Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 mei 2003.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 mei 2003.

Gemeenschappelijk douanetarief - Vrijstelling van invoerrechten - Regeling voor binnen douanegebied van Gemeenschap terugkerende goederen - Invoer van veredelingsproducten waarvoor genoemde regeling kan gelden - Onmogelijkheid voor importeur om alle gegevens te verschaffen die nodig zijn voor berekening van wettelijk verschuldigde rechten - Verplichting voor douanebeambten om procedure van administratieve samenwerking toe te passen teneinde relevante informatie te verkrijgen - (Verordening van de Raad nr. 2913/92, art. 15 en 187; verordening van de Commissie nr. 2454/93, art. 611, lid 2, sub b, 613 en 848)

Artikel 187, eerste alinea, van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, voorziet in de mogelijkheid om veredelingsproducten die oorspronkelijk werden uitgevoerd of wederuitgevoerd na onder een regeling actieve veredeling te zijn geplaatst, vrij van rechten bij invoer opnieuw in te voeren.

De tweede alinea van deze bepaling, volgens welke "het bedrag aan wettelijk verschuldigde rechten bij invoer wordt vastgesteld volgens de bepalingen die in het kader van de regeling actieve veredeling gelden" , moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de importeur het bewijs heeft geleverd dat de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn waarvoor op grond van artikel 848 van verordening nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, de regeling voor terugkerende goederen geldt, maar niet alle gegevens kan verschaffen die nodig zijn voor de berekening van de wettelijk verschuldigde rechten, de douaneautoriteiten bij wie de aangifte wordt ingediend, de procedure van administratieve samenwerking van de artikelen 611, lid 2, sub b, en 613 van verordening nr. 2454/93 moeten toepassen. Deze autoriteiten moeten zich dus door middel van het inlichtingenblad INF 1 tot het controlekantoor richten, opdat dit kantoor hun het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten meedeelt.

Artikel 15 van het douanewetboek, ter zake van het beroepsgeheim, verzet zich niet tegen de toepassing van deze procedure.

cf. punten 35-36 en dictum

In zaak C-56/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesfinanzhof (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

IHW Rebmann GmbH

en

Hauptzollamt Weiden,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 187, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt:

M. Wathelet, kamerpresident,

P. Jann en

A. Rosas (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

? IHW Rebmann GmbH, vertegenwoordigd door H. Glashoff, Steuerberater,

? de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. C. Schieferer en R. Tricot als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van IHW Rebmann GmbH en de Commissie ter terechtzitting van 23 januari 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 februari 2003,

het navolgende

Arrest

1. Bij beschikking van 22 januari 2002, ingekomen bij het Hof op 22 februari daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 187, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: "douanewetboek" ).

2. Deze vraag is gerezen in een geschil tussen IHW Rebmann GmbH (hierna: "Rebmann" ) en het Hauptzollamt Weiden inzake het bedrag van de douanerechten die verschuldigd zijn bij wederinvoer van veredelingsproducten in de Gemeenschap als terugkerende goederen.

Toepasselijke bepalingen

3. Er is sprake van actieve veredeling in de zin van artikel 114 van het douanewetboek wanneer niet-communautaire goederen die bestemd zijn om uit het douanegebied van de Gemeenschap te worden wederuitgevoerd, in het douanegebied van de Gemeenschap een of meer veredelingshandelingen ondergaan. De producten die het resultaat zijn van veredelingshandelingen, worden "veredelingsproducten" genoemd.

4. Degene die veredelingshandelingen wil uitvoeren, moet een vergunning aanvragen. De douaneautoriteiten stellen hem een termijn waarbinnen hij de veredelingsproducten moet hebben wederuitgevoerd. De vergunninghouder kan de veredelingsproducten ook een nieuwe douanebestemming geven, en ze onder meer in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen door de rechten over de ingevoerde en onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen te betalen.

5. Communautaire goederen die zijn uitgevoerd en die men vervolgens in de Gemeenschap wil wederinvoeren, worden "terugkerende goederen" genoemd. Op grond van de artikelen 185 en 186 van het douanewetboek kunnen zij binnen een termijn van drie jaar vrij van rechten bij invoer worden wederingevoerd.

6. Volgens artikel 187, eerste alinea, van het douanewetboek kan de regeling voor terugkerende goederen ook gelden voor veredelingsproducten die oorspronkelijk werden uitgevoerd of wederuitgevoerd na onder een regeling actieve veredeling te zijn geplaatst en kunnen deze producten vrij van rechten bij invoer opnieuw worden ingevoerd. De vrijstelling geldt echter alleen voor het deel van de waarde van het product dat overeenkomt met de actieve veredeling die in de Gemeenschap heeft plaatsgevonden, terwijl over het deel van de waarde van het product dat overeenkomt met de bij de vervaardiging van dit product gebruikte invoergoederen, rechten bij invoer moeten worden betaald. Artikel 187, tweede alinea, bepaalt dienaangaande:

"Het bedrag aan wettelijk verschuldigde rechten bij invoer wordt vastgesteld volgens de bepalingen die in het kader van de regeling actieve veredeling gelden. De datum van de wederuitvoer van de veredelingsproducten wordt beschouwd als de datum van het in het vrije verkeer brengen."

7. Overeenkomstig artikel 62, lid 1, van het douanewetboek dient een schriftelijke aangifte voor de plaatsing van goederen onder een douaneregeling alle vermeldingen te bevatten die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen welke gelden voor deze regeling. Artikel 62, lid 2, bepaalt dat bij de aangifte alle bescheiden moeten worden gevoegd die moeten worden overgelegd om de toepassing mogelijk te maken van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.

8. Een aantal bepalingen kent echter een zekere rol toe aan de douaneautoriteiten bij het verzamelen van de gegevens die zij nodig hebben om een beslissing te nemen. Zo bepaalt artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1; hierna: "uitvoeringsverordening" ) in het algemeen: "Wanneer degene die een verzoek om een beschikking indient niet in staat is alle voor het nemen van een beslissing op het verzoek benodigde bescheiden en gegevens te verstrekken, zijn de douaneautoriteiten gehouden de tot hun beschikking staande bescheiden en gegevens ambtshalve te verstrekken."

9. Artikel 611 van de toepassingsverordening, dat deel uitmaakt van de onderafdeling "Administratieve samenwerking" van de afdeling "Systeem inzake schorsing" in het hoofdstuk over actieve veredeling, voorziet in een "inlichtingenblad INF 1" . Overeenkomstig artikel 611, lid 2, sub b, wordt dit inlichtingenblad gebruikt voor "het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten of de goederen in ongewijzigde staat bij een ander douanekantoor dan een van de kantoren van aanzuivering" .

10. Artikel 613, leden 1, eerste alinea, en 5, van de toepassingsverordening bepaalt:

"1. Wanneer in het in artikel 611, lid 2, onder b, genoemde geval het verzoek wordt ingediend de veredelingsproducten of de goederen in ongewijzigde staat geheel of gedeeltelijk in het vrije verkeer te brengen, vragen de douaneautoriteiten die de aangifte aanvaarden, door middel van een door hen afgetekend inlichtingenblad INF 1, het controlekantoor om opgave van:

? het bedrag van de rechten bij invoer overeenkomstig artikel 121 of 128, lid 4, van het Wetboek in vak 9, onder a;

? het bedrag van de compenserende interesten overeenkomstig artikel 589 in vak 9, onder b;

? de hoeveelheid, de GN-code en de oorsprong van de invoergoederen die bij de vervaardiging van de in het vrije verkeer gebrachte veredelingsproducten zijn gebruikt.

[...]

5. Het controlekantoor waaraan het inlichtingenblad INF 1 is gericht, geeft de gevraagde inlichtingen door de vakken 8, 9 en 10 van dit blad in te vullen. Het tekent het inlichtingenblad af, behoudt een kopie en zendt het origineel terug. Het is echter niet gehouden deze inlichtingen te verstrekken nadat de termijnen gedurende welke documenten bewaard moeten worden, zijn verstreken.

"

11. Het formulier van het inlichtingenblad INF 1, waarvan het model is opgenomen in bijlage 82 bij de toepassingsverordening, is in verschillende vakken verdeeld, waaronder:

? vak nr. 8, "Elementen die voor de toepassing van de bijzondere handelspolitieke maatregelen noodzakelijk zijn" ;

? vak nr. 9, dat weer is verdeeld in de vakken a tot en met d, waarbij in de eerste drie vakken de bedragen aan respectievelijk douanerechten, heffingen van gelijke werking en andere heffingen moeten worden vermeld, terwijl in het laatste vak de valuta kunnen worden vermeld waarin deze bedragen zijn uitgedrukt;

? vak nr. 10, waarin kan worden aangegeven of bijzondere handelspolitieke maatregelen moeten worden toepast.

12. Artikel 848, leden 1, eerste alinea, eerste streepje, en 3, van de toepassingsverordening, dat betrekking heeft op terugkerende goederen, luidt:

"1. Als "terugkerende goederen" kunnen worden toegelaten:

? goederen waarvoor bij de aangifte voor het vrije verkeer wordt overlegd:

a) hetzij het exemplaar van de aangifte ten uitvoer dat de exporteur door de douaneautoriteiten is overhandigd of een door genoemde autoriteiten voor eensluidend afgetekende kopie van dit document;

b) hetzij het in artikel 850 bedoelde inlichtingenblad.

De onder a en b bedoelde documenten zijn niet vereist indien de douaneautoriteiten van het douanekantoor van wederinvoer op grond van bewijsstukken waarover zij beschikken of die zij van de belanghebbende kunnen verlangen in staat zijn vast te stellen dat de voor het vrije verkeer aangegeven goederen eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werden uitgevoerd en dat zij op het tijdstip van uitvoer voldeden aan de voorwaarden om als terugkerende goederen te worden aangemerkt;

[...]

3. Wanneer zij dit noodzakelijk achten, kunnen de douaneautoriteiten van het douanekantoor van wederinvoer, met name met het oog op de identificatie van de goederen, van belanghebbende aanvullende bewijsstukken eisen.

"

13. Artikel 15 van het douanewetboek, dat betrekking heeft op het beroepsgeheim, bepaalt:

"Alle inlichtingen van vertrouwelijke aard of die als vertrouwelijk zijn verstrekt, vallen onder het beroepsgeheim en worden door de douaneautoriteiten niet bekendgemaakt zonder uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de autoriteit die deze inlichtingen heeft verstrekt; het doorgeven van inlichtingen is toegestaan voorzover de douaneautoriteiten daartoe overeenkomstig de geldende bepalingen, met name inzake gegevensbescherming, of in het kader van gerechtelijke procedures gehouden of gemachtigd zijn."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

14. In de periode van 13 december 1994 tot en met 17 maart 1995 heeft Rebmann 20 zendingen uit de Tsjechische Republiek aangegeven als terugkerende goederen, bestemd om in het vrije verkeer te worden gebracht. Het ging om in totaal 158 nieuwe auto's van een bepaald merk en model, met oorsprong Duitsland. Telkens legde zij een aangifte voor terugkerende goederen en een factuur met een uitvoerstempel van het Duitse douanekantoor over.

15. De douaneautoriteiten stelden echter vast dat deze voertuigen niet volledig uit de Gemeenschap afkomstig waren maar daar actief waren veredeld. Omdat er geen bescheiden waren waaruit kon worden opgemaakt welk deel van de waarde overeenkwam met het aandeel van de actieve veredeling in deze producten, hebben zij rechten bij invoer gevorderd over de totale waarde ervan.

16. Rebmann kwam hiertegen op en stelde dat over de waarde die overeenkwam met de actieve veredeling van de producten geen rechten mochten worden berekend, aangezien het om veredelingsproducten ging waarop de regeling voor terugkerende goederen van toepassing was. Omdat de actieve veredeling niet door haar was verricht, beschikte zij echter niet over de "sleutel" voor de bepaling van de waarde van de communautaire elementen. Zij heeft de douaneautoriteiten verzocht bij het controlekantoor de noodzakelijke gegevens op te vragen.

17. De douaneautoriteiten hebben dit verzoek echter niet geaccepteerd omdat het op grond van artikel 62 van het douanewetboek de importeur is die moet bewijzen dat aan de voorwaarden voor de toepassing van de toepasselijke douaneregeling is voldaan en omdat volgens artikel 187, tweede alinea, van dit wetboek de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer moeten worden vastgesteld aan de hand van de bepalingen die in het kader van de regeling actieve veredeling gelden voor de in de veredelingsproducten verwerkte niet-communautaire goederen. Zij hebben bovendien opgemerkt dat artikel 15 van het wetboek, betreffende het beroepsgeheim, zich ertegen verzet dat zij zonder toestemming van de exporteur het bedrag van de rechten bekend maken dat slaat op de waarde van het aandeel van de actieve veredeling in de wederingevoerde goederen.

