Home

Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2001.

Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2001.

1 Bij vonnis van 26 januari 2001, ingekomen bij het Hof op 16 februari daaraanvolgend, heeft het Tribunal d'instance de Châteauroux krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 3, sub a en b, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub a en b, EG), de eerste overweging van de considerans en artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1), alsmede de zesde en de achtste overweging van de considerans van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316, blz. 12).

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen de vennootschap Michel SARL, die handelt in aardolieproducten, en de Recettes des douanes, betreffende de terugbetaling van een binnenlandse belasting op aardolieproducten (hierna: TIPP") die genoemde vennootschap heeft betaald en die zij niet heeft kunnen verhalen omdat haar klanten niet in staat waren te betalen.

Het gemeenschapsrecht

3 Artikel 3, sub a en b, van het Verdrag bepaalt:

Teneinde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het optreden van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet:

a) de afschaffing tussen de lidstaten van de douanerechten en de kwantitatieve beperkingen bij in- en uitvoer van goederen alsmede van alle overige maatregelen van gelijke werking,

b) een gemeenschappelijke handelspolitiek."

4 De eerste overweging van de considerans van richtlijn 92/12 luidt als volgt: Overwegende dat de totstandbrenging en de werking van de interne markt het vrije verkeer van goederen, ook van accijnsgoederen, impliceren."

5 Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 92/12 bepaalt:

1. Deze richtlijn is op communautair niveau van toepassing op de volgende producten zoals die zijn omschreven in de desbetreffende richtlijnen:

- minerale oliën,

- alcohol en alcoholhoudende dranken,

- tabaksfabrikaten.

2. Op de in lid 1 genoemde producten mogen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden worden geheven, mits daarbij de uit hoofde van de accijnzen en de BTW geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting."

6 Artikel 5, lid 1, van richtlijn 92/12 luidt als volgt:

De in artikel 3, lid 1, genoemde producten worden aan accijns onderworpen bij de productie ervan op het grondgebied van de Gemeenschap als omschreven in artikel 2 of bij de invoer ervan in dit grondgebied.

Als ,invoer van een accijnsproduct wordt beschouwd, de binnenkomst van dat product in de Gemeenschap, met inbegrip van de binnenkomst uit een gebied bedoeld in de uitzonderingen van artikel 2, leden 1, 2 en 3, of uit de Kanaaleilanden.

Wanneer dat product bij binnenkomst in de Gemeenschap onder een communautaire douaneregeling wordt geplaatst, wordt de invoer van dat product evenwel geacht plaats te vinden op het tijdstip waarop het aan de communautaire douaneregeling wordt onttrokken."

7 Artikel 6 van richtlijn 92/12 bepaalt:

1. De accijns wordt verschuldigd bij de uitslag tot verbruik of bij het constateren van de tekorten die krachtens artikel 12, lid 3, aan accijnzen moeten worden onderworpen.

Als uitslag tot verbruik van accijnsproducten wordt beschouwd:

a) iedere vorm van onttrekking, ook op onregelmatige wijze, aan een schorsingsregeling;

b) iedere fabricage, ook op onregelmatige wijze, van deze producten buiten een schorsingsregeling;

c) elke invoer, ook op onregelmatige wijze, van deze producten, wanneer deze producten niet onder een schorsingsregeling worden geplaatst.

2. De voorwaarden voor verschuldigdheid en het toe te passen accijnstarief zijn die welke op het tijdstip van verschuldigd worden van kracht zijn in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik of het constateren van tekorten plaatsvindt. De accijns wordt geheven en geïnd op de door elke lidstaat vastgestelde wijze, waarbij de lidstaten dezelfde heffings- en invorderingsprocedure toepassen op nationale producten en op producten uit andere lidstaten."

8 De zesde en de achtste overweging van de considerans van richtlijn 92/81 zijn geformuleerd als volgt:

Overwegende dat het evenwel dienstig is de lidstaten toe te staan op facultatieve basis bepaalde andere vrijstellingen of verlaagde tarieven toe te passen op hun nationale grondgebied, mits dit geen verstoring van de mededinging tot gevolg heeft;

[...]

Overwegende dat er een procedure moet worden vastgesteld om alle vrijstellingen en verlaagde tarieven waarin deze richtlijn voorziet opnieuw te bezien, teneinde na te gaan of zij nog verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt."

9 Artikel 1 van richtlijn 92/81 bepaalt:

1. De lidstaten heffen een geharmoniseerde accijns op minerale oliën overeenkomstig deze richtlijn.

2. De lidstaten stellen hun tarieven vast overeenkomstig richtlijn 92/82/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën."

