Home

Hof van Justitie EU 03-05-2001 ECLI:EU:C:2001:245

Hof van Justitie EU 03-05-2001 ECLI:EU:C:2001:245

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
3 mei 2001

Conclusie van advocaat-generaal

L. A. Geelhoed

van 3 mei 2001(*)

In deze zaak verzoekt de Commissie van de Europese Gemeenschappen conform artikel 226 EG het Hof vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk de krachtens richtlijn 97/59/EG van de Commissie van 7 oktober 1997 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG)(*), op haar rustende verplichting niet is nagekomen.

Krachtens artikel 2 van de richtlijn zijn de lidstaten verplicht alle nodige wettelijke en bestuurlijke bepalingen in werking te laten treden op uiterlijk 31 maart 1998. Zij dienen de Commissie hiervan onverwijld in kennis te stellen.

De Oostenrijkse regering heeft de inbreuk, zowel in de precontentieuze als in de contentieuze fase, niet bestreden. Zij heeft de stand van zaken met betrekking tot het wetgevingsproces weergegeven, eveneens heeft zij erop gewezen, dat gezien de staatsrechtelijke structuur van Oostenrijk, intern, dat wil zeggen op het niveau van de deelstaten, een aantal afzonderlijke omzettingsmaatregelen nodig zijn. In haar verweer heeft de Oostenrijkse regering nog aangegeven dat, zij het nadat de vastgestelde termijn uit het met redenen omkleed advies al was verstreken, inmiddels zowel op bondsniveau als op het niveau van de deelstaten een aantal maatregelen zijn getroffen. De Commissie heeft deze informatie voor kennisgeving aangenomen, maar heeft tegelijkertijd geconstateerd dat een volledige omzetting van de richtlijn nog niet in alle sectoren en nog niet op alle niveaus van de federale staat is gerealiseerd.

In het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG moet de vraag of een lidstaat zijn verplichtingen niet heeft nagekomen, worden beoordeeld naar de situatie waarin deze zich bevond aan het eind van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn. Aangezien Oostenrijk niet en overigens ook nadien nog steeds niet volledig aan haar verplichtingen voortvloeiend uit de richtlijn heeft voldaan, moet het verzoek van de Commissie worden toegewezen. Hierbij merk ik tevens op dat het vaste rechtspraak is dat een beroep op de interne staatkundige structuur niet als een verweer kan worden aanvaard.

Conclusie

In het licht van de hier weergegeven feiten en omstandigheden geef ik het Hof in overweging:

  1. te verklaren dat de Republiek Oostenrijk, door na te laten de nodige wettelijke en bestuurlijke maatregelen te treffen ter uitvoering van richtlijn 97/59/EG van de Commissie van 7 oktober 1997 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), haar verplichtingen ingevolge bedoelde richtlijn niet is nagekomen;

  2. de Republiek Oostenrijk ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering in de proceskosten te veroordelen.