18. In het kader van haar beroep in Revision bij het Bundesfinanzhof stelt Rebmann dat zij enkel hoeft te bewijzen dat een ingevoerd goed een veredelingsproduct is dat een actieve veredeling heeft ondergaan. Overeenkomstig artikel 613 van de toepassingsverordening is het dan aan de douaneautoriteiten om het bedrag van de verschuldigde rechten vast te stellen aan de hand van de door de exporteur van de veredelingsproducten verschafte gegevens.

19. In de verwijzingsbeschikking uit het Bundesfinanzhof zijn twijfels over de uitlegging van de communautaire bepalingen waarop de douaneautoriteiten zich beroepen en over de mogelijkheid douanerechten te heffen over de waarde van het aandeel van de actieve veredeling in de wederingevoerde goederen.

20. Het is van mening dat de verwijzing naar de in het kader van de regeling actieve veredeling toepasselijke regels in artikel 187, tweede alinea, van het douanewetboek aldus kan worden uitgelegd dat deze zich niet beperkt tot de regels voor de berekening van het bedrag aan rechten bij invoer, maar dat zij ook de procedures aangaande de wijze van vaststellen van de rechten omvat. Op grond van deze uitlegging dient het douanekantoor waar om het in het vrije verkeer brengen van de wederingevoerde veredelingsproducten is verzocht, overeenkomstig artikel 163, lid 1, van de toepassingsverordening het controlekantoor door middel van een inlichtingenblad INF 1 de in deze bepaling genoemde gegevens te verschaffen, om op grond daarvan overeenkomstig artikel 187, tweede alinea, van het douanewetboek de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer te kunnen vaststellen. Artikel 2 van de toepassingsverordening ondersteunt deze uitlegging. Het Bundesfinanzhof merkt echter op dat een dergelijke uitlegging van artikel 187, tweede alinea, van het douanewetboek in strijd zou kunnen komen met het op het beroepsgeheim betrekking hebbende artikel 15 van dat wetboek.

21. Het Bundesfinanzhof is bovendien van mening dat een verschillende behandeling voor veredelingsproducten die of rechtstreeks na onder de regeling actieve veredeling te zijn geplaatst of na een tussentijdse douaneprocedure worden aangegeven voor het in het vrije verkeer brengen, en voor veredelingsproducten die na als terugkerende goederen te zijn wederingevoerd, worden aangegeven voor het in het vrije verkeer brengen, vanuit douanerechtelijk oogpunt nauwelijks te verdedigen valt. Terwijl namelijk in het eerste geval de artikelen 610 tot en met 615 van de toepassingsverordening uitdrukkelijk samenwerking tussen de douaneautoriteiten voorschrijven, zou deze samenwerking volgens de strikte uitlegging van artikel 187 van het douanewetboek in het tweede geval niet zijn toegestaan. Het Bundesfinanzhof merkt in dit verband op dat zowel in het ene als het andere geval op dezelfde wijze afbreuk kan worden gedaan aan het belang dat het subject van de regeling actieve veredeling bij de handhaving van het beroepsgeheim heeft, wanneer niet hijzelf maar een derde de veredelingsproducten aangeeft voor het in het vrije verkeer brengen. Overigens zou de administratieve belasting als gevolg van het verzoek om de noodzakelijke inlichtingen door middel van het inlichtingenblad INF 1 door het douanekantoor dat de aangifte aanvaardt, in beide gevallen dezelfde zijn.

22. In deze omstandigheden heeft het Bundesfinanzhof het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

"Moet artikel 187, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd, dat bij het in het douanerechtelijk vrije verkeer brengen van veredelingsproducten die als terugkerende goederen worden aangegeven, ook de voor de berekening van de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer noodzakelijke feiten moeten worden vermeld en bewezen, of moeten deze, voorzover mogelijk, door het douanekantoor dat de aangifte aanvaardt bij het controlekantoor worden opgevraagd door middel van inlichtingenblad INF 1 overeenkomstig de procedure die is voorgeschreven in artikel 613 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, in de tot 30 juni 2001 geldende versie?"

De prejudiciële vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

23. Enkel Rebmann en de Commissie hebben opmerkingen ingediend. De Duitse regering heeft echter verschillende schriftelijke vragen van het Hof beantwoord.

24. Rebmann stelt dat in een geval als dat van het hoofdgeding de importeur niet de voor de berekening van de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer noodzakelijke feiten moet bewijzen, maar dat deze rechten door de douaneautoriteiten kunnen worden bepaald volgens de procedure van artikel 613 van de toepassingsverordening. Deze analyse wordt zowel ondersteund door de bewoordingen zelf van artikel 187, tweede alinea, van het douanewetboek, als door het feit dat het niet gerechtvaardigd is producten te belasten waarvan vaststaat dat een deel van de waarde is toe te schrijven aan actieve veredeling.

25. Volgens Rebmann verzet artikel 15 van het douanewetboek zich niet tegen de door haar voorgestelde oplossing. Het controlekantoor hoeft immers alleen maar het bedrag van de verschuldigde rechten in vak nr. 9 van het inlichtingenblad INF 1 aan te geven. Deze vermelding maakt de opgave van "de hoeveelheid, de GN-code en de oorsprong van de invoergoederen die bij de vervaardiging van de in het vrije verkeer gebrachte veredelingsproducten zijn gebruikt" , die door artikel 613, lid 1, eerste alinea, derde streepje, van de toepassingsverordening wordt voorgeschreven maar waarvoor het inlichtingenblad INF 1 geen enkele ruimte biedt, overbodig. Volgens Rebmann biedt de opgave van alleen het bedrag van de verschuldigde rechten de wederimporteur geen informatie die de houder van de vergunning voor actieve veredeling zou kunnen benadelen.

26. De Commissie is daarentegen van mening dat de bewoordingen van artikel 187, tweede alinea, van het douanewetboek duidelijk zijn, in die zin dat deze bepaling slechts verwijst naar de regels voor de berekening van rechten bij invoer die in het kader van de regeling actieve veredeling van toepassing zijn, en niet naar de procedures voor het vergaren van de gegevens die als basis voor deze berekening dienen. Zij herinnert aan het formele en procedurele karakter van het douanerecht, dat voor de rechtszekerheid in de betrekkingen tussen de overheid en de belastingplichtigen noodzakelijk is. Dit rechtvaardigt volgens haar dat in het hoofdgeding, overeenkomstig artikel 62 van het wetboek, Rebmann niet alleen moet bewijzen dat de auto's terugkerende goederen zijn, maar ook welk deel van de waarde van de voertuigen aan de actieve veredeling is toe te schrijven, waarover bij wederinvoer geen enkel recht mag worden geheven.

27. De Commissie beklemtoont bovendien dat de door de exporteur verschafte gegevens vertrouwelijk zijn en worden beschermd door artikel 15 van het douanewetboek.

28. Ter terechtzitting heeft de Commissie haar stellingname genuanceerd en betoogd dat bij de uitlegging van het douanerecht eveneens rekening moet worden gehouden met het economisch karakter ervan. Aangezien dit recht de bescherming van producenten in de Gemeenschap tegen de invoer uit derde landen ten doel heeft, is de inachtneming van de vertrouwelijkheidsregel gerechtvaardigd.

Antwoord van het Hof

29. Vastgesteld moet worden dat artikel 187, eerste alinea, van het douanewetboek, dat voorziet in de mogelijkheid om veredelingsproducten die oorspronkelijk werden uitgevoerd of wederuitgevoerd na onder een regeling actieve veredeling te zijn geplaatst, vrij van rechten bij invoer opnieuw in te voeren, geenszins vereist dat het de houder van de vergunning voor actieve veredeling is die opnieuw invoert.

30. Ook moet de tweede alinea van dit artikel, volgens welk het "bedrag aan wettelijk verschuldigde rechten bij invoer wordt vastgesteld volgens de bepalingen die in het kader van de regeling actieve veredeling gelden" , zoals de advocaat-generaal in de punten 41 en 42 van zijn conclusie terecht opmerkt, aldus worden uitgelegd dat deze verwijst naar het geheel van de in het kader van de regeling actieve veredeling toepasselijke regels, met inbegrip van de regels betreffende de administratieve samenwerking. Daaruit volgt dat deze bepaling niet voorschrijft dat de wederimporteur van de veredelingsproducten zelf, in alle omstandigheden, alle gegevens moet verschaffen aan de hand waarvan de wettelijk verschuldigde rechten kunnen worden berekend.

31. Deze uitlegging vindt steun in de tekst van artikel 611, lid 2, sub b, van de toepassingsverordening, die voor het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten bij een ander douanekantoor dan een van de kantoren van aanzuivering het gebruik van het inlichtingenblad INF 1 voorschrijft, zonder onderscheid te maken al naar gelang de aangever al dan niet houder is van de vergunning voor actieve veredeling.

32. Artikel 62 van het douanewetboek verzet zich niet tegen een dergelijke uitlegging. Deze bepaling schrijft voor dat een douaneaangifte alle vermeldingen bevat die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven. Het is dus in beginsel de aangever die de gegevens moet verschaffen die nodig zijn voor de berekening van de douanerechten die bij de wederinvoer van veredelingsproducten als terugkerende goederen kunnen worden geheven. Bij de toepassing van dit artikel moet echter noodzakelijkerwijs rekening worden gehouden met het geheel van de bepalingen inzake actieve veredeling, waaronder de regels inzake administratieve samenwerking.

33. Bovendien moet rekening worden gehouden met de algemene bepaling van artikel 2 van de toepassingsverordening, volgens welke de douaneautoriteiten zijn gehouden de tot hun beschikking staande bescheiden en gegevens ambtshalve te verstrekken wanneer degene die een verzoek om een beschikking indient niet in staat is alle voor het nemen van een beslissing op het verzoek benodigde bescheiden en gegevens te verstrekken.

34. Aangenomen moet dus worden dat in een geval als dat van het hoofdgeding, waarin de importeur bewijst dat de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn waarvoor op grond van artikel 848 van de toepassingsverordening de regeling voor terugkerende goederen geldt, maar niet alle gegevens kan verschaffen die nodig zijn voor de berekening van de wettelijk verschuldigde rechten, de douaneautoriteiten de procedure voor administratieve samenwerking van de artikelen 611, lid 2, sub b, en 613 van de toepassingsverordening moeten toepassen.

35. Artikel 15 van het douanewetboek verzet zich niet tegen de toepassing van deze procedure. Deze bepaling maakt immers het doorgeven van gegevens mogelijk "voorzover de douaneautoriteiten daartoe overeenkomstig de geldende bepalingen, [...] gehouden of gemachtigd zijn" . Dit kan juist het geval zijn voor de in artikel 613 van de toepassingsverordening bedoelde gegevens, die door middel van het inlichtingenblad INF 1 door het controlekantoor moeten worden meegedeeld aan de douaneautoriteit die de aangifte aanvaardt, te meer wanneer enkel het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten moet worden meegedeeld.

36. Op de prejudiciële vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 187, tweede alinea, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de importeur heeft bewezen dat de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn waarvoor op grond van artikel 848 van de toepassingsverordening de regeling voor terugkerende goederen geldt, maar niet alle gegevens kan verschaffen die nodig zijn voor de berekening van de wettelijk verschuldigde rechten, de douaneautoriteiten die de aangifte aanvaarden, de procedure voor administratieve samenwerking van de artikelen 611, lid 2, sub b, en 613 van de toepassingsverordening moeten toepassen. Deze autoriteiten moeten zich dus door middel van het inlichtingenblad INF 1 tot het controlekantoor richten, opdat dit kantoor hun het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten meedeelt.

Kosten

37. De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 22 januari 2002 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 187, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de importeur heeft bewezen dat de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn waarvoor op grond van artikel 848 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, de regeling voor terugkerende goederen geldt, maar niet alle gegevens kan verschaffen die nodig zijn voor de berekening van de wettelijk verschuldigde rechten, de douaneautoriteiten die de aangifte aanvaarden, de procedure voor administratieve samenwerking van de artikelen 611, lid 2, sub b, en 613 van verordening nr. 2454/93 moeten toepassen. Deze autoriteