt 59 )
1. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade
(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
2. Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Inaanmerkingneming van gebrek aan bekwame spoed van verzoeker
(Art. 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
In zaak T-350/00 R,
Free Trade Foods NV, gevestigd te Curaçao (Nederlandse Antillen), vertegenwoordigd door M. M. Slotboom en R. J. van Agteren, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en C. Van der Hauwaert als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
betreffende een verzoek om opschorting van de uitvoering van verordening (EG) nr. 2081/2000 van de Commissie van 29 september 2000 tot verlenging van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer uit de landen en gebieden overzee, van producten van de sector suiker met oorsprongscumulatie EG/LGO (PB L 246, blz. 64), of om elke andere voorlopige maatregel ter bescherming van de belangen van verzoekster,
geeft
DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG
de navolgende
Beschikking