Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2003.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2003.

Landbouw - EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Verordening nr. 729/70 - Beperking van weigering van financiering - Mogelijkheid voor lidstaat die voor controle noodzakelijke gegevens niet heeft overgelegd, om beroep te doen op termijn van 24 maanden - Geen - (Verordeningen van de Raad nr. 729/70, art. 5, lid 2, sub c, en nr. 1287/95)

Om na te gaan of de termijn voor regularisatie van de rekeningen, bedoeld in artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1287/95, is nageleefd, kan een lidstaat geen rekening houden met de datum van de gedane uitgaven met voorbijgaan van de datum waarop hij de Commissie relevante en toereikende informatie over deze uitgaven heeft bezorgd, aan de hand waarvan deze laatste de rekeningen kan goedkeuren. De tijd die met de besluitvorming inzake de goedkeuring van de rekeningen is gemoeid, hangt immers af van de toegang tot de gegevens over de uitgaven, en uit artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1663/95 houdende uitvoeringsbepalingen van genoemde verordening nr. 729/70, volgt impliciet dat de lidstaten de vereiste documenten met de nodige spoed moeten overleggen zodat de Commissie over voldoende tijd beschikt voor de verificatie ervan.

De beperking van de termijn van artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70 is dus weliswaar bedoeld om de lidstaten te beschermen tegen het gebrek aan rechtszekerheid dat zou bestaan indien de Commissie uitgaven die vele jaren vóór de vaststelling van een beschikking over de conformiteit ervan zijn verricht, weer ter discussie kon stellen, doch een lidstaat heeft slechts aanspraak op de bescherming van deze termijn indien hij zelf zijn verplichtingen krachtens de gemeenschapsregeling nakomt, met name wat de spontane mededeling van de voor de controle noodzakelijke gegevens betreft.

cf. punten 60-62, 65

In zaak C-331/01,

Koninkrijk Spanje, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego en vervolgens door L. Fraguas Gadea als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring, voorzover zij het Koninkrijk Spanje betreft, van beschikking nr. 2001/557/EG van de Commissie van 11 juli 2001 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 200, blz. 28),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt:

M. Wathelet, kamerpresident,

P. Jann en

A. Rosas (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 5 december 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 maart 2003,

het navolgende

Arrest

1. Bij op 6 september 2001 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft het Koninkrijk Spanje krachtens artikel 230, eerste en tweede alinea, EG verzocht om nietigverklaring, voorzover zij hem betreft, van beschikking nr. 2001/557/EG van de Commissie van 11 juli 2001 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 200, blz. 28).

2. Het Koninkrijk Spanje komt op tegen de uitsluiting van communautaire financiering voor het jaar 1997 van premies voor dieren ten bedrage van 185 046 088 ESP. Beschikking nr. 2001/557 preciseert dat het gaat om begrotingspost 2133 en geeft als reden voor de uitsluiting van financiering: "systeem niet conform regels" .

Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

Procedure voor de goedkeuring van de rekeningen

3. Overeenkomstig artikelen 2, lid 1, en 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1287/95 van de Raad van 22 mei 1995 (PB L 125, blz. 1; hierna: "verordening nr. 729/70" ), financiert de afdeling Garantie van het EOGFL de restituties bij uitvoer naar derde landen en de interventies tot regeling van de landbouwmarkten die voldoen aan de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten.

4. In artikel 5 van verordening nr. 729/70 is de goedkeuring geregeld van de jaarrekeningen die zijn voorgelegd door de nationale organen die bevoegd zijn om in dit kader betalingen te verrichten. Deze bepaling werd grondig gewijzigd bij verordening nr. 1287/95.

5. Dit gewijzigde artikel 5, leden 1 en 2, van verordening nr. 729/70 luidt:

"1. De lidstaten verstrekken de Commissie op gezette tijden de volgende gegevens die, voor de in artikel 4 bedoelde erkende betaalorganen en coördinerende instanties, betrekking hebben op de door de afdeling Garantie van het Fonds gefinancierde maatregelen:

a) aangifte van uitgaven en ramingen van de financiële behoeften;

b) jaarrekeningen, vergezeld van de gegevens die nodig zijn voor de goedkeuring daarvan, alsmede van een verklaring inzake de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen.

2. Na raadpleging van het Comité van het Fonds:

[...]

b) keurt de Commissie vóór 30 april van het jaar na het betrokken begrotingsjaar op basis van de in lid 1, onder b, bedoelde gegevens de rekeningen van de betaalorganen goed.

Het besluit tot goedkeuring van de rekeningen heeft betrekking op de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen.

Dit besluit staat het nemen van nadere besluiten overeenkomstig het bepaalde onder c niet in de weg;

c) neemt de Commissie een besluit over de bedragen die moeten worden onttrokken aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde communautaire financiering, wanneer zij constateert dat de desbetreffende uitgaven niet overeenkomstig de communautaire voorschriften zijn verricht.

