Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 september 2002.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 september 2002.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 8 oktober 2001, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld tot vaststelling dat het Koninkrijk Spanje, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 101, blz. 17; hierna: richtlijn"), of althans deze bepalingen niet ter kennis van de Commissie te brengen, de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Artikel 2 van de richtlijn bepaalt:

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

[...]

2. De lidstaten delen de Commissie de bepalingen van nationaal recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen."

3 De richtlijn is op 1 april 1998 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Overeenkomstig artikel 254, lid 1, EG is zij dus op 21 april 1998 in werking getreden, en de termijn voor de omzetting ervan is verstreken op 21 april 2000.

4 Overeenkomstig de procedure van artikel 226, eerste alinea, EG deed de Commissie, na het Koninkrijk Spanje te hebben aangemaand om opmerkingen te maken, deze lidstaat bij brief van 9 maart 2001 een met redenen omkleed advies toekomen, met het verzoek binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen uit hoofde van de richtlijn te voldoen.

5 Bij brief van 25 juni 2001 stelde de Spaanse overheid de spoedige vaststelling in het vooruitzicht van de voor de omzetting van de richtlijn noodzakelijke maatregelen.

6 Toen verdere informatie over bedoelde omzetting van de richtlijn uitbleef, besloot de Commissie het onderhavige beroep in te stellen.

7 In zijn verweerschrift wijst het Koninkrijk Spanje erop dat het ministerie van Justitie een voorontwerp van wet tot omzetting van de richtlijn heeft voorbereid. Alle relevante formaliteiten zouden zijn vervuld en de regering zou het wetsontwerp houdende omzetting in de Spaanse rechtsorde van verschillende gemeenschapsrichtlijnen inzake de bescherming van de belangen van consumenten en gebruikers" reeds hebben goedgekeurd. Het ontwerp zou dus enkel nog moeten worden goedgekeurd door de Cortes Generales.

8 Deze elementen doen evenwel niet af aan het feit dat de richtlijn blijkens de toelichtingen van het Koninkrijk Spanje niet binnen de in het met redenen omkleed advies vastgestelde termijn is omgezet. In deze omstandigheden is het beroep van de Commissie gegrond.

9 Vastgesteld moet dus worden dat het Koninkrijk Spanje, door niet binnen de voorgeschreven termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan de richtlijn, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de voorgeschreven termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, is het Koninkrijk Spanje de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

Beroep wegens niet-nakoming - Onderzoek van gegrondheid door Hof - In aanmerking te nemen situatie - Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

(Art. 226 EG)

Kosten

10 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover zulks is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

In zaak C-386/01,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door I. Martínez del Peral als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door S. Ortiz Vaamonde als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 101, blz. 17), of althans deze bepalingen niet ter kennis van de Commissie te brengen, de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, M. Wathelet en A. Rosas, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 mei 2002,

het navolgende

Arrest