Home

Conclusie van advocaat-generaal Kokott van 1 april 2004.

Conclusie van advocaat-generaal Kokott van 1 april 2004.

I - Inleiding

1. De onderhavige vragen van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia hebben betrekking op de criteria voor de toegang van artsen tot bepaalde functies als huisarts. De verwijzende rechter wenst te vernemen of richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels(2) (hierna: "richtlijn 93/16") zich ertegen verzet dat bij de selectie van huisartsen voor werkzaamheden in het kader van de nationale gezondheidszorg, aan kandidaten die houder zijn van een specifiek certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde en tegelijkertijd op grond van verworven rechten bevoegd zijn de werkzaamheden van huisarts uit te oefenen, de voorkeur wordt verleend boven andere kandidaten die slechts over één van deze kwalificaties beschikken.

II - Rechtskader

A - Gemeenschapsrecht

2. Richtlijn 93/16 codificeert verschillende richtlijnen inzake de kwalificatie van artsen, waaronder richtlijn 86/457/EEG van de Raad van 15 september 1986 inzake een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde.(3)

3. De opleiding in de huisartsgeneeskunde is geregeld in de artikelen 31, 32 en 34 van richtlijn 93/16 (artikelen 2, 3 en 5 van richtlijn 86/457). Zij dient volgens artikel 31, lid 1, sub b, bij voltijds onderwijs ten minst twee jaar te duren. Wanneer de opleiding deeltijds wordt gevolgd, dient zij ingevolge artikel 34 van richtlijn 93/16 naar verhouding te worden verlengd.

4. Artikel 36 van richtlijn 93/16 (artikel 7 van richtlijn 86/457) bepaalt onder meer:

"1. Met ingang van 1 januari 1995 stellen alle lidstaten, behoudens de bepalingen inzake verworven rechten, het in het kader van hun nationale stelsel van sociale zekerheid als huisarts verrichten van de werkzaamheden van arts afhankelijk van het bezit van een diploma, een certificaat of een andere titel als bedoeld in artikel 30.

[...]

2. Elke lidstaat bepaalt om welke verworven rechten het gaat. Het recht om de werkzaamheden van arts als huisarts uit te oefenen in het kader van het nationale stelsel van sociale zekerheid van die lidstaat zonder het in artikel 30 bedoelde diploma of certificaat respectievelijk de aldaar bedoelde titel te bezitten, moet hij evenwel als verworven recht toekennen aan alle artsen die dit recht op 31 december 1994 krachtens de artikelen 1 tot en met 20 bezitten en op die datum op zijn grondgebied praktiseren, omdat zij in aanmerking kwamen voor het bepaalde in artikel 2 of artikel 9, lid 1.

[...]"

B - Italiaans recht

5. Wetgevend decreet nr. 256/1991 bepaalt welke kwalificaties vereist zijn om in Italië de werkzaamheden van huisarts te mogen uitoefenen. Principieel is hiervoor het bezit van het certificaat van specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde noodzakelijk. Ingevolge artikel 6 ervan worden echter op grond van verworven rechten ook die artsen toegelaten welke in het kader van het nationale gezondheidsstelsel op 31 december 1994 gerechtigd waren om de werkzaamheden van huisarts uit te oefenen.

6. De toegang tot bepaalde werkzaamheden in de huisartsgeneeskunde in het kader van het Italiaanse stelsel van sociale zekerheid was op het moment van de feiten van de hoofdgedingen geregeld door een collectieve overeenkomst uit het jaar 1996, verbindend verklaard bij decreet van de president van de Republiek nr. 484/1996. Voorwaarde voor de toegang is volgens artikel 1, lid 3, van de collectieve overeenkomst een certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde, dan wel een toelating op grond van verworven rechten.

7. Ingevolge artikel 2, eerste alinea, van de collectieve overeenkomst selecteren de gezondheidsorganen voor de in deze overeenkomst geregelde werkzaamheden artsen aan de hand van een jaarlijkse, op regionaal niveau op te stellen ranglijst. Artikel 3 van de collectieve overeenkomst bepaalt dat aan de kandidaten punten worden toegekend naar gelang van hun beroepskwalificatie, enerzijds, en hun beroepservaring, anderzijds. Voor het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde worden twaalf punten toegekend. Voor elke maand dat de betrokkene actief is geweest als contractarts voor eerstelijnszorg worden 0,20 punten toegekend. Deze waarde wordt verhoogd tot 0,30 punten wanneer de werkzaamheden in de betrokken regio zijn verricht.

8. Voor bepaalde specifieke werkzaamheden als huisarts kunnen extra punten worden verkregen. Artikel 3, lid 3, van de collectieve overeenkomst sluit cumulatie van punten die betrekking hebben op dezelfde periode van beroepsuitoefening echter uitdrukkelijk uit. Er bestaat daarentegen kennelijk geen regeling die zich uitdrukkelijk verzet tegen cumulatie van punten op grond van beroepservaring met punten op grond van het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde.

9. Artikel 20 van de collectieve overeenkomst betreft de toedeling van de niet-bezette plaatsen voor eerstelijnsgezondheidszorg in gebieden met een tekort. Te dien einde wordt op basis van de reeds vermelde regionale klassering een verdere klassering van de kandidaten voor de betrokken werkzaamheid verricht, waarbij aan elke kandidaat vijf extra punten worden toegekend wanneer hij sinds ten minste twee jaar in het betrokken gebied met een tekort gevestigd was, en 20 extra punten wanneer hij sinds ten minste twee jaar in de betrokken regio was gevestigd.

10. Ingevolge artikel 3, punt 6, van de collectieve overeenkomst behouden de regio's 20 tot 40 % van de niet-bezette plaatsen voor eerstelijnsgezondheidszorg voor aan artsen die houder zijn van het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde en de resterende 60 tot 80 % aan artsen met verworven rechten. Voor het geval dat de overeenkomst niet tijdig hernieuwd zou worden, geldt volgens eindbepaling nr. 5 in het daaropvolgende jaar voor elk van beide categorieën een quotum van 50 %.

III - Feiten en prejudicieel verzoek

11. Aan de hoofdgedingen ligt het feit ten grondslag dat artsen die een opleiding in de huisartsgeneeskunde hebben gevolgd en tegelijkertijd op grond van verworven rechten als huisarts zijn toegelaten, in het kader van beide quota kunnen meedingen.

12. De regionale gezondheidsorganen van de Regione Puglia, in het bijzonder de bij de procedure betrokken instantie Azienda Unità Sanitaria Locale BA/3, gevestigd in Altamura (hierna: "AUSL BA/3 Altamura"), weigerden aanvankelijk op last van de regionale autoriteiten om voor kandidaten die meedongen in het kader van het quotum voor artsen met verworven rechten, de twaalf punten in aanmerking te nemen die aan "dubbel gekwalificeerde" kandidaten op grond van een opleidingscertificaat worden toegekend. De verwijzende rechter heeft deze praktijk in verschillende onherroepelijk geworden beslissingen in het licht van de voornoemde Italiaanse regelgeving geoorloofd geacht. Zaak C-11/02 betreft beroepen die zijn ingesteld door "dubbel gekwalificeerde" artsen, de partijen Berardi e.a. en Vaira e.a., die zich tegen deze praktijk verzetten.

13. De Consiglio di Stato heeft echter inmiddels vastgesteld dat in het geval van "dubbel gekwalificeerde" kandidaten de twaalf punten voor het certificaat ook in het kader van het quotum voor artsen met verworven rechten in aanmerking moeten worden genomen. Volgens de verwijzende rechter heeft de Consiglio di Stato dit hierop gebaseerd, dat richtlijn 93/16 zich tegen elke vorm van benadeling van houders van het opleidingscertificaat verzet.

14. De gezondheidsorganen, met inbegrip van de bij de procedure betrokken instanties Azienda Unità Sanitaria Locale BA/1, gevestigd in Andria (hierna: "AUSL BA/1 Andria"), en AUSL BA/3 Altamura, hebben vervolgens op last van de regionale autoriteiten van de Regione Puglia hun praktijk gewijzigd en "dubbel gekwalificeerde" kandidaten ook in het kader van het quotum voor artsen met verworven rechten de twaalf punten voor het certificaat van opleiding toegekend. Hiertegen is beroep ingesteld door Fascicolo e.a. en door De Benedictis e.a. Het gaat om artsen die uitsluitend kunnen meedingen in het kader van het quotum voor artsen met verworven rechten, aangezien zij niet over het opleidingscertificaat beschikken. Deze beroepen liggen ten grondslag aan zaak C-10/02.

15. De verwijzende rechter is van mening dat het standpunt van de Consiglio di Stato eenzijdig voorrang verleent aan het opleidingscertificaat tegenover de verworven rechten, hetgeen hij in strijd acht met richtlijn 93/16. Hij heeft het Hof derhalve de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

"1) Moet de op of vóór 31 december 1994 verkregen toelating krachtens artikel 7, lid 2, van richtlijn 86/457/EEG en artikel 36, lid 2, van richtlijn 93/16/EEG voor de beoefening van de huisartsgeneeskunde worden beschouwd als gelijkwaardig aan het verkrijgen van het certificaat van specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde?

2) Is het de lidstaten, ingeval het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde is behaald, toegestaan om op basis van genoemde communautaire bepalingen met ingang van 1 januari 1995 aan artsen die tevens in het bezit zijn van de op of vóór 31 december 1994 verkregen toelating tot de uitoefening van het beroep, een voorkeursbehandeling te verlenen, die erin bestaat dat het aantal aan hen voorbehouden plaatsen groter is dan het aantal dat respectievelijk wordt toegekend aan de houders van de ene dan wel de andere titel?

3) Ingeval de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord en rekening houdend met de regeling inzake de verkregen rechten, verleent dan de bovengenoemde omstandigheid de lidstaten de mogelijkheid om aan de artsen in kwestie een nog verdergaande bijzondere behandeling te geven door in elk geval bijkomende punten te verlenen voor het verkrijgen van het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde?"

IV - Beoordeling rechtens

A - Argumenten van partijen

16. De partijen in de hoofdgedingen zijn in twee kampen gesplitst.

17. Fascicolo e.a., De Benedictis e.a. en AUSL BA/3 Altamura zijn van mening dat richtlijn 93/16 zich verzet tegen de toekenning van punten voor het certificaat van opleiding wanneer de houder ervan meedingt in het kader van het quotum voor de houders van verworven rechten.

18. Dit standpunt berust op de veronderstelling dat de kwalificatie als huisarts op grond van verworven rechten gelijkwaardig is aan een opleiding. Dit betekent dat een arts die reeds op grond van verworven rechten als huisarts werkzaam mag zijn, zich door een opleiding niet extra kwalificeert. De toekenning van bijkomende punten voor een opleiding is dientengevolge in het kader van het quotum voor houders van verworven rechten niet gerechtvaardigd. Mochten deze punten worden toegekend, dan zouden houders van verworven rechten zonder huisartsenopleiding een ernstig concurrentienadeel ondervinden. Hierdoor zou in het bijzonder de zin van het quotum, dat beoogt de artsen met verworven rechten te beschermen, op losse schroeven komen te staan. Ten slotte bestaat ook het risico dat artsen een opleiding in de huisartsgeneeskunde volgen louter om op deze wijze meer punten te kunnen verwerven dan zij in diezelfde periode door praktijkoefening zouden kunnen verkrijgen. Om dit te voorkomen, is in de meest recente collectieve overeenkomst de waarde van het certificaat van opleiding tot 7,2 punten verlaagd. Deze waarde komt overeen met het puntental voor praktische beroepservaring van twee jaar in de betrokken regio.

19. Berardi e.a., Vaira e.a., AUSL BA/1 Andria en de Regione Puglia zijn daarentegen van opvatting dat wanneer de houder van een certificaat meedingt in het kader van het quotum voor de houders van verworven rechten, de punten voor dit certificaat mogen worden toegekend.

20. Deze opvatting maakt een onderscheid tussen de toelating tot de werkzaamheid van huisarts in het kader van het stelsel van sociale zekerheid en de beoordeling van kwalificaties voor de selectie van kandidaten. Aangezien overeenkomstig het gelijkheidsbeginsel alleen gelijksoortige situaties op gelijke wijze moeten worden behandeld, ongelijke situaties daarentegen op ongelijke wijze, mag dubbel gekwalificeerde kandidaten toegang worden geboden tot een groter quotum aan plaatsen. Gezien de inspanningen die gemoeid zijn met het behalen van een certificaat van opleiding, is het gerechtvaardigd dat dit hoger wordt aangeslagen dan een overeenkomstige periode van beroepservaring. Indien de twaalf punten voor het certificaat niet werden toegekend, zouden de houders hiervan worden benadeeld ten opzichte van de artsen die in plaats van de tweejarige opleiding te volgen, hebben gepraktiseerd en aldus tussen de 4,8 en de 7,2 extra punten voor ervaring hebben verkregen.

21. De Commissie benadrukt om te beginnen dat de modaliteiten voor de toegang tot werkzaamheden in het kader van de nationale gezondheidszorg noch door artikel 36, lid 2, noch door andere bepalingen van richtlijn 93/16 worden geregeld. Desalniettemin concludeert zij uit het arrest Garofalo(4) dat de erkenning van verworven rechten gelijkwaardig is aan het certificaat van opleiding. In dit arrest heeft het Hof de lidstaten een ruime beoordelingsbevoegdheid betreffende de erkenning van verworven rechten toegekend, die uitsluitend wordt ingeperkt door het feit dat althans alle praktiserende artsen uit andere lidstaten die vóór 1 januari 1995 bevoegd waren als huisarts werkzaam te zijn, moeten worden erkend.

B - Beoordeling

22. Het Hof dient te beoordelen of volgens richtlijn 93/16 aan het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde een hogere waarde mag worden toegekend dan aan de verworven rechten van gelijkgestelde artsen of dat in plaats daarvan beide categorieën gelijk moeten worden behandeld. Deze vraag gaat echter uit van de impliciete veronderstelling dat richtlijn 93/16 een regeling betreffende de selectie van kandidaten voor de uitvoering van de werkzaamheden van huisarts in stelsels van sociale zekerheid bevat.

23. In casu zou reeds kunnen worden betwijfeld of richtlijn 93/16 wel van toepassing is, aangezien het kennelijk gaat om puur nationale situaties die geen betrekking hebben op de fundamentele vrijheden.(5) Richtlijn 93/16 stoelt op artikel 49 EEG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 40 EG), artikel 57, leden 1 en 2, eerste en derde zin, EEG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 47, leden 1 en 2, eerste en derde zin, EG) en artikel 66 EEG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 52 EG). Deze bepalingen dienen als grondslag voor regelingen ter versoepeling van het vrije verkeer van werknemers, de vestigingsvrijheid en de vrijheid van dienstverrichting.

24. Richtlijn 93/16 beperkt zich evenwel niet ertoe het vrije verkeer van artsen op communautair niveau te vergemakkelijken, maar harmoniseert ook de minimumeisen voor de huisartsenopleiding.(6) Door deze harmonisatie heeft zij ook ten aanzien van puur nationale situaties een regulerende werking.(7) Deze regulerende werking is niet in strijd met de rechtsgrondslagen van richtlijn 93/16. Ingevolge artikel 57, lid 2, EEG-Verdrag was uitdrukkelijk ook de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de toegang tot en de uitoefening van zelfstandige activiteiten toegestaan. Een dergelijke coördinatie bestrijkt ook puur nationale situaties.

25. Bij nader inzien blijkt echter dat richtlijn 93/16 geen bepalingen bevat inzake de selectie van kandidaten voor de uitvoering van de werkzaamheden van huisarts in stelsels van sociale zekerheid.

26. Artikel 36, lid 1, van richtlijn 93/16 bevat alleen met betrekking tot de opleiding een bijzondere toegangsvoorwaarde voor de uitoefening van het beroep van huisarts in het kader van een nationaal stelsel van sociale zekerheid. Uit deze bepaling volgt niet dat iedere arts die deze kwalificatie bezit, ook het recht heeft om dergelijke werkzaamheden uit te oefenen. Uit de erkenning van verworven rechten in de zin van artikel 36, lid 2, van richtlijn 93/16 kunnen geen verdergaande rechten betreffende de selectie van artsen voor dergelijke werkzaamheden worden afgeleid.

27. De overige bepalingen van titel IV betreffende de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde regelen de eisen die aan deze opleiding worden gesteld, de erkenning van opleidingscertificaten alsook het recht om opleidingstitels te voeren. Er is geen regeling met criteria aan de hand waarvan bepaalde kandidaten uit een groep van geschikte kandidaten zouden kunnen worden geselecteerd.

28. Ook de overige bepalingen van richtlijn 93/16 hebben in wezen betrekking op de noodzakelijke kwalificaties van artsen en specialisten en op de erkenning van hun opleidingscertificaten. Net als bij de kwalificatie van huisartsen gaat het hierbij echter alleen maar om bepalingen inzake de met een opleiding verband houdende toegangsvoorwaarden, maar niet om beslissende selectiecriteria. In de gehele richtlijn 93/16 regelt alleen artikel 21 een aspect van de toegang tot werkzaamheden in de stelsels van sociale zekerheid dat geen verband houdt met de opleiding, namelijk het vereiste van een voorbereidende stage. Deze bepaling is echter inmiddels achterhaald.

29. Richtlijn 93/16 beperkt zich dus thans ertoe de toegangsvoorwaarden vanuit het oogpunt van de opleiding te regelen en de mogelijkheid en de minimale omvang van de erkenning van verworven rechten vast te leggen. Voor het overige doet zij volgens de tweeëntwintigste overweging van de considerans ervan uitdrukkelijk geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om hun nationale stelsel van sociale zekerheid op te zetten en te bepalen welke werkzaamheden in het kader van dit stelsel moeten worden uitgeoefend.

30. De lidstaten kunnen derhalve zelf de criteria opstellen voor de selectie van huisartsen in het kader van hun stelsel van sociale zekerheid, voorzover zij ten minste als voorwaarde stellen dat de kandidaten over een kwalificatie als huisarts dan wel over verworven rechten om deze werkzaamheid uit te oefenen, beschikken.

31. In grensoverschrijdende situaties kunnen uit de fundamentele vrijheden van het gemeenschapsrecht ook verdergaande vereisten voortvloeien. De verwijzende rechter heeft echter geen vragen in deze richting gesteld.

32. Ten aanzien van de tweede en de derde vraag stel ik derhalve vast dat richtlijn 93/16 niet regelt of de lidstaten

- ingeval het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde is behaald, aan artsen die tevens in het bezit zijn van de op of vóór 31 december 1994 verkregen toelating tot de uitoefening van het beroep, een voorkeursbehandeling mogen verlenen die erin bestaat dat zij naar een groter aantal plaatsen kunnen meedingen dan de houders van het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde en de daarmee gelijkgestelde artsen, en/of

- de mogelijkheid hebben om aan de artsen in kwestie een nog verdergaande bijzondere behandeling te geven door in elk geval bijkomende punten te verlenen voor het verkrijgen van het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde.

33. Gezien deze tussentijdse conclusie moet worden betwijfeld of een antwoord op de eerste vraag, namelijk of richtlijn 93/16 de opleiding in de huisartsgeneeskunde een hogere waarde toekent dan de verworven rechten, van praktisch belang is. Daar de verwijzende rechter en een aantal partijen hun standpunt op de vermeende gelijkwaardigheid van beide "kwalificaties" baseren, lijkt het echter zinvol ook op deze vraag in te gaan.

34. Richtlijn 93/16 kent de opleiding in de huisartsgeneeskunde een hoge waarde toe. Zij is volgens de zeventiende overweging van de considerans ervan ingevoerd om lacunes in de traditionele medische opleiding aan te vullen. Blijkens de achttiende overweging verwacht de communautaire wetgever dat deze aanvullende kwalificatie voordelen voor de patiënten en een verbetering van de medische verzorging met zich zal brengen.(8) Dergelijke voordelen kunnen principieel een openbaar belang van hogere orde vormen, dat noodzakelijk is om de extra belasting die het opleidingsvereiste in vergelijking met een onbelemmerde uitoefening van het beroep meebrengt, te rechtvaardigen.(9)

35. Uit richtlijn 93/16 blijkt daarentegen echter niet dat aan de verworven rechten een bijzondere waarde wordt toegekend. Artikel 36, lid 2, voert de erkenning van de verworven rechten in ter bescherming van artsen die gebruik hebben gemaakt van hun vrijheid van vestiging en die vóór 1 januari 1995 een recht hebben verworven om in het kader van het stelsel van sociale zekerheid als huisarts werkzaam te zijn.(10) De lidstaten kunnen de kring van beschermde artsen uitbreiden.(11) Zij zijn in het bijzonder niet gehouden, bepaalde minimale periodes van beroepservaring of andere vormen van kwalificatie verplicht te stellen. Zo ontstaan ingevolge de Italiaanse regeling verworven rechten theoretisch reeds wanneer een arts alleen op 31 december 1994 bevoegd was om als huisarts werkzaam te zijn. Voorwaarde voor de mogelijkheid tot erkenning van verworven rechten is dus niet dat de betrokkene over bijzondere kwalificaties beschikt. Van de loutere erkenning van verworven rechten kan dan ook geen verbetering van de kwaliteit van de medische zorg of van het gezondheidsstelsel worden verwacht. Deze regeling beoogt veeleer alleen onbillijkheden te voorkomen.

36. In het licht van het voorgaande stel ik vast dat aan de opleiding in de huisartsgeneeskunde een hogere waarde moet worden toegekend dan aan de erkenning van verworven rechten. Dat een opleiding op zich een hogere waarde heeft, sluit echter vanzelfsprekend niet uit dat de houders van verworven rechten op grond van hun praktische ervaring net zo goed of beter gekwalificeerd zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden van huisarts als de houders van een certificaat van opleiding. De reden van deze betere kwalificatie vormen in dit geval niet de verworven rechten, maar de praktijkervaring als zodanig.

37. Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord dat richtlijn 93/16 het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde principieel een hogere waarde toekent dan de verworven rechten.

V - Conclusie

38. Ik stel derhalve voor, de vragen van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia als volgt te beantwoorden:

1) Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels kent de opleiding in de huisartsgeneeskunde principieel een hogere waarde toe dan de verworven rechten.

2) Richtlijn 93/16 regelt niet of de lidstaten

- ingeval het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde is behaald, aan artsen die tevens in het bezit zijn van de op of vóór 31 december 1994 verkregen toelating tot de uitoefening van het beroep, een voorkeursbehandeling mogen verlenen die erin bestaat dat het aantal aan hen voorbehouden plaatsen groter is dan het aantal dat respectievelijk wordt toegekend aan de houders van de ene dan wel de andere titel, en/of

- de mogelijkheid hebben om aan de artsen in kwestie een nog verdergaande bijzondere behandeling te geven door in elk geval bijkomende punten te verlenen voor het verkrijgen van het certificaat van opleiding in de huisartsgeneeskunde.

(1) .

(2) - PB L 165, blz. 1.

(3) - PB L 267, blz. 26.

(4) - Arrest van 16 oktober 1997, Garofalo e.a. (C-69/96 t/m C-79/96, Jurispr. blz. I-5603, punt 31).

(5) - Zie conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo in de zaak Garofalo (aangehaald in voetnoot 4, punten 46 e.v.).

(6) - Zie arrest van 9 september 2003, Rinke (C-25/02, Jurispr. blz. I-8349, punt 38).

(7) - Zie in deze zin ook de beschikking van 17 oktober 2003, Vogel (C-35/02, Jurispr. blz. I-12229). Het Hof oordeelde in deze zaak dat richtlijn 78/ 687/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de beoefenaar der tandheelkunde (PB L 233, blz. 10) zich verzet tegen een nationale regeling die artsen (uit de betrokken lidstaat) in het algemeen de uitoefening van het beroep van tandarts toestaat, alhoewel zij niet de ingevolge richtlijn 78/687 vereiste opleiding hebben gevolgd.

(8) - Zie in deze zin ook arrest Rinke (aangehaald in voetnoot 6), punt 38.

(9) - Zie aangaande indirecte discriminatie op grond van geslacht, arrest Rinke (aangehaald in voetnoot 6). Ook ingrepen in de beroepsvrijheid moeten worden gerechtvaardigd.

(10) - Arrest Garofalo (aangehaald in voetnoot 4), punt 31.

(11) - Arrest Garofalo (aangehaald in voetnoot 4), punt 34.