Home

Hof van Justitie EU 17-10-2002 ECLI:EU:C:2002:589

Hof van Justitie EU 17-10-2002 ECLI:EU:C:2002:589

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
17 oktober 2002

Uitspraak

Arrest van het Hof(Zesde kamer)

17 oktober 2002(*)

In zaak C-71/00,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Develop Baudurchführungs- und Stadtentwicklungs GmbH

en

Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösteireich und Burgenland,

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur), C. Gulmann, F. Macken en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,

griffier: R. Grass,

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • Develop Baudurchführungs- und Stadtentwicklungs GmbH, vertegenwoordigd door P. Kisler en K. Pistotnik, Rechtsanwälte,

    • de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door H. Dossi als gemachtigde,

    • de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en K. Gross als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 februari 2002,

het navolgende

Arrest

Bij beschikking van 17 februari 2000, ingekomen bij het Hof op 2 maart daaraanvolgend, heeft het Verwaltungsgerichtshof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 1994, C 241, blz. 21, en PB 1995, L 1, biz. 1; hierna: „richtlijn 69/335”).

Deze vraag is gerezen in een geding tussen Develop Baudurchführungs- und Stadtentwicklungs GmbH (hierna: „Develop”) en de Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösterreich und Burgenland (hierna: „Finanzlandesdirektion”) over de heffing van kapitaalrecht op financiële bijdragen ten voordele van Develop naar aanleiding van de uitgifte van winstbewijzen.

Rechtskader

Gemeenschapsrecht

Zoals blijkt uit de eerste overweging van haar considerans strekt richtlijn 69/335 ertoe het vrije kapitaalverkeer te bevorderen, dat wordt beschouwd als een van de essentiële voorwaarden voor de verwezenlijking van een economische unie met de kenmerken van een binnenlandse markt.

Volgens de zesde overweging van de considerans van richtlijn 69/335 veronderstelt het nastreven van dit doel met betrekking tot de belasting op het bijeenbrengen van kapitaal, dat de tot dan toe in de lidstaten vigerende indirecte belastingen worden afgeschaft en vervangen door een eenmalig binnen de gemeenschappelijke markt geheven belasting, waarvan de hoogte in alle lidstaten gelijk is.

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 69/335 luidt:

„Aan het kapitaalrecht zijn de volgende verrichtingen onderworpen:

[...]

  1. de vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal van een kapitaalvennootschap door inbreng van welke aard ook;

  2. de vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen van een kapitaalvennootschap door inbreng van zaken van welke aard ook, waarvoor geen rechten worden toegekend die een aandeel in het vennootschappelijk kapitaal of in het vennootschappelijk vermogen vertegenwoordigen, doch rechten van dezelfde aard als die van vennoten, zoals stemrecht, recht op een aandeel in de winst of in het liquidatieoverschot;

[...]”

Artikel 5, lid 1, van richtlijn 69/335 luidt:

  1. Het recht wordt geheven:

    1. in geval van oprichting van een kapitaalvennootschap, van vermeerdering van haar vennootschappelijk kapitaal of van vermeerdering van haar vennootschappelijk vermogen, als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a, c en d: over de werkelijke waarde van de zaken, van welke aard ook, die door de vennoten zijn ingebracht of tot inbreng waarvan zij gehouden zijn, na aftrek van de lasten en verbintenissen die in verband met elke inbreng voor rekening van de vennootschap komen; het staat de lidstaten vrij het kapitaalrecht alleen te heffen naargelang de liberalisaties daadwerkelijk plaatsvinden;

    [...]

    1. in geval van vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen, als bedoeld in artikel 4, lid 2, sub b: over de werkelijke waarde van de verrichte prestaties, na aftrek van de lasten en verbintenissen die in verband met deze prestaties voor rekening van de vennootschap komen;

    [...]”

Nationaal recht

Volgens § 2, lid 1, punt 1, van het Kapitalverkehrsteuergesetz (wet inzake de belasting op kapitaalbewegingen) van 16 oktober 1934 (DRGB1. 1934/1058, in de gewijzigde versie bekendgemaakt in BGBl. 1995/21; hierna: „KVG”) is „de verwerving van aandeelhoudersrechten in een binnenlandse kapitaalvennootschap door de eerste verwerver” aan kapitaalrecht onderworpen.

Krachtens § 5, punt 1, KVG gelden winstbewijzen („Genussrechte”) als aandeelhoudersrechten. In § 5, punt 2, worden de houders van winstbewijzen gelijkgesteld met vennoten van de kapitaalvennootschap die deze papieren heeft uitgegeven.

