Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 september 2001.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 september 2001.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 december 2000, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 226 EG verzocht vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PB L 235, blz. 31; hierna: richtlijn"), of althans door haar niet in kennis te stellen van deze bepalingen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Volgens artikel 13, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn moesten de lidstaten uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding ervan de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om aan deze richtlijn te voldoen en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn is zij de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, op 17 september 1996, in werking getreden.

4 Van oordeel dat de richtlijn niet binnen de gestelde termijn in Frans recht was omgezet, heeft de Commissie de niet-nakomingsprocedure ingeleid. Na de Franse Republiek in de gelegenheid te hebben gesteld om haar opmerkingen te maken, heeft de Commissie op 31 januari 2000 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij deze lidstaat verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen.

5 Volgens de naar aanleiding van dit met redenen omkleed advies door de Franse autoriteiten aan de Commissie verstrekte informatie hadden de bepalingen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, vóór het einde van het eerste halfjaar van 2000 moeten worden vastgesteld.

6 Daar zij van de Franse regering geen nadere informatie ontving, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

7 De Commissie betoogt dat de lidstaten ingevolge het dwingende karakter van artikel 249, derde alinea, EG en artikel 10, eerste alinea, EG verplicht zijn binnen de gestelde termijnen de maatregelen te treffen die nodig zijn om de richtlijnen in hun nationale rechtsorde om te zetten en haar onverwijld van die maatregelen in kennis te stellen. Artikel 13 van de richtlijn herinnert aan die verplichting. De Franse Republiek heeft die maatregelen echter niet getroffen en heeft de Commissie daarvan dan ook niet in kennis gesteld.

8 De Franse Republiek stelt dat de vertraging in de uitvoering van de richtlijn kan worden verklaard door de noodzaak van een vergaande wijziging van de vaarbewijzen voor binnenvaartuigen. Die arbeid is niet mogelijk zonder uitgebreide raadpleging van de beroepsorganisaties en de betrokken administraties. Volgens haar wordt een ontwerpdecreet betreffende vaarbewijzen voor binnenvaartuigen binnenkort voor onderzoek aan de Conseil d'État voorgelegd. Voor de uitvoering van de richtlijn zal bovendien een besluit tot toepassing van dat decreet, met vele bijlagen, moeten worden vastgesteld. Ontwerpen van de teksten die de omzetting van de richtlijn in Frans recht moeten verzekeren, zijn als bijlage bij het verweerschrift gevoegd.

9 Vastgesteld moet worden, dat de Franse Republiek niet bestrijdt dat zij niet de nodige bepalingen heeft vastgesteld om aan de richtlijn te voldoen.

10 Bovendien kan een lidstaat zich volgens vaste rechtspraak niet ten exceptieve op nationale bepalingen, praktijken of situaties beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen en termijnen (zie, met name, arrest van 18 maart 1999, Commissie/Frankrijk, C-166/97, Jurispr. blz. I-1719, punt 13).

11 Daar de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is omgezet, moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.

12 Mitsdien is de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijn, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging - Ontoelaatbaarheid

(Art. 226 EG)

Kosten

13 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

In zaak C-468/00,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Mongin als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en S. Pailler als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PB L 235, blz. 31), of althans door de Commissie niet in kennis te stellen van deze bepalingen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, J.-P. Puissochet en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 31 mei 2001,

het navolgende

Arrest