Home

Arrest van het Hof van 13 december 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Michael Cwik. - Hogere voorziening - Ambtenaren - Artikel 17, tweede alinea, van Statuut - Vrijheid van meningsuiting - Grenzen - Motivering. - Zaak C-340/00 P.

Arrest van het Hof van 13 december 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Michael Cwik. - Hogere voorziening - Ambtenaren - Artikel 17, tweede alinea, van Statuut - Vrijheid van meningsuiting - Grenzen - Motivering. - Zaak C-340/00 P.

Arrest van het Hof van 13 december 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Michael Cwik. - Hogere voorziening - Ambtenaren - Artikel 17, tweede alinea, van Statuut - Vrijheid van meningsuiting - Grenzen - Motivering. - Zaak C-340/00 P.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-10269


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum


Ambtenaren - Rechten en verplichtingen - Vrijheid van meningsuiting - Verzoek om machtiging tot publicatie - Afweging van vrijheid van meningsuiting van ambtenaar tegen ernst van door publicatie aan belangen van Gemeenschap toegebrachte schade - Motiveringsplicht

(Ambtenarenstatuut, art. 17, tweede alinea)


$$De regeling van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut gaat duidelijk uit van het beginsel van verlening van de machtiging, die alleen bij wijze van uitzondering kan worden geweigerd.

Aangezien deze bepaling de instellingen de bevoegdheid verleent om de machtiging tot publicatie te weigeren en aldus een ernstige inmenging in de vrijheid van meningsuiting - een van de grondvesten van een democratische maatschappij - mogelijk maakt, moet zij op beperkende wijze worden uitgelegd, zodat de machtiging alleen kan worden geweigerd indien de betrokken publicatie de belangen van de Gemeenschappen ernstig kan schaden.

Het tot aanstelling bevoegde gezag moet bij de toepassing van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut de verschillende op het spel staande belangen afwegen en moet daarbij rekening houden met, enerzijds, de vrijheid van de ambtenaar om mondeling of schriftelijk een mening te uiten die afwijkt van de mening van de instelling die hem tewerkstelt, of die slechts door een minderheid wordt voorgestaan - vrijheid die voortvloeit uit het fundamentele recht op vrije meningsuiting -, en anderzijds, de ernst van de door de publicatie van de betrokken tekst aan de belangen van de Gemeenschappen toegebrachte schade. Alleen een reëel risico van ernstige aantasting van de belangen van de Gemeenschappen dat aan de hand van concrete en objectieve omstandigheden is aangetoond, kan voor de toepassing van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut in aanmerking worden genomen.

Om de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid te toetsen van het besluit houdende weigering om machtiging tot publicatie te verlenen, en om de betrokken ambtenaar voldoende aanwijzingen te verschaffen om de juistheid van dit besluit te kunnen beoordelen, moeten dergelijke omstandigheden samen met het weigeringsbesluit of uiterlijk samen met het besluit houdende afwijzing van de klacht, aan de ambtenaar worden meegedeeld.

( cf. punten 17-20 )


In zaak C-340/00 P,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Currall als gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 14 juli 2000, Cwik/Commissie (T-82/99, JurAmbt. blz. I-A-155 en II-713), strekkende tot vernietiging van dit arrest,

andere partij bij de procedure:

Michael Cwik, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door N. Lhoëst, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, P. Jann, F. Macken, N. Colneric en S. von Bahr, kamerpresidenten, A. La Pergola, J.-P. Puissochet, L. Sevón, M. Wathelet (rapporteur), R. Schintgen en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 3 juli 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 september 2001,

het navolgende

Arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 15 september 2000, heeft de Commissie krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG en de overeenkomstige bepalingen van 's Hofs Statuten-EGKS en -EGA hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 juli 2000, Cwik/Commissie (T-82/99, JurAmbt. blz. I-A-155 en II-713; hierna: bestreden arrest"), waarbij het besluit van de Commissie van 10 juli 1998 houdende weigering om Cwik te machtigen de tekst van een op 30 oktober 1997 door hem gegeven lezing te publiceren (hierna: omstreden besluit"), nietig is verklaard.

Rechtskader

2 Artikel 17, tweede alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: Statuut") bepaalt:

Zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag is het de ambtenaar verboden, alleen of in samenwerking met anderen, enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Gemeenschappen openbaar te maken of openbaar te doen maken. Deze machtiging kan alleen worden geweigerd indien de beoogde publicatie de belangen van de Gemeenschappen zou kunnen schaden."

De feiten

3 De feiten die aan het geschil ten grondslag liggen, worden in het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

3 Verzoeker, economist van opleiding, is in 1970 in dienst van de Commissie getreden. Op het ogenblik van de instelling van het beroep was hij tewerkgesteld bij eenheid 5, ,Informatie, publicaties en economische documentatie, die rechtstreeks ressorteerde onder de adjunct-directeur-generaal belast met de directoraten B, C en E van het directoraat-generaal ,Economische en financiële zaken (DG II). Zijn taak bestond in het ontvangen van bezoekersgroepen en in het geven van lezingen over de euro, de Economische en Monetaire Unie en de activiteiten en programma's die onder de bevoegdheid van dit directoraat-generaal vielen.

4 Bij brief van 12 maart 1997 werd verzoeker door het provinciebestuur van Cordoba (Spanje) uitgenodigd om in het kader van het 5e Internationale congres over economische cultuur een lezing te geven.

5 Op 20 oktober 1997 vroeg hij zijn hiërarchieke meerdere, G. Ravasio, om toestemming voor het geven van een lezing met als titel ,The need for economic fine-tuning at the local and regional level in the Monetary Union of the European Union (,De noodzaak tot differentiatie van het economische beleid op lokaal en regionaal niveau in de Monetaire Unie van de Europese Unie) op 30 oktober daaraanvolgend. Bij zijn verzoek voegde hij een samenvatting en een gedetailleerde inhoud van zijn toespraak en een bijlage.

6 Op 26 oktober 1997 gaf Ravasio toestemming, maar hij voegde er wel aan toe:

,Erg economisch is dit niet. Graag een klassiekere aanpak. Opgelet voor de risico's van fine-tuning".

7 Op 27 oktober 1997 kreeg verzoeker een reisopdracht zonder kostenvergoeding om voor de periode van 29 oktober tot 2 november 1997 naar Cordoba te gaan. Op 30 oktober 1997 gaf hij daar zijn lezing.

8 In februari 1998 vroegen de organisatoren van het congres hem om hun de tekst van zijn lezing te doen toekomen teneinde deze samen met die van de andere sprekers te publiceren.

9 Daarop stelde verzoeker deze tekst op en verzocht hij overeenkomstig artikel 17, tweede alinea, van het Statuut Ravasio in diens hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: ,TABG) om machtiging tot publicatie van deze tekst.

10 Ravasio won het advies van Östberg, een door de Nationale Bank van Zweden bij DG II gedetacheerde economist, in omtrent de opportuniteit van een dergelijke publicatie.

11 Östberg gaf in zijn advies zeer scherpe kritiek op de betrokken tekst, maar alvorens dit advies aan Ravasio mee te delen, legde hij het voor aan zijn hiërarchieke meerderen, Kröger, hoofd van eenheid 3, ,Monetaire Unie, communautair en nationaal monetair beleid, van directoraat D, ,Monetaire aangelegenheden, van DG II, en H. Carré, directeur van dit directoraat. Eerstgenoemde parafeerde het advies zonder commentaar en laatstgenoemde schreef dat ,publicatie van de gewraakte tekst [...] inopportuun [zou] zijn. Ravasio raadpleegde op zijn beurt Schutz, hoofd van de eenheid ,Begrotingsmiddelen; informatie en economische documentatie; betrekkingen met het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, die rechtstreeks ressorteerde onder de directeur-generaal van DG II, die de betrokken tekst zonder enige commentaar parafeerde.

12 Gelet op een en ander gaf Ravasio verzoeker op 20 april 1998 te kennen dat ,publicatie [...] inopportuun [was].

13 Op 5 juni 1998 legde verzoeker een nieuwe, op basis van de kritiek van Östberg gewijzigde versie van zijn tekst ter goedkeuring aan Ravasio voor. Ravasio verzocht Schmidt, directeur van directoraat B, ,Economische dienst, van DG II, dat met name belast was met de beoordeling van de economische gevolgen van het gemeenschapsbeleid, om advies over de herwerkte versie van de tekst. Schmidt uitte op een aantal punten kritiek en kwam tot de slotsom:

,DG II has so far had a very prudent, almost negative, position towards the usefulness of discretionary fiscal policy. This article seems to advocate its full use referring to fine-tuning. (,DG II heeft steeds een terughoudend, bijna negatief standpunt ingenomen over het nut van een discretionair fiscaal beleid. Dit artikel lijkt een pleidooi te houden voor de volledige - gedifferentieerde - toepassing van een dergelijk beleid.)

14 Verzoeker deelde de tweede versie van zijn tekst eigener beweging aan Östberg mee en vroeg hem of hij zijn ten aanzien van de eerste versie geuite bezwaren handhaafde. Östberg weigerde evenwel de tekst te lezen op grond dat hij zijn mening niet kon geven zonder daartoe een specifieke opdracht van Ravasio te hebben gekregen.

15 Bij brief van 10 juli 1998 deelde Ravasio verzoeker mee dat hij weigerde machtiging te verlenen om de betrokken tekst te publiceren, omdat ,deze tekst [...] een ander standpunt [verwoordde] dan dat van de diensten van de Commissie, ook al heeft deze ter zake nog geen officieel standpunt ingenomen. Hij voegde eraan toe:

,Ik erken het belang van een intern debat waarin de verschillende economische beleidsopties tot uitdrukking komen. Het is evenwel wenselijk dat wij naar de buitenwereld toe een gemeenschappelijk standpunt innemen [...]

Ik vrees dat de belangen van de Gemeenschap zouden kunnen worden geschaad wanneer de Commissie en haar ambtenaren verschillende standpunten verkondigen. Verder hebben mijn medewerkers die uw artikel hebben gelezen, twijfels over de kwaliteit ervan. Om deze redenen verleen ik geen machtiging voor de publicatie ervan.

16 Op 25 augustus 1998 heeft verzoeker krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut een klacht ingediend tegen dit besluit.

17 Bij besluit van 5 januari 1999 is deze klacht afgewezen."

4 In haar besluit houdende afwijzing van deze klacht heeft de Commissie met name verklaard:

[...] de mogelijke belangenconflicten tussen de ambtenaar en zijn instelling betreffende een publicatie zijn niet beperkt tot de hypothese van openlijk verzet tegen het beleid van een instelling, aangezien deze laatste er belang bij kan hebben een maximale speelruimte te behouden alvorens een definitief standpunt te bepalen. Het is duidelijk dat de klager, door ronduit en schriftelijk uitspraken te doen over de kwestie [of de Economische en Monetaire Unie een territoriale differentiatie van het loonbeleid of het fiscale beleid (,fine-tuning) vergt], deze speelruimte juist in het gevaar brengt; ook al zou de klager deze uitspraken als zijn eigen standpunt voorstellen, dan nog kan niet worden uitgesloten dat de lezer, ondanks dit voorbehoud, een verband legt tussen de zienswijze van de op dit gebied werkzame ambtenaar en die van zijn instelling, juist omdat deze laatste nog geen standpunt heeft ingenomen.

[...]

Een samenvatting van één pagina kan geenszins worden gelijkgesteld met een artikel van meer dan 20 bladzijden. De op basis van de samenvatting gegeven machtiging kan zeker niet meebrengen dat ook machtiging tot publicatie van het artikel moet worden gegeven. Dit klemt te meer in het onderhavige geval, waar er aanzienlijke verschillen zijn tussen de samenvatting van de lezing en de tekst van het artikel."

5 Op 12 april 1999 heeft Cwik bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van het omstreden besluit ingesteld.

Het bestreden arrest

6 Tot staving van zijn beroep heeft Cwik met name aangevoerd dat artikel 17, tweede alinea, van het Statuut onjuist is uitgelegd en toegepast.

7 Het Gerecht heeft dit middel aanvaard op de volgende gronden:

56 In het bestreden besluit verklaart het TABG alleen dat de belangen van de Gemeenschap zouden kunnen worden geschaad wanneer de Commissie en haar ambtenaren in het openbaar verschillende standpunten zouden verkondigen. In dit besluit wordt niet uitgelegd waarom dit gevaar in casu zou bestaan.

57 In een democratische samenleving die op de eerbiediging van de fundamentele rechten is gebaseerd, kan het feit dat een ambtenaar in het openbaar een ander standpunt inneemt dan de instelling waarvoor hij werkt, op zich de belangen van de Gemeenschappen niet schaden.

58 Het is overduidelijk dat het nut van de vrijheid van meningsuiting juist bestaat in de mogelijkheid standpunten te verkondigen die afwijken van het officiële standpunt. Aanvaarden dat de vrijheid van meningsuiting wordt beperkt op grond van het feit alleen dat het betrokken standpunt verschilt van dat van de instellingen, zou dit fundamentele recht elke inhoud ontnemen.

59 Ook artikel 17, tweede alinea, van het Statuut zou elke nuttige werking verliezen, aangezien dit artikel, zoals uit de tekst ervan blijkt, duidelijk uitgaat van het beginsel dat de machtiging tot publicatie wordt verleend, en uitdrukkelijk bepaalt dat deze machtiging alleen kan worden geweigerd indien deze publicatie de belangen van de Gemeenschappen zou kunnen schaden.

60 Aangezien niet is aangetoond dat de openbaarmaking van het feit dat verzoeker en de Commissie van mening verschillen, in casu de belangen van de Gemeenschappen kan schaden, kan dit verschil van mening geen beperking van de vrijheid van meningsuiting rechtvaardigen."

8 Het Gerecht heeft verder geoordeeld:

66 [...] uit het dossier blijkt dat de Commissie zich ten tijde van de feiten reeds openlijk en duidelijk over ,fine-tuning had uitgelaten, met name in officiële documenten, en dat zij twijfelde aan het nut van dit soort maatregelen en van de toepassing door de lidstaten van een discretionaire begrotingspolitiek, uitzonderlijke gevallen buiten beschouwing gelaten. Bovendien is de betrokken tekst geschreven door een ambtenaar zonder leidinggevende taken die in persoonlijke naam spreekt. Verder behandelt deze tekst een onderwerp waarover de Commissie naar eigen zeggen nog geen officiële beleidslijn heeft vastgesteld. Ten slotte is deze tekst, die in de verzameling van de op het betrokken congres gegeven lezingen zal worden gepubliceerd, bestemd voor een ter zake gespecialiseerd publiek, dat waarschijnlijk de mogelijkheid heeft, degelijke informatie in te winnen over de standpunten van de Commissie.

67 In deze omstandigheden is verweersters stelling dat de publicatie van de betrokken tekst een aanzienlijk risico kan meebrengen dat het publiek het standpunt van verzoeker verwart met dat van de instelling, waardoor de speelruimte van deze laatste kleiner wordt en de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, kennelijk onjuist.

68 Zo er al een verschil in draagwijdte bestaat tussen een lezing en de publicatie van de tekst ervan, vormt dit in casu trouwens geen voldoende grond om voor een vermindering van de speelruimte van de Commissie te vrezen. Overigens [...] wordt in de betrokken tekst dezelfde stelling verkondigd als in verzoekers lezing, die reeds als titel had ,De noodzaak tot differentiatie van het economische beleid op lokaal en regionaal niveau in de Monetaire Unie van de Europese Unie (,The need for local and regional economic fine-tuning in the monetary union of the European Union). Verder blijkt uit het feit dat het TABG machtiging heeft verleend voor het geven van deze lezing, dat er geen risico van verwarring tussen het standpunt van verzoeker en dat van de Commissie is. In deze omstandigheden kan verweerster niet volhouden dat redelijkerwijs viel te vrezen dat haar speelruimte door de publicatie van de betrokken tekst zou worden beperkt.

69 Gelet op het voorgaande heeft verweerster een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door geen machtiging te verlenen voor de publicatie van de betrokken tekst op grond dat de belangen van de Gemeenschappen hierdoor zouden kunnen worden geschaad."

9 Bijgevolg heeft het Gerecht het omstreden besluit nietig verklaard.

De hogere voorziening

10 De Commissie concludeert dat het het Hof behage:

- de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren,

- het bestreden arrest te vernietigen,

- bijgevolg het beroep van Cwik in die zaak te verwerpen of, subsidiair, de zaak naar het Gerecht te verwijzen;

- Cwik in zijn kosten te verwijzen.

11 Cwik concludeert dat het het Hof behage:

- de hogere voorziening niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren,

- de Commissie in alle kosten van de hogere voorziening te verwijzen.

12 Tot staving van de hogere voorziening voert de Commissie twee middelen aan: onjuiste uitlegging van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut en ontoereikende motivering van het bestreden arrest.

Het eerste middel

13 Met haar eerste middel verwijt de Commissie het Gerecht dat het inzonderheid in de punten 52, 56, 57 en 66 van het bestreden arrest zijn bevoegdheid om de handelingen van het TABG te toetsen, heeft overschreden en artikel 17, tweede alinea, van het Statuut te restrictief heeft uitgelegd.

14 Het Gerecht is immers voorbijgegaan aan de preventieve werking van deze bepaling, die is erkend in het arrest van het Gerecht van 19 mei 1999, Connolly/Commissie (T-34/96 en T-163/96, JurAmbt. blz. I-A-87 en II-463, punt 153), door van de Commissie het concrete bewijs te verlangen dat haar belangen werden geschaad, en door vast te stellen dat de Commissie in het onderhavige geval niet had aangetoond dat de belangen van de Gemeenschappen konden worden geschaad door het feit dat een ambtenaar in het openbaar een ander standpunt innam dan het hare.

15 Verder heeft het Gerecht de beoordelingsmarge van het TABG ten aanzien van de wetenschappelijke inhoud van de tekst van de door Cwik gegeven lezing en ten aanzien van het risico dat de belangen van de Gemeenschappen zouden worden geschaad, niet geëerbiedigd. De Commissie verwijst in dit verband naar het feit dat het TABG vóór de vaststelling van het omstreden besluit verschillende specialisten heeft geraadpleegd, naar de economische en politieke context van de invoering van de Economische en Monetaire Unie en naar de noodzaak om niet meteen een officieel standpunt over een uiterst delicaat onderwerp in te nemen; uit deze omstandigheden blijkt volgens haar dat het TABG geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

16 Door bij de toetsing van de toepassing van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut rekening te houden met de omstandigheid dat Cwik geen leidinggevende taken had, dat betrokken tekst voor een gespecialiseerd publiek was bestemd en dat de instelling hoe dan ook ter zake nog geen definitief standpunt had ingenomen, heeft het Gerecht de beoordelingsmarge van het TABG duidelijk niet geëerbiedigd, door aan deze bepaling van het Statuut voorwaarden toe te voegen die deze niet bevat.

17 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals het Hof in het arrest van 6 maart 2001, Connolly/Commissie (C-274/99 P, Jurispr. blz. I-1611, punt 53), heeft geoordeeld, de regeling van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut duidelijk uitgaat van het beginsel van verlening van de machtiging, die alleen bij wijze van uitzondering kan worden geweigerd.

18 Aangezien deze bepaling de instellingen de bevoegdheid verleent om de machtiging tot publicatie te weigeren en aldus een ernstige inmenging in de vrijheid van meningsuiting - een van de grondvesten van een democratische maatschappij - mogelijk maakt, moet zij op beperkende wijze worden uitgelegd, zodat de machtiging alleen kan worden geweigerd indien de betrokken publicatie de belangen van de Gemeenschappen ernstig kan schaden (arrest Hof, Connolly/Commissie, reeds aangehaald, punt 53).

19 Het TABG moet bij de toepassing van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut de verschillende op het spel staande belangen afwegen en moet daarbij rekening houden met, enerzijds, de vrijheid van de ambtenaar om mondeling of schriftelijk een mening te uiten die afwijkt van de mening van de instelling die hem tewerkstelt, of die slechts door een minderheid wordt voorgestaan - vrijheid die voortvloeit uit het fundamentele recht op vrije meningsuiting -, en anderzijds, de ernst van de door de publicatie van de betrokken tekst aan de belangen van de Gemeenschappen toegebrachte schade (arrest Hof, Connolly/Commissie, reeds aangehaald, punten 43 en 57). Alleen een reëel risico van ernstige aantasting van de belangen van de Gemeenschappen dat aan de hand van concrete en objectieve omstandigheden is aangetoond, kan voor de toepassing van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut in aanmerking worden genomen.

20 Om de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid te toetsen van het besluit houdende weigering om machtiging tot publicatie te verlenen, en om de betrokken ambtenaar voldoende aanwijzingen te verschaffen om de juistheid van dit besluit te kunnen beoordelen, moeten dergelijke omstandigheden samen met het weigeringsbesluit of uiterlijk samen met het besluit houdende afwijzing van de klacht aan de ambtenaar worden meegedeeld.

21 In casu heeft het Gerecht in punt 69 van het bestreden arrest geoordeeld dat de Commissie, door te weigeren machtiging te verlenen voor de publicatie van de tekst van de door Cwik gegeven lezing op grond dat de belangen van de Gemeenschappen hierdoor zouden kunnen worden geschaad, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

22 In de eerste plaats heeft het Gerecht in punt 56 van het bestreden arrest vastgesteld dat de Commissie in het bestreden besluit alleen heeft verklaard dat de belangen van de Gemeenschap zouden kunnen worden geschaad wanneer de Commissie en haar ambtenaren in het openbaar verschillende standpunten verkondigen, zonder uit te leggen waarom dit gevaar in casu zou bestaan. Zoals het Gerecht in punt 58 van dat arrest heeft vastgesteld, omvat de vrijheid van meningsuiting evenwel per definitie de mogelijkheid standpunten te verkondigen die afwijken van het officiële standpunt".

23 Anders dan de Commissie stelt, is het Gerecht niet voorbijgegaan aan de preventieve werking van artikel 17, tweede alinea, van het Statuut - dat, zoals het Hof in de punten 52 tot en met 55 van het reeds aangehaalde arrest Connolly/Commissie heeft erkend, verenigbaar is met het fundamentele beginsel van vrije meningsuiting -, maar heeft het alleen een sanctie verbonden aan de ontoereikende motivering door het TABG van het bestreden besluit, waarin alleen wordt gewezen op het risico dat de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad indien de mening van de ambtenaar afwijkt van die van de instelling die hem tewerkstelt. Zoals in punt 19 van het onderhavige arrest is vastgesteld, kan alleen een reëel risico van ernstige aantasting van deze belangen dat aan de hand van concrete en objectieve omstandigheden is aangetoond, rechtvaardigen dat een machtiging tot publicatie wordt geweigerd.

24 In de tweede plaats heeft het Gerecht in de punten 62 tot en met 68 van het bestreden arrest de motivering van het besluit houdende afwijzing van de klacht getoetst, welke motivering die van het bestreden besluit aanvult.

25 In haar besluit houdende afwijzing van de klacht heeft de Commissie gewezen op de noodzaak om speelruimte te behouden zolang zij geen definitief standpunt heeft ingenomen over de vraag of de Economische en Monetaire Unie een territoriale differentiatie van het loon- of het fiscale beleid (fine-tuning") vergt, speelruimte die in gevaar zou worden gebracht door de betrokken publicatie wegens het gevaar van verwarring tussen het standpunt van de betrokken ambtenaar en dat van de instelling die hem tewerkstelt.

26 Het Gerecht heeft in de punten 66 en 67 van het bestreden arrest geoordeeld dat dit standpunt kennelijk ongegrond is, om te beginnen omdat de Commissie zich reeds openlijk en duidelijk over de kwestie had uitgelaten, vervolgens omdat de tekst van de lezing was geschreven door een ambtenaar zonder leidinggevende taken die in persoonlijke naam sprak, en ten slotte omdat de tekst bestemd was voor een gespecialiseerd publiek, dat waarschijnlijk de mogelijkheid had degelijke informatie in te winnen over de standpunten van de Commissie, die bovendien aanvoerde dat zij ter zake nog geen officiële beleidslijn had vastgesteld.

27 Volgens vaste rechtspraak zijn dergelijke zuiver feitelijke vaststellingen niet vatbaar voor toetsing door het Hof in het kader van een hogere voorziening, behoudens in geval van verdraaiing van de gegevens van het aan het Gerecht voorgelegde dossier (arresten van 18 november 1999, Tzoanos/Commissie, C-191/98 P, Jurispr. blz. I-8223, punt 23, en 10 juli 2001, Ismeri Europa/Rekenkamer, C-315/99 P, Jurispr. blz. I-5281, punt 48). In dit verband heeft de Commissie niet aangetoond of zelfs maar aangevoerd dat deze vaststellingen tegenstrijdig waren of inhoudelijk niet overeenstemden met de aan het Gerecht voorgelegde stukken. In elk geval heeft de feitenrechter geen kennelijke fout begaan bij de door de Commissie bestreden soevereine beoordeling van de feiten.

28 Aangaande het verwijt dat het bestreden arrest een onrechtmatige beperking inhoudt van de beoordelingsmarge van het TABG ten aanzien van de wetenschappelijke inhoud van de tekst van de door Cwik gegeven lezing en ten aanzien van het risico dat de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, met name op een gevoelig gebied als dat van de Economische en Monetaire Unie, kan worden volstaan met een verwijzing naar de punten 22 tot en met 25 van het onderhavige arrest, waarin is geoordeeld dat de mogelijke rechtvaardigingsgronden voor de weigering om Cwik te machtigen de tekst van de door hem gegeven lezing te publiceren, in het bestreden arrest naar behoren in aanmerking zijn genomen. In dit verband vormt een eenvoudige verwijzing naar de economische en politieke context ten tijde van de vaststelling van het omstreden besluit, naar het gevoelige karakter van het behandelde onderwerp of naar de wetenschappelijke kwaliteit van de tekst van de lezing - allemaal omstandigheden waarnaar in elk geval noch in dit besluit, noch in het besluit houdende afwijzing van de klacht is verwezen, zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft vastgesteld - uiteraard geen afdoende bewijs van het bestaan van een reëel risico van ernstige aantasting van de belangen van de Gemeenschappen dat een beperking van het fundamentele recht van vrije meningsuiting van de ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen.

29 Gelet op het voorgaande dient het eerste middel te worden afgewezen.

Het tweede middel

30 Met zijn tweede middel verwijt de Commissie het Gerecht dat het niet heeft geantwoord op een aantal belangrijke argumenten die zij tijdens de schriftelijke en de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft aangevoerd, en dat het aldus zijn motiveringsplicht niet is nagekomen.

31 Het Gerecht heeft volgens haar niet geantwoord op het argument dat de Commissie de publicatie-aanvraag diende te beoordelen tegen de gevoelige economische en politieke achtergrond van dat ogenblik, namelijk de invoering van de Economische en Monetaire Unie; in deze context had de Commissie er bewust van afgezien een definitief standpunt in te nemen over tal van controversiële onderwerpen, zoals dat waarover de lezing van Cwik handelde.

32 Verder zou het Gerecht niet hebben uitgelegd waarom in punt 68 van het bestreden arrest is geoordeeld dat het feit dat het TABG machtiging heeft verleend voor het geven van een lezing, bevestigt dat er geen risico van verwarring tussen het standpunt van de betrokken ambtenaar en dat van de Commissie is, ofschoon deze laatste in eerste aanleg had gesteld dat er een fundamenteel verschil is tussen een toespraak op een congres, die een vluchtig karakter heeft, en een publicatie, die duurzamer is.

33 Dienaangaande dient te worden vastgesteld dat de Commissie met haar - voor het eerst voor het Gerecht aangevoerde - argument betreffende de economische en politieke context waarin het omstreden besluit is genomen, heeft willen aantonen dat redelijkerwijs viel te vrezen dat het publiek het standpunt van een ambtenaar zou toeschrijven aan de instelling waarvoor hij werkte. In punt 66 van het bestreden arrest heeft het Gerecht evenwel uitdrukkelijk aangegeven waarom deze stelling diende te worden verworpen. Zoals in punt 27 van het onderhavige arrest is vastgesteld, maakt deze motivering deel uit van de soevereine beoordeling van de feiten door het Gerecht.

34 Wat het verschil tussen een lezing op een congres en de publicatie van de tekst van deze lezing betreft, heeft het Gerecht in punt 68 van het bestreden arrest overwogen dat een dergelijk verschil geen afdoende bewijs van het in het besluit houdende afwijzing van de klacht gestelde risico van verwarring tussen het standpunt van de betrokken ambtenaar en dat van de Commissie oplevert.

35 Bijgevolg moet ook het tweede middel, ontoereikende motivering, worden afgewezen.

36 Gelet op het voorgaande dient de hogere voorziening in haar geheel te worden afgewezen.


Kosten

37 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van Cwik in de kosten te worden verwezen.


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.