Krachtens § 7, lid 1, sub a, KVG wordt bij de verwerving van aandeelhoudersrechten en dus ook bij de verwerving van winstbewijzen de belastbare grondslag gevormd door de waarde van de tegenprestatie, waartoe ook behoren de door de vennoten gemaakte kosten voor oprichting of vermeerdering van het kapitaal van de vennootschap, doch niet het voor de verwerving van aandeelhoudersrechten verschuldigde kapitaalrecht.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

Develop is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met als vennoten Kontrakto Bauerrichtungs- und Verwertungsgesellschaft mbH en Raiffeisenlandesbank Niederösterreich — Wien reg. Genossenschaft mbH.

In december 1995 schreef RLB Beteiligungs- und Treuhandverwaltungs GmbH (hierna: „RLBBT”) in op door Develop voor een totale nominale waarde van 1 615 000 ATS uitgegeven winstbewijzen.

Blijkens de verwijzingsbeschikking gaven deze winstbewijzen recht op een aandeel in de lopende winst van Develop, in het vermogen, in de waarde van de vennootschap, met inbegrip van alle stille reserves en de goodwill, alsook in het liquidatieoverschot van deze vennootschap.

Uit de verwijzingsbeschikking blijkt ook dat deze winstbewijzen de houder bovendien recht gaven op de terugbetaling van het nominale bedrag, vermeerderd met eventuele bijbetalingen. Bij verbreking van de aan de winstbewijzen verbonden rechtsverhouding door opzegging, hadden de houders recht op een bedrag gelijk aan het aandeel in de waarde van Develop op het tijdstip van die verbreking en moesten zij ten minste het nominale bedrag van de winstbewijzen, vermeerderd met eventuele bijbetalingen, krijgen. Bij liquidatie van de vennootschap hadden de houders van winstbewijzen recht op een evenredig aandeel in het overschot. Door de verwerving van deze winstbewijzen diende voorts generlei vennootschapsrechtelijke verhouding tussen de uitgevende vennootschap en de houders te ontstaan. Aandeelhoudersrechten als het stemrecht of het recht aan de algemene vergaderingen deel te nemen, bezaten zij niet.

Op 16 februari 1996 is bij het Finanzamt für Gebühren und Verkehrsteuern de aangifte betreffende de uitgifte van de winstbewijzen ingediend. Blijkens deze aangifte had Develop, naast het door RLBBT betaalde bedrag van 1 615 000 ATS, een bijkomende financiële bijdrage van 321 385 000 ATS ontvangen van RLB Immobilienprojektentwicklungs- und Beteiligungs GmbH. Develop, die heeft toegegeven dat deze bijkomende betaling in het kader van de uitgifte van de winstbewijzen had plaatsgevonden, heeft evenwel gesteld dat zij niet onder het kapitaalrecht viel omdat zij niet afkomstig was van de verwerver van winstbewijzen, maar van de moedermaatschappij van die verwerver.

Bij beschikking van 29 mei 1996 stelde het Finanzamt für Gebühren und Verkehrsteuern het door Develop verschuldigde kapitaalrecht vast op basis van een belastbare grondslag van 323 000 000 ATS.

Tegen deze beschikking stelde Develop beroep in bij de Finanzlandesdirektion, waarin zij stelde dat een bijkomende bijdrage als de „Großmutterzuschuss” van RLB Immobilienprojektentwicklungs- und Beteiligungs GmbH, betaald door een niet-vennoot, niet aan kapitaalrecht is onderworpen. In dat beroep betwistte Develop evenwel niet de heffing van kapitaalrecht over het bedrag van 1 615 000 ATS.

Bij beschikking van 18 juli 1997 verwierp de Finanzlandesdirektion dit beroep op grond dat de herkomst van de in het kader van de uitgifte van de winstbewijzen ontvangen inbrengen geen rol speelt, aangezien de betalingen ten belope van het nominale bedrag van de winstbewijzen en de bijkomende bijdrage een geheel vormen. Deze twee bedragen moeten als een geheel worden beschouwd, aangezien zij zowel het bedrag bij terugbetaling bepalen als het bedrag van de winsten waarop de houder van de winstbewijzen aanspraak kan maken.

Tegen deze beschikking is Develop opgekomen bij het Verwaltungsgerichtshof. Tot staving van haar beroep stelde zij met name dat bijkomende financiële bijdragen die niet afkomstig zijn van een vennoot van de kapitaalvennootschap die ze ontvangt, krachtens artikel 4 van richtlijn 69/335 niet aan kapitaalrecht kunnen worden onderworpen.

In deze omstandigheden heeft het Verwaltungsgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

„Vormen de prestaties die de verwerver van winstbewijzen in een kapitaalvennootschap niet zelf, doch via zijn moedermaatschappij levert, een,inbreng van zaken van welke aard ook in de zin van artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335 [...]?”

De prejudiciële vraag

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335 aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer een moedermaatschappij aan een kapitaalvennootschap die door de uitgifte van winstbewijzen haar vennootschappelijk vermogen vermeerdert, financiële bijdragen betaalt opdat een dochtermaatschappij van deze moedermaatschappij die winstbewijzen kan verwerven, die bijdragen aan kapitaalrecht zijn onderworpen.

Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat, zoals blijkt uit punt 28 van het arrest van heden, Solida en Tech (C-138/00, Jurispr. blz. I-8905), de uitgifte door een kapitaalvennootschap van winstbewijzen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, in beginsel binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335 valt.

Het Hof heeft ook verklaard dat deze verrichting niet buiten de werkingssfeer van richtlijn 69/335 valt doordat de verwerver van deze winstbewijzen geen vennoot van de uitgevende vennootschap is (zie in die zin arrest Solida en Tech, reeds aangehaald, punten 32 en 33).

Bijgevolg zijn alle inbrengen die de verwerver van winstbewijzen heeft gedaan om deze verwerving te financieren, krachtens artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335 aan kapitaalrecht onderworpen.

Als inbrengen ter financiering van de verwerving van winstbewijzen moeten ook worden beschouwd de bijkomende financiële bijdragen die de verwerver aan de uitgevende vennootschap betaalt boven de nominale waarde van de winstbewijzen, wanneer deze betaling een onontbeerlijke voorwaarde is voor de verwerving (zie naar analogie arrest van heden, ESTAG, C-339/99, Jurispr. blz. I-8905, punten 30-33).

Ten slotte volgt uit de punten 37 en 38 van het arrest ESTAG (reeds aangehaald), dat om te bepalen of een verrichting al dan niet binnen de werkingssfeer van artikel 4 van richtlijn 69/335 valt, een economische en niet een formele, alleen op de herkomst van de inbrengen gebaseerde benadering moet worden gevolgd en moet worden onderzocht aan wie de betaling van de inbrengen in werkelijkheid moet worden toegeschreven.

Om te bepalen of bijkomende financiële bijdragen door de moedermaatschappij van de verwerver van winstbewijzen onder artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335 vallen, dient dus te worden nagegaan in hoeverre de betaling van deze bijdragen aan die verwerver moet worden toegeschreven.

Het feit dat de verplichting tot betaling van deze bijdragen op de dochtermaatschappij rust en de omstandigheid dat betaling deze maatschappij bevrijdt, vormen aanwijzingen waaruit kan worden opgemaakt dat de betaling van bedoelde bijdragen door de moedermaatschappij van een dochtermaatschappij aan deze laatste moet worden toegeschreven (zie in die zin arrest ESTAG, reeds aangehaald, punt 39).

De nationale rechter moet evenwel, rekening houdend met de omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak, nagaan of de betaling van een bijkomende financiële bijdrage door de verwerver van de winstbewijzen geschiedt om deze verwerving te financieren — dan wel of daarmee een noodzakelijk verband bestaat — en, ingeval de moedermaatschappij van de verwerver van de winstbewijzen deze bijdrage betaalt, of die betaling aan deze laatste moet worden toegeschreven.

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een moedermaatschappij aan een kapitaalvennootschap die door de uitgifte van winstbewijzen haar vennootschappelijk vermogen vermeerdert, financiële bijdragen betaalt opdat een dochtermaatschappij van deze moedermaatschappij die winstbewijzen kan verwerven, die bijdragen aan kapitaalrecht zijn onderworpen.

Kosten

De kosten door de Oostenrijkse regering, de Nederlandse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgerichtshof bij beschikking van 17 februari 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 4, lid 1, sub d, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een moedermaatschappij aan een kapitaalvennootschap die door de uitgifte van winstbewijzen haar vennootschappelijk vermogen vermeerdert, financiële bedragen betaalt opdat een dochtermaatschappij van deze moedermaatschappij die winstbewijzen kan verwerven, die bijdragen aan kapitaalrecht zijn onderworpen.

Puissochet

Schintgen

Gulmann

Macken

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 oktober 2002.

De griffier

R. Grass

De president van de Zesde kamer

J.-P. Puissochet