Voordat een besluit tot weigering van financiering wordt genomen, doet de Commissie schriftelijk mededeling van de resultaten van de verificaties, en de betrokken lidstaat van zijn antwoorden, waarna beide partijen pogen overeenstemming te bereiken over het daaraan te geven gevolg.

Indien overeenstemming uitblijft, kan de lidstaat vragen om inleiding van een procedure die de standpunten binnen vier maanden tot elkaar moet brengen; de resultaten daarvan worden neergelegd in een verslag dat aan de Commissie wordt overgemaakt en door deze Instelling wordt bestudeerd voordat een besluit tot weigering van financiering wordt genomen.

De Commissie bepaalt de te onttrekken bedragen met name aan de hand van de draagwijdte van de niet met de voorschriften strokende uitvoering. De Commissie houdt daarbij rekening met de aard en de ernst van de overtreding, alsmede met de voor de Gemeenschap ontstane financiële schade.

Financiering kan niet worden geweigerd voor uitgaven die meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke mededeling door de Commissie van de resultaten van die verificaties aan de betrokken lidstaat zijn gedaan. [...]

"

6. Artikel 8, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 729/70 betreft de onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheidsdiensten of organen van de lidstaten zijn toe te rekenen.

7. De vierde, vijfde en zesde overweging van verordening nr. 1287/95 zijn belangrijk voor de uitlegging van artikel 5 van verordening nr. 729/70. Deze overwegingen luiden als volgt:

"overwegende dat de tijd die met de besluitvorming inzake de goedkeuring van de rekeningen is gemoeid, moet worden bekort en dat derhalve voor de samenstelling van de aan de Commissie te verstrekken gegevens maximaal gebruik moet worden gemaakt van computers; dat de Commissie bij haar verificaties volledige en onmiddellijke inzage moet kunnen nemen van zowel de in computerbestanden als de in documenten opgenomen gegevens betreffende de uitgaven;

overwegende dat de vaststelling van één enkel jaarlijks besluit tot goedkeuring van de rekeningen tal van moeilijkheden doet rijzen doordat voor het betrokken begrotingsjaar, voor alle onder de afdeling Garantie van het Fonds vallende maatregelen in alle lidstaten, een boekhoudkundig doel wordt nagestreefd en tegelijk wordt beoogd vast te stellen dat bij de uitgaven de communautaire bepalingen zijn nageleefd; dat onvermijdelijk vertraging ontstaat bij het nemen van dit ene besluit, waarin desondanks op sommige punten een voorbehoud moet worden gemaakt of voor een gescheiden behandeling moet worden gekozen; dat dit besluit derhalve dient te worden gesplitst in twee typen van besluiten, enerzijds voor de opstelling en vaststelling van de EOGFL-rekeningen over het referentiejaar en anderzijds voor de vaststelling van de gevolgen, met inbegrip van de financiële correcties, die moeten worden verbonden aan de uitkomsten van de audits inzake de overeenstemming met de voorschriften;

overwegende dat de audits inzake de overeenstemming met de voorschriften, de daaruit voortvloeiende financiële correcties en de desbetreffende kwijtingsbesluiten derhalve niet langer de uitvoering van de begroting van een bepaald begrotingsjaar zullen betreffen en dat de maximumperiode dient te worden vastgesteld waarop de aan de uitkomsten van nalevingscontroles te verbinden gevolgen betrekking kunnen hebben

" .

8. Op 7 juli 1995 heeft de Commissie verordening (EG) nr. 1663/95 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 729/70 aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie vastgesteld (PB L 158, blz. 6).

9. Artikel 4 van verordening nr. 1663/95, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2245/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 (PB L 273, blz. 5; hierna: "verordening nr. 1663/95" ), bepaalt dat de lidstaat uiterlijk op 10 februari van het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar, bij de Commissie de jaarlijkse rekeningen indient van de aan het Fonds, afdeling Garantie, in rekening gebrachte uitgaven, de overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die verordening door de betrokken organen en instanties opgestelde rapporten, alsook de door de verklarende instantie of instanties opgestelde verklaringen en rapporten.

Artikel 8, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1663/95 bepaalt:

"Indien de Commissie op grond van een onderzoek van mening is, dat bepaalde uitgaven niet overeenkomstig de communautaire voorschriften zijn gedaan, stelt zij de betrokken lidstaat in kennis van haar bevindingen en van de correctiemaatregelen die moeten worden genomen om naleving in de toekomst te garanderen."

Regeling inzake extra betalingen

11. In het kader van de BSE-crisis (boviene spongiforme encefalopathie) heeft de Raad verordening (EG) nr. 1357/96 van 8 juli 1996 tot vaststelling van extra betalingen in 1996 bovenop de premiebedragen die zijn vastgesteld in verordening (EEG) nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en tot wijziging van die verordening (PB L 175, blz. 9) vastgesteld.

12. Verordening nr. 1357/96 voorziet in de betaling van extra premies aan rundveehouders (hierna: "extra betalingen" ). Om de daadwerkelijke betaling van de geplande bedragen zoveel mogelijk te versnellen, bepalen de artikelen 1 tot met 3 van deze verordening dat de extra betalingen gebeuren op basis van de gegevens inzake de voor het kalenderjaar 1995 betaalde premies, en dat zij naderhand zullen worden geregulariseerd teneinde rekening te houden met het aantal dieren waarvoor het recht op een premie voor het kalenderjaar 1996 vaststaat. Artikel 1, lid 3, van genoemde verordening bepaalt in dit verband:

"De mate waarin een producent recht heeft op elk van de in de leden 1 en 2 bedoelde extra betalingen die hij voor het kalenderjaar 1995 heeft ontvangen, hangt af van het aantal dieren waarvoor hij aantoont voor het kalenderjaar 1996 recht te hebben op een premie."

13. Volgens artikel 4 van verordening nr. 1357/96 kunnen lidstaten in uitzonderlijke omstandigheden extra betalingen verrichten. Artikel 4, sub a, betreft de communautaire steun en artikel 4, sub b, de nationale steun.

14. Artikel 5 van verordening nr. 1357/96 bepaalt:

"In afwijking van het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 4 kunnen de lidstaten het totale bedrag van de steun dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 4, onder a, volgens objectieve criteria aan de rundveehouders toekennen, mits geen hogere compensatie dan het inkomensverlies van deze veehouders plaatsvindt en concurrentieverstoringen worden voorkomen."

15. De vijfde overweging van dezelfde verordening, die relevant is voor de uitlegging van artikel 5 ervan, luidt:

"overwegende dat lidstaten wier productiestructuur een ander betalingssysteem dan door middel van genoemde premieverhoging geschikter maakt en/of wanneer de noodzaak om alle betalingen vóór 15 oktober uit te voeren dit noodzakelijk maakt, in afwijking van het bovenstaande het totale bedrag van de steun die anders zou zijn betaald door middel van premieverhoging en het in de bijlage bedoelde bedrag, aan de hand van objectieve criteria over alle rundveehouders mogen verdelen" .

16. Artikel 7, tweede alinea, van verordening nr. 1357/96 bepaalt:

"De Gemeenschap financiert de door de lidstaten gedane uitgaven in verband met de in artikel 1, artikel 4, onder a, en artikel 5 bedoelde betalingen alleen wanneer die betalingen uiterlijk op 15 oktober 1996 worden verricht."

17. Op 29 juli 1996 heeft de Commissie verordening (EG) nr. 1504/96 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1357/96 vastgesteld (PB L 189, blz. 77).

18. De eerste overweging van verordening nr. 1504/96 preciseert dat "met het oog op de transparantie tussen de lidstaten, en op het toezicht op en het goede beheer van de extra betalingen die zijn vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1357/96, de lidstaten de Commissie op de hoogte moeten brengen van de gekozen wijze van toekenning, van de nationale uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van de in de genoemde verordening vastgestelde maatregelen en van de eindbalans" .

19. Artikel 1 van verordening nr. 1504/96 bepaalt:

"Met betrekking tot de bij verordening (EG) nr. 1357/96 vastgestelde extra steun delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a) bij toepassing van de artikelen 1 tot en met 4 van de genoemde verordening,

? uiterlijk op 15 november 1996 en 31 juli 1997, het aantal op grond van artikel 1 toegekende extra steunbedragen, uitgesplitst over de [...] regelingen;

? zo spoedig mogelijk, de wijze van toekenning van de in artikel 4, punt a, en, in voorkomend geval, punt b, bedoelde betalingen en steunbedragen, en met name de betrokken soort of categorie dieren, de vastgestelde bedragen per eenheid, de berekeningsmethode en de uiterste data van betaling;

? uiterlijk op 15 november 1996, respectievelijk 31 juli 1997, de totale op grond van artikel 4, punt a, en, in voorkomend geval, artikel 4, punt b, uitgekeerde bedragen, alsmede het aantal begunstigden en het betrokken aantal dieren;

b) bij toepassing van artikel 5 en, in voorkomend geval, artikel 4, punt b, van de genoemde verordening,

? zo spoedig mogelijk, de wijze van toekenning van de in artikel 5 en, in voorkomend geval, artikel 4, punt b, bedoelde steun en met name de betrokken soort of categorie dieren, de vastgestelde bedragen per eenheid, de berekeningsmethode en de uiterste data van betaling;

? uiterlijk op 15 november 1996, respectievelijk 31 juli 1997, de totale op grond van artikel 5 en, in voorkomend geval, artikel 4, punt b, uitgekeerde bedragen, alsmede het aantal begunstigden en het betrokken aantal dieren.

"

Bepalingen van nationaal recht

20. Het besluit van de Spaanse minister van Landbouw, Visserij en Levensmiddelenvoorziening van 19 september 1996 (BOE nr. 228 van 20 september 1996; hierna: "ministerieel besluit" ), regelt de procedure inzake de extra betalingen van premies ten gunste van houders van mannelijke runderen en zoogkoeien.

21. Het ministerieel besluit is gegrond op artikel 5 van verordening nr. 1357/96, maar het gebruikt als toekenningscriterium voor de extra betalingen het aantal dieren van elke veehouder waarvoor deze tijdens het kalenderjaar 1995 recht op een premie had.

22. De memorie van toelichting van het ministerieel besluit luidt als volgt:

"In die zin laat artikel 5 van verordening (EG) nr. 1357/97 de lidstaten toe om, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 4, het totale bedrag van de steun dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 4, sub a, volgens objectieve criteria aan de veehouders toe te kennen, mits geen hogere compensatie dan het inkomensverlies van deze veehouders plaatsvindt en concurrentieverstoringen worden voorkomen.

Bijgevolg werd het nodig geacht om als meest objectieve toekenningscriterium het aantal dieren van elke veehouder waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 1995 recht op een premie had, te gebruiken. Aldus kan de wijze waarop de houders steun verkrijgen, worden versoepeld en kunnen de administratieve formaliteiten en procedures voor betaling zoveel mogelijk worden vereenvoudigd, aangezien het recht op deze steun reeds tijdens het kalenderjaar 1995 sluitend werd aangetoond in elk concreet geval.

"

23. Zoals de Spaanse regering voor het Hof heeft uiteengezet, beroept het ministerieel besluit zich op spoedeisendheid om te rechtvaardigen dat een ministerieel en niet een koninklijk besluit is genomen.

De in geding zijnde correctieprocedure

24. Op 8 juni 1998 richtte het Spaanse ministerie van Landbouw, Visserij en Levensmiddelenvoorziening per fax een mededeling aan de Commissie om haar "overeenkomstig artikel 1 van verordening nr. 1504/96" in te lichten over de op grond van verordening nr. 1357/96 verrichte extra betalingen (hierna: "mededeling van 8 juni 1998" ). Het document bevatte een tabel met vier kolommen met in de eerste kolom het soort dier, in de tweede kolom het aantal dieren waarvoor een premie is toegekend, in de derde kolom het eenheidsbedrag van de premies, en in de vierde kolom de bepaling van de verordening op grond waarvan zij zijn toegekend. De vermelde bepalingen zijn naar gelang van het geval artikel 1 en/of artikel 4, sub a, en/of artikel 4, sub b, van verordening nr. 1357/96.

25. Het ministerieel besluit is aan de Commissie overgelegd tijdens een inspectiebezoek in Spanje van 21 tot en met 25 september 1998 (hierna: "inspectiebezoek" ), dat tot doel had de rekeningen over de begrotingsjaren 1997 en 1998 vast te stellen.

26. Op 12 april 1999 richtte de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1663/95 een mededeling aan het Koninkrijk Spanje, waarin zij vaststelde dat het feit dat deze lidstaat de op grond van verordening nr. 1357/96 verrichte extra betalingen niet had geregulariseerd teneinde rekening te houden met de voor het jaar 1996 ingediende premieaanvragen, en bijgevolg ook de onverschuldigd betaalde bedragen niet had teruggevorderd, een schending leek te zijn van artikel 2, leden 1 en 2, van genoemde verordening. De Commissie nodigde de Spaanse regering uit om toelichting te verstrekken bij de betrokken bedragen.

27. Het Koninkrijk Spanje en de Commissie zetten hun schriftelijke contacten voort, en uiteindelijk werd de bemiddelingsprocedure ingeleid.

28. Blijkens het syntheseverslag van de Commissie van 19 juni 2001 gaat zij er van uit dat het Koninkrijk Spanje artikel 1 van verordening nr. 1357/96 heeft toegepast en niet artikel 5 ervan. Bijgevolg had genoemde lidstaat de door deze verordening vereiste regularisatie moeten doorvoeren teneinde rekening te houden met het aantal dieren waarvoor in 1996 een recht op premie bestond. De financiële correctie bedraagt 2 % van de uitgaven van het Koninkrijk Spanje in 1996 voor extra betalingen.

Het beroep

29. Tot staving van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje twee middelen aan. Het eerste is ontleend aan onjuiste beoordeling door de Commissie van de naleving van de in casu toepasselijke gemeenschapsregeling. Het tweede middel is ontleend aan schending door de Commissie van de mededelingstermijnen krachtens deze regeling.

Het eerste middel

30. Met zijn eerste middel betoogt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie ten onrechte ervan is uitgegaan dat het verordening nr. 1357/96 niet heeft nageleefd.

31. Tot staving van dit middel stelt het dat het zich bij de toekenning van de extra betalingen heeft gebaseerd op de uitzondering van artikel 5 van verordening nr. 1357/96. Volgens hem zijn de toepassingsvoorwaarden van dit artikel vervuld. Allereerst was het toekenningscriterium objectief, aangezien het ging om aanvullingen van premies. Niets stond dus het gebruik in de weg van het betalingscriterium van verordening nr. 1357/96. Vervolgens bedroeg de vergoeding ? gelet op het geringe bedrag van de premie, dat overeenkwam met 2,9 % van de prijs van de betrokken dieren, terwijl de prijzen tussen februari 1995 en juni 1996 met meer dan 30 % waren gedaald ? niet meer dan het inkomensverlies van de veehouders. Ten slotte was er geen concurrentieverstoring aangezien alle begunstigden dezelfde extra betalingen ontvingen.

32. De Spaanse regering beklemtoont bovendien dat het bedrag dat op basis van de gegevens van het jaar 1996 zou zijn betaald, hoger zou zijn geweest dan wat op basis van de gegevens van het jaar 1995 daadwerkelijk is betaald.

33. Deze regering stelt dat de toepassing van artikel 5 van verordening nr. 1357/96 gerechtvaardigd was door de spoedeisendheid en de verplichting krachtens artikel 7 van dezelfde verordening om de betalingen vóór 15 oktober 1996 te verrichten. Zij beklemtoont dat tussen de twee voorwaarden in de vijfde overweging van deze verordening vervatte voorwaarden "en/of" staat, zodat de tweede voorwaarde inzake de betalingsdatum volstond ter rechtvaardiging van de toepassing van bedoeld artikel 5. Volgens de Spaanse regering blijkt de spoedeisendheid ook uit de keuze van de norm, namelijk een ministerieel besluit, en uit de memorie van toelichting.

34. De Spaanse regering betwist dat in de mededeling van 8 juni 1998 de toepassing van de artikelen 1 en 4 van verordening nr. 1357/96 is erkend. Deze mededeling vermeldt weliswaar deze bepalingen, maar enkel in het kader van artikel 5 van dezelfde verordening, volgens welk de lidstaten op basis van objectieve criteria steun mogen toekennen aan rundveehouders in de zin van de artikelen 1 en 4, sub a. Met deze mededeling wou de Spaanse regering er enkel op wijzen dat de overeenkomstig artikel 5 aan de veehouders betaalde bedragen rekening hielden met de in artikelen 1 en 4, sub a, vermelde bedragen.

35. Dat de uitgave werd gedeclareerd onder de begrotingsposten 2133.001 en 2133.002, met als titel respectievelijk "Toeslag bij de premie per zoogkoe" en "Toeslag bij de speciale premie" , welke dienen voor de toepassing van artikel 1 van verordening nr. 1357/96, betekent niet dat deze bepaling ook is toegepast. De Spaanse regering stelt in dit verband dat zij de uitgave slechts had moeten declareren onder begrotingspost 2133.004, die dient voor de toepassing van artikel 5 van verordening nr. 1357/96, als zij zich had beroepen op de eerste van de twee voorwaarden van de vijfde overweging ervan en dus een andere betalingswijze had gebruikt dan een premieverhoging.

36. De Spaanse regering concludeert dat zij artikel 5 van verordening nr. 1357/96 heeft toegepast, zodat zij niet de in deze verordening bedoelde regularisaties hoefde door te voeren teneinde rekening te houden met het recht op een premie voor het jaar 1996.

37. De Commissie wijst erop dat het Koninkrijk Spanje de bij verordening nr. 1357/96 ingestelde toekenningscriteria voor extra betalingen heeft gebruikt. Zij beklemtoont daarbij dat deze lidstaat meermaals melding maakte van de toepassing van de artikelen 1 en 4, sub a en b, van deze verordening, maar niet van artikel 5 ervan. Zo heeft de mededeling van 8 juni 1998 het enkel over de artikelen 1 en 4, sub a en b, van de verordening. Op 2 oktober 1998 werd dit document opnieuw naar de Commissie gezonden, naar aanleiding van haar verzoek tijdens haar inspectiebezoek om bijkomende informatie. Bovendien werden de gedane uitgaven onder begrotingsposten 2133.001 en 2133.002 gedeclareerd, die dienen voor de toepassing van artikel 1 van bedoelde verordening, anders dan begrotingspost 2133.004, die dient voor de toepassing van artikel 5.

38. Zij is bijgevolg van mening dat het Koninkrijk Spanje anders dan het stelt, niet artikel 5 van verordening nr. 1357/96 heeft toegepast, maar wél de artikelen 1 en 4, sub a, ervan. Hieruit volgt dat de Spaanse regering artikel 1, lid 3, van genoemde verordening moest naleven en de nodige regularisaties moest doorvoeren op grond van de premies van het begrotingsjaar 1996.

39. Subsidiair betoogt de Commissie dat het Koninkrijk Spanje, gesteld dat het artikel 5 van verordening nr. 1357/96 had toegepast, niet de bij deze bepaling voorgeschreven voorwaarden is nagekomen.

40. In de eerste plaats had de betrokken steun blijkens de vijfde overweging van verordening nr. 1357/96 door een ander middel dan door premieverhoging moeten zijn toegekend. In de tweede plaats had het Koninkrijk Spanje, om te voldoen aan artikel 5 van verordening nr. 1357/96, de criteria moeten vastleggen inzake het inkomensverlies van de veehouders in 1996, het jaar van de in deze verordening bedoelde BSE-crisis, en had het geen steun moeten toekennen aan de veehouders die hun activiteiten hadden stopgezet of aanzienlijk hadden beperkt in de loop van de jaren 1995 en 1996. In de derde plaats heeft deze lidstaat niet aangetoond waarom de toepassing van artikel 5 door spoedeisendheid was gerechtvaardigd. De betalingstermijn van de gemeenschapsregeling gold voor alle lidstaten. De gegevens over de premies van 1995 waren overigens beschikbaar zodat de extra betalingen in overeenstemming met de genoemde verordening konden worden verricht.

Beoordeling door het Hof

41. Eerst zij er op gewezen dat verordening nr. 1357/96 is vastgesteld teneinde met snelle extra betalingen de rundvleesproducenten te steunen na de in maart 1996 uitgebroken BSE-crisis.

42. Bovendien moet worden beklemtoond, dat verordening nr. 1504/96 omwille van de transparantie tussen de lidstaten, het toezicht op en het goede beheer van de extra betalingen, voorzag in de mededeling aan de Commissie van nauwkeurige gegevens binnen bepaalde termijnen, namelijk respectievelijk uiterlijk op 15 november 1996 en op 31 juli 1997.

43. In het onderhavige geval zond de Spaanse regering pas bij mededeling van 8 juni 1998, dus met 17 maanden vertraging, enkele gegevens aan de Commissie met betrekking tot de artikelen 1 en 4 van verordening nr. 1357/96. Op basis van deze mededeling kon de Commissie op goede gronden aannemen dat de Spaanse regering artikel 1 van deze verordening had toegepast, vooral omdat onbetwist is dat de begrotingsuitgaven onder begrotingsposten 2133.001 en 2133.002 zijn gedeclareerd, die dienen voor de toepassing van artikel 1 van genoemde verordening, en niet onder post 2133.004, die dient voor de toepassing van artikel 5 van dezelfde verordening.

44. De Spaanse regering beroept zich erop dat het ministerieel besluit van 19 september 1996, dat slechts eind september 1998 aan de Commissie is meegedeeld, vermeldt dat artikel 5 van verordening nr. 1357/96 is toegepast. Hierbij dient erop te worden gewezen dat dit besluit inderdaad melding maakt van deze bepaling, maar voor de extra betalingen de toekenningscriteria gebruikt van artikel 1 van deze verordening voor de voorlopige betalingen, te weten de rechten op premies voor de in het kalenderjaar 1995 gehouden dieren.

45. Vervolgens moet worden vastgesteld dat in het ministerieel besluit de toepassing van artikel 5 van verordening nr. 1357/96 niet is gemotiveerd, zoals de verordening vereist. De spoedeisendheid die voortvloeit uit de opgelegde uiterste betalingsdata, is er slechts in vermeld wegens redenen van nationaal recht, ter rechtvaardiging van de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Visserij en Levensmiddelenvoorziening om dit besluit vast te stellen. Zoals de advocaat-generaal in de punten 46 tot en met 48 van haar conclusie opmerkt, heeft de Spaanse regering in elk geval niet aangetoond dat er een bijzondere en uitzonderlijke spoedeisendheid bestond die de toepassing van artikel 5 rechtvaardigde, aangezien de betalingstermijnen voor alle lidstaten dezelfde waren en, zoals in het ministerieel besluit is opgemerkt, de gegevens inzake de premies voor het jaar 1995 beschikbaar waren.

46. Ten slotte moet worden vastgesteld, dat de enige motivering voor de toepassing van het genoemde artikel 5 die in het ministerieel besluit voorkomt, de noodzaak is om "de wijze waarop de houders steun verkrijgen, te versoepelen en de administratieve formaliteiten en procedures zoveel mogelijk te vereenvoudigen, aangezien het recht op deze steun reeds tijdens het kalenderjaar 1995 sluitend werd aangetoond in elk concreet geval" . Deze motivering doet het vermoeden rijzen dat de toepassing van artikel 5 misschien alleen is ingegeven door de bekommernis de administratieve procedures te vermijden die gepaard gaan met de regularisaties om rekening te houden met het recht op premies voor het jaar 1996.

47. Het subsidiaire verweermiddel van de Commissie, dat ontleend is aan onjuiste toepassing van artikel 5 van verordening nr. 1357/96, zou gegrond kunnen worden verklaard. Zonder dat behoeft te worden uitgemaakt of de voorwaarden van de vijfde overweging van verordening nr. 1357/96 cumulatief of alternatief zijn, volstaat het immers vast te stellen dat spoedeisendheid ? de enige rechtvaardigingsgrond waarop de Spaanse regering zich heeft beroepen ? niet is aangetoond, zoals in punt 45 van het onderhavige arrest is uiteengezet.

48. Gelet op de omstandigheden van de zaak, moet evenwel het primaire verweermiddel van de Commissie worden aanvaard, dat is ontleend aan schending van de artikelen 1 tot en met 3 van verordening nr. 1357/96. De Commissie is er immers op goede gronden van uitgegaan dat de Spaanse regering in werkelijkheid artikel 1 van verordening nr. 1357/96 heeft toegepast. De Commissie heeft hierbij rekening kunnen houden met de toekenningsmodaliteiten van de extra betalingen, welke overeenstemmen met deze bepaling, met het feit dat de toepassingsvoorwaarden van artikel 5 van genoemde verordening niet waren vervuld, met het ontbreken van motivering voor de toepassing van artikel 5, alsook met de door het Koninkrijk Spanje aan de Commissie verstrekte gegevens, met name in de mededeling van 8 juni 1998 en bij de begrotingsafrekening inzake de uitgaven van het betrokken jaar.

49. Bijgevolg moet het eerste middel van het Koninkrijk Spanje worden verworpen.

Het tweede middel

50. Met zijn tweede middel stelt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie de termijn van 24 maanden in artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70 niet heeft nageleefd. De uitgaven die met de extra betalingen overeenstemden, werden immers in 1996 gedaan, terwijl de Commissie eerst bij brief van 12 april 1999 opmerkingen hierover heeft gemaakt.

51. Ter weerlegging van het argument van de Commissie dat is uit te gaan van het jaar waarin de regularisaties moesten worden doorgevoerd, met andere woorden het jaar 1997, beroept de Spaanse regering zich op het verslag van het bemiddelingsorgaan, dat op de volgende elementen wijst:

"? De uitdrukkelijke verplichting om het te veel betaalde terug te vorderen geldt wanneer de artikelen 1 en 2 van toepassing zijn, maar komt niet voor in de context van artikel 5;

? In het kader van hun interpretatie van artikel 5, hadden de Spaanse autoriteiten geen reden om ervan uit te gaan dat hun betalingen gedeeltelijk tot terugvordering aanleiding zouden geven, en zij zijn hiervan slechts na 24 maanden officieel verwittigd; tot dan waren de betrokken uitgaven uit juridisch en boekhoudkundig oogpunt definitieve uitgaven;

? Ook al menen de diensten van de Commissie dat de betalingen moeten worden geherkwalificeerd alsof zij op grond van artikel 1 waren verricht, moet worden vastgesteld dat deze herkwalificatie pas na het verstrijken van de termijn van 24 maanden heeft plaatsgevonden [...]

"

52. De Spaanse regering meent overigens dat de Commissie, indien zij werkelijk een financiële correctie voor het jaar 1997 wou doorvoeren, rekening had moeten houden met de uitgaven tijdens dat jaar waarbij meer dan verschuldigd werd betaald, en daarop de correctie van 2 % had moeten toepassen. Wat dat jaar betreft, beklemtoont zij eveneens dat begrotingspost 2133 niet voorkwam in de nomenclatuur van uitgaven. Het ware absurd geweest een financiële correctie toe te passen voor een jaar waarvoor de passende begrotingspost niet bestond.

53. Ten slotte herinnert zij eraan dat het verschaffen van rechtszekerheid het doel is van artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70.

54. De Commissie betoogt dat de argumenten van de Spaanse regering inzake de verschillende begrotingsposten niet afdoen aan de verplichting krachtens de artikelen 1, lid 3, en 2 van verordening nr. 1357/96 om het recht op de in 1995 uitgekeerde extra betalingen opnieuw te beoordelen op grond van het aantal dieren waarvoor de veehouder in 1996 een premie heeft ontvangen. Dergelijke beoordeling kon logischerwijze enkel in 1997 plaatsvinden.

55. Wat het referentiejaar voor de berekening van de financiële correctie betreft, meent de Commissie dat de Spaanse regering er geen rekening mee houdt dat de uitgaven die tijdens het begrotingsjaar 1997 moesten worden teruggevorderd, overeenkomen met extra betalingen die in de loop van 1996 zijn toegekend aan veehouders die er geen recht op hadden en die door de Spaanse autoriteiten onder begrotingspost 2133 zijn gedeclareerd. Bijgevolg heeft de wijziging van deze begrotingspost voor het begrotingsjaar 1997 volgens haar geen enkel belang. Dat de nomenclatuur van het ene jaar is gewijzigd ten opzichte van die van het voorgaande jaar, neemt niet weg dat de financiële correctie het begrotingsjaar 1997 betreft, zoals in casu.

56. De Commissie beklemtoont ten slotte dat de verwijzing naar de rechtszekerheid in de context van deze zaak volledig onterecht is, aangezien de Spaanse autoriteiten zelf de Commissie erop hebben gewezen dat de betalingen op basis van de artikelen 1 en 4 van verordening nr. 1357/96 waren verricht.

Beoordeling door het Hof

57. Zoals vermeld in punt 48 van het onderhavige arrest, is de Commissie er op goede gronden van uitgegaan dat het Koninkrijk Spanje in werkelijkheid artikel 1 van verordening nr. 1357/96 heeft toegepast.

58. Hieruit volgt dat het Koninkrijk Spanje overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 3 van genoemde verordening regularisaties moest doorvoeren teneinde rekening te houden met het recht op premies voor het jaar 1996.

59. Aangezien deze regularisaties slechts in de loop van het begrotingsjaar 1997 konden plaatsvinden, moet worden vastgesteld dat de termijn van 24 maanden van artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70 is nageleefd.

60. Om na te gaan of deze termijn van 24 maanden is nageleefd, kan het Koninkrijk Spanje in ieder geval niet enkel rekening houden met de datum van de gedane uitgaven, met voorbijgaan van de datum waarop het de Commissie relevante en toereikende informatie over deze uitgaven heeft bezorgd, aan de hand waarvan deze laatste de rekeningen kan goedkeuren.

61. Naar luid van de vierde overweging van verordening nr. 1287/95, hangt de verkorting van de tijd die met de besluitvorming inzake de goedkeuring van de rekeningen is gemoeid, af van de informatisering van de aan de Commissie over te leggen gegevens en van de volledige en onmiddellijke inzage van deze laatste bij haar verificaties van zowel de in documenten als in computerbestanden opgenomen gegevens betreffende uitgaven.

62. Overigens moet eraan worden herinnerd dat alle documenten die nodig zijn voor de goedkeuring van de rekeningen van een financieel begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1663/95 aan de Commissie moeten worden gezonden vóór 10 februari van het jaar volgend op het einde van dat begrotingsjaar. Uit deze bepaling volgt impliciet dat de lidstaten de vereiste documenten met de nodige spoed moeten overleggen zodat de Commissie over voldoende tijd kan beschikken voor de verificatie ervan.

63. In casu heeft het Koninkrijk Spanje pas eind september 1998, bij een inspectiebezoek van de Commissie en op haar verzoek, het ministerieel besluit overgelegd waarin stond dat deze lidstaat artikel 5 van verordening nr. 1357/96 had toegepast, hoewel overeenkomstig artikel 1, sub b, van verordening nr. 1504/96 enerzijds de totale bedragen van de uitgekeerde steun alsmede het aantal begunstigden en het betrokken aantal dieren moesten zijn meegedeeld uiterlijk op respectievelijk 15 november 1996 en 31 juli 1997, en anderzijds de wijze van toekenning van de in voornoemd artikel 5 bedoelde steun "zo spoedig mogelijk" moest zijn meegedeeld, dus, opdat de bepaling nuttige werking zou hebben, vóór 15 november 1996.

64. Zou de redenering van de Spaanse regering worden gevolgd en gesteld dat de extra betalingen op de toegestane uiterste datum zouden zijn verricht, in casu 15 oktober 1996, dan zou de Commissie slechts drie weken hebben gehad om de regelmatigheid van de uitgaven van het Koninkrijk Spanje te betwisten, namelijk van 25 september 1998, de datum waarop het inspectiebezoek is beëindigd, tot en met 15 oktober daaropvolgend. In andere gevallen waar de lidstaat niet de nodige informatie zou hebben overgelegd voor de controle en goedkeuring van de rekeningen, zou het zelfs niet uitgesloten zijn dat de Commissie het recht verliest om de regelmatigheid te betwisten van de door de betrokken lidstaat gedane uitgaven, nog voordat zij kennis krijgt van het bestaan van deze uitgaven.

65. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, is de beperking van de termijn voor de regularisatie van de rekeningen bedoeld om de lidstaten te beschermen tegen het gebrek aan rechtszekerheid dat zou bestaan indien de Commissie uitgaven die vele jaren vóór de vaststelling van een beschikking over de conformiteit zijn verricht, weer ter discussie kon stellen (arrest van 21 maart 2002, Spanje/Commissie, C-130/99, Jurispr. blz. I-3005, punt 133). Een lidstaat heeft echter slechts aanspraak op de bescherming van deze termijn indien hij zelf zijn verplichtingen krachtens de gemeenschapsregeling nakomt, met name wat de spontane mededeling van de voor de controle noodzakelijke gegevens betreft.

66. Gelet op een en ander, is het tweede middel van het Koninkrijk Spanje ongegrond, zodat diens beroep moet worden verworpen.

Kosten

67. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, wanneer dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst het Koninkrijk Spanje in de kosten.