De staatssteun ten bedrage van 110 892 743,38 EUR (18,451 miljard ESP) die Spanje aan zijn openbare scheepswerven heeft toegekend, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
Hof van Justitie EU 26-06-2003 ECLI:EU:C:2003:373
Hof van Justitie EU 26-06-2003 ECLI:EU:C:2003:373
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 26 juni 2003
Uitspraak
Arrest van het Hof (Zesde kamer)
26 juni 2003(*)
In zaak C-404/00,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt en S. Rating als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster, tegenKoninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door S. Ortiz Vaamonde als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: R. Schintgen, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, C. Gulmann, V. Skouris, F. Macken (rapporteur) en N. Colneric, rechters,
advocaatgeneraal: L. A. Geelhoed,
griffier: R. Grass,
gezien het rapport van de rechterrapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 7 maart 2002,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 7 november 2000, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG beroep ingesteld tot vaststelling dat het Koninkrijk Spanje, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te nemen tot uitvoering van beschikking 2000/131/EG van de Commissie van 26 oktober 1999 betreffende de steunregeling die Spanje heeft toegepast ten gunste van de openbare scheepswerven (PB 2000, L 37, blz. 22), waarin wordt verklaard dat de toekenning van deze steun onrechtmatig en dus onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is geweest, de krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van genoemde beschikking op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
De toepasselijke regelgeving
2 Richtlijn 90/684/EEG van de Raad van 21 december 1990 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 380, blz. 27), waarvan de geldigheid is verlengd bij verordening (EG) nr. 3094/95 van de Raad van 22 december 1995 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 332, blz. 1), stelt regels die specifiek voor deze sector gelden en die een uitzondering vormen op het algemene verbod van artikel 87, lid 1, EG.
3 Bij verordening (EG) nr. 1013/97 van de Raad van 2 juni 1997 betreffende de steunverlening aan bepaalde scheepswerven die worden geherstructureerd (PB L 148, blz. 1) heeft de Raad herstructureringssteun aan scheepswerven in verschillende lidstaten goedgekeurd, waaronder de Spaanse openbare scheepswerven.
4 Artikel 1 van verordening nr. 1013/97 luidt:
„1. Onverminderd de bepalingen van verordening (EG) nr. 3094/95 kan de Commissie voor de in herstructurering zijnde scheepswerven, genoemd in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, bijkomende bedrijfssteun verenigbaar verklaren met de gemeenschappelijke markt voor de vermelde specifieke doelstellingen en bedragen.
[...]
4. Steun ten behoeve van de herstructurering van de openbare scheepswerven in Spanje kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd tot een bedrag van 135,028 miljard [ESP], en dit in de vorm van:
betalingen van interest tot 62,028 miljard [ESP] over leningen die werden aangegaan ter dekking van voordien goedgekeurde doch niet uitgekeerde steun (periode 1988-1994);
belastingkredieten tot 58 miljard [ESP] (periode 1995-1999);
een kapitaalinjectie van 15 miljard [ESP] (1997).
Alle overige regels van richtlijn 90/684/EEG blijven op die scheepswerven van toepassing.
De Spaanse regering verklaart zich bereid een echte en onomkeerbare capaciteitsvermindering van 30 000 GBRT door te voeren volgens een door de Commissie goedgekeurd tijdschema, doch in ieder geval vóór 31 december 1997.”
De feiten en beschikking 2000/131
De feiten
5 De feiten zoals die zijn uiteengezet in de punten 6 tot en met 9 van beschikking 2000/131, zijn de volgende:
In haar beschikking van augustus 1997 in zaak nr. C 56/95 [PB 1997, C 354, blz. 2] heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan staatssteun voor een totaalbedrag van 229,008 miljard ESP ter ondersteuning van de herstructurering van scheepswerven van de overheid in Spanje [hierna:‚de goedkeuringsbeschikking’]. Het pakket van goedgekeurde steunmaatregelen omvatte ‚bijzondere’ belastingkredieten van maximaal 58 miljard ESP voor de periode 1995-1999.
