Conclusie van advocaat-generaal Léger van 11 september 2003.
Conclusie van advocaat-generaal Léger van 11 september 2003.
1. Zijn de nationale douaneautoriteiten bevoegd om discretionair bindende tariefinlichtingen (hierna: " BTI" ) in te trekken die zij marktdeelnemers ten behoeve van de tariefindeling van goederen verstrekken, wanneer deze nationale autoriteiten hun opvatting over de uitlegging van de toepasselijke douanenomenclatuur wijzigen?
2. Dit is de vraag die het Gerechtshof te Amsterdam heeft gesteld in het kader van de geschillen tussen twee ondernemingen, de ene gevestigd in Nederland en de andere te Cyprus, en de Nederlandse douaneautoriteiten ter zake van de tariefindeling van roerende zaken en landbouwproducten.
3. Deze vraag nodigt het Hof uit, de betekenis vast te stellen van een aantal bepalingen van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: " CDW" )(2), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996.(3)
I ? Rechtskader
4. Een BTI is een document waarmee de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Gemeenschap de marktdeelnemers op hun verzoek informeren over de (in de douanenomenclatuur voorziene) tariefpost waarin een goed moet worden ingedeeld wanneer deze laatste van plan zijn dit in of uit te voeren. Deze informatie, die een bepaalde uitlegging van de douanenomenclatuur veronderstelt, stelt de marktdeelnemers in staat de rechten bij in- of uitvoer te bepalen (welke zij mogelijk verschuldigd zijn) alsmede het bedrag van de uitvoerrestituties te berekenen (waarop zij in het kader van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek recht kunnen hebben).
5. De douaneautoriteiten zijn verplicht, BTI ' s te verstrekken en, in beginsel, zich daaraan gedurende een bepaalde termijn te houden bij de afwikkeling van de douaneformaliteiten, dat wil zeggen bij de beoogde in- of uitvoerverrichting.
6. Deze dubbele verplichting is ingesteld bij verordening (EEG) nr. 1715/90 van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de inlichtingen die door de douaneautoriteiten van de lidstaten worden verstrekt op het gebied van de indeling van goederen in de douanenomenclatuur.(4) Zij beantwoordt aan de noodzaak het bedrijfsleven een zekere rechtszekerheid te verschaffen bij de uitoefening van zijn activiteit, de taak van de douaneautoriteiten te vergemakkelijken en een grotere eenvormigheid te verkrijgen bij de toepassing van het communautaire douanerecht.(5) Deze regeling is grotendeels overgenomen in het CDW(6) en zijn uitvoeringsverordening.(7)
7. Een verzoek om een BTI wordt schriftelijk gedaan en wordt gericht aan hetzij de bevoegde douaneautoriteiten van de lidstaat (of lidstaten) waar de betreffende inlichting dient te worden gebruikt, hetzij aan de bevoegde douaneautoriteiten van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd.(8) Voor de inwilliging door de bevoegde douaneautoriteiten van een verzoek om een BTI is vereist dat de betrokkene verschillende gegevens overlegt.(9)
8. Een BTI is, gerekend vanaf de datum waarop zij wordt verstrekt, zes jaar geldig.(10) Gedurende deze periode bindt zij de douaneautoriteiten die haar hebben verstrekt alsook de douaneautoriteiten van alle andere lidstaten onder dezelfde voorwaarden.(11)
9. Een BTI kan echter worden ingetrokken indien zij is verstrekt op de grondslag van onjuiste of onvolledige gegevens van de aanvrager.(12)
10. Bovendien bepaalt artikel 12, lid 5, CDW, in de ten tijde van de feiten geldende versie(13), dat een BTI " haar geldigheid [verliest] wanneer zij:
a) op tariefgebied:
i) ten gevolge van de vaststelling van een verordening niet meer met het aldus vastgestelde recht in overeenstemming is;
ii) niet langer verenigbaar is met de uitlegging van één van de nomenclaturen [...]:
? op communautair niveau, door een wijziging in de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur of door een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen(14) ;
? op internationaal niveau, door een [...] indelingskennisgeving of wijziging van de toelichtingen op de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen;
iii) overeenkomstig artikel 9 wordt ingetrokken of gewijzigd en mits aan de verkrijger van de inlichting daarvan kennis wordt gegeven [...]
" .
11. Artikel 9, waarnaar deze laatste bepalingen verwijzen, bepaalt:
" 1. Een voor de belanghebbende gunstige beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd indien, in andere dan de in artikel 8 genoemde gevallen [gevallen waarin een gunstige beschikking met terugwerkende kracht wordt ingetrokken indien zij werd genomen op grond van onjuiste of onvolledige gegevens] aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt voldaan.
2. Een voor de belanghebbende gunstige beschikking kan worden ingetrokken wanneer degene tot wie zij is gericht, niet voldoet aan een verplichting die, in voorkomend geval, ingevolge deze beschikking op hem rust [...]
"
12. De douaneautoriteiten dienen de Commissie een afschrift van de kennisgeving aan de betrokken marktdeelnemer van de bindende tariefinlichting alsmede de daarmee verband houdende informatie toe te zenden en haar te informeren over de eventuele intrekking of het eventuele verlies van geldigheid daarvan.(15)
13. Het verlies van geldigheid van een BTI is in bepaalde bijzondere gevallen ten gunste van de verkrijger ervan gemitigeerd.
14. Zo mag volgens artikel 12, lid 6, CDW (in de ten tijde van de feiten geldende versie) " [e]en [BTI] die overeenkomstig lid 5, sub a, i of ii [...] haar geldigheid verliest, [...] door de verkrijger van de inlichting nog gedurende een periode van zes maanden na deze bekendmaking of kennisgeving worden gebruikt indien de verkrijger van de inlichting, op basis van de [BTI] en vóór de vaststelling van de betreffende maatregel, vaste en definitieve overeenkomsten voor de aankoop of de verkoop van de betreffende goederen heeft gesloten" . Ditzelfde lid bepaalt dat " [i]ndien het echter om producten gaat waarvoor bij het vervullen van de douaneformaliteiten een invoer-, uitvoer- of prefixatiecertificaat wordt overgelegd, [...] de resterende geldigheidsduur van het betrokken certificaat in de plaats komt van de periode van zes maanden" .