10 Artikel 2, leden 1 en 2, van richtlijn 92/81 luidt als volgt:

1. In deze richtlijn wordt onder minerale oliën verstaan:

[...]

2. Minerale oliën waarvoor in richtlijn 92/82/EEG geen accijnstarief is bepaald, zijn aan accijns onderworpen indien zij zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof. Het toe te passen tarief wordt, naar gelang van het gebruik, vastgesteld op het tarief voor de gelijkwaardige brandstof voor verwarming of motorbrandstof."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

11 Verzoekster in het hoofdgeding kocht in de jaren 1996 tot en met 1998 aardolieproducten bij leveranciers. Zij betaalde aan hen de TIPP en rekende erop deze accijns te verhalen op twee klanten, maar de faillietverklaring van deze klanten heeft dit onmogelijk gemaakt.

12 Verzoekster in het hoofdgeding heeft daarop de Recettes des douanes voor de verwijzende rechter gedaagd om de terugbetaling te verkrijgen van 254 986,46 FRF, het bedrag van de TIPP die zij had betaald.

13 Verzoekster in het hoofdgeding betoogt, dat indien de tussenhandelaar de belasting zelf moet dragen wanneer zijn klanten niet in staat zijn te betalen, deze belasting van aard verandert. Deze belasting zou dan niet langer een verbruiksbelasting zijn, maar toch ook geen algemene belasting worden, omdat zij slechts verschuldigd is ingeval de eindverbruiker niet kan betalen. Deze nieuwe belasting zou door het gemeenschapsrecht niet worden toegestaan omdat zij geen specifieke doeleinden in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 nastreeft.

14 Overigens voorziet de Duitse wet, anders dan de Franse, in dergelijke gevallen in terugbetaling van de accijnzen. Dit verschil in behandeling belemmert volgens verzoekster in het hoofdgeding het vrije verkeer van goederen.

15 In deze context heeft het Tribunal d'instance de Châteauroux de behandeling van de zaak geschorst en de volgende prejudiciële vraag gesteld:

Moeten artikel 3, sub a en b, van het Verdrag van Rome, de eerste overweging van de considerans en artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, en de zesde en de achtste overweging van de considerans van richtlijn 92/81 van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, aldus worden uitgelegd dat de Franse Republiek niet mag weigeren de door een handelaar in aardolieproducten betaalde binnenlandse belasting op aardolieproducten (TIPP) terug te betalen ingeval een van zijn klanten niet is staat is te betalen?"

De prejudiciële vraag

16 Vaststaat dat het antwoord op de prejudiciële vraag duidelijk valt af te leiden uit de rechtspraak zodat overeenkomstig artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering dient te worden beslist bij een met redenen omklede beschikking.

17 Wat artikel 3, sub a en b, van het Verdrag betreft, volstaat het eraan te herinneren dat, zoals het Hof met name in zijn arresten van 14 juli 1998, Bettati (C-341/95, Jurispr. blz. I-4355, punt 75), en 3 oktober 2000, Échirolles Distribution (C-9/99, Jurispr. blz. I-8207, punt 22), heeft geoordeeld, dit artikel de gebieden en de doelstellingen voor het optreden van de Gemeenschap bepaalt en de algemene beginselen van de gemeenschappelijke markt omschrijft, die worden toegepast in samenhang met de respectieve hoofdstukken van het Verdrag.

18 In dit verband beoogt richtlijn 92/12 - die is vastgesteld krachtens artikel 99 EG-Verdrag (thans artikel 93 EG) -, zoals in punt 22 van het arrest van 2 april 1998, EMU Tabac e.a. (C-296/95, Jurispr. blz. I-1605) is opgemerkt, een aantal regels in te voeren met betrekking tot het voorhanden hebben en het verkeer van accijnsproducten alsmede met betrekking tot de controles daarop, met name om te garanderen dat de verschuldigdheid van de accijns in alle lidstaten gelijk is geregeld.

19 Dienaangaande moet worden vastgesteld dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12 enkel het tijdstip bepaalt vanaf hetwelk de accijns verschuldigd wordt. Uit artikel 6, lid 2, van deze richtlijn blijkt duidelijk, dat wanneer de accijns door de uitslag tot verbruik in de zin van artikel 6, lid 1, eenmaal verschuldigd is geworden, zij wordt geheven en geïnd op de door elke lidstaat vastgestelde wijze, waarbij de lidstaten dezelfde heffings- en invorderingsprocedure moeten toepassen op nationale producten en op producten uit andere lidstaten (arrest van 5 april 2001, Van de Water, C-325/99, Jurispr. blz. I-2729, punt 38).

20 Ofschoon de gemeenschapswetgever dus in artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12 heeft gewaarborgd dat de regels voor de verschuldigdheid van de accijns in alle lidstaten gelijk zijn, heeft hij duidelijk niet de wijze van heffing en inning van de accijns door de lidstaten willen harmoniseren. In artikel 6, lid 2, heeft hij juist de lidstaten uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid gelaten om de wijze van heffing en inning te bepalen, met de restrictie dat zij zich daarbij onthouden van de in punt 19 van deze beschikking bedoelde discriminatie (arrest Van de Water, reeds aangehaald, punt 40).

21 Verder dient te worden benadrukt dat de richtlijn in artikel 6 weliswaar niet de persoon aanwijst die de verschuldigde accijns moet voldoen, maar uit de opzet van deze richtlijn vloeit voort dat de nationale autoriteiten hoe dan ook ervoor moeten zorgen dat de belastingschuld daadwerkelijk wordt geïnd (arrest Van de Water, reeds aangehaald, punt 41).

22 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de onmogelijkheid voor verzoekster in het hoofdgeding om de TIPP op haar klanten te verhalen omdat dezen niet in staat zijn te betalen, geen invloed heeft op de aard en de structuur van de belasting. Evenals voor de wijze van heffing en inning, wordt de toekenning van een recht op terugbetaling van de accijns aan de belastingplichtige in die hypothese overgelaten aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten, onder voorbehoud van het in punt 19 van deze beschikking in herinnering gebrachte non-discriminatiebeginsel.

23 In die omstandigheden staat richtlijn 92/12 niet in de weg aan de eventuele verschillen in behandeling die kunnen voortvloeien uit de van lidstaat tot lidstaat verschillende wettelijke regeling ter zake (zie, mutatis mutandis, arrest van 28 juni 1978, Kenny, 1/78, Jurispr. blz. 1489, punt 18).

24 Wat de in de prejudiciële vraag vermelde consideransen van de richtlijnen 92/12 en 92/81 betreft, volstaat de vaststelling dat het hier gaat om zeer algemene verklaringen die deze uitlegging van de bepalingen van richtlijn 92/12 niet kunnen aantasten.

25 Gelet op een en ander, dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 3, sub a en b, van het Verdrag, de eerste overweging van de considerans en artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12, alsmede de zesde en de achtste overweging van de considerans van richtlijn 92/81 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een lidstaat weigert een accijns als de door een handelaar in aardolieproducten betaalde TIPP terug te betalen ingeval de klant van deze handelaar niet in staat is te betalen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal d'instance de Châteauroux bij vonnis van 26 januari 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 3, sub a en b, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub a en b, EG), de eerste overweging van de considerans en artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, alsmede de zesde en de achtste overweging van de considerans van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een lidstaat weigert een accijns als de door een handelaar in aardolieproducten betaalde binnenlandse belasting op aardolieproducten terug te betalen ingeval de klant van deze handelaar niet in staat is te betalen.

1. Prejudiciële vragen - Antwoord dat duidelijk valt af te leiden uit rechtspraak - Toepassing van artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 104, lid 3)

2. Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Accijnzen - Richtlijnen 92/12 en 92/81 - Minerale oliën - Wijze van heffing en inning van accijns - Bevoegdheid van lidstaten onder voorbehoud van inachtneming van discriminatieverbod - Weigering van lidstaat, door handelaar betaalde accijns terug te betalen ingeval klant van handelaar niet in staat is te betalen - Toelaatbaarheid

[EG-Verdrag, art. 3, sub a en b (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub a en b, EG); richtlijnen van de Raad 92/12, eerste overweging van de considerans en artikel 3, lid 2, en 92/81]

Kosten

26 De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-80/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunal d'instance de Châteauroux (Frankrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen

Michel SARL

en

Recettes des douanes,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 3, sub a en b, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub a en b, EG), de eerste overweging van de considerans en artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1), alsmede de zesde en de achtste overweging van de considerans van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316, blz. 12),

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, L. Sevón en M. Wathelet (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: S. Alber,

griffier: R. Grass,

na de verwijzende rechterlijke instantie te hebben meegedeeld dat het Hof van plan is overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij een met redenen omklede beschikking,

na de in artikel 20 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht hun eventuele opmerkingen daarover in te dienen,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking