Hof van Justitie EU 27-11-2003 ECLI:EU:C:2003:646
Hof van Justitie EU 27-11-2003 ECLI:EU:C:2003:646
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 27 november 2003
Uitspraak
Arrest van het Hof (Derde kamer)
27 november 2003(*)
In zaak C-332/02,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster, tegenVerenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Ormond, vervolgens door C. Jackson, als gemachtigden, bijgestaan door M. Demetriou, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen en N. Colneric, rechters,
advocaatgeneraal: L. A. Geelhoed,
griffier: R. Grass,
gezien het rapport van de rechterrapporteur,
gelet op de beslissing, de advocaatgeneraal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 september 2002, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld tot vaststelling dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (PB L 85, blz. 1), of althans deze maatregelen niet ter kennis van de Commissie te brengen, de krachtens artikel 15 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 1999/13, zoals gerectificeerd (PB L 188 van 21 juli 1999, blz. 54), bepaalt in artikel 15 dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen treffen om uiterlijk op 1 april 2001 aan deze richtlijn te voldoen, en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.
Precontentieuze procedure
Aangezien zij geen enkele informatie had ontvangen over de door het Verenigd Koninkrijk genomen maatregelen om aan richtlijn 1999/13 te voldoen, heeft de Commissie de procedure van artikel 226 EG ingeleid. Na het Verenigd Koninkrijk te hebben aangemaand om zijn opmerkingen te maken, bracht de Commissie een met redenen omkleed advies uit, waarbij zij vaststelde dat deze richtlijn niet volledig was omgezet in Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en dat nergens uit bleek dat zij in Gibraltar zou zijn omgezet. Het Verenigd Koninkrijk werd uitgenodigd om binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te nemen om eraan te voldoen.
Bij brief van 16 april 2002 deelde de permanente vertegenwoordiging van het Verenigd Koninkrijk bij de Europese Unie de officiële instructies mee die waren vastgesteld om richtlijn 1999/13 uit te voeren in Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland. De Britse autoriteiten wezen erop dat nieuwe maatregelen vereist waren teneinde deze richtlijn volledig om te zetten en om regelen te stellen voor bepaalde industriesectoren die door de toenmalige regeling niet waren gedekt, en zij verklaarden dat de omzetting van deze richtlijn vóór eind 2002 in Engeland en Wales voltooid zou zijn, en dat voor Schotland en Noord-Ierland een vergelijkbaar tijdsschema zou worden gevolgd. Wat Gibraltar betreft, was volgens hen een ontwerp van ordonnantie ter goedkeuring voorgelegd.
Van mening dat het Verenigd Koninkrijk niet binnen de in het met redenen omkleed advies voorgeschreven termijn de nodige maatregelen had genomen om aan dit advies te voldoen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
Het beroep
De Commissie stelt dat zij niet ervan in kennis is gesteld, dat maatregelen waren vastgesteld om in Groot-Brittannië, Noord-Ierland en Gibraltar aan richtlijn 1999/13 te voldoen. Aangezien zij niet over andere gegevens beschikte waaruit kon worden opgemaakt dat het Verenigd Koninkrijk de nodige bepalingen had vastgesteld, gaat zij ervan uit dat dit niet is geschied en dat het Verenigd Koninkrijk derhalve de krachtens richtlijn 1999/13 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Het Verenigd Koninkrijk stelt met betrekking tot Gibraltar dat de House of Assembly op 18 november 2002 een wetsontwerp waarbij richtlijn 1999/13 volledig wordt omgezet, heeft vastgesteld. Deze wet is volgens hem op 20 februari 2003 in werking getreden.
Wat Engeland, Wales, Schotland en Noord-Ierland betreft, is volgens hem een nadere regeling vereist om richtlijn 1999/13 volledig om te zetten. Deze regelingen moeten in de loop van het jaar 2003 in werking treden.
Vastgesteld moet worden dat het Verenigd Koninkrijk niet betwist dat, toen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn verstreek, de nodige maatregelen om de richtlijn volledig om te zetten nog niet waren genomen, maar het verklaart wel de stand van zaken met betrekking tot de omzetting.
Het is vaste rechtspraak dat het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arrest van 16 januari 2003, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-63/02, Jurispr. blz. I-821, punt 11).
In casu staat vast dat, toen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn verstreek, nog geen maatregel tot omzetting van richtlijn 1999/13 in de interne rechtsorde was vastgesteld.
Het door de Commissie ingestelde beroep moet dan ook gegrond worden geacht.
Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen om aan richtlijn 1999/13 te voldoen, de krachtens artikel 15 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Verenigd Koninkrijk in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
rechtdoende, verstaat:
-
Door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens artikel 15 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
-
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt in de kosten verwezen.
Rosas
Schintgen
Colneric
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 november 2003.
De griffier
R. Grass
De president van de Derde kamer
A. Rosas