Aan de opneming van belastingkredieten in het goedgekeurde pakket steunmaatregelen lag de volgende redenering ten grondslag. Toen het herstructureringsplan werd opgesteld, maakten de werven deel uit van het INI-concern (Instituto Nacional de Industria) en konden zij hun verliezen na belasting via INI verminderen met 28 %, overeenkomstig de Spaanse wettelijke regeling met algemene geldingskracht, door de verliezen te compenseren met winsten elders in het concern. Volgens de financiële prognoses van het plan zouden deze belastingkredieten van toepassing blijven ondanks het feit dat de werven vanaf 1 augustus 1995 deel waren gaan uitmaken van de verliesgevende overheidsholding Agencia Industrial del Estado (AIE). Er werden dienovereenkomstig wettelijke maatregelen genomen [wet nr. 13/96 van 30 december 1996] om ondernemingen in een dergelijke positie toe te staan tot 31 december 1999 van de staat heiequivalent te blijven ontvangen van het bedrag waarop zij recht zouden hebben gehad in het kader van een systeem van geconsolideerde belasting. Op grond van de verwachte verliezen werd geschat dat deze belastingkredieten 58 miljard ESP zouden bedragen.
[...]
Op 1 september 1997 werden de werven opgenomen in de Sociedad Estatal de Participaciones Industriales (SEPI), die zoals INI, op grond van de algemene Spaanse regels inzake geconsolideerde belastingen verliezen voor belastingdoeleinden kan compenseren met winsten elders in het concern.
Het steunpakket werd goedgekeurd op voorwaarde dat het totaalbedrag en de bedragen per steuncategorie maximumbedragen waren. Deze voorwaarde werd gesteld om ervoor te zorgen dat de steun voor de beoogde doeleinden zou worden gebruikt en dat het de mededinging vervalsende effect van de steun op de scheepsbouwsector beperkt zou blijven. Volgens de informatie die de Commissie in het kader van het toezicht op de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan heeft verkregen, ontvingen de werven in 1998 een bijzonder belastingkrediet van 18,451 miljard ESP, waardoor het totaalbedrag van de toegekende kredieten op het goedgekeurde maximum van 58 miljard ESP uitkomt, hoewel de werven in 1998 ten gevolge van hun integratie in SEPI ook een belastingkrediet op grond van algemene consolidatieregels ontvingen, dat overeenkwam met hun verliezen over 1997.”
6 In die situatie heeft de Commissie haar twijfel geuit over de verenigbaarheid van het bijzondere belastingkrediet van 18,451 miljard ESP met de goedkeuringsbeschikking en over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt.
7 Na een briefwisseling tussen de Spaanse autoriteiten en de Commissie en nadat laatstgenoemde de onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG had ingeleid, heeft de Commissie op 26 oktober 1999 beschikking 2000/131 vastgesteld.
Beschikking 2000/131
8 In punt 57 van beschikking 2000/131 concludeert de Commissie dat de werven van de overheid in Spanje steun in de vorm van bijzondere belastingkredieten van 18,451 miljard ESP hebben ontvangen, waarvoor geen wettige rechtvaardiging is. Zij constateert dat hoewel het algemene plafond van dergelijke steunbetalingen niet is overschreden, dit plafond niet meer was dan een maximum. Binnen dat maximum diende de steun volgens de Commissie beperkt te blijven tot belastbare verliezen en werd de steun goedgekeurd in de veronderstelling dat de werven niet in aanmerking zouden komen voor belastingkredieten op grond van het algemene fiscale consolidatiesysteem in Spanje. Volgens de Commissie was dit een essentiële voorwaarde voor goedkeuring van de steun, en daarmee voor de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 87, lid 3, sub e, EG.
9 In punt 58 van de beschikking heeft de Commissie, die van mening was dat het in 1998 verleende bijzondere belastingkrediet van 18,451 miljard ESP onder de gegeven omstandigheden niet langer verenigbaar was met artikel 87, lid 3, sub e, EG noch met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 1, EG, besloten dat dit bedrag, vermeerderd met rente, moest worden teruggevorderd.
10 De artikelen 1, 2 en 3 van beschikking 2000/131 bepalen daarom:
„Artikel 1
Artikel 2
1.Spanje treft de noodzakelijke maatregelen om de in artikel 1 bedoelde steun terug te vorderen van de begunstigde onderneming.
2.De terugvordering geschiedt overeenkomstig de procedures van het nationale recht. Het terug te vorderen bedrag dient te worden vermeerderd met rente voor de periode vanaf de datum waarop de steun ter beschikking van de ontvanger is gesteld tot de datum van de terugbetaling daarvan. Deze rente wordt berekend op basis van het referentiepercentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent van regionale steun.
Artikel 3
Spanje deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.”
De precontentieuze procedure
11 Beschikking 2000/131 is bij brief van de Commissie van 2 december 1999 aan de Spaanse regering betekend.
12 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 10 februari 2000, heeft het Koninkrijk Spanje het Hof verzocht om nietigverklaring van de beschikking. Bij arrest van 21 maart 2002, Spanje/Commissie (C-36/00, Jurispr. blz. I-3243), heeft het Hof het beroep verworpen.
13 Bij brief van 31 januari 2000 heeft de Spaanse regering de Commissie laten weten dat zij in overleg was getreden met de Abogacía del Estado (de juridische dienst van de staat, die belast is met gerechtelijke procedures; hierna: „de Spaanse juridische dienst”) en het Ministerio de Economía y Hacienda (het Spaanse ministerie van Economie en Financiën) teneinde de terugbetaling van de onverenigbaar verklaarde steun te bewerkstelligen.
14 Daar zij geen concrete voorstellen had ontvangen voor de terugvordering van de steun, heeft de Commissie de Spaanse regering bij brief van 24 maart 2000 verzocht haar binnen twintig werkdagen na dato van deze brief mee te delen welke maatregelen ter uitvoering van beschikking 2000/131 waren genomen.
15 Bij brief van 25 april 2000 heeft de Spaanse regering geantwoord dat de Spaanse juridische dienst een rapport had uitgebracht waarin de voor de terugvordering van de in geding zijnde steun te volgen procedure werd uiteengezet en waarin werd voorgesteld hierover het advies te vragen van de Consejo de Estado (de Spaanse raad van state). Voorts heeft de Spaanse regering in haar brief erop gewezen dat het moeilijk was om te bepalen of naar nationaal recht de belasting die was betaald over het aan de individuele scheepswerven toe te rekenen bedrag van de steun, voor de in de beschikking van de Commissie geëiste terugbetaling al dan niet aftrekbaar was. Zij voegde eraan toe dat zij nog wachtte op de rapporten die zij aan het Spaanse ministerie van Economie en Financiën en de Consejo de Estado had gevraagd.
16 Bij brief van 23 mei 2000 heeft de Commissie de Spaanse regering opnieuw aangemaand en verzocht haar binnen 20 werkdagen na dato van deze brief inhoudelijk te informeren over de terugvordering van de onwettig verklaarde steun.
17 In haar reactie van 14 juni 2000 beperkte de Spaanse regering zich tot het vragen van een nieuwe termijn voor mededeling van de voor terugvordering van de steun genomen maatregelen. Zij rechtvaardigde dit uitstel met een beroep op de recente herstructurering van de overheidsdienst. Bij brief van 22 juni 2000 heeft de Commissie dit uitstel geweigerd.
18 Van mening dat het Koninkrijk Spanje niet de voor uitvoering van beschikking 2000/131 nodige maatregelen had genomen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
Het beroep
Opmerkingen vooraf
19 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens artikel 3, lid 1, sub g, EG het optreden van de Gemeenschap de instelling omvat van een regime waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst, en dat artikel 87, lid 1, EG in dat kader steunmaatregelen van de staten die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt (zie arrest van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, C-209/00, Jurispr. blz. I-11695, punt 29).
20 Ter verzekering van de effectiviteit van dit verbod is de Commissie, wanneer haar van een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel blijkt, bevoegd te beslissen dat de betrokken staat die maatregel moet intrekken of wijzigen. Wil zodanige intrekking of wijziging effect sorteren, kan daaraan de verplichting zijn verbonden om in strijd met het EG-Verdrag toegekende steunbedragen terug te vorderen (zie arrest van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland, 70/72, Jurispr. blz. 813, punt 13).
21 Een lidstaat die bij beschikking wordt gelast onwettige steun terug te vorderen, is op grond van artikel 249 EG verplicht alle nodige maatregelen te nemen om die beschikking uit te voeren (zie arrest van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 31).
22 Bij gebreke van communautaire bepalingen betreffende de procedure voor de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen, moet de terugvordering van onwettige steun in beginsel volgens de regels van het nationale recht geschieden (zie in die zin arrest van 20 maart 1997, Alean Deutschland, C-24/95, Jurispr. blz. I-1591, punt 24).
23 Overigens is die rechtspraak bevestigd door verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), met name artikel 14, lid 3, dat bepaalt dat terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat dient te geschieden (zie arrest van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 33).
24 Een lidstaat die krachtens een beschikking van de Commissie onwettige steun moet terugvorderen, kan dus vrij de middelen kiezen waarmee hij die verplichting zal uitvoeren, mits de gekozen maatregelen geen afbreuk doen aan de strekking en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht (zie arrest van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 34).
25 Ten slotte zij opgemerkt dat wanneer een lidstaat verzuimt de verplichting tot terugvordering van onwettige steun na te komen, de Commissie het recht heeft zich tot het Hof te wenden om deze schending van het Verdrag te doen vaststellen, hetzij op grond van artikel 226 EG, hetzij op grond van artikel 88, lid 2, EG. Deze tweede beroepsweg is slechts een variant van het beroep wegens niet-nakoming die is aangepast aan de specifieke moeilijkheden die de handhaving van onwettig verklaarde steun oplevert voor de mededinging op de gemeenschappelijke markt (zie arrest van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 37).
26 Het is vaste rechtspraak dat het aan de Commissie staat om in het kader van een beroep wegens niet-nakoming het gestelde verzuim aan te tonen. Zij dient het Hof de gegevens te verschaffen die dit nodig heeft om te kunnen vaststellen of er inderdaad sprake is van een verzuim, en zij kan zich daarbij niet baseren op een of ander rechtsvermoeden (zie arrest van 25 mei 1982, Commissie/Nederland, 96/81, Jurispr. blz. 1791, punt 6).
27 Ingevolge artikel 10 EG zijn de lidstaten evenwel verplicht, de Commissie de vervulling van haar taak te vergemakkelijken, welke onder meer bestaat in het toezien op de toepassing van de bepalingen welke de instellingen krachtens het Verdrag vaststellen (zie arrest Commissie/Nederland, reeds aangehaald, punt 7).
Argumenten van partijen
28 De Commissie stelt dat de Spaanse autoriteiten niet alle maatregelen hebben genomen die nodig zijn voor de uitvoering van beschikking 2000/131. Zelfs al beschouwde het Koninkrijk Spanje deze beschikking als onwettig en had het daartegen een beroep tot nietigverklaring ingesteld, was het niettemin verplicht zich daaraan binnen de gestelde termijn te conformeren. Overeenkomstig artikel 249, vierde alinea, EG is een beschikking immers verbindend in al haar onderdelen voor de lidstaat tot welke zij is gericht, totdat het Hof anders beslist.
29 Ofschoon de Spaanse regering een eerste stap in de richting van uitvoering van beschikking 2000/131 heeft gezet, door advies te vragen over de wijze van terugvordering van de aan het concern van Spaanse openbare scheepswerven verleende belastingkredieten, is niet aangetoond dat het Koninkrijk Spanje na ontvangst van de brief van de Commissie van 22 juni 2000 enige maatregel heeftgenomen om die belastingkredieten terug te krijgen.
30 De Commissie is van mening dat het enige argument dat een lidstaat kan aanvoeren om geen uitvoering te geven aan een beschikking van de Commissie waarbij intrekking en terugvordering van met het Verdrag onverenigbaar geachte staatssteun worden gelast, de volstrekte onmogelijkheid tot uitvoering is. In casu heeft de Spaanse regering een dergelijke onmogelijkheid echter niet aangevoerd.
31 Het argument van de Spaanse regering dat het moeilijk is om vast te stellen of naar nationaal recht de belasting die was betaald over het aan de individuele scheepswerven toe te rekenen bedrag van de steun, voor de in beschikking 2000/131 geëiste terugbetaling al dan niet aftrekbaar was, vormt geen geval van absolute onmogelijkheid tot uitvoering. Niets belet volgens de Commissie de aan de scheepswerven toegekende steun terug te vorderen vóór aftrek van het belastingbedrag dat daarover eventueel zou worden geheven, onder voorbehoud van terugstorting van dit bedrag indien dit volgens het nationale recht noodzakelijk zou blijken te zijn.
32 De Commissie wijst ook het argument van de Spaanse regering van de hand dat de recente herstructurering van de overheidsadministratie een nieuwe verlenging van de termijn voor het meedelen van de ter verzekering van terugvordering van de onwettig verklaarde steun genomen maatregelen rechtvaardigt, daar ook die herstructurering geen geval van absolute onmogelijkheid tot uitvoering oplevert.
33 In haar verweerschrift benadrukt de Spaanse regering allereerst dat de beschikking nietig is op de gronden die zijn aangevoerd in de zaak die heeft geleid tot het arrest Spanje/Commissie, reeds aangehaald.
34 Vervolgens stelt de Spaanse regering dat zij op de datum van instelling van het beroep niet in gebreke was, aangezien zij was begonnen de maatregelen te nemen om zich aan beschikking 2000/131 te conformeren, met name door advies te vragen teneinde de beschikking overeenkomstig het nationale recht uit te voeren, en dat die maatregelen de Commissie waren meegedeeld bij brief van 31 januari 2000.
35 Het rapport van het Spaanse ministerie van Economie en Financiën was noodzakelijk om te verduidelijken welke procedure moest worden gevolgd om de onwettig verklaarde steun terug te vorderen. Zoals in dat rapport staat, is deze steun verleend als inbreng van AIE en SEPI en niet als bijzondere belastingkredieten. Dat brengt mee dat de terugvordering moet verlopen volgens de administratieve en niet volgens de fiscale procedures.
36 Ook het rapport van de Spaanse juridische dienst was noodzakelijk. Volgens dit rapport worden de terug te vorderen bedragen als publiekrechtelijke inkomsten beschouwd en is terugvordering mogelijk door middel van bestuursdwang, met de prerogatieven en garanties van de algemene begrotingswetgeving. Niettemin is er geen ervaring opgedaan met terugvordering van steun die is betaald door een staatsonderneming met een eigen, van die van de staat losstaande rechtspersoonlijkheid, die onderworpen is aan het privaatrecht, zoals SEPI, en kunnen de door SEPI terug te vorderen bedragen dus moeilijk worden beschouwd als publiekrechtelijke inkomsten waarvoor die prerogatieven gelden. Het is dan ook noodzakelijk, de civielrechtelijke procedures te volgen en de gewone rechter in te schakelen.
37 De Spaanse regering stelt derhalve dat het rapport van de Consejo de Estado noodzakelijk was voor het antwoord op de vraag of beschikking 2000/131 SEPI een schuldvordering verleent indien de terugvordering volgens het civiele recht geschiedt, dan wel of gebruik moet worden gemaakt van de administratiefrechtelijke procedures, en op de vraag of in geval van stilzitten van SEPI de staat langs administratieve weg uitvoering van de beschikking kan eisen.
38 Voorts is de Spaanse regering van mening dat er geen redelijke termijn is verstreken om te kunnen beoordelen of de lidstaat zijn verplichting om bepaalde onwettige steun terug te vorderen, niet is nagekomen (zie arresten van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-350/93, Jurispr. blz. I-699, en 29 januari 1998, Commissie/Italië, C-280/95, Jurispr. blz. I-259). De Spaanse autoriteiten hebben zelfs niet de tijd gehad, de in de punten 35 tot en met 37 van het onderhavige arrest genoemde juridische rapporten af te wachten, waarin is uitgezocht welke de snelste en juridisch meest juiste procedure was voor terugvordering van de in geding zijnde steun, en ook niet om de sociale repercussies van die terugvordering te onderzoeken.
39 Ten slotte heeft de Commissie eerst nadat alle in de goedkeuringsbeschikking genoemde bedragen waren betaald en aan alle in de beschikking gestelde voorwaarden was voldaan, laten weten dat de aan de openbare scheepswerven verleende steun voor een deel onwettig was geworden omdat niet was voldaan aan een door haar essentieel geachte voorwaarde.
Beoordeling door bet Hof
40 In het door het Verdrag geschapen stelsel van rechtsmiddelen wordt onderscheiden tussen de beroepen van de artikelen 226 EG en 227 EG, bedoeld om te doen vaststellen dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, en die van de artikelen 230 EG en 232 EG, waarin de wettigheid van het handelen of nalaten van de gemeenschapsinstellingen kan worden getoetst. Deze rechtsmiddelen hebben uiteenlopende oogmerken en zijn aan verschillende regels onderworpen. Nu geen enkele verdragsbepaling uitdrukkelijk in die mogelijkheid voorziet, kan een lidstaat zich niet op de onwettigheid van een tot hem gerichte beschikking beroepen als verweer in een procedure wegens niet-nakoming van diezelfde beschikking (zie met name arresten van 30 juni 1988, Commissie/Griekenland, 226/87, Jurispr. blz. 3611, punt 14; 27 oktober 1992, Commissie/Duitsland, C-74/91, Jurispr. blz. I-5437, punt 10, en 27 juni 2000, Commissie/Portugal, C-404/97, Jurispr. blz. I-4897, punt 34).
41 Dit zou slechts anders kunnen zijn, indien de betrokken handeling zulke ernstige en kennelijke gebreken vertoonde dat zij als non-existent moet worden aangemerkt (reeds aangehaalde arresten Commissie/Griekenland, punt 16; Commissie/Duitsland, punt 11, en Commissie/Portugal, punt 35).
42 Hetzelfde geldt in het kader van een beroep tot nietigverklaring op basis van artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG.
43 Vaststaat dat de Spaanse regering weliswaar onder verwijzing naar de argumenten die zij heeft aangevoerd in de zaak welke heeft geleid tot het arrest Spanje/Commissie, reeds aangehaald, op basis van een aantal feitelijke gegevens heeft betwist dat de aan de openbare scheepswerven verleende belastingkredieten als steun moeten worden aangemerkt, doch geen enkel gebrek heeft aangevoerd dat de existentie van beschikking 2000/131 in het geding kan brengen.
44 Voorts is het vaste rechtspraak dat de ongedaanmaking van onwettige steun door middel van terugvordering het logische gevolg is van de vaststelling dat de steun onwettig is, en dat dit gevolg niet afhankelijk kan zijn van de vorm waarin de steun verleend is (zie met name arrest van 10 juni 1993, Commissie/Griekenland, C-183/91, Jurispr. blz. I-3131, punt 16, en arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 38).
45 Eveneens vaste rechtspraak is dat, wanneer tegen de beschikking van de Commissie waarbij de opheffing van een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun is verlangd, geen rechtstreeks beroep is ingesteld of een dergelijk beroep is verworpen, het enige verweer dat een lidstaat tegen een door de Commissie krachtens artikel 88, lid 2, EG ingesteld beroep wegens niet-nakoming kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid is om de beschikking correct uit te voeren (zie arresten van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-348/93, Jurispr. blz. I-673, punt 16; 22 maart 2001, Commissie/Frankrijk, C-261/99, Jurispr. blz. I-2537, punt 23, en 2 juli 2002, Commissie/Spanje, C-499/99, Jurispr. blz. I-6031, punt 21).
46 Dat een lidstaat tegen een dergelijk beroep geen ander verweermiddel kan aanvoeren dan de volstrekte onmogelijkheid van uitvoering, belet niet dat de staat die bij de uitvoering van een beschikking van de Commissie inzake staatssteun op niet voorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, deze problemen aan laatstgenoemde voorlegt en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voorstelt. Op grond van het met name in artikel 10 EG tot uitdrukking gebrachte beginsel dat de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten de Commissie en de lidstaat in een dergelijk geval te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen (zie arrest van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-350/93, punt 16, reeds aangehaald; arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 24; arrest van 3 juli 2001, Commissie/België, C-378/98, Jurispr. blz. I-5107, punt 31, en arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 24).
47 Aan de voorwaarde van volstrekte onmogelijkheid tot uitvoering is evenwel niet voldaan wanneer de verwerende regering zich ertoe beperkt de Commissie in kennis te stellen van de juridische, politieke of praktische problemen die de uitvoering van de beschikking meebrengt, zonder tegen de betrokken ondernemingen tot werkelijke actie over te gaan om de steun terug te krijgen en zonder de Commissie alternatieven voor de uitvoering van de beschikking voor te stellen, waardoor de moeilijkheden hadden kunnen worden overwonnen (zie arresten van 2 februari 1989, Commissie/Duitsland, 94/87, Jurispr. blz. 175, punt 10, en 29 januari 1998, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 14, en arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 25).
48 Anders dan de Spaanse regering stelt, namelijk dat op de voor de vaststelling van de niet-nakoming relevante datum de voor de uitvoering van beschikking 2000/131, overeenkomstig het nationale recht noodzakelijke maatregelen waren genomen, heeft de Spaanse regering alleen advies gevraagd over de wijze van terugvordering van de onwettig verklaarde steun en jegens de Spaanse openbare scheepswerven geen concrete stappen genomen om deze van hen terug te vorderen.
49 Uit de gegevens van het dossier blijkt voorts niet dat het volstrekt onmogelijk zou zijn geweest om een begin te maken met de terugvordering van die steun van die werven.
50 Wat de stelling van de Spaanse regering betreft dat de steun geen fiscaal karakter had omdat hij was verleend in de vorm van inbreng van AIE en SEPI en niet als bijzondere belastingkredieten, moet eraan worden herinnerd dat, zoals het Hof in punt 44 van dit arrest heeft vastgesteld, de verplichting tot ongedaanmaking van een onwettige steun door middel van terugvordering niet afhankelijk kan zijn van de vorm waarin de steun verleend is.
51 Aangaande de stelling dat de terugvordering juridisch gecompliceerd ligt, daar het moeilijk is om uit te maken of de civielrechtelijke dan wel de administratieve procedure moet worden gevolgd, moet eraan worden herinnerd dat bij gebreke van communautaire bepalingen betreffende de procedure van terugvordering van onwettig verleende steun, die terugvordering in beginsel weliswaar volgens de relevante nationale bepalingen moet geschieden, doch dat die bepalingen aldus moeten worden toegepast dat de door het gemeenschapsrecht verlangde terugvordering in de praktijk niet onmogelijk wordt gemaakt en het belang van de Gemeenschap daarbij ten volle in aanmerking wordt genomen (zie arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 55).
52 De noodzaak om het rapport van de Consejo de Estado af te wachten teneinde te kunnen vaststellen welke de meest gepaste procedure was, maakte de uitvoering van beschikking 2000/131 dus niet onmogelijk.
53 Ook al heeft de Spaanse regering het rapport van de Spaanse juridische dienst inderdaad aan de Commissie overgelegd, moet voorts toch worden geconstateerd dat deze regering ondanks herhaalde verzoeken van de Commissie haar niet de nodige gegevens heeft verschaft om de door de Spaanse autoriteiten gevolgde terugvorderingsprocedure te kunnen volgen en kennis te nemen van de data waarop uitvoering van beschikking 2000/131 zou plaatsvinden.
54 De Spaanse regering heeft zich ertoe beperkt, te verklaren dat de nationale autoriteiten niet de tijd hebben gehad om de sociale repercussies van terugvordering van de onwettig verklaarde steun te onderzoeken, dat de openbare scheepswerven en hun werknemers wellicht onherstelbare schade zouden lijden en dat de recente herstructurering van de administratie een verlenging van de voor mededeling van de maatregelen ter uitvoering van beschikking 2000/131 gestelde termijn noodzakelijk maakte.
55 Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt de vrees voor binnenlandse moeilijkheden niet dat een lidstaat de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet nakomt (zie in die zin arresten van 7 december 1995, Commissie/Frankrijk, C-52/95, Jurispr. blz. I-4443, punt 38; 9 december 1997, Commissie/Frankrijk, C-265/95, Jurispr. blz. I-6959, punt 55, en 29 januari 1998, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 16, en arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 52).
56 Ten slotte kan ook het betoog van de Spaanse regering dat de Commissie ongewoon kort na de kennisgeving van beschikking 2000/131 beroep heeft ingesteld, de niet-uitvoering van de beschikking niet rechtvaardigen.
57 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te nemen tot uitvoering van beschikking 2000/131, waarin wordt verklaard dat de toekenning van steun aan de openbare scheepswerven onrechtmatig en dus onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is geweest, de krachtens de artikelen 2 en 3 van genoemde beschikking op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
58 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dat is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
rechtdoende, verstaat:
-
Door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te nemen tot uitvoering van beschikking 2000/131/EG van de Commissie van 26 oktober 1999 betreffende de steunregeling die Spanje heeft toegepast ten gunste van de openbare scheepswerven, waarin wordt verklaard dat de toekenning van deze steun onrechtmatig en dus onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is geweest, is het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 2 en 3 van genoemde beschikking op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
-
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.
Schintgen
Gulmann
Skouris
Macken
Colneric
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 juni 2003.
De griffier
R. Grass
De president van de Zesde kamer
J.-P. Puissochet