Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 6 juli 2004.
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 6 juli 2004.
1. Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening betreffende registratie van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen - Beroep ingesteld door ondernemingen die "feta"-kaas produceren in andere lidstaat dan die van oorsprong van deze kaas - Niet-ontvankelijkheid
(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 2081/92 van de Raad; verordening nr. 1829/2002 van de Commissie)
2. Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Uitlegging contra legem van voorwaarde van individueel geraakt zijn - Ontoelaatbaarheid
(Art. 230, vierde alinea, EG)
1. Verordening nr. 1829/2002 tot wijziging van de bijlage bij verordening nr. 1107/96 betreffende de registratie van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92, is, doordat zij de registratie van de benaming "feta" als beschermde oorsprongsbenaming betreft, een maatregel van algemene strekking in de zin van artikel 249, tweede alinea, EG, daar zij, door alle ondernemingen wier producten aan de gestelde geografische en kwalitatieve vereisten voldoen, het recht toe te kennen die producten onder die benaming in de handel te brengen, en dit recht te ontzeggen aan alle ondernemingen wier producten niet aan die vereisten, die voor allen gelijk zijn, voldoen, van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen heeft voor algemeen en abstract aangewezen categorieën van personen.
Deze verordening kan dus een natuurlijke of rechtspersoon slechts individueel raken indien zij hem treft op grond van een bepaalde bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem daardoor op overeenkomstige wijze individualiseert als de adressaat van een beschikking. Dat is niet het geval met bepaalde ondernemingen die buiten Griekenland, de lidstaat van oorsprong van feta, deze kaas produceren.
Dat deze ondernemingen behoren tot de belangrijkste fetaproducenten in de Gemeenschap - waarvan het aantal beperkt is -, meer dan 90 % van de in hun lidstaat van vestiging geproduceerde feta voor hun rekening nemen en hun producten onder de beschermde benaming verkopen, is op zich namelijk niet voldoende om hen ten opzichte van iedere andere door verordening nr. 1829/2002 getroffen marktdeelnemer te karakteriseren, aangezien aan de algemene strekking, en dus aan de normatieve aard, van een handeling niet wordt afgedaan door de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de justitiabelen waarop zij op een gegeven moment van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald.
Dat voor de registratie van de beschermde benaming gebruik is gemaakt van de vereenvoudigde procedure, kan bovendien geen schending van de procedurele rechten van deze ondernemingen opleveren, omdat verordening nr. 2081/92 op communautair vlak niet voorziet in specifieke procedurele waarborgen voor particulieren.
(cf. punten 54-56, 58-59, 67)
2. Ofschoon de door artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarde van individueel belang moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van het beginsel van effectieve bescherming in rechte en rekening houdend met de verschillende omstandigheden die een verzoeker kunnen individualiseren, mag een dergelijke uitlegging er niet toe leiden dat die uitdrukkelijk door het Verdrag gestelde voorwaarde een dode letter wordt, omdat de gemeenschapsrechter daarmee de grenzen van de hem verleende bevoegdheden zou overschrijden. Een beroep tot nietigverklaring van een verordening dat is ingesteld door een natuurlijke of rechtspersoon die niet aan deze voorwaarde voldoet, kan derhalve in geen geval ontvankelijk worden verklaard.
(cf. punt 72)
In zaak T-370/02,
Alpenhain-Camembert-Werk, gevestigd te Lehen/Pfaffing (Duitsland),
Bergpracht Milchwerk GmbH & Co. KG, gevestigd te Tettnang (Duitsland),
Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, gevestigd te Lauben (Duitsland),
Bayerland eG, gevestigd te Neurenberg (Duitsland),
Hochland AG, gevestigd te Heimenkirch (Duitsland),
Milchwerk Crailsheim-Dinkelsbühl eG, gevestigd te Crailsheim (Duitsland),
Rücker GmbH, gevestigd te Aurich (Duitsland),
verzoeksters,
vertegenwoordigd door J. Salzwedel en J. Werner, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
ondersteund door
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door P. Ormond als gemachtigde,
interveniënt,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. L. Iglesias Buhigues, S. Grünheid en A.-M. Rouchaud-Joët als gemachtigden,
verweerster,
ondersteund door
Helleense Republiek, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos, I. Chalkias en M. Tassopoulou als gemachtigden,
en door
Bond van Griekse producenten van zuivelproducten (Sevgap), vertegenwoordigd door N. Korogiannakis, advocaat,
interveniënten,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1829/2002 van de Commissie van 14 oktober 2002 tot wijziging van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 wat de benaming "feta" betreft (PB L 277, blz. 10), voorzover daarbij de benaming "feta" als beschermde oorsprongsbenaming wordt geregistreerd,
geeft
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en F. Dehousse, rechters,
griffier: H. Jung,
de navolgende
Beschikking
De toepasselijke regeling
1. Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1; hierna "basisverordening"), stelt luidens artikel 1 ervan de voorschriften vast voor de communautaire bescherming van de oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor bepaalde landbouwproducten en levensmiddelen.
2. Volgens artikel 2, lid 2, sub a, van de basisverordening wordt onder oorsprongsbenaming verstaan "de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel:
- dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en
- waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden".
3. Artikel 2, lid 3, van de basisverordening bepaalt:
"Als oorsprongsbenamingen worden eveneens beschouwd, bepaalde, al dan niet geografische, traditionele benamingen, indien zij een landbouwproduct of levensmiddel van oorsprong uit een streek of bepaalde plaats aanduiden dat aan de voorwaarden van lid 2, onder a, tweede streepje, voldoet."
4. Ingevolge artikel 3 van de basisverordening kunnen benamingen die soortnamen zijn geworden, niet worden geregistreerd. In de zin van deze verordening wordt onder een tot soortnaam geworden benaming verstaan de naam van een landbouwproduct of een levensmiddel, die weliswaar verband houdt met de plaats of streek waar het product of het levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel gebracht, doch de gangbare naam is geworden van een product of een levensmiddel.
5. Om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder:
- de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied,
- de situatie in andere lidstaten,
- de relevante nationale of communautaire wetgeving.
6. Voor de registratie van de benaming van een landbouwproduct of een levensmiddel als beschermde oorsprongsbenaming moet dus zijn voldaan aan de in de basisverordening gestelde voorwaarden; in het bijzonder moet het product of levensmiddel in overeenstemming zijn met een productdossier als omschreven in artikel 4, lid 1, van de verordening. Door deze registratie verkrijgt de benaming communautaire bescherming.
7. De artikelen 5 tot en met 7 van de basisverordening regelen de zogenoemde "normale procedure" voor de registratie van een benaming. Volgens deze procedure kan iedere groepering, dat wil zeggen elke organisatie van bij hetzelfde landbouwproduct of levensmiddel betrokken producenten en/of verwerkers, of, onder bepaalde voorwaarden, elke natuurlijke of rechtspersoon, een registratieaanvraag indienen bij de lidstaat waarin het betrokken geografische gebied is gelegen. De lidstaat gaat na of de aanvraag gerechtvaardigd is en zendt ze door aan de Commissie. Indien deze meent dat de benaming aan de voor bescherming vereiste voorwaarden voldoet, maakt zij de in artikel 6, lid 2, van de basisverordening vermelde specifieke gegevens bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen .
8. Artikel 7 van de basisverordening, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 535/97 van de Raad van 17 maart 1997 (PB L 83, blz. 3), bepaalt:
"1. Binnen zes maanden na de datum van de in artikel 6, lid 2, bedoelde bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen kan elke lidstaat tegen de registratie bezwaar aantekenen.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dragen er zorg voor, dat alle personen die kunnen aantonen een wettig economisch belang te hebben, gemachtigd zijn om van de ingediende aanvraag kennis te nemen. Daarnaast en in overeenstemming met de bestaande situatie in de lidstaten kunnen zij andere partijen die een wettig belang hebben, inzage verlenen.
3. Iedere wettig betrokken natuurlijke of rechtspersoon kan tegen de overwogen registratie bezwaar aantekenen middels toezending van een naar behoren gegronde verklaring aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij verblijf houdt of is gevestigd. De bevoegde autoriteit treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze opmerkingen of deze bezwaren binnen de vereiste termijnen in overweging worden genomen.
[...]"
9. Wanneer geen enkele lidstaat bezwaar maakt tegen de voorgenomen registratie, wordt de benaming ingeschreven in het door de Commissie bijgehouden "Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen".
10. Indien het bezwaar ontvankelijk is en de belanghebbende lidstaten er niet in slagen om overeenkomstig artikel 7, lid 5, van de basisverordening onderling een akkoord te bereiken, neemt de Commissie een besluit met toepassing van de procedure van artikel 15 van de verordening (procedure van het regelgevend comité). Overeenkomstig artikel 7, lid 5, sub b, houdt zij daarbij rekening met "de loyale en traditionele gebruiken en met de werkelijke risico's van verwarring".
11. Artikel 17 van de basisverordening voorziet in een van de normale registratieprocedure afwijkende zogenoemde "vereenvoudigde procedure". Volgens deze procedure delen de lidstaten de Commissie mee, welke van hun wettelijk beschermde of door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij krachtens de verordening willen laten registreren. De procedure van artikel 15 van de verordening is van overeenkomstige toepassing. Artikel 17, lid 2, tweede zin, van de verordening preciseert, dat de bezwaarprocedure van artikel 7 in het kader van de vereenvoudigde procedure niet van toepassing is.
De feiten
12. Bij schrijven van 21 januari 1994 verzocht de Griekse regering de Commissie de benaming "feta" overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening als beschermde oorsprongsbenaming te registreren.
13. Op 19 januari 1996 legde de Commissie het in artikel 15 van de basisverordening bedoelde comité een ontwerpverordening voor met een lijst van benamingen die in aanmerking kwamen voor registratie als beschermde geografische aanduidingen of oorsprongsbenamingen, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. Die lijst bevatte ook de benaming "feta". Toen het comité zich binnen de hem gestelde termijn niet over dat voorstel had uitgesproken, legde de Commissie het op 6 maart 1996 overeenkomstig artikel 15, vierde alinea, van de verordening voor aan de Raad. De Raad kwam echter niet tot een besluit binnen de in artikel 15, vijfde alinea, van de verordening bepaalde termijn van drie maanden.
14. Overeenkomstig artikel 15, vijfde alinea, van de basisverordening stelde de Commissie daarop op 12 juni 1996 verordening (EG) nr. 1107/96 vast, betreffende de registratie van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van [de basisverordening] (PB L 299, blz. 31). Luidens artikel 1 van verordening nr. 1107/96 was de in de bijlage bij deze verordening - deel A, rubriek "kaas", land "Griekenland" - vermelde benaming "feta" als beschermde oorsprongsbenaming geregistreerd.
15. Bij arrest van 16 maart 1999, Denemarken, Duitsland en Frankrijk/Commissie (C-289/96, C-293/96 en C-299/96, Jurispr. blz. I-1541), verklaarde het Hof verordening nr. 1107/96 nietig voorzover het de registratie van de benaming "feta" als beschermde oorsprongsbenaming betrof. Het Hof overwoog dat de Commissie bij het onderzoek van de vraag of "feta" een soortnaam was, onvoldoende rekening had gehouden met de factoren die zij ingevolge artikel 3, lid 1, van de basisverordening in aanmerking had moeten nemen.
16. Na dat arrest stelde de Commissie op 25 mei 1999 verordening (EG) nr. 1070/1999 tot wijziging van de bijlage bij verordening nr. 1107/96 vast (PB L 130, blz. 18). Daarbij werd de benaming "feta" doorgehaald in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen alsmede in de bijlage van verordening nr. 1107/96.
17. Na een hernieuwd onderzoek van de registratieaanvraag van de Griekse regering legde de Commissie het comité overeenkomstig artikel 15, tweede alinea, van de basisverordening een ontwerpverordening voor met het voorstel de benaming "feta" krachtens artikel 17 van de basisverordening als beschermde oorsprongsbenaming op te nemen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen. Toen het wetgevingscomité zich binnen de hem gestelde termijn niet over dat voorstel had uitgesproken, legde de Commissie het overeenkomstig artikel 15, vierde alinea, van de verordening voor aan de Raad.
18. Aangezien de Raad niet tot een besluit kwam binnen de termijn bepaald in artikel 15, vijfde alinea, van de basisverordening, stelde de Commissie op 14 oktober 2002 verordening (EG) nr. 1829/2002 vast, tot wijziging van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 wat de benaming "feta" betreft (PB L 277, blz. 10; hierna "bestreden verordening"). Ingevolge deze verordening werd de benaming "feta" opnieuw als beschermde oorsprongsbenaming geregistreerd en opgenomen in de bijlage bij verordening nr. 1107/96, deel A, rubriek "kaas", land "Griekenland".
19. Bij verzoekschrift, op 12 december 2002 neergelegd ter griffie van het Gerecht, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.
20. Bij brief van 14 februari 2003 verzocht de Commissie om opschorting van de zaak tot de uitspraak van het arrest in de zaken C-465/02 en C-466/02.
21. Bij brief van 17 maart 2003 deelden verzoeksters mee, dat zij zich tegen het opschortingsverzoek verzetten en dat zij het Gerecht verzochten de zaak naar te Hof te verwijzen om met de zaken C-465/02 en C-466/02 te worden gevoegd.
22. Bij beschikking van 19 maart 2003 wees het Gerecht het verzoek om opschorting alsook het verzoek om verwijzing naar het Hof af en gelastte de voortzetting van de behandeling van de zaak.
23. Bij op 12 juni 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoeksters hebben op 1 augustus 2003 schriftelijke opmerkingen over deze exceptie ingediend.
24. Bij op 16 april respectievelijk 2 mei 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschriften hebben de Helleense Republiek en de Bond van Griekse producenten van zuivelproducten (Sevgap) verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
25. Bij op 28 april 2003 ter griffie neergelegd verzoekschrift heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters.
26. Bij beschikkingen van 4 maart 2004 zijn de Helleense Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Sevgap toegelaten tot interventie.
27. De Helleense Republiek heeft op 30 maart 2004 haar memorie in interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie ingediend.
28. Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft geen memorie in interventie ingediend binnen de gestelde termijn.
29. Daar Sevgap overeenkomstig artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering tot interventie is toegelaten, is haar interventie beperkt tot het maken van mondelinge opmerkingen tijdens de terechtzitting.
Conclusies van partijen
30. In hun verzoekschrift concluderen verzoeksters dat het het Gerecht behage:
- de bestreden verordening nietig te verklaren voorzover de benaming "feta" daarbij als beschermde oorsprongsbenaming wordt geregistreerd;
- de Commissie in de kosten te verwijzen.
31. In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:
- het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
- verzoeksters in de kosten te verwijzen.
32. In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concluderen verzoeksters tot verwerping van deze exceptie.
33. In haar memorie in interventie verzoekt de Helleense Republiek het Gerecht het beroep ontvankelijk te verklaren.
De ontvankelijkheid van het beroep
34. Verzoeksters, zeven Duitse ondernemingen die fetakaas van koemelk vervaardigen, vorderen nietigverklaring van de bestreden beschikking. Zij stellen in het bijzonder schending van de artikelen 3 en 17, subsidiair van de artikelen 2 en 4 van de basisverordening, alsmede schending van artikel 30 EG en van de door de gemeenschappelijke rechtsorde erkende grondrechten betreffende de bescherming van de eigendom en de vrije beroepsuitoefening.
35. Volgens de Commissie is het beroep niet ontvankelijk, omdat verzoeksters niet procesbevoegd zijn in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.
36. Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel geschiedt de verdere behandeling mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling te kunnen beslissen.
Argumenten van partijen
37. De Commissie betoogt, dat het beroep gericht is tegen een verordening van algemene strekking in de zin van artikel 249, tweede alinea, EG en dat verzoeksters door die verordening niet individueel worden geraakt.
38. Volgens verzoeksters is het beroep ontvankelijk.
39. In de eerste plaats stellen zij dat zij, afgezien van de Griekse producenten, tezamen met één Deense onderneming de grootste fetaproducenten van de Gemeenschap zijn en meer dan 90 % van de in Duitsland bereide feta produceren.
40. Zij bereiden al vele jaren grote hoeveelheden feta en beschikken over traditionele, goed ingevoerde en stabiele handelsrelaties en afzetmarkten met langlopende leveringscontracten. Daarom worden zij door de bestreden verordening bijzonder getroffen in de zin van de rechtspraak (arresten Hof van 1 juli 1965, Toepfer en Getreide-Import Gesellschaft/Commissie, 106/63 en 107/63, Jurispr. blz. 525, en 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207).
41. In de tweede plaats stellen verzoeksters, dat zij, doordat de Commissie de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van de basisverordening heeft toegepast, geen beroep hebben kunnen doen op de procedurele waarborgen van de normale procedure, die overeenkomstig artikel 7 van de basisverordening aan elke belanghebbende het recht geeft bezwaar te maken tegen de beoogde registratie. Hierbij wijzen verzoeksters erop, dat de Commissie haar voorstel tot wijziging van de basisverordening, waarbij de vereenvoudigde procedure van artikel 17 zou worden afgeschaft, uitdrukkelijk motiveert met de constatering, dat het in de normale procedure opgenomen recht van bezwaar essentieel is om verkregen rechten te waarborgen en te voorkomen dat derden door de registratie worden benadeeld.
42. In de derde plaats menen verzoeksters in hun beroep ontvankelijk te zijn op basis van de rechtspraak, waarbij zij verwijzen naar het arrest van het Gerecht van 3 mei 2002, Jégo-Quéré/Commissie (T-177/01, Jurispr. blz. II-2365) en de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in zaak C-50/00 P, Unión de Pequeños Agricultores/Raad (arrest van het Hof van 25 juli 2002, Jurispr. blz. I-6677, 6681). Volgens de rechtspraak moet een natuurlijke of rechtspersoon worden geacht individueel te worden geraakt door een hem rechtstreeks betreffende gemeenschapsregeling van algemene strekking, wanneer die regeling zijn rechtspositie zeker en actueel aantast door zijn rechten te beperken of hem verplichtingen op te leggen. De bestreden verordening nu schaadt de belangen van verzoeksters, omdat zij tot gevolg heeft dat zij na de overgangsperiode de benaming "feta" niet meer mogen gebruiken.
43. In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid zeggen verzoeksters dat de bestreden verordening, waarvan zij niet betwisten dat het een maatregel van algemene strekking is, weliswaar gunstig is voor alle, huidige en toekomstige, Griekse producenten van feta van schapen- en geitenmelk, die voortaan de enigen zijn die die benaming mogen gebruiken, maar anderzijds ongunstig is uitsluitend voor alle huidige niet-Griekse producenten van feta van koemelk, voor wie het gebruik van die benaming na de overgangsperiode verboden zal zijn. De bestreden handeling heeft op de markt enkel nadelige gevolgen voor laatstgenoemde categorie.
44. De benaming "feta" is over de hele wereld allang een soortnaam geworden en ingevolge artikel 3, lid 1, van de basisverordening kon zij bij de bestreden verordening dus niet in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen worden opgenomen. Bij de vaststelling van de bestreden verordening is de Commissie er ten onrechte van uitgegaan, dat de niet-Griekse markten van feta van koemelk zich slechts hebben kunnen ontwikkelen door onrechtmatig gebruik te maken van het prestige van Griekse feta van schapenmelk.
45. Door het corrigerend ingrijpen met terugwerkende kracht van de Commissie kan de bestreden verordening niet worden geacht "algemene en abstracte" werking te hebben, want zij treft slechts een beperkte kring van marktdeelnemers die zich op de markt in een bijzondere situatie bevinden en die individueel in hun particuliere rechten worden aangetast. In werkelijkheid vernietigt de bestreden verordening de markt van feta van koemelk, die in Duitsland en, ruimer gezien, in Europa is gegroeid, want de consument die met fetakaas van koemelk vertrouwd is geraakt, zal dit product niet snel herkennen onder een of andere nieuwe benaming.
46. Het valt volgens verzoekers niet te rijmen met de verwachtingen die in de Europese Unie door de door het Hof geboden rechtsbescherming zijn gewekt, dat de belanghebbende ondernemingen de wettigheid van de bestreden verordening, die de volledige vernietiging van hun afzetmarkten tot gevolg heeft, niet aan rechterlijke toetsing kunnen onderwerpen.
47. Het Gerecht beschouwt noch het beroep op de nationale rechter met prejudiciële verwijzing naar het Hof overeenkomstig artikel 234 EG noch het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie overeenkomstig artikel 235 EG en artikel 288, tweede alinea, EG als een doeltreffend rechtsmiddel waarmee de belanghebbenden de regelmatigheid van communautaire regelingen van algemene strekking, die hun rechtspositie rechtstreeks beperken, kunnen betwisten. De beroepen tot schadevergoeding krachtens artikel 235 EG en artikel 288, tweede alinea, EG kunnen voorts een doeltreffende bescherming van de grondrechten op Europees vlak niet vervangen, want een handeling die onwettig blijkt te zijn, kunnen met die beroepen niet uit het communautaire recht worden verwijderd.
48. Daar bovendien het verbod om de generieke benaming "feta" na het in de bestreden verordening genoemde tijdstip nog voor fetakaas van koemelk te gebruiken, rechtstreeks werkt en niet afhankelijk is van uitvoeringsmaatregelen van de lidstaten die voor de nationale rechter kunnen worden aangevochten, zouden verzoeksters slechts tegen de schending van hun grondrechten door de betrokken gemeenschapsregeling kunnen opkomen door de bepalingen van die regeling te overtreden en zich dan in de tegen hen ingeleide rechtszaak op de onwettigheid ervan te beroepen.
49. Volgens de recente rechtspraak van het Gerecht moet men uitgaan van het beginsel, dat een effectieve rechtsbescherming van particulieren slechts is gewaarborgd wanneer ondernemingen die door een gemeenschapsregeling van algemene strekking rechtstreeks en individueel worden geraakt, ook toegang tot de communautaire rechter hebben. Een onderneming wordt individueel geraakt, wanneer zij duidelijk en actueel wordt geschaad doordat de regeling haar rechten beperkt of haar verplichtingen oplegt. Dit kan niet serieus worden betwist in het geval van verzoeksters, wier afzet wordt bedreigd en wier marktaandelen althans in de nabije toekomst verloren gaan.
50. Verzoeksters herinneren eraan, dat volgens het Gerecht de toegang tot de communautaire rechter een van de wezenlijke elementen van een rechtsgemeenschap is en op de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten berust, alsook op de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, is opnieuw bekrachtigd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Beoordeling door het Gerecht
51. Ingevolge artikel 230, vierde alinea, EG kan iedere natuurlijke en rechtspersoon beroep instellen tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hem rechtstreeks en individueel raken.
52. Volgens vaste rechtspraak moet het criterium voor het onderscheid tussen een verordening en een beschikking worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling (beschikkingen Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 28, en 24 april 1996, Cassa nazionale di previdenza ed assistenza a favore degli avvocati e dei procuratori/Raad, C-87/95 P, Jurispr. blz. I-2003, punt 33). Een handeling heeft een algemene strekking, indien zij van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen heeft voor algemeen en abstract aangewezen categorieën van personen (arrest Gerecht van 10 juli 1996, Weber/Commissie, T-482/93, Jurispr. blz. II-609, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53. De thans bestreden verordening verleent aan de benaming "feta" de bescherming die volgens de basisverordening aan oorsprongsbenamingen toekomt. Een oorsprongsbenaming wordt in artikel 2, lid 2, sub a, van die verordening omschreven als de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden.
54. Die bescherming bestaat hierin, dat het gebruik van de benaming "feta" is voorbehouden aan de fabrikanten in het aangeduide geografische gebied, wier producten voldoen aan de geografische en kwalitatieve vereisten die in het productdossier aan de vervaardiging van feta worden gesteld. Zoals de Commissie terecht beklemtoont, is de bestreden verordening geenszins tot bepaalde ondernemingen zoals verzoeksters gericht, maar kent zij alle ondernemingen wier producten aan de gestelde geografische en kwalitatieve vereisten voldoen, het recht toe die producten onder bedoelde benaming in de handel te brengen, en ontzegt zij dit recht aan alle ondernemingen wier producten niet aan die vereisten, die voor allen gelijk zijn, beantwoorden. De verordening is van toepassing op zowel alle, huidige en toekomstige, fetafabrikanten die deze benaming rechtmatig mogen gebruiken, als diegenen aan wie het gebruik ervan na de overgangsperiode verboden is. Zij betreft niet uitsluitend de producenten uit de lidstaten, maar heeft eveneens rechtsgevolgen voor een onbekend aantal fabrikanten uit derde landen, die thans of in de toekomst fetakaas in de Gemeenschap zouden willen invoeren.
55. De bestreden verordening is dus een maatregel van algemene strekking in de zin van artikel 249, tweede alinea, EG. Zij is van toepassing op objectief bepaalde situaties en heeft rechtsgevolgen voor algemeen en abstract aangewezen categorieën van personen (in die zin, beschikkingen Gerecht van 15 september 1998, Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, T-109/97, Jurispr. blz. II-3533; 26 maart 1999, Biscuiterie-confiserie LOR en Confiserie du Tech/Commissie, T-114/96, Jurispr. blz. II-913, punten 27-29, en 9 november 1999, CSR Pampryl/Commissie, T-114/99, Jurispr. blz. II-3331, punten 42 en 43). Deze algemene strekking volgt overigens ook uit het voorwerp van de betrokken regeling, te weten aan regelmatig geregistreerde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen erga omnes en in de gehele Gemeenschap bescherming te bieden.
56. Het is echter niet uitgesloten dat een regeling die naar haar aard en strekking een normatief karakter heeft, een natuurlijke of rechtspersoon toch individueel raakt. Dit is het geval indien zij hem treft op grond van een bepaalde bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem daardoor op overeenkomstige wijze individualiseert als de adressaat van een beschikking (arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punten 19 en 20, alsook arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, punt 36, en Weber/Commissie, punt 56, beide reeds aangehaald).
57. Uit de feitelijke stellingen van verzoeksters, aangenomen al dat zij juist zijn, blijkt echter niet van het bestaan van een bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hen zou karakteriseren en hen daardoor ten opzichte van de andere betrokken deelnemers aan het economisch verkeer zou individualiseren. Verzoeksters worden integendeel slechts door de bestreden verordening geraakt in hun hoedanigheid van ondernemers die een kaas vervaardigen of in de handel brengen welke niet voldoet aan de voorwaarden voor gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming "feta". Verzoeksters worden dus op dezelfde manier getroffen als alle andere ondernemingen wier producten niet aan de vereisten van de in geding zijnde gemeenschapsregeling beantwoorden.
58. Met betrekking tot de bewering van verzoeksters dat zij, afgezien van de Griekse producenten en één Deense fabrikant, de belangrijkste fetaproducenten in de Gemeenschap zijn en meer dan 90 % van de in Duitsland vervaardigde feta voor hun rekening nemen, kan worden volstaan met op te merken dat de omstandigheid dat een onderneming een groot aandeel in de betrokken markt heeft, op zich niet voldoende is om haar ten opzichte van iedere andere door de bestreden verordening getroffen marktdeelnemer te karakteriseren (beschikking CSR Pampryl/Commissie, reeds aangehaald, punt 46).
59. De stelling van verzoeksters, dat de bestreden verordening in wezen slechts acht producenten raakt, wordt weersproken door de uiteenzetting in het verzoekschrift, dat fetakaas in aanzienlijke hoeveelheden in zes lidstaten van de Europese Gemeenschap en in een groot aantal derde landen wordt gemaakt. Bovendien is deze bewering hoe dan ook van elk belang ontbloot, aangezien volgens vaste rechtspraak aan de algemene strekking en dus aan de normatieve aard van een handeling niet wordt afgedaan door de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de justitiabelen waarop zij op een gegeven moment van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald, zolang vaststaat dat die toepassing voortvloeit uit een in de betrokken handeling in samenhang met haar doelstelling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie (arrest Hof van 11 juli 1968, Zuckerfabrik Watenstedt/Commissie, 6/68, Jurispr. blz. 595, en beschikking Gerecht van 29 juni 1995, Cantina cooperativa fra produttori vitivinicoli di Torre di Mosto e.a./Commissie, T-183/94, Jurispr. blz. II-1941, punt 48). Dit is in casu het geval, aangezien de bestreden verordening alle huidige en toekomstige producenten die kaas onder de benaming "feta" in de Gemeenschap in de handel wensen te brengen, zonder onderscheid treft.
60. Verzoeksters betogen voorts, dat zij zijn geïndividualiseerd doordat zij economisch worden getroffen. Onder verwijzing naar de eerder aangehaalde arresten van het Hof in de zaken Toepfer en Getreide-Import Gesellschaft/Commissie en Piraiki-Patraiki/Commissie, menen zij dat het uit de bestreden verordening voortvloeiende verbod om de benaming "feta" te gebruiken, de ondernemingen die feta van koemelk vervaardigen, in de praktijk de mogelijkheid ontneemt die kaas in de handel te brengen, zodat zij hun langlopende leveringscontracten niet meer kunnen nakomen en voortzetten.
61. Dienaangaande merkt het Gerecht in de eerste plaats op, dat de bestreden verordening niet ingrijpt in eventuele langlopende leveringscontracten, maar eenvoudig in samenhang met artikel 13 van de basisverordening en na afloop van een overgangsperiode, iedere toe-eigening of nabootsing van dan wel toespeling op de beschermde benaming "feta" verbiedt. Dit verbod geldt evenzeer voor verzoeksters als voor elke andere producent die zich daadwerkelijk of potentieel in dezelfde situatie bevindt.
62. In de tweede plaats is de omstandigheid dat een normatieve handeling in concreto verschillende gevolgen kan hebben voor de diverse rechtssubjecten waarop zij van toepassing is, volgens de rechtspraak geen omstandigheid die hen ten opzichte van alle andere betrokken marktdeelnemers karakteriseert, wanneer de toepassing van die handeling op grond van een objectief bepaalde situatie plaatsvindt, zoals in casu het geval is (arrest Gerecht van 22 februari 2000, ACAV e.a./Raad, T-138/98, Jurispr. blz. II-341, punt 66, en beschikking Gerecht van 30 januari 2001, La Conqueste/Commissie, T-215/00, Jurispr. blz. II-181, punt 37). Zoals het Hof uitdrukkelijk heeft bevestigd, is de omstandigheid dat een verzoeker op het moment van vaststelling van een verordening houdende registratie van een oorsprongsbenaming, in een situatie verkeert die hem dwingt zijn productiestructuur aan te passen om aan de voorwaarden van die verordening te kunnen voldoen, onvoldoende grond om hem als individueel geraakt te beschouwen op soortgelijke wijze als de adressaat van een handeling (beschikking Hof van 30 januari 2002, La Conqueste/Commissie, C-151/01 P, Jurispr. blz. I-1179, punt 35).
63. Verzoeksters stellen ten onrechte, dat zij zich in een zelfde situatie bevinden als de verzoeksters in de zaken Toepfer en Getreide-Import Gesellschaft/Commissie en Piraiki-Patraiki e.a./Commissie (beide reeds aangehaald).
64. In de zaak Toepfer en Getreide-Import Gesellschaft/Commissie trof de bestreden maatregel immers uitsluitend importeurs waarvan het aantal en de identiteit bekend waren en die vóór de vaststelling van de bestreden beschikking invoercertificaten hadden aangevraagd die als gevolg van die beschikking niet meer konden worden afgegeven. Ook in de zaak Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, waarin het ging om de wettigheid van een beschikking van de Commissie waarbij Frankrijk was gemachtigd quota vast te stellen voor de invoer van katoenen garens uit Griekenland, werden de verzoekers door die beschikking individueel geraakt als leden van een kleine kring van marktdeelnemers die bijzonder door de beschikking waren getroffen, doordat zij voordien te goeder trouw verkoopcontracten hadden afgesloten die gedurende de toepassingsperiode van de in de beschikking bedoelde vrijwaringsmaatregel moesten worden uitgevoerd, wat door overschrijding van het toegestane quotum geheel of gedeeltelijk onmogelijk was gemaakt.
65. Dat verzoeksters individueel geraakt zouden worden, kan evenmin worden afgeleid uit het arrest Codorníu/Raad (reeds aangehaald). In deze zaak werd de verzoekende onderneming door een regeling van algemene strekking belet, een door haar geregistreerd en lange tijd vóór de vaststelling van bedoelde regeling traditioneel gebruikt beeldmerk verder te gebruiken, zodat zij in een positie werd gebracht die haar van alle andere marktdeelnemers onderscheidde. In het onderhavige geval hebben verzoeksters immers niet aannemelijk gemaakt - en overigens ook niet gesteld - dat hun gebruik van de benaming "feta" op een overeenkomstig specifiek recht berust, dat zij nationaal of communautair vóór de vaststelling van de bestreden verordening zouden hebben verkregen en waarop deze verordening inbreuk zou maken.
66. In het bijzonder het feit dat verzoeksters hun producten onder de benaming "feta" in de handel hebben gebracht, verleent hun geen specifiek recht in de zin van de aangehaalde rechtspraak. Hun situatie verschilt daardoor niet van die van de andere producenten die hun producten eveneens onder de benaming "feta" hebben verhandeld en die deze benaming, die thans door de registratie ervan als oorsprongsbenaming beschermd is, niet meer mogen gebruiken. Dat er geen sprake is van een specifiek recht van deze of gene marktdeelnemer, blijkt overigens uit het feit dat deze situatie uitdrukkelijk op algemene en abstracte wijze is geregeld in artikel 13, lid 2, van de basisverordening, dat in een overgangsperiode voorziet die alle fabrikanten zonder onderscheid onder bepaalde voorwaarden voldoende tijd laat om eventuele schade te voorkomen.
67. Wat ten slotte het argument betreft, dat verzoeksters procedurele rechten zouden zijn ontnomen doordat voor de registratie van de benaming "feta" gebruik is gemaakt van de vereenvoudigde procedure, heeft het Gerecht al herhaaldelijk beslist dat de rechtspraak waarnaar verzoeksters verwijzen en die voornamelijk betrekking heeft op antidumpingrechten, het mededingingsrecht en steunmaatregelen van staten, niet kan worden toegepast op de in de basisverordening geregelde registratieprocedure voor beschermde benamingen (beschikking Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, reeds aangehaald), omdat deze verordening niet in specifieke procedurele waarborgen op communautair vlak voorziet voor particulieren (beschikking CSR Pampryl/Commissie, reeds aangehaald).
68. Die rechtspraak is door het Hof bevestigd in zijn beschikking van 26 oktober 2000, Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie (C-447/98 P, Jurispr. blz. I-9097, punten 71-73; in dezelfde zin ook beschikking van 30 januari 2002, La Conqueste/Commissie, reeds aangehaald, punten 43 en 44), waar het overwoog:
"71 Immers, zelfs indien het gebruik van de procedure van artikel 17 van [de basisverordening] onwettig zou zijn geweest en het bestaan van procedurele rechten die door de toepasselijke regeling uitdrukkelijk aan een particulier worden toegekend, dan wel de loutere deelneming van deze particulier aan de procedure tot vaststelling van een normatieve handeling door een gemeenschapsinstelling deze particulier zou kunnen individualiseren in de zin van artikel [230], vierde alinea, [EG], dan nog zou de uitoefening van de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen, zoals voorzien in het kader van de normale registratieprocedure, rekwiranten niet het recht hebben verleend beroep in te stellen tegen de aan het einde van deze procedure vastgestelde handeling.
72 Enerzijds kan namelijk overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 3, van [de basisverordening] bij de Commissie alleen een verklaring van bezwaar tegen een beoogde registratieaanvraag worden ingediend door een lidstaat tot wie zich vooraf een natuurlijke of rechtspersoon heeft gewend die kan aantonen een wettig economisch belang te hebben.
73 Anderzijds volgt uit artikel 7, lid 5, van [de basisverordening] dat, zodra bij de Commissie een ontvankelijk bezwaar is ingediend, in de bezwaarprocedure de lidstaat of de lidstaten die bezwaar hebben aangetekend, komen te staan tegenover de lidstaat die de registratie heeft aangevraagd. Krachtens deze bepaling dienen ,de betrokken lidstaten' immers met elkaar tot een akkoord te komen en dit, in voorkomend geval, ter kennis te brengen van de Commissie."
69. Het argument inzake het bestaan van procedurele rechten kan verzoeksters dus niet individualiseren.
70. Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is, aangezien de bestreden verordening een maatregel van algemene strekking is en verzoeksters er niet door worden getroffen op grond van bepaalde bijzondere omstandigheden of een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en daardoor individualiseert.
71. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door hetgeen verzoeksters hebben gesteld met betrekking tot een effectieve rechtsbescherming.
72. Afgezien van het feit dat het de lidstaten zijn die moeten voorzien in een stelsel van rechtsmiddelen en procedures waarmee de eerbiediging van het recht op een effectieve rechtsbescherming kan worden gegarandeerd, is een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring bij de communautaire rechter zelfs niet mogelijk, wanneer deze rechter na een concreet onderzoek van het nationale procesrecht zou vaststellen, dat dit de particulier niet toestaat een beroep in te stellen waarmee hij de geldigheid van de betwiste gemeenschapshandeling kan aanvechten (beschikking van 12 december 2003, Bactria/Commissie, C-258/02 P, Jurispr. blz. I-15105, punt 58). Met betrekking tot de door artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarde van individueel belang heeft het Hof duidelijk uitgesproken, dat ofschoon deze voorwaarde moet worden uitgelegd in het licht van het beginsel van effectieve rechtsbescherming en rekening houdend met de verschillende omstandigheden die een verzoeker kunnen individualiseren, een dergelijke uitlegging er niet toe mag leiden dat die uitdrukkelijk door het Verdrag gestelde voorwaarde een dode letter wordt, omdat de communautaire rechter daarmee de grenzen van de hem verleende bevoegdheden zou overschrijden. In geen geval kan derhalve een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring van een verordening dat niet aan deze voorwaarde voldoet, ontvankelijk worden verklaard (arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, reeds aangehaald, punten 36 en 37).
73. Uit al het voorgaande volgt, dat verzoeksters niet kunnen worden geacht door de bestreden verordening individueel te worden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, en dat het beroep bijgevolg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Kosten
74. Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voorzover dat is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig het door de Commissie gevorderde worden verwezen in hun eigen kosten, alsmede in die van de Commissie.
75. Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. In casu moeten de Helleense Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dus hun eigen kosten dragen.
76. Volgens artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering kunnen andere interveniërende partijen dan de lidstaten en de instellingen in hun eigen kosten worden verwezen. In casu moet dus worden beslist, dat Sevgap zijn eigen kosten zal dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer)
beschikt:
1) Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.
2) Verzoeksters zullen hun eigen kosten dragen, alsmede die van de Commissie.
3) De Helleense Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Bond van Griekse producenten van zuivelproducten (Sevgap) zullen hun eigen kosten dragen.
Luxemburg, 6 juli 2004.