II ? De feiten en het hoofdgeding
A ? Zaak C-133/02
15. Op 12 januari 1999 heeft de in Nederland gevestigde vennootschap Timmermans Diessen BV (hierna: " Timmermans" ) de Nederlandse douaneautoriteiten (district Roosendaal) om verstrekking van een BTI verzocht met betrekking tot roerende (door PartyLite Trading SA geproduceerde) goederen, die als kandelaars van glas werden omschreven en volgens haar onder tariefpost 9405 50 00 90 vielen. Ter ondersteuning van haar verzoek heeft zij opgemerkt dat deze tariefindeling al in een eerder verstrekte BTI was toegepast voor dezelfde soort goederen. Ook heeft zij een catalogus overgelegd met daarin alle producten die zij te koop aanbiedt, met name foto ' s van de betrokken goederen.
16. Op 15 januari 1999 hebben de bevoegde douaneautoriteiten een BTI verstrekt die op alle punten overeenstemde met de aanvraag van Timmermans (wat betreft de beschrijving van de goederen en hun tariefindeling).
17. Op 19 maart 1999 hebben zij deze BTI echter ingetrokken op grond dat bij nadere beschouwing en in overleg met de douaneautoriteiten van een naastgelegen district over de uitlegging van de toepasselijke nomenclatuur was gebleken dat de betrokken goederen als glaswerk voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, enz., in tariefpost 7013 29 91 00 (en niet in de aanvankelijk toegepaste tariefpost) moesten worden ingedeeld. Er werd bepaald dat deze beslissing tot intrekking van kracht werd op de dag van vaststelling ervan.
18. Tegen deze beslissing tot intrekking heeft Timmermans op 29 maart 1999 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 20 mei daaraanvolgend afgewezen. Genoemde vennootschap heeft daarop op 12 juni van hetzelfde jaar beroep tegen deze laatste beslissing ingesteld bij de verwijzende rechter.
19. Ter ondersteuning van haar beroep stelt Timmermans dat het verstrekken van de betrokken BTI het vertrouwen had gewekt dat de betrokken tariefindeling bindend was voor de komende jaren en dat daarvan niet zou worden afgeweken, zodat door de intrekking ervan het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden. Volgens de bevoegde douaneautoriteiten is de litigieuze intrekking gebaseerd op artikel 9, lid 1, juncto artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW, zoals gewijzigd.
B ? Zaak C-134/02
20. Op 9 oktober 1997 heeft de te Cyprus gevestigde vennootschap Hoogenboom Production Ltd (hierna: " Hoogenboom" ) de Nederlandse douaneautoriteiten (district Rotterdam) om verstrekking van een BTI verzocht met betrekking tot goederen die werden omschreven als " verduurzaamde abrikozen met toegevoegde kristalsuiker" , waarop naar haar oordeel tariefpost 2008 50 61 00 van toepassing was.
21. Op 5 december 1997 hebben de betrokken douaneautoriteiten een BTI verstrekt die op alle punten overeenstemde met de aanvraag van genoemde vennootschap (wat betreft de beschrijving van de goederen en hun tariefindeling).
22. Op 6 februari 1998 heeft Hoogenboom diezelfde douaneautoriteiten om verstrekking van vier BTI ' s verzocht met betrekking tot (met in de vorige BTI genoemde goederen vergelijkbare) goederen, die werden omschreven als verduurzaamde appels, hazelnoten en zonnebloempitten met toegevoegde kristalsuiker (waarop volgens de aanvrager de respectieve tariefposten 2008 99 49 30 00, 2008 19 19 10 00 en 2008 19 19 90 00 van toepassing waren) en ongebrande grondnoten met toegevoegde kristalsuiker (waarop volgens de aanvrager tariefpost 2008 11 94 00 00 van toepassing was).
23. Op 26 februari 1998 hebben de betrokken douaneautoriteiten vier BTI ' s afgegeven, die op alle punten overeenstemden met aanvragen van Hoogenboom.
24. Niettemin hebben zij op 6 oktober 1998 al deze BTI ' s (dus vijf in totaal) ingetrokken op grond dat de betrokken goederen moesten worden ingedeeld in tariefpost 1701(16) en niet in de aanvankelijk vastgestelde post, omdat de omschrijving van deze post van de douanenomenclatuur zich daartegen verzette.(17) Bij die gelegenheid hebben zij verklaard dat Hoogenboom zich tot en met 31 december 1998 op de ingetrokken BTI ' s kon blijven beroepen.
25. Op 9 november 1998 heeft Hoogenboom tegen deze beslissing tot intrekking een bezwaarschrift ingediend, dat bij beschikking van 25 maart 1999 is afgewezen. Hoogenboom heeft daarop op 23 april daaraanvolgend beroep tegen deze afwijzing ingesteld bij de verwijzende rechter.
26. Ter ondersteuning van dit beroep stelt zij dat de betrokken beslissing tot intrekking geen enkele wettelijke grondslag heeft en noch op artikel 9 noch op artikel 12, lid 5, CDW kan worden gebaseerd. De uitlegging van deze bepalingen wordt bestreden door de douaneautoriteiten, die juist van mening zijn dat artikel 12, lid 5, sub a-iii, uitdrukkelijk bepaalt dat een dergelijke intrekking mogelijk is wanneer de douaneautoriteiten bij de tariefindeling van goederen een blote vergissing hebben begaan.
III ? De prejudiciële vraag
27. Gelet op de standpunten die partijen naar voren hebben gebracht, heeft het Gerechtshof te Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:
" Biedt artikel 9, lid 1, van het CDW in verbinding met artikel 12, lid 5, letter a, punt iii, van het CDW voor de douaneautoriteiten de wettelijke grondslag om een bindende tariefinlichting in te trekken, wanneer zij het daarin vastgelegde standpunt omtrent de interpretatie van de voor de tariefindeling van deze goederen toepasselijke wettelijke bepalingen wijzigen, ook al geschiedt die wijziging binnen meergenoemde termijn van zes jaar?"
IV ? Opmerkingen van partijen
28. Volgens Timmermans en Hoogenboom, die ter terechtzitting hebben geïntervenieerd, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat een BTI door de nationale douaneautoriteiten niet eenzijdig kan worden gewijzigd.(18) De wijziging van een BTI door de nationale douaneautoriteiten kan niet op hun eigen initiatief plaatsvinden, maar uitsluitend op initiatief van de Commissie. Anders zouden de rechtszekerheid (in strijd met het met de invoering van de BTI ' s nagestreefde doel) en de uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht (met name in het geval waarin eenzelfde BTI naar het goeddunken van de douaneautoriteiten van alle lidstaten zou kunnen worden gewijzigd) in gevaar worden gebracht.
29. Volgens de Nederlandse regering hebben de nationale douaneautoriteiten het recht een BTI te wijzigen wanneer zij bij nader inzien van mening zijn dat de betrokken goederen vanwege een beoordelingsfout of voortschrijdend inzicht ter zake van tariefindeling, in een andere tariefpost dienen te worden ingedeeld.
30. Ter ondersteuning van dit standpunt merkt zij op dat artikel 9, lid 1, CDW [waarnaar artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW, zoals gewijzigd, verwijst] ? impliciet maar noodzakelijkerwijze ? bepaalt dat voor de toekenning van een BTI de voorwaarde geldt dat zij in overeenstemming is met de douanenomenclatuur zoals deze moet worden opgevat op het moment van de douaneaangifte van de goederen, dat wil zeggen op het moment waarop de in- of uitvoer plaatsvindt. Wanneer deze voorwaarde bij het verstrekken van de BTI was vervuld, maar niet langer wordt vervuld bij de in- en uitvoer, hebben de douaneautoriteiten het recht de betrokken BTI in te trekken of te wijzigen. Het uitsluiten van een dergelijke mogelijkheid tot intrekking of wijziging voor de gehele geldigheidstermijn van een BTI (dat wil zeggen gedurende zes jaar) zou tot een onaanvaardbare concurrentievervalsing tussen de marktdeelnemers leiden. Bovendien is een dergelijke maatregel tot intrekking of wijziging niet in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, omdat de betrokken verkrijger van de BTI zich er krachtens artikel 12, lid 6, CDW gedurende een zekere periode nog op kan blijven beroepen.
31. Ook de Commissie is van mening dat artikel 9, lid 1, juncto artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW de nationale douaneautoriteiten de bevoegdheid geeft een BTI te wijzigen of in te trekken teneinde fouten ter zake van tariefindelingen van goederen te corrigeren. Dit standpunt is noch in strijd met het beginsel dat de BTI ' s de douaneautoriteiten bij de vaststelling van douaneschulden of restituties binden, noch met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien allereerst de reeds aangehaalde bepalingen van het CDW duidelijk in de mogelijkheid tot intrekking of wijziging van een BTI voorzien en dus ieder gewettigd vertrouwen op niet-intrekking uitsluiten, en in de tweede plaats de verkrijger van een BTI zich daarop nog gedurende zes maanden na de intrekking ervan kan beroepen, zodat de inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel is gewaarborgd.
V ? Analyse
32. Allereerst moet worden beklemtoond dat geen van beide verwijzingsbeschikkingen aangeeft of de tariefindeling in de litigieuze BTI ' s daadwerkelijk berust op een verkeerde uitlegging van de douanenomenclatuur. Ofschoon de douaneautoriteiten beweren bij de afgifte van genoemde BTI ' s een fout te hebben gemaakt, kan op grond van het dossier geenszins worden aangenomen dat van deze beweerde fout sprake is.
33. De douaneautoriteiten die de BTI hebben verstrekt, hebben zich immers beperkt tot een nader onderzoek van de douanenomenclatuur en de daaruit volgende tariefindeling van de betrokken goederen, alsmede, in de zaak Timmermans, tot een overleg daarover met enkel de douaneautoriteiten van het naastgelegen district. Deze toedracht kan niet toereikend worden geacht om met zekerheid te verklaren dat er een fout is gemaakt.
34. Bijgevolg zijn de douaneautoriteiten bij de intrekking van de betrokken BTI ' s op discretionaire wijze te werk gegaan, dat wil zeggen zich baserend op de wijziging van hun eigen uitlegging van de douanenomenclatuur.
35. Mijns inziens wenst de verwijzende rechter derhalve te vernemen of artikel 9, lid 1, juncto artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW, zoals gewijzigd, aldus moet worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten op grond van deze bepalingen een discretionaire bevoegdheid hebben om een door hen afgegeven BTI in te trekken wanneer zij hun uitlegging van de douanenomenclatuur wijzigen (enkel op basis van hun eigen beoordeling, eventueel in aansluiting op een kort overleg met de douaneautoriteiten van een naastgelegen district).
36. Zoals het Hof in het reeds aangehaalde arrest Lopex Export heeft beklemtoond, " is het zowel met het oog op het verschaffen van een zekere rechtszekerheid aan het bedrijfsleven bij de uitoefening van zijn activiteit als ter vergemakkelijking van het werk van de douane zelf en ter verkrijging van een grotere eenvormigheid bij de toepassing van het communautaire douanerecht noodzakelijk gebleken, een regeling in te voeren die de douaneautoriteiten ertoe verplicht inlichtingen te verstrekken die onder bepaalde nauwkeurig omschreven voorwaarden de administratie binden" .(19) Dit zijn de doelstellingen van verordening nr. 1715/90 alsmede de daaropvolgende verordening waarbij het CDW is vastgesteld, met name in de ten tijde van de hoofdgedingen toepasselijke versie.
37. In het licht van deze doelstellingen en de algemene opzet van de toepasselijke bepalingen moet worden vastgesteld of de douaneautoriteiten van de lidstaten op grond van artikel 9, lid 1, juncto artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW een discretionaire bevoegdheid hebben een BTI in te trekken wanneer zij hun uitlegging van de toepasselijke douanenomenclatuur wijzigen. Mijns inziens is dit niet het geval.
38. Zoals ik al zei, bepaalt artikel 12, leden 2 en 4, CDW dat een BTI de douaneautoriteiten ten opzichte van de verkrijger daarvan in beginsel voor een periode van zes jaar te rekenen vanaf de afgifte ervan, bindt wat de tariefindeling van een goed betreft. Dit beginsel beantwoordt aan het streven, de marktdeelnemer bepaalde garanties of verzekeringen te geven met betrekking tot de toekomstige tariefindeling van de goederen die hij wil gaan in- of uitvoeren, gelet op de aanzienlijke problemen waarmee hij ter zake te maken kan krijgen vanwege het bijzonder technische karakter van de douanenomenclatuur.(20)
39. Alleen een bindende tariefinlichting kan immers dergelijke garanties bieden. Alleen deze stelt de marktdeelnemer in staat van tevoren met voldoende betrouwbaarheid de relevante douane-indeling te kennen en bijgevolg de tariefvoorwaarden (rechten of restituties) waaronder hij de door hem voorgenomen in- of uitvoer van de betrokken goederen kan verwezenlijken.(21) Aangezien een BTI in beginsel zes jaar bindend is, kan de verkrijger vanaf de verstrekking ervan prognoses op meer of minder lange termijn uitwerken, zich met kennis van zaken op deze of gene goederenmarkt een plaats verwerven en tot de nodige investeringen overgaan. Deze voorzienbaarheid is zonder enige twijfel van doorslaggevend belang, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, aangezien de wijziging van de in een BTI aangegeven tariefindeling (wanneer die wijziging leidt tot een verhogin g van te betalen rechten of een vermindering van te ontvangen restituties) aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de kosten van de beoogde transactie, zodat de verrichting daarvan uiteindelijk weinig of geen nut meer heeft of de onderneming zelfs in grote problemen kan brengen.
40. Gelet op het belang van de tariefindeling van goederen en de gevolgen ervan voor de marktdeelnemers dienen de douaneautoriteiten bij de afgifte van BTI ' s blijk te geven van een bijzondere zorgvuldigheid, door zich er onder meer van te vergewissen dat zij over alle gegevens beschikken die nodig zijn om zich met kennis van zaken over de tariefindeling van de betrokken goederen uit te laten.(22)
41. Deze zorgvuldigheidsplicht dringt zich te meer op omdat op grond van artikel 11 van de uitvoeringsverordening een BTI die door de bevoegde douaneautoriteiten van een lidstaat is verstrekt, de douaneautoriteiten van alle lidstaten onder dezelfde voorwaarden bindt. Dit beginsel houdt in dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de douaneformaliteiten met betrekking tot bepaalde goederen worden vervuld, niet mogen afwijken van de bewoordingen van de BTI die door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat voor die goederen is verstrekt (met name door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verkrijger van de betrokken BTI is gevestigd).(23) Het houdt ook in dat de tariefindeling van vergelijkbare goederen niet per staat kan variëren al naargelang de uiteenlopende beoordelingen van de douaneautoriteiten van elk van de lidstaten. Dit zou indruisen tegen het doel van een uniforme toepassing van de douanenomenclatuur binnen de Gemeenschap, welke er met name op is gericht, de ontwikkeling van verschillen in behandelingen van de betrokken marktdeelnemers te voorkomen.(24)
42. Uit het voorgaande blijkt dat een BTI naar haar aard bindend is tegenover de verkrijger ervan, die zich erop mag beroepen. Niet alleen de douaneautoriteiten die haar hebben verstrekt, maar ook alle andere douaneautoriteiten van de lidstaten dienen zich eraan te houden.
43. Slechts in bepaalde, zeer bijzondere omstandigheden is een BTI wegens nietigheid niet of niet langer verbindend, zodat de verkrijger ervan zich er niet of niet langer op mag beroepen. Deze omstandigheden zijn uitputtend opgesomd in artikel 12, leden 4 en 5, sub a, CDW, zoals gewijzigd. Omdat zij uitzonderingen vormen op het beginsel dat een BTI de douaneautoriteiten bindt tegenover de verkrijger ervan, dienen zij restrictief te worden uitgelegd.
44. De bepalingen van artikel 12, leden 4 en 5, sub a-i en ii, CDW, zoals gewijzigd, hebben uitdrukkelijk betrekking op (met de verkrijgers van BTI ' s of de gemeenschapsinstellingen verband houdende) omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de douaneautoriteiten, met uitsluiting van omstandigheden die zich geheel onafhankelijk zouden voordoen. Daarentegen maken de bewoordingen van de artikelen 12, lid 5, sub a-iii, en 9 CDW, zoals gewijzigd, waarnaar wordt verwezen, het niet mogelijk op dit punt een duidelijke uitspraak te doen. Derhalve hebben de betrokken bepalingen geen betrekking op het geval waarin, zoals in de hoofdgedingen, de douaneautoriteiten in volledige onafhankelijkheid (op basis van hun eigen beoordeling) hun uitlegging van de toepasselijke douanenomenclatuur wijzigen. Thans zal ik trachten dit aan te tonen.
45. Allereerst zij eraan herinnerd dat artikel 12, lid 4, tweede volzin, CDW, zoals gewijzigd, bepaalt dat een BTI wordt ingetrokken indien zij is verstrekt op de grondslag van onjuiste of onvolledige gegevens van de aanvrager. Zoals gezegd, verwijzen deze bepalingen uitdrukkelijk naar omstandigheden die in hoofdzaak betrekking hebben op het gedrag van de verkrijger van de BTI en niet op het gedrag van de douaneautoriteiten, ook al horen deze laatste blijk te geven van een zekere zorgvuldigheid bij het verstrekken van een BTI door zich ervan te vergewissen dat het door de aanvrager overgelegde dossier volledig is.(25)
46. Artikel 12, lid 5, sub a-i, CDW, zoals gewijzigd, betreft het geval waarin een BTI niet in overeenstemming is met een na het verstrekken ervan (en tijdens de geldigheidsduur ervan, dat wil zeggen binnen zes jaar na de verstrekking) vastgestelde communautaire verordening. Deze situatie is door het Hof onderzocht in het reeds aangehaalde arrest Lopex Export, naar aanleiding van een prejudiciële vraag over de geldigheid van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90, welke bepaling vergelijkbaar is met de reeds aangehaalde, thans geldende bepalingen.(26)
47. Het Hof heeft bij die gelegenheid gepreciseerd dat " [z]oals de Raad en de Commissie terecht hebben opgemerkt, [...] de bindende tariefinlichting tot doel [heeft] de marktdeelnemer de nodige zekerheid te geven wanneer zich twijfel voordoet omtrent de indeling van een goed in de bestaande douanenomenclatuur, zodat hij beschermd is wanneer de douaneautoriteiten naderhand hun standpunt omtrent de indeling van de goederen wijzigen" .(27) Het heeft geoordeeld dat " [e]en [BTI] daarentegen niet tot doel [heeft] en [...] niet tot gevolg [kan] hebben, dat de marktdeelnemer gevrijwaard blijft van iedere latere wijziging door de gemeenschapswetgever van de tariefindeling waarop hij zich beroept" .(28)
48. Het Hof heeft daaraan toegevoegd dat dit beginsel volgt uit de duidelijke en nauwkeurige bewoordingen van de betrokken bepalingen, die derhalve beantwoorden aan de vereisten verband houdend met de rechtszekerheid (omdat zij de marktdeelnemers in staat stellen ondubbelzinnig hun rechten en verplichtingen te kennen) en, daarbij aansluitend, dat het uitgesloten is dat deze laatste uitsluitend op basis van een BTI het gewettigde vertrouwen zouden mogen koesteren, dat de betrokken tariefonderverdeling niet bij enige handeling van de gemeenschapswetgever zal worden gewijzigd.(29) Het Hof heeft daaruit geconcludeerd dat bij toetsing van deze bepalingen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van deze bepaling kunnen aantasten.(30)
49. Bovenstaand geval van verlies van de geldigheid van een BTI ziet op omstandigheden die totaal verschillend zijn van die welke in de hoofdgedingen zijn aangevoerd. In bovenbedoeld geval was de BTI immers ongeldig geworden door de vaststelling van regels door de communautaire instellingen, dat wil zeggen door een wijziging binnen de Gemeenschap van het toepasselijke recht en niet enkel door de ontwikkeling van de uitlegging die daaraan ? op regionaal of zelfs nationaal niveau ? door bepaalde douaneautoriteiten vrijelijk wordt gegeven, wat moeilijk te verenigen zou zijn met het doel van een uniforme toepassing van de douanenomenclatuur alsook met het streven, een ongelijke behandeling van de marktdeelnemers te voorkomen.
50. Met betrekking tot artikel 12, lid 5, sub a-ii, eerste streepje, CDW, zoals gewijzigd, gaat dezelfde redenering op. Weliswaar bepaalt dit dat een BTI haar geldigheid verliest wanneer zij niet langer verenigbaar is met een bepaalde uitlegging van de relevante douanenomenclatuur, maar de uitlegging waarnaar op gemeenschapsniveau wordt verwezen, heeft niets te maken met die welke in de hoofdgedingen wordt aangevoerd. Op dit punt is er niet alleen een gradueel verschil maar ook een inhoudelijk verschil. De uitlegging waar het aangehaalde artikel op doelt, berust immers uitsluitend op een wijziging van de toelichtingen op de betrokken nomenclatuur of op een arrest van het Hof van Justitie. Die maatregelen of uitspraken hebben echter noodzakelijkerwijze tot doel of ten gevolg, een juiste en eenvormige toepassing van de douanenomenclatuur binnen de Gemeenschap te waarborgen. Zij zijn immers tot alle douaneautoriteiten van de lidstaten gericht teneinde hen tot leidraad te zijn bij de toepassing van de douanenomenclatuur en aldus fouten of divergenties bij de uitlegging te voorkomen.
51. Ook ten aanzien van artikel 12, lid 5, sub a-ii, CDW, zoals gewijzigd, geldt de redenering dat een juiste en eenvormige uitlegging van de douanenomenclatuur moet worden gewaarborgd.
52. Overigens zijn door de Commissie al verschillende beschikkingen vastgesteld op basis van deze bepalingen (evenals op basis van artikel 9 van de uitvoeringsverordening(31) ) om een einde te maken aan de voortdurende verschillen in uitlegging of ter zake gebleken fouten, welke hadden geleid tot situaties waarin BTI ' s tegenstrijdig waren (tegenstrijdigheid tussen BTI ' s die door de douaneautoriteiten van bepaalde lidstaten waren verstrekt zonder inachtneming van de algemene regels voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur of een verordening waarbij een goed in de douanenomenclatuur wordt ingedeeld, en BTI ' s van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, die wel met de regels strookten).(32)
53. Bij deze beschikkingen heeft de Commissie de douaneautoriteiten die de onjuiste BTI ' s hadden verstrekt, gelast deze zo spoedig mogelijk in te trekken, waarbij eraan herinnerd werd dat de verkrijger van de betrokken BTI zich er krachtens artikel 14, lid 1, van de uitvoeringsverordening (juncto artikel 12, lid 6, CDW, zoals gewijzigd) nog gedurende een bepaalde periode op kon beroepen.
54. Deze precedenten werpen een interessant licht op de uitlegging van artikel 12, lid 5, sub a-iii, juncto artikel 9, lid 1, CDW, zoals gewijzigd.
55. Zij ondersteunen deels de door de Nederlandse regering en de Commissie voorgestane uitlegging, met name wat betreft artikel 9, lid 1, CDW, zoals gewijzigd, dat bepaalt dat " [e]en voor de belanghebbende gunstige beschikking [zoals een BTI] wordt ingetrokken of gewijzigd indien [...] aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt voldaan" .
56. Men mag er immers van uitgaan dat de tariefindeling in een BTI in overeenstemming is met de toepasselijke douanenomenclatuur, aangezien deze indeling wordt vastgesteld door de douaneautoriteiten, dat wil zeggen door de nationale autoriteiten die het best in staat zijn de verschillende technische bijzonderheden ter zake te kennen. Derhalve kan in navolging van de Nederlandse regering en de Commissie worden aangenomen dat de betrokken tariefindeling slechts geldig is voorzover zij in overeenstemming is met de toepasselijke douanenomenclatuur, zodat wanneer aan deze voorwaarde van overeenstemming niet of niet langer wordt voldaan, de BTI overeenkomstig artikel 9, lid 1, CDW, zoals gewijzigd, moet worden ingetrokken.
57. Deze uitlegging sluit aan bij de strekking van artikel 12, lid 5, sub a-i en ii, CDW, zoals gewijzigd, dat hiervoor is besproken, aangezien dit bepaalt dat een BTI haar geldigheid verliest wanneer de daarin vastgestelde tariefindeling niet langer in overeenstemming is met het toepasselijke rechtskader of niet langer verenigbaar is met de te volgen uitlegging van de douanenomenclatuur.
58. In het verlengde van dit artikel kan men ervan uitgaan dat een BTI moet worden ingetrokken wanneer de douaneautoriteiten daadwerkelijk een fout hebben gemaakt (die is komen vast te staan en niet enkel door die autoriteiten wordt aangevoerd) bij de uitlegging van de douanenomenclatuur en derhalve bij de tariefindeling van de in de betrokken BTI genoemde goederen. De aangehaalde beschikkingen van de Commissie zetten deze opvatting kracht bij aangezien zij een aantal douaneautoriteiten hebben verplicht BTI ' s in te trekken die een tariefindeling bevatten waarvan was vastgesteld dat zij onjuist was (wegens strijd met de algemene regels voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur of met een verordening voor de indeling van de betrokken goederen).
59. Ik ben het echter niet eens met de opvatting van de Nederlandse regering en de Commissie, dat de douaneautoriteiten het recht hebben een BTI in te trekken wanneer zij discretionair (enkel op basis van hun eigen beoordeling) van mening zijn een fout bij de uitlegging van de douanenomenclatuur en bij de bijbehorende tariefindeling te hebben gemaakt. Zoals ik al zei, is een dergelijke intrekking immers niet per se gerechtvaardigd omdat de betrokken fout niet noodzakelijkerwijs is komen vast te staan. Bovendien is de erkenning van een dergelijke mogelijkheid tot intrekking moeilijk te verenigen met de eenvormige toepassing van de douanenomenclatuur en met de rechtszekerheid die de BTI ' s moeten waarborgen.
60. Aangaande de beoogde eenvormige toepassing van de douanenomenclatuur zij opgemerkt, dat een beschikking van de Commissie waarbij de intrekking van een BTI wordt gelast, noodzakelijkerwijze tot doel en ten gevolge heeft dat de juiste en eenvormige toepassing van de nomenclatuur wordt gewaarborgd. Dit kan echter niet worden gezegd van de praktijk waarbij de douaneautoriteiten discretionair besluiten om door hen verstrekte BTI ' s in te trekken als gevolg van een wijziging van hun uitlegging van de toepasselijke nomenclatuur, ook al is het niet uitgesloten dat de betrokken autoriteiten door dit te doen ernaar streven, de uitlegging van andere douaneautoriteiten te volgen.
61. Men moet immers voor ogen houden dat de douaneautoriteiten die de BTI hebben verstrekt, anders dan de Commissie niet noodzakelijkerwijze een overzicht hebben over het geheel van de door alle andere douaneautoriteiten binnen de Gemeenschap voor identieke of soortgelijke goederen verstrekte BTI ' s.(33)
62. Wanneer de douaneautoriteiten van mening zijn dat zij bij het verstrekken van een BTI de douanenomenclatuur verkeerd hebben uitgelegd, zouden zij de Commissie daarvan op de hoogte moeten stellen teneinde zich ervan te vergewissen dat er daadwerkelijk sprake is van een fout die de intrekking van de betrokken BTI rechtvaardigt. Alleen een dergelijk mechanisme kan de juiste of op zijn minst eenvormige toepassing van de douanenomenclatuur waarborgen. Dat het nodig is dat de douaneautoriteiten zich op deze wijze tot de Commissie richten, vloeit voort uit zowel de met de invoering van de BTI ' s beoogde rechtszekerheid en eenvormige toepassing van de douanenomenclatuur als uit de verplichting tot loyale samenwerking van de lidstaten ten opzichte van de gemeenschapsinstellingen, neergelegd in artikel 10 EG.(34)
63. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft opgemerkt, wordt zij overigens vaak benaderd door de douaneautoriteiten van bepaalde lidstaten, die de geldigheid van door andere douaneautoriteiten verstrekte BTI ' s bestrijden wat betreft de uitlegging die daarin aan de douanenomenclatuur is gegeven. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het dan aan haar is om te beoordelen of een beschikking ter zake van de geldigheid van de betrokken BTI ' s moet worden gegeven waarbij de betrokken douaneautoriteiten wordt gelast deze in te trekken.
64. Men kan zich afvragen of ook een beschikking noodzakelijk is wanneer de douaneautoriteiten die de beschikking hebben verstrekt (en niet andere douaneautoriteiten) zich tot de Commissie richten en of in dat geval geen genoegen zou kunnen worden genomen met enkel een brief van de Commissie aan de betrokken douaneautoriteiten, dat wil zeggen een antwoord dat zonder te zware procedurele beperkingen kan worden vastgesteld of meegedeeld.
65. Wat de beoogde rechtszekerheid betreft, moet worden opgemerkt dat de door de Nederlandse regering en de Commissie voorgestane uitlegging ertoe neigt, het nuttig effect teniet te doen van het beginsel dat een BTI naar haar aard dwingend is en aldus voorbij te gaan aan het doel van het door de communautaire wetgever ingevoerde stelsel van BTI ' s, zoals dat door het Hof in herinnering is gebracht in het reeds aangehaalde arrest Lopex Export.(35) Het beginsel dat BTI ' s bindend zijn, zou immers van zijn inhoud worden ontdaan wanneer de douaneautoriteiten het recht zouden hebben discretionair een door hen verstrekte BTI in te trekken, enkel op grond dat zij volgens hen een fout hebben gemaakt of omdat hun uitlegging van de douanenomenclatuur is geëvolueerd.
66. Gelet op de beoogde rechtszekerheid is het hoe dan ook moeilijk voorstelbaar dat de communautaire wetgever genoegen zou hebben kunnen nemen met enkel een voorlopige bescherming van de belangen van de verkrijgers van een BTI (volgens de modaliteiten van artikel 12, lid 6, CDW, zoals gewijzigd) in het (te verwerpen) geval dat de douaneautoriteiten [op grond van artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW, zoals gewijzigd] het recht zouden hebben, in omstandigheden als de onderhavige tot de intrekking daarvan over te gaan.
67. In dit verband is de door de Commissie ter terechtzitting gegeven uitleg dat de duur van deze bescherming overeenstemt met de gebruikelijke termijn voor de levering van goederen (ongeveer zes maanden), zodat de verkrijger van een BTI van de intrekking ervan geen nadeel ondervindt omdat hij zich gedurende deze termijn op de betrokken BTI kan beroepen en aldus de commerciële transactie kan voltooien, niet overtuigend.
68. Allereerst kan niet worden uitgesloten dat bepaalde overeenkomsten langere leveringstermijnen bevatten. Maar ook wanneer deze beschermingsduur inderdaad overeenkomt met de termijn voor de levering van de goederen, kan niet worden uitgesloten dat de intrekking van een BTI ernstige gevolgen heeft voor de handelsactiviteiten van de betrokken marktdeelnemer.
69. Wanneer in dat geval de verkrijger van een BTI er zich inderdaad op zou kunnen beroepen bij de afwikkeling van de douaneformaliteiten voor de betrokken goederen, zou hij er zich immers niet meer naderhand op kunnen beroepen om identieke goederen in de handel te brengen. De betrokken marktdeelnemer zou door de intrekking van de betrokken BTI in een moeilijke positie kunnen geraken, aangezien deze intrekking zijn berekeningen met betrekking tot de tariefindeling van identieke goederen teniet zou kunnen doen en aldus in hoge mate afbreuk zou kunnen doen aan zijn handelsbeleid en investeringen, met name wanneer het gaat om een kleine of middelgrote onderneming en de intrekking van de BTI korte tijd na de verstrekking plaatsvindt, dat wil zeggen ruimschoots vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van zes jaar.
70. Een dergelijke situatie zou nauwelijks verenigbaar zijn met het doel dat met de invoering van de BTI ' s wordt nagestreefd, te weten de marktdeelnemer beduidende waarborgen te geven met betrekking tot de tariefindeling van goederen, opdat deze laatste zijn activiteiten in bevredigende omstandigheden kan verrichten. Het is begrijpelijk dat de communautaire wetgever, na afweging van de betrokken belangen (de belangen van de verkrijgers van BTI ' s en het belang van een juiste en eenvormige toepassing van de douanenomenclatuur), heeft bepaald dat de belangen van de verkrijgers van BTI ' s slechts voorlopige bescherming genieten wanneer die BTI ' s niet langer verenigbaar zijn met de uitlegging van de douanenomenclatuur door de communautaire instellingen, met name het Hof van Justitie. Ik kan mij echter moeilijk voorstellen dat het de bedoeling van de communautaire wetgever is geweest de verkrijgers van BTI ' s aan die regeling te onderwerpen ingeval BTI ' s door de douaneautoriteiten discretionair worden ingetrokken.
71. Bijgevolg moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, juncto artikel 12, lid 5, sub a-iii, CDW, zoals gewijzigd, aldus moet worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten die een BTI hebben verstrekt, aan deze bepalingen niet het recht ontlenen deze BTI discretionair in te trekken wanneer zij hun opvatting over de uitlegging van de toepasselijke douanenomenclatuur wijzigen.
VI ? Conclusie
72. Gelet op deze overwegingen stel ik het Hof voor, de prejudiciële vraag van het Gerechtshof te Amsterdam als volgt te beantwoorden:
73. " Artikel 9, lid 1, juncto artikel 12, lid 5, sub a-iii, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten die een bindende tariefinlichting hebben verstrekt, niet gerechtigd zijn deze discretionair in te trekken wanneer zij hun opvatting over de uitlegging van de toepasselijke douanenomenclatuur wijzigen."
(1) .
(2) PB L 302, blz. 1.
(3) PB L 17, blz. 1.
(4) PB L 160, blz. 1.
(5) Derde overweging van de considerans.
(6) Titel 1, hoofdstuk 2, sectie 3.
(7) Titel II van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het CDW (PB L 253, blz. 1; hierna: " uitvoeringsverordening" ).
(8) Artikel 12, lid 1, CDW en artikel 6, lid 1, van de uitvoeringsverordening.
(9) Artikel 6, leden 3 en 4, van de uitvoeringsverordening.
(10) Artikel 12, lid 4, CDW.
(11) Artikel 12, lid 2, CDW en artikel 11 van de uitvoeringsverordening.
(12) Artikel 12, lid 4, CDW.
(13) Verordening nr. 82/97, in werking getreden op 1 januari 1997 (PB L 17, blz. 1), zoals gerectificeerd in 1997 (PB L 179, blz. 11).
(14) De datum waarop de BTI haar geldigheid verliest, is de datum van de bekendmaking van de genoemde " maatregelen" .
(15) Artikelen 8, lid 1, en 13 van de uitvoeringsverordening.
(16) Tariefpost 1701 is van toepassing op " rietsuiker of beetwortelsuiker en chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm" .
(17) Tariefpost 2008 is van toepassing op " vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, al dan niet met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen" .
(18) De verzoekende vennootschappen hebben verwezen naar de arresten van 1 april 1993, Hewlett Packard France (C-250/91, Jurispr. blz. I-1819), en 29 januari 1998, Lopex Export (C-315/96, Jurispr. blz. I-317).
(19) Punt 19.
(20) In de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 1715/90 is beklemtoond dat de inlichtingen die betrekking hebben op de indeling van de goederen in de douanenomenclatuur, de categorie inlichtingen vormen die het belangrijkst en voor het bedrijfsleven het nuttigst is wegens het zeer technische karakter van de gecombineerde nomenclatuur en van de daarvan afgeleide communautaire nomenclaturen.
(21) De in een BTI aangegeven tariefindeling heeft geen invloed op het percentage van de uit die indeling voortvloeiende rechten of restituties die van toepassing zullen zijn op het ogenblik van de vervulling van de douaneformaliteiten met betrekking tot de betrokken goederen. De zevende overweging van de considerans van reglement nr. 1715/90 beklemtoont dit. De praktijk toont aan dat deze percentages regelmatig variëren al naar gelang de ontwikkeling van de markten.
(22) Zie in die zin artikel 6, leden 3 en 4, van de uitvoeringsverordening.
(23) Zie de bepalingen van artikel 6, lid 1, van de uitvoeringsverordening waarbij wordt bepaald tot welke douaneautoriteiten de aanvragen voor BTI ' s moeten worden gericht.
(24) Advocaat-generaal Tesauro is reeds in de gelegenheid geweest dit te beklemtonen in zijn conclusie van 22 oktober 1992 in de reeds aangehaalde zaak Hewlett Packard France (punt 5, vierde alinea) ter zake van verordening nr. 1715/90.
(25) In casu staat vast dat Hoogenboom bij het indienen van haar verschillende aanvragen voor een BTI juiste en volledige inlichtingen heeft verstrekt (zie punt 2.3 van de verwijzingsbeschikking alsook punt 18 van de opmerkingen van de Commissie). Hoewel de verwijzende rechter op dit punt geen nadere opmerkingen heeft gemaakt over Timmermans, wordt ervan uitgegaan dat dit ook bij haar het geval is geweest.
(26) Daarin werd bepaald dat " [w]anneer ten gevolge van het vaststellen van een verordening tot wijziging van de douanenomenclatuur of van een verordening houdende vaststelling of wijziging van de indeling van goederen in de douanenomenclatuur, een vroeger verstrekte [BTI] niet in overeenstemming is met het aldus vastgestelde gemeenschapsrecht, [...] die inlichting op[houdt] geldig te zijn vanaf het ogenblik waarop de betrokken verordening van toepassing wordt" .
(27) Arrest Lopex Export, reeds aangehaald (punt 28).
(28) Idem.
(29) Ibidem (punten 28 en 29).
(30) Ibidem (punt 31).
(31) Alleen lid 1 van dit artikel en niet lid 2 is relevant. Zoals ter terechtzitting reeds is opgemerkt, schept een BTI voor de verkrijger ervan geen verplichtingen, in tegenstelling tot de in het betrokken lid 2 bedoelde beschikkingen.
(32) De volgende beschikkingen van de Commissie kunnen onder meer worden aangehaald: 98/405/EG van 16 juni 1998 betreffende de geldigheid van bepaalde bindende tariefinlichtingen [verstrekt door de Franse en de Nederlandse douaneautoriteiten en de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk (PB L 178, blz. 42)]; 1999/637/EG van 12 juli 1999 betreffende de geldigheid van bepaalde bindende tariefinlichtingen [verstrekt door de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk (PB L 251, blz. 17)]; 1999/747/EG van 8 november 1999 betreffende de geldigheid van bepaalde bindende tariefinlichtingen [verstrekt door de Nederlandse en de Duitse douaneautoriteiten (PB L 298, blz. 37)]; 2000/41/EG van 29 december 1999 betreffende de geldigheid van bepaalde bindende tariefinlichtingen [verstrekt door de douaneautoriteiten van Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 13, blz. 27)], en 2003/97/EG van 31 januari 2003 inzake de geldigheid van bepaalde door de Bondsrepubliek Duitsland afgegeven dwingende tariefinlichtingen (BTI) (PB L 36, blz. 40).
(33) De Commissie beschikt over alle noodzakelijke gegevens ter zake omdat zij een databank dient te beheren waar een kopie van alle verstrekte BTI ' s alsmede de bijbehorende gegevens worden bewaard (zie artikelen 6, lid 3, sub k, en 8, lid 1, van de uitvoeringsverordening). Deze gegevens kan de Commissie doen toekomen aan de douaneautoriteiten die daar om vragen (artikel 8, lid 2, van de uitvoeringsverordening). Het is derhalve niet zeker dat de douaneautoriteiten die van plan zijn eigener beweging een BTI in te trekken, de zorgvuldigheid betrachten om de Commissie een dergelijk verzoek om informatie te doen teneinde hun beslissing gefundeerd te kunnen nemen.
(34) Zie, mutatis mutandis, arrest van 28 februari 1991, Delimitis (C-234/89, Jurispr. blz. I-935, punten 44, 45, 47, 49, 52 en 53), met betrekking tot de respectievelijke bevoegdheden van de nationale rechters en de Commissie tot toepassing van de artikelen 85, lid 1, en 86 EG-Verdrag (thans artikelen de 81 EG en 82 EG) op het gebied van de mededinging.
(35) Punten 19 en 28.