Home

Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 6 juni 2002.

Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 6 juni 2002.

1. De onderhavige zaak betreft de vraag in hoeverre een lidstaat een artsendiploma automatisch moet erkennen dat aan een gemeenschapsonderdaan is afgegeven door de autoriteiten van een andere lidstaat op basis van een opleiding die gedeeltelijk buiten de Gemeenschap is gevolgd.

2. Het gaat om een Belgische onderdaan die na een geneeskundige opleiding van zes jaar in Algerije is toegelaten tot het zevende jaar van de studie geneeskunde aan een Belgische universiteit, die haar aan het einde van dat jaar het basisdiploma arts heeft uitgereikt en na nog eens twee jaar studie het huisartsendiploma. Betrokkene wenst thans te worden ingeschreven op de lijst van de orde van geneesheren in Frankrijk, maar volgens de Franse autoriteiten hoeft haar diploma krachtens richtlijn 93/16/EEG van de Raad(2) niet te worden erkend.

Rechtskader

3. Volgens artikel 43 EG zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Artikel 47 EG bepaalt dat de Raad richtlijnen vaststelt inzake de onderlinge erkenning van diploma's en de coördinatie van de nationale bepalingen betreffende de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan. Op het gebied van de geneeskunde heeft de Raad sinds 1975 diverse richtlijnen vastgesteld.

4. De thans geldende wettelijke regeling is richtlijn 93/16 (hierna: richtlijn), die grotendeels drie eerdere richtlijnen consolideert die betrekking hadden op de onderlinge erkenning van medische kwalificaties(3) en de minimale opleidingsnormen die zijn vereist voor de bevoegdheid tot uitoefening van de geneeskunde(4) . De richtlijn (titel I) is van toepassing op artsen die onderdanen zijn van de lidstaten. Titel II geeft een opsomming van de in elke lidstaat afgegeven diploma's van arts en specialist die automatisch in de andere lidstaten moeten worden erkend, en bevat voorts bepalingen voor diverse overgangssituaties, het voeren van academische titels en de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en van vrije dienstverrichting, waaronder de voorwaarden die kunnen worden gesteld alvorens de bevoegdheid tot de uitoefening van de geneeskunde wordt verleend. Titel III coördineert de opleidingseisen voor de arts en de specialist - een noodzakelijke voorwaarde voor de door titel II vereiste onderlinge erkenning(5) - en titel IV betreft de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde.

5. Zo bepaalt artikel 2: Elke lidstaat erkent de door de overige lidstaten aan onderdanen van lidstaten overeenkomstig artikel 23 afgegeven en in artikel 3 vermelde diploma's, certificaten en andere titels, door daaraan, met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van arts, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem zelf uitgereikte diploma's, certificaten en andere titels.

6. De lijst van artikel 3 omvat het Belgische wettelijk diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde.

7. Artikel 9, lid 5, bepaalt: Elke lidstaat erkent ten aanzien van de onderdanen van de lidstaten wier diploma's, certificaten en andere titels van arts [...] niet overeenstemmen met de benamingen die voor die lidstaat voorkomen in artikel 3 [...], als genoegzaam bewijs de door die lidstaten afgegeven diploma's, certificaten en andere titels, mits deze vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteiten of instellingen afgegeven verklaring waarin wordt bevestigd dat deze diploma's, certificaten en andere titels van arts [...] zijn afgegeven na afsluiting van een opleiding die in overeenstemming is met de in artikel 2 [...] genoemde bepalingen van titel III, en dat zij door de lidstaat die deze heeft afgegeven, worden gelijkgesteld met die waarvan de benamingen voorkomen in artikel 3 [...].

8. Artikel 22 luidt: De ontvangende lidstaat kan, in geval van gegronde twijfel, van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat een bevestiging verlangen van de echtheid van de in die lidstaat afgegeven [in onder andere artikel 3] genoemde diploma's, certificaten en andere titels, alsmede bevestiging van het feit dat de begunstigde heeft voldaan aan alle opleidingsvoorwaarden van titel III.

9. In titel III bepaalt artikel 23, lid 1, dat de lidstaten de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van de arts afhankelijk stellen van het bezit van een van de in artikel 3 genoemde kwalificaties waardoor wordt gewaarborgd dat de betrokkene gedurende de totale opleidingstijd:

a) voldoende kennis heeft verworven van de wetenschappen waarop de geneeskunst berust, alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden, met inbegrip van de beginselen van de meting van biologische functies, in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in het analyseren van gegevens;

b) voldoende kennis heeft verworven van de structuur, de functies en het gedrag van gezonde en zieke personen, alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn natuurlijke en sociale omgeving;

c) voldoende kennis heeft verworven van de klinische studievakken en de klinische praktijk, waardoor hij een samenhangend beeld heeft van de ziekten van lichaam en geest, van de geneeskunde voor wat de aspecten preventie, diagnose en therapie betreft, alsmede van de voortplanting van de mens;

d) onder deskundige leiding voldoende klinische ervaring in ziekenhuizen heeft opgedaan.

10. Artikel 23, lid 2, bepaalt dat een dergelijke totale geneeskundige opleiding ten minste zes studiejaren of 5 500 uren theoretisch en praktisch onderwijs [omvat], dat aan een universiteit respectievelijk onder toezicht van een universiteit wordt gegeven. Volgens artikel 23, lid 3, wordt voor de toelating tot deze opleiding het bezit vereist van een kwalificatie die in een lidstaat voor de betrokken studie toegang geeft tot inrichtingen van universitair onderwijs.

11. Artikel 23, lid 5, bepaalt: Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op hun eigen grondgebied volgens hun eigen regeling aan houders van diploma's, certificaten en andere titels die niet in een lidstaat zijn behaald, de toegang tot de werkzaamheden van arts en de uitoefening ervan toe te staan.

12. De artikelen 30 en volgende van de richtlijn bevatten nadere eisen voor een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde, die ten minste twee jaar moet duren na voltooiing van de in artikel 23 bedoelde opleiding van zes studiejaren.

13. De richtlijn is op enkele detailpunten gewijzigd, maar geen van de wijzigingen - van vóór de feiten van het onderhavige geding - is relevant voor de hier aan de orde zijnde kwesties. Meer recent is de richtlijn echter gewijzigd bij richtlijn 2001/19, die uiterlijk op 1 januari 2003(6) door de lidstaten moet zijn omgezet en waarbij onder meer het volgende artikel 42c is ingevoegd:

De lidstaten onderzoeken de buiten de Europese Unie behaalde diploma's, certificaten en andere titels op het gebied dat onder deze richtlijn valt wanneer deze diploma's, certificaten en andere titels reeds in een andere lidstaat werden erkend; evenals de ontvangen opleiding, eventuele beroepservaring, aanvullende opleiding en bij- en nascholing. De lidstaat neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop het volledige dossier door de betrokkene is ingediend(7) .

14. De Commissie heeft in een bij richtlijn 2001/19 gevoegde verklaring gesteld dat de kwestie van de erkenning van buiten de Europese Unie verkregen kwalificaties uitsluitend voor een zeer beperkt aantal gemeenschapsonderdanen geldt en reeds in de comités van de vertegenwoordigers van de betrokken nationale overheden is behandeld. Zij wijst er in de verklaring op dat het Hof onlangs nieuwe beginselen heeft uitgewerkt die door de lidstaten moeten worden toegepast(8) . Verder zegt zij daarin toe, te zullen onderzoeken welke situaties nog niet zijn opgelost en eventueel passende oplossingen te zullen voorstellen.

15. Richtlijn 93/16 maakt deel uit van een reeks sectorale richtlijnen waarin specifieke regels voor de onderlinge erkenning van diploma's voor bepaalde beroepen zijn neergelegd. Er bestaat ook een algemeen erkenningsstelsel, dat met name wordt geregeld door de richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG(9), die geen van beide van toepassing zijn op beroepen waarvoor specifieke richtlijnen zijn vastgesteld. De termen diploma en certificaat zoals daarin omschreven, hebben echter hoofdzakelijk betrekking op door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven titels ter afsluiting van een studie of beroepsopleiding die de houder het recht geven op toegang tot en uitoefening van een gereglementeerd beroep in die lidstaat,

wanneer de met deze titel afgesloten opleiding overwegend in de Gemeenschap is genoten of wanneer zij buiten de Gemeenschap is genoten in onderwijsinstellingen die een opleiding verstrekken die voldoet aan de wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften van een lidstaat of wanneer de houder ervan een driejarige beroepservaring heeft opgedaan, gewaarmerkt door de lidstaat die een opleidingstitel van een derde land heeft erkend(10) .

16. Veel recenter - kort na de terechtzitting in de onderhavige zaak - heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn ingediend(11) met het oog op de consolidatie en vereenvoudiging van zowel de bepalingen van het algemeen stelsel als die van de sectorale richtlijnen; het is wellicht interessant enkele van de voorgestelde bepalingen te vermelden.

17. Zo kan volgens artikel 2, lid 2, elke lidstaat volgens zijn eigen regels toestaan dat op zijn grondgebied gereglementeerde beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door personen die houder zijn van niet in een lidstaat behaalde opleidingstitels. Wanneer op gemeenschapsniveau minimumopleidingseisen zijn vastgesteld (zoals voor artsen), moeten deze bij deze eerste erkenning in acht worden genomen. Artikel 3, lid 1, sub c, definieert opleidingstitel als een diploma, certificaat of andere titel die door een instantie van een lidstaat is afgegeven ter afsluiting van een overwegend (12) in de Gemeenschap gevolgde beroepsopleiding. Volgens artikel 3, lid 3, wordt elke in een derde land afgegeven opleidingstitel met een dergelijke opleidingstitel gelijkgesteld, wanneer de houder ervan een beroepservaring van drie jaar heeft die wordt bevestigd door de lidstaat die de betrokken titel overeenkomstig artikel 2, lid 2, heeft erkend.

De rechtspraak van het Hof

18. De kwestie van de erkenning in een lidstaat van buiten de Gemeenschap behaalde diploma's die reeds in een andere lidstaat zijn erkend, is, wat beroepen betreft die onder een sectorale richtlijn vallen, door het Hof behandeld in met name de arresten Haim(13), Tawil-Albertini(14) en Hocsman(15) . De arresten Haim en Tawil-Albertini betroffen het beroep van tandarts, dat in een afzonderlijke, maar soortgelijke richtlijn is geregeld, terwijl de zaak Hocsman, net als de onderhavige zaak, betrekking had op het artsenberoep, dat onder richtlijn 93/16 valt.

19. Volgens het dictum van alle drie arresten mag een gemeenschapsonderdaan - bij gebreke van een specifieke bepaling daartoe - geen beroep doen op een sectorale richtlijn om in een lidstaat erkenning te verlangen van een diploma dat buiten de Gemeenschap is afgegeven (en dat dus niet onder de betrokken richtlijn valt), maar dat desondanks in een andere lidstaat is erkend. Artikel 43 EG eist echter dat de autoriteiten van de ontvangende lidstaat in een dergelijke situatie de kwalificaties en beroepservaring van de betrokken persoon vergelijken met die welke voor de uitoefening van het betrokken beroep in die lidstaat zijn vereist. Wanneer zij volledig overeenkomen, moet het buiten de Gemeenschap afgegeven diploma worden erkend; wanneer zij slechts gedeeltelijk overeenkomen, mogen die autoriteiten van de betrokkene het bewijs verlangen dat hij de niet-aangetoonde kennis en bekwaamheden heeft verworven(16) .

De feiten en het hoofdgeding

20. M. Tennah-Durez, die oorspronkelijk de Algerijnse nationaliteit had, heeft haar middelbare schoolopleiding genoten in de buurt van Lille in Noord-Frankrijk en studeerde vervolgens zes jaar geneeskunde in Algerije, waar zij in 1989 haar diploma van doctor in de geneeskunde heeft behaald. Het laatste jaar van die opleiding heeft zij haar co-assistentschap in een ziekenhuis in de regio Lille vervuld. Zij is in deze regio hetzelfde werk blijven doen tot 1993, toen zij met een Belgisch staatsburger trouwde (waardoor zij de Belgische nationaliteit verkreeg) en besloot haar studie geneeskunde in dat land voort te zetten.

21. In 1994 werd zij toegelaten tot het zevende jaar van de studie geneeskunde aan de Universiteit Gent, omdat haar Algerijnse diploma voldoende werd geacht om haar vrij te stellen voor de voorafgaande jaren, klaarblijkelijk op grond van artikel 45, lid 5, van het Decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap(17), waarin wordt bepaald dat met goed gevolg afgelegde examens in een Belgische of buitenlandse instelling van hoger onderwijs recht kunnen geven op vrijstelling voor het afleggen van examens over bepaalde opleidingsonderdelen of op verkorting van de studieduur.

22. In 1995 kreeg zij het diploma met de titel academische graad van arts dat, hoewel het niet de in artikel 3 van de richtlijn genoemde benaming heeft, gelijkstaat aan het diploma dat thans daartoe door de Vlaamse autoriteiten wordt afgegeven. Ter terechtzitting is meegedeeld dat de naamsverandering, na de vaststelling van de richtlijn, gemeld is aan de Commissie en aan de autoriteiten van de overige lidstaten, waaronder met name de Conseil national de l'ordre des médecins (nationale raad van de orde van geneesheren, hierna: Conseil national) in Frankrijk.

23. Op 25 oktober 1995 is Tennah-Durez ingeschreven op de lijst van de orde van geneesheren in West-Vlaanderen. In de twee jaren daarna heeft zij haar studie aan de Universiteit Gent voortgezet, waarna zij in 1997 het specifieke diploma in de huisartsgeneeskunde (academische graad van huisarts) ontving. Bij ministerieel besluit van 10 februari 1998 kreeg zij de titel erkend huisarts.

24. Zij heeft dus het zevende, achtste en negende jaar, zijnde de volledige huisartsenopleiding in Vlaanderen, zoals beschreven in de punten 13 tot en met 18 van het arrest in de zaak Fédération belge des chambres syndicales de médecins(18) met goed gevolg voltooid, hetgeen overeenkomt met de in de artikelen 23 en 30 van de richtlijn bedoelde opleiding. Volgens dit onderwijsprogramma is het zevende studiejaar zowel het laatste jaar van de zevenjarige opleiding voor het basisdiploma arts als bedoeld in artikel 23 van de richtlijn als het eerste jaar van de driejarige opleiding ter verkrijging van het specifieke huisartsendiploma als bedoeld in artikel 30.

25. In maart 1998 heeft Tennah-Durez, die naar de regio Lille wilde terugkeren om zich daar als arts te vestigen, een verzoek tot inschrijving op de departementale lijst van de orde van geneesheren ingediend. Op 10 september 1998 werd zij ingeschreven op basis van haar Belgische diploma's en van een verklaring - waar de Franse autoriteiten om hadden verzocht, omdat de benaming van haar basisdiploma niet voorkwam op de lijst van artikel 3 - van het Belgische ministerie van Volksgezondheid, waarin stond dat zij houdster was van het Belgische wettelijk diploma van doctor in de geneeskunde en dat haar specifieke huisartsendiploma in overeenstemming was met de richtlijn.

26. Hetzelfde ministerie heeft echter nadien nog drie andere brieven over het eerste Belgische diploma verzonden. In de eerste brief stond dat het diploma niet conform artikel 23 van de richtlijn was uitgereikt, omdat zes van de zeven jaar studie in het buitenland waren gevolgd (hoewel het tweede diploma volledig in overeenstemming was met de richtlijn); in de tweede brief werd verklaard dat het betrokken diploma inderdaad het in artikel 3 van de richtlijn bedoelde diploma was, dat Tennah-Durez de bevoegdheid tot uitoefening van de geneeskunde in België verleende, en in de derde brief stond dat zij ten minste 5 600 uur (theorie en praktijk) geneeskundige opleiding had gevolgd tijdens haar studie ter verkrijging van het artsendiploma (waarschijnlijk met inbegrip van haar opleiding in Algerije). Ook de Universiteit Gent heeft een verklaring in de zin van laatstgenoemde brief afgegeven.

27. In deze enigszins verwarrende omstandigheden heeft de Conseil départemental de l'ordre des médecins (departementale raad van de orde van geneesheren) zijn beslissing tot inschrijving van Tennah-Durez ingetrokken; dit intrekkingsbesluit is echter weer vernietigd door de Conseil régional. Op 28 april 1999 heeft de tuchtrechtelijke afdeling van de Conseil national de inschrijving wederom ongedaan gemaakt, hoofdzakelijk op grond dat Tennah-Durez een onvoldoende aantal studie-uren in België had gevolgd om aan de eisen van artikel 23 van de richtlijn te voldoen, en dat krachtens artikel 23, lid 5, de erkenning in België van haar studieperiode in Algerije geen bindende werking in Frankrijk had. De tuchtrechtelijke afdeling was tevens van mening (haar beslissing dateert van vóór het arrest in de zaak Hocsman) dat artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) geen toepassing kon vinden.

28. Tennah-Durez heeft beroep ingesteld bij de Conseil d'État (Franse Raad van State), die de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen heeft gesteld:

1) Moet artikel 23, lid 2, van richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993, bepalende dat de totale geneeskundige opleiding van een arts die onderdaan is van een lidstaat, ten minste zes studiejaren of 5500 uren theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit of onder toezicht van een universiteit dient te omvatten, aldus worden verstaan dat de opleiding volledig aan of onder toezicht van een universiteit van een lidstaat moet zijn gevolgd, of mag ingevolge die bepaling ook geheel of gedeeltelijk rekening worden gehouden met de in een derde land genoten opleiding?

2) Zijn de nationale autoriteiten gebonden aan de verklaring die krachtens artikel 9, lid 5, van richtlijn 93/16 is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het door de betrokkene overgelegde diploma heeft uitgereikt, en waarin wordt bevestigd dat dit diploma gelijk te stellen is met de diploma's waarvan de benamingen voorkomen in artikel 3, 5 of 7 van de richtlijn en een opleiding afsluit die in overeenstemming is met de bepalingen van titel III, of kunnen die autoriteiten die verklaring met name in het licht van de in de richtlijn voorgeschreven en door de nationale wetgeving vereiste minimumopleidingsvoorwaarden beoordelen, en in voorkomend geval ondanks de bewoordingen van de afgegeven verklaring concluderen dat de door de betrokkene gevolgde opleiding aan de vereisten van de richtlijn voldoet?

29. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Tennah-Durez, de Conseil national, de Oostenrijkse, de Belgische, de Franse en de Italiaanse regering, alsook de Commissie. De regering van het Verenigd Koninkrijk en de regeringen die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, met uitzondering van de Italiaanse en de Oostenrijkse regering, hebben ter terechtzitting mondelinge opmerkingen gemaakt.

De eerste vraag

30. Uit artikel 23, lid 5, volgt duidelijk dat de houder van een basisdiploma arts dat buiten de Gemeenschap is behaald en in een lidstaat is erkend, geen beroep kan doen op de richtlijn in haar huidige versie om de automatische erkenning van dat diploma in andere lidstaten af te dwingen. Dit was de situatie in de zaak Hocsman, maar de situatie van Tennah-Durez is anders. Haar Algerijnse basisdiploma arts werd niet als zodanig door België erkend, maar werd voldoende geacht om haar vrij te stellen van de eerste zes jaar van de geneeskundige opleiding in die lidstaat; na aldaar nog een opleidingsjaar te hebben gevolgd, kreeg zij een Belgisch diploma. Zij verzoekt niet om erkenning van haar Algerijnse diploma of opleiding, maar van haar Belgische diploma.

31. Evenmin wordt betwist dat Tennah-Durez dit diploma heeft behaald nadat zij gedurende ten minste het in artikel 23, lid 2, van de richtlijn vereiste aantal uren en jaren geneeskundig onderwijs had gevolgd, of dat haar opleiding aan of onder toezicht van een universiteit is gegeven. Bovendien lijkt het onwaarschijnlijk, al is dit punt niet besproken, dat haar opleiding haar niet de in artikel 23, lid 1, bedoelde kennis en ervaring heeft verschaft(19) . Het eventuele struikelblok is, dat van de zeven jaar opleiding die zij heeft gevolgd voordat zij haar basisdiploma kreeg, zes jaar aan of onder toezicht van een universiteit in een derde land is gegeven(20) .

32. Tennah-Durez heeft aangevoerd dat zij, naast het feit dat de Belgische autoriteiten haar kennis en ervaring voldoende hebben geacht om haar vrij te stellen van de eerste zes jaar van de opleiding, hetzelfde examen met goed gevolg heeft afgelegd als studenten die de volledige studie in België hebben gevolgd. Daarmee was volgens haar aangetoond dat zij hetzelfde niveau had als haar collega's, wier identieke diploma's voor automatische erkenning in aanmerking kwamen. Andere lidstaten kunnen niet minder vertrouwen hebben in het door haar aantoonbaar bereikte niveau dan in het niveau van elke andere houder van een Belgisch diploma.

33. Deze argumentatie is niet onredelijk en vindt wellicht steun in de tekst van artikel 23. Lid 2 daarvan vereist dat het betrokken onderwijs wordt gegeven aan of onder toezicht van een universiteit, zonder dit verder te specificeren, terwijl lid 3 voor de toelating tot een geneeskundige opleiding het bezit vereist van een kwalificatie die toegang geeft tot inrichtingen van universitair onderwijs [in een lidstaat]. Indien de wetgever in artikel 23, lid 2, een universiteit in een lidstaat had bedoeld, dan mag toch worden verwacht, dat hij zulks ook zou hebben gepreciseerd?

34. Anderzijds is een belangrijk kenmerk van de richtlijn dat de automatische onderlinge erkenning van diploma's hand in hand gaat met de coördinatie van de bepalingen die de toegang tot het artsenberoep regelen, met inbegrip van de opleidingseisen, en dat deze erkenning gebaseerd is op onderling vertrouwen in het vergelijkbare niveau van kwalificaties in de hele Gemeenschap.

35. Mijns inziens betreft dit vertrouwen vooral de gegeven opleiding en niet zozeer de verificatie van kennis en ervaring. Artikel 23, lid 1, van de richtlijn spreekt van een kwalificatie waardoor wordt gewaarborgd dat de betrokkene bepaalde kennis heeft verworven en ervaring heeft opgedaan gedurende de totale opleidingstijd, niet dat hij of zij die kennis en ervaring bezit, en artikel 23, lid 2, bevat de inhoudelijke eisen voor de opleiding. De voor de uitoefening van de geneeskunde benodigde vaardigheden worden bovendien gedurende een relatief lange periode verworven en zullen in die periode normaliter vaak tussentijds worden beoordeeld, niet alleen aan het einde van het laatste jaar. Hoe belangrijk een eindbeoordeling ongetwijfeld ook is, het zou beslist riskant zijn de geschiktheid van iemand voor de uitoefening van de geneeskunde uitsluitend op basis daarvan te beoordelen.

36. Indien het onderlinge vertrouwen waar het in casu om gaat, betrekking heeft op de lidstaten onderling en hoofdzakelijk gebaseerd is op de opleiding, lijkt daaruit voort te vloeien dat het vertrouwen moet zijn gebaseerd op een opleiding die in de Gemeenschap is gegeven - onderwijs gegeven aan of onder toezicht van een universiteit van een lidstaat. In de eerste overweging van de considerans van richtlijn 75/363(21), een voorloper van de huidige richtlijn, staat bovendien dat de vergelijkbaarheid van de opleidingen in de lidstaten het mogelijk maakte de coördinatie te beperken tot de eis van inachtneming van minimumnormen. Het element van onderling vertrouwen in de in een lidstaat gegeven opleiding is door het Hof in een vergelijkbare context beklemtoond ten aanzien van tandartsdiploma's(22) en de kwalificaties van specialisten(23) .

37. Voorts sluit artikel 23, lid 5, volgens de huidige versie van de richtlijn een buiten de Gemeenschap behaald diploma waarvan de houder is toegelaten tot de uitoefening van de werkzaamheden van arts in een lidstaat, duidelijk uit van automatische erkenning. Het onderscheiden van deze situatie en die waarin een lidstaat niet het diploma, maar de buiten de Gemeenschap gevolgde opleiding heeft erkend - door een nieuw diploma op basis van die opleiding af te geven - zou kunstmatig zijn en zou ertoe kunnen leiden dat artikel 23, lid 5, geen werkelijk effect meer heeft(24) . Dit geldt ook wanneer de toelating tot de uitoefening van de geneeskunde wordt gebaseerd op een daadwerkelijke beoordeling van kennis en ervaring, daar - zoals gezegd - de grondslag voor de automatische erkenning krachtens de richtlijn niet het met succes afgelegde examen is, maar het met succes gevolgd hebben van een opleiding.

38. Een belangrijk kenmerk van de situatie van Tennah-Durez is echter dat een deel van haar opleiding is gegeven aan of onder toezicht van een universiteit in een lidstaat. Kan een diploma dat in een dergelijke situatie door een lidstaat is uitgereikt in aanmerking komen voor automatische erkenning en, zo ja, welk deel van de opleiding moet dan zijn gevolgd in de Gemeenschap? Over deze kwestie zijn verschillende opmerkingen bij het Hof ingediend.

39. De Italiaanse regering was van mening dat de opleiding volledig aan of onder toezicht van een universiteit in een lidstaat moet zijn gegeven. Volgens het Verenigd Koninkrijk moeten opleidingen die een beperkte uitwisseling met universiteiten buiten de Gemeenschap kennen, niet worden uitgesloten, terwijl volgens de Franse en de Oostenrijkse regering alsook de Commissie als criterium dient te gelden dat het overwegende deel van de opleiding - waaronder met name, volgens de Franse regering en de Commissie, het laatste deel - in de Gemeenschap is gevolgd.

40. De Belgische regering daarentegen erkende weliswaar dat het basisdiploma van Tennah-Durez niet conform artikel 23 van de richtlijn was afgegeven, omdat zij haar opleiding overwegend buiten de Gemeenschap had gevolgd, doch wees erop dat een strikte regel dat meer dan de helft van de opleiding in de Gemeenschap moet zijn gevolgd, een averechts gevolg zou kunnen hebben: iemand met een bepaald niveau aan kennis en ervaring die buiten de Gemeenschap is verworven c.q. opgedaan, zou kunnen worden toegelaten tot het vijfde jaar van een zevenjarige opleiding in een lidstaat, met als gevolg dat zijn of haar diploma niet voor automatische erkenning in aanmerking zou komen, terwijl iemand met een lager niveau, die slechts tot het vierde studiejaar wordt toegelaten, een diploma zou krijgen dat wel zou moeten worden erkend.

41. Hoewel een regel inhoudend dat een diploma slechts voor automatische erkenning in aanmerking komt wanneer meer dan de helft van de opleiding op basis waarvan het diploma wordt afgegeven, daaronder begrepen het laatste jaar of de laatste jaren daarvan, in de Gemeenschap moet zijn gevolgd, geenszins onredelijk lijkt, zie ik daarvoor geen basis in de huidige versie van de richtlijn. Integendeel, uit de bepalingen die ik hierboven heb onderzocht, blijkt duidelijk dat de volledige opleiding aan of onder toezicht van een universiteit in een lidstaat moet worden gegeven. De expliciete erkenning in het algemene stelsel(25) van een opleiding die gedeeltelijk buiten de Gemeenschap is genoten, gevoegd bij het feit dat elke verwijzing op dit punt in de richtlijn ontbreekt, lijkt dit standpunt te bevestigen.

42. Ik wil in dit verband echter twee belangrijke kanttekeningen plaatsen.

43. De eerste is dat de woorden onder toezicht van een zekere speelruimte bieden. Met name staan zij een universiteit van de Gemeenschap toe haar studenten een deel van hun studie te laten volgen aan een universitaire instelling van een derde land waarmee zij een band heeft, zonder dat daardoor het afgegeven diploma wordt uitgesloten van de automatische erkenning ingevolge de richtlijn, mits de opleiding daadwerkelijk onder toezicht van de universiteit wordt gegeven, anders gezegd mits de universiteit een actieve rol speelt bij de vaststelling van de inhoud en de kwaliteit van het gegeven onderwijs(26) . Evenzo lijkt het acceptabel dat een universiteit in de Gemeenschap een student die met zijn studie is begonnen aan een universiteit buiten de Gemeenschap, waarmee eerstgenoemde universiteit een soortgelijke band heeft en op het onderwijs waarvan zij toezicht uitoefent, toelaat tot een studiejaar anders dan het eerste jaar. Dit was echter niet het geval ten aanzien van Tennah-Durez, wier opleiding in Algerije (of althans de eerste vijf jaar daarvan) volledig buiten het toezicht van een universiteit in de Gemeenschap lijkt te zijn gevolgd.

44. De tweede kanttekening is dat de gemeenschapswetgeving op het gebied van de onderlinge erkenning van kwalificaties in het algemeen in ontwikkeling is en dat, naarmate deze ontwikkeling voortschrijdt, een tendens te bespeuren is om in het kader van kwalificaties die binnen de Gemeenschap voor automatische erkenning in aanmerking kunnen komen, meer en meer betekenis te hechten aan buiten de Gemeenschap gevolgde opleidingen. Terwijl de eerste fasen van coördinatie en erkenning wellicht gebaseerd waren op een beperkt onderling vertrouwen tussen de lidstaten, lijken de omstandigheden zich er steeds meer voor te lenen om wettelijke bepalingen vast te stellen op basis van een groeiend vertrouwen, niet alleen in de opleidingen die in andere lidstaten worden gegeven, maar ook in de buiten de Gemeenschap gevolgde opleidingen en verworven kwalificaties die in die lidstaten zijn erkend.

45. Zo bevestigt artikel 42c van de richtlijn, dat vóór 1 januari 2003 moet zijn omgezet(27), het in de rechtspraak geformuleerde vereiste dat in derde landen behaalde artsendiploma's die in een lidstaat zijn erkend, in de andere lidstaten in aanmerking moeten worden genomen. En als het voorstel(28) van de Commissie wordt aangenomen, zal een dergelijk diploma in aanmerking komen voor automatische erkenning wanneer de houder ervan een beroepservaring van drie jaar heeft die door eerstgenoemde lidstaat wordt bevestigd. Hetzelfde zal gelden ten aanzien van een diploma dat in een lidstaat is uitgereikt, maar gedeeltelijk - zij het niet overwegend - gebaseerd is op een buiten de Gemeenschap gevolgde opleiding.

46. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat bij de huidige stand van het recht - en zonder de kwaliteit van de geneeskundige opleiding in derde landen, die vaak even goed of in een aantal gevallen zelfs beter zal zijn dan de in de lidstaten gegeven opleiding, ook maar in de geringste mate in twijfel te trekken - artikel 23, lid 2, op grond van het onderling vertrouwen dat aan de richtlijn ten grondslag ligt aldus moet worden uitgelegd dat het uitsluitend doelt op theoretisch en praktisch onderwijs dat aan of onder toezicht van een universiteit in een lidstaat is gevolgd.

De tweede vraag

47. De richtlijn coördineert de minimumopleidingseisen, zodat diploma's die op basis daarvan zijn afgegeven, in de hele Gemeenschap worden erkend. Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 23 een in artikel 3 genoemd diploma, certificaat of andere titel afgeeft, moet die kwalificatie automatisch en onvoorwaardelijk in de andere lidstaten worden erkend(29) . Bovendien moet worden uitgegaan van het vermoeden dat een in artikel 3 vermelde kwalificatie in overeenstemming met artikel 23 is afgegeven, daar het hele stelsel anders op losse schroeven zou komen te staan en de verwezenlijking van het doel van vergemakkelijking van het vrij verkeer van artsen aanzienlijk zou worden belemmerd.

48. De rol van de artikelen 9, lid 5, en 22 in deze algemene opzet lijkt duidelijk.

49. Volgens artikel 9, lid 5, moet een diploma dat niet in artikel 3 wordt genoemd, toch worden erkend wanneer de lidstaat die het heeft afgegeven, bevestigt dat hij dit diploma heeft uitgereikt na afsluiting van een opleiding die in overeenstemming is met artikel 23(30) . Wanneer een dergelijke verklaring echter niet wordt afgegeven, bestaat er geen verplichting tot automatische erkenning in het kader van de richtlijn.

50. Volgens artikel 22 kunnen de autoriteiten van de ontvangende lidstaat ook, in geval van gegronde twijfel, van de lidstaat die de titel afgeeft een bevestiging verlangen van het feit dat de genoten opleiding daadwerkelijk in overeenstemming was met artikel 23; de erkenning moet wederom automatisch en onvoorwaardelijk zijn indien die bevestiging wordt gegeven, zo niet valt de betrokken situatie buiten de werkingssfeer van de richtlijn(31) . Ik wijs er echter op dat artikel 22 slechts bij wijze van uitzondering en in geval van gegronde twijfel van toepassing is - die bijvoorbeeld kan zijn gerezen naar aanleiding van bepaalde informatie in het verzoek om erkenning - en niet in geval van loutere vermoedens op basis van bijvoorbeeld de oorspronkelijke nationaliteit van de aanvrager; dit artikel geeft nationale autoriteiten niet het recht vertragingstactieken toe te passen of de betrokkenen niet ter zake doende vragen te stellen, hetgeen volledig in strijd zou zijn met de geest van de richtlijn.

51. In casu lijken de Belgische autoriteiten in geen enkel stadium te hebben bevestigd dat het basisdiploma van Tennah-Durez of de daaraan ten grondslag liggende opleiding in overeenstemming was met artikel 23. Integendeel, uit hun uiteenlopende verklaringen kon moeilijk ondubbelzinnig worden opgemaakt, of het diploma automatisch moest worden erkend of juist niet in aanmerking kwam voor een dergelijke erkenning. Hoewel werd verklaard dat het diploma wat zijn benaming betreft duidelijk overeenkwam met het in artikel 3 vermelde diploma, werd ook verklaard dat het niet in overeenstemming was met artikel 23, omdat van de zevenjarige opleiding zes jaar niet in België was gevolgd.

52. Er was dus geen verklaring als bedoeld in artikel 9, lid 5, afgegeven waarin werd bevestigd dat het diploma was afgegeven na afsluiting van een opleiding die in overeenstemming was met artikel 23, hoewel een dergelijke verklaring, indien zij was afgegeven, bindend zou zijn geweest voor de Franse autoriteiten. Bovendien is het mogelijk dat die autoriteiten werkelijk reden hadden om te betwijfelen of Tennah-Durez onmiddellijk voorafgaand aan de uitreiking van haar diploma een zevenjarige voltijdse opleiding in België had voltooid, zodat een verzoek op grond van artikel 22 legitiem was. De exacte situatie was hoe dan ook onduidelijk zonder nader onderzoek.

53. In dergelijke uitzonderlijke omstandigheden was het mijns inziens aanvaardbaar en juist dat de Franse autoriteiten het diploma eerst uitvoeriger wilden onderzoeken, teneinde zich ervan te vergewissen of het krachtens de richtlijn moest worden erkend.

Artikel 43 EG

54. Het is echter niet voldoende om vast te stellen dat, zoals ik in verband met de eerste vraag van de nationale rechter heb geconcludeerd, het Belgische diploma van Tennah-Durez in het licht van een dergelijk onderzoek niet in aanmerking komt voor automatische, dwingende erkenning ingevolge de richtlijn. Krachtens artikel 43 EG, zoals dit door het Hof is uitgelegd, en overeenkomstig het nieuwe artikel 42c van de richtlijn is het ook noodzakelijk om, wanneer een gemeenschapsonderdaan die buiten de Gemeenschap geneeskundige kwalificaties heeft verworven, de geneeskunde wil uitoefenen in een lidstaat die niet zijn lidstaat van herkomst is, de situatie van die persoon aan een nader individueel en objectief onderzoek te onderwerpen.

55. De meest recente en duidelijke bevestiging door het Hof van deze verplichting staat in het arrest Hocsman(32) : wanneer in een situatie die niet onder een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's valt, een gemeenschapsonderdaan verzoekt om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, [moeten] de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat rekening houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de door de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

56. Derhalve moeten de Franse autoriteiten rekening houden met het Belgische diploma van Tennah-Durez, ook al komt dit niet voor automatische, dwingende erkenning krachtens de richtlijn in aanmerking, evenals met haar Algerijnse diploma en de daaraan ten grondslag liggende opleiding, met inbegrip van haar laatste opleidingsjaar in Frankrijk, haar beroepswerkzaamheden in Frankrijk in de drie of vier jaren daarna, haar specifieke huisartsenopleiding van twee jaar in België en het op basis daarvan afgegeven diploma, en alle eventuele overige beroepservaring die zij in België of elders heeft opgedaan. Slechts wanneer blijkt dat de kennis en bekwaamheden waarvan deze diploma's en beroepservaring getuigen, onderdoen voor die welke verlangd worden door de nationale wettelijke regeling, mogen de Franse autoriteiten Tennah-Durez verzoeken aan te tonen dat zij de ontbrekende kennis en bekwaamheden niettemin heeft verworven(33) - en ook niet meer dan dat.

57. Hoewel het Hof niet in staat is een dergelijk onderzoek te verrichten, wil ik opmerken dat het wel zeer steekhoudende argumenten vergt om te kunnen concluderen dat de kennis en bekwaamheden van een persoon die een vijfjarige geneeskundige opleiding in een derde land heeft gevolgd, praktisch zonder onderbreking gevolgd door zes of zeven jaar medische opleiding en ervaring binnen de Gemeenschap, niet voldoen aan de voorwaarden om de geneeskunde in de Gemeenschap te kunnen uitoefenen.

58. Mocht dit echter toch worden geconcludeerd, dan moet een met redenen omkleed besluit worden genomen, dat vatbaar is voor beroep(34) . Bovendien moet een dergelijk besluit met ingang van 1 januari 2003 binnen drie maanden worden genomen krachtens het nieuwe artikel 42c van de richtlijn. Laatstgenoemd vereiste lijkt tot gevolg te hebben dat de nationale autoriteiten, wanneer zij betwijfelen of een diploma voor automatische erkenning in aanmerking komt, een besluit op basis van een beoordeling van alle kwalificaties van de betrokkene niet mogen uitstellen totdat aan de onzekerheid een einde is gekomen, tenzij zij beide procedures binnen drie maanden kunnen afronden.

Conclusie

59. Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging, de vragen van de Conseil d'État te beantwoorden als volgt:

- - Artikel 23, lid 2, van richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels, dient aldus te worden uitgelegd dat het uitsluitend verwijst naar onderwijs dat aan of onder toezicht van een universiteit in een lidstaat is gegeven;

- - Wanneer de autoriteiten van een lidstaat gevraagd wordt een diploma, certificaat of andere titel als bedoeld in artikel 3, 5 of 7 van richtlijn 93/16 te erkennen, zijn zij in beginsel gebonden aan de verklaring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de betrokken titel heeft afgegeven, waarin wordt bevestigd dat dit document een kwalificatie is die wordt genoemd in het relevante artikel en die is afgegeven na afsluiting van een opleiding die in overeenstemming is met de toepasselijke bepalingen van titel III van deze richtlijn. Wanneer deze verklaring - die uitsluitend mag worden verlangd in de omstandigheden bedoeld in artikel 9, lid 5, of artikel 22, van de richtlijn - echter dubbelzinnig is, mogen zij de kwalificatie onderzoeken teneinde de status ervan in het licht van de richtlijn te bepalen;

- - Wanneer een gemeenschapsonderdaan die in het bezit is van een artsdiploma dat is uitgereikt in een lidstaat en waarvan de benaming voorkomt in richtlijn 93/16, maar waaruit niet blijkt dat het een opleiding afsluit die volledig in overeenstemming met artikel 23 van deze richtlijn is gevolgd, verzoekt om toelating tot de uitoefening van de geneeskunde in een andere lidstaat, moeten de bevoegde autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat rekening houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante beroepservaring van de betrokkene en wel door de daaruit blijkende kennis en bekwaamheden te vergelijken met die welke door de nationale wettelijke regeling worden verlangd. Zij mogen deze toelating slechts weigeren, indien de kennis en bekwaamheden niet aan de gestelde eisen voldoen en de betrokkene niet kan aantonen dat hij de niet-aangetoonde kennis en bekwaamheden niettemin heeft verworven.

(1) .

(2)  - Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels (PB L 165, blz. 1).

(3)  - Richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 167, blz. 1).

(4)  - Richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 167, blz. 14), en richtlijn 86/457/EEG van de Raad van 15 september 1986 inzake een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde (PB L 267, blz. 26).

(5)  - Dit punt is expliciet opgenomen - vreemd genoeg echter slechts met betrekking tot de kwalificaties van de specialist - in de veertiende overweging van de considerans.

(6)  - Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 tot wijziging van de richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG van de Raad betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en de richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG van de Raad betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts (PB L 206, blz. 1). De Commissie blijkt nog door geen enkele lidstaat in kennis te zijn gesteld van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld om te voldoen aan richtlijn 2001/19.

(7)  - Uit de zesde overweging van de considerans blijkt duidelijk dat met de invoering van deze bepaling wordt beoogd de richtlijn in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het Hof in de zaken Haim (arrest van 9 februari 1994 C-319/92, Jurispr. blz. I-425) en Tawil-Albertini (arrest van 9 februari 1994, C-154/93, Jurispr. blz. I-451) (zie punt 18 hieronder).

(8)  - In de zaak Hocsman (arrest van 14 september 2000, C-238/98, Jurispr. blz. I-6623, zie punt 18 hieronder). Tijdens de mondelinge behandeling van die zaak heeft de Commissie, kennelijk in tegenspraak met de aan richtlijn 2001/19 gehechte verklaring, verklaard dat zij een groot aantal klachten had ontvangen van beroepsbeoefenaren uit verschillende lidstaten die zich in dezelfde situatie bevonden als Hocsman.

(9)  - Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB L 19, blz. 16), en richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling op richtlijn 89/48 (PB L 209, blz. 25).

(10)  - Artikel 1, sub a en b, van richtlijn 92/51; artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48 bevat nagenoeg identieke bepalingen.

(11)  - Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties [COM (2002) 119 def. van 7 maart 2002].

(12)  - Cursivering van mij.

(13)  - Aangehaald in voetnoot 7.

(14)  - Aangehaald in voetnoot 7.

(15)  - Aangehaald in voetnoot 8.

(16)  - Zie met name het arrest Hocsman, punten 35 en 36.

(17)  - Belgisch Staatsblad van 4 juli 1991.

(18)  - Arrest van 18 juli 1998 (C-93/97, Jurispr. blz. I-4837).

(19)  - Zie punt 9 hierboven.

(20)  - Hoewel het zesde jaar kennelijk is gewaarmerkt door en dus wellicht kan worden aangemerkt als gevolgd aan of onder toezicht van de Universiteit Lille II in Frankrijk.

(21)  - Aangehaald in voetnoot 4.

(22)  - Zie arrest Tawil-Albertini, aangehaald in voetnoot 7, punten 11 en 12.

(23)  - Zie arrest van 25 februari 1999, Carbonari e.a. (C-131/97, Jurispr. blz. I-1103, punten 38-43).

(24)  - Ik ga thans uit van het geval dat het onderwijs volledig binnen of buiten de Gemeenschap is gegeven. De gemengde situatie zal ik hieronder (punten 38 e.v.) behandelen.

(25)  - Zie punt 15 hierboven.

(26)  - In tenminste het merendeel van de taalversies van de richtlijn impliceert de term toezicht en de equivalenten ervan - Aufsicht, orientaçao, supervision, surveillance, tilsyn etc. - een actieve controle en geen passieve verificatie.

(27)  - Zie punt 13 hierboven.

(28)  - Zie punten 16 en 17 hierboven.

(29)  - Zie ook arrest Hocsman, aangehaald in voetnoot 8, punt 33; het arrest van 14 september 2000, Erpelding (C-16/99, Jurispr. blz. I-6821, punt 23), en, wat de eerdere richtlijnen betreft, het arrest van 6 december 1994, Commissie/Spanje (C-277/93, Jurispr. blz. I-5515, punten 13 en 14).

(30)  - Artikel 9, met het opschrift Verworven rechten, regelt vooral problemen die zijn ontstaan door kwalificaties en/of opleidingen die vóór de vaststelling van de richtlijn zijn verworven resp. begonnen. Men zou daarom artikel 9, lid 5, aldus kunnen opvatten, zoals het Verenigd Koninkrijk ter terechtzitting heeft gesuggereerd, dat het slechts doelt op kwalificaties die niet meer onder dezelfde benaming worden afgegeven, maar wel het bewijs vormen van een opleiding die in overeenstemming is met artikel 23. Een beperking in deze zin kan echter niet uit de bewoordingen van deze bepaling worden afgeleid, en het lijkt redelijk en wenselijk dat daaronder tevens naamsveranderingen vallen die van na de vaststelling van de richtlijn dateren.

(31)  - De artikelen 2, 3 en 23 zijn van toepassing op de kwalificaties van artsen. Parallelle bepalingen waarvoor dezelfde overwegingen gelden, staan wat betreft de kwalificaties van specialisten die in alle lidstaten bestaan in de artikelen 4, 5, 24-26 en 29, en wat betreft de kwalificaties van specialisten die in twee of meer lidstaten bestaan in de artikelen 6, 7, 24, 25, 27 en 29.

(32)  - Aangehaald in voetnoot 8, punt 40.

(33)  - Zie ook het arrest Hocsman, punten 35 en 36.

(34)  - Zie punt 50 van mijn conclusie in de zaak Hocsman en de daarin aangehaalde rechtspraak.