Home

Hof van Justitie EU 30-05-2002 ECLI:EU:C:2002:320

Hof van Justitie EU 30-05-2002 ECLI:EU:C:2002:320

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
30 mei 2002

Uitspraak

Arrest van het hof (Derde kamer)

30 mei 2002(*)

In zaak C-323/01,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright en R. Amorosi als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster, tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: F. Macken, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur) en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaatgeneraal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 14 maart 2002,

het navolgende

Arrest

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 24 augustus 2001, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld, strekkende tot vaststelling dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 98/101/EG van de Commissie van 22 december 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB 1999, L 1, blz. 1; hierna: „richtlijn”), althans deze niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Artikel 2, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„De lidstaten doen de nodige bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 2000 aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”

3 Toen de Commissie op 13 juli 2000 geen bericht van de Italiaanse regering had ontvangen dat de nodige maatregelen tot omzetting van de richtlijn waren genomen, en aangezien zij over geen andere gegevens beschikte waaruit zij kon afleiden dat de Italiaanse Republiek deze maatregelen had genomen, zond zij de Italiaanse regering een aanmaningsbrief waarin zij haar verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst ervan haar opmerkingen kenbaar te maken.

4 Daar zij geen antwoord kreeg van de Italiaanse regering, bracht de Commissie op 17 januari 2001 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij de Italiaanse Republiek verzocht, binnen twee maanden na kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te treffen om hieraan te voldoen.

5 Op dit met redenen omkleed advies werd evenmin geantwoord.

6 In deze omstandigheden en bij gebreke van andere gegevens waaruit zij kon opmaken dat de nodige maatregelen tot omzetting van de richtlijn waren genomen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

7 In haar verweerschrift betwist de Italiaanse regering niet dat de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is omgezet. Zij stelt evenwel dat het interministerieel decreet houdende omzetting van de richtlijn in nationaal recht, eind november 2001 zal worden goedgekeurd, en onverwijld aan de Commissie zal worden toegezonden, om deze laatste in staat te stellen na te gaan of dit decreet aan de technische normen voldoet.

8 Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arrest van 30 januari 2002, Commissie/Griekenland, C-103/00, Jurispr. blz. I-1147, punt 23).

9 In casu is in het met redenen omklede advies, dat op 17 januari 2001 is uitgebracht, een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving ervan gegund. Bij het verstrijken van deze termijn had de Italiaanse Republiek de richtlijn niet omgezet.

10 Mitsdien moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard en moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijn, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

11 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Daalde Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

  1. Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 98/101/EG van de Commissie van22 december 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

Macken

Gulmann

Puissochet

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 mei 2002.

De griffier

R. Grass

De president van de Derde kamer

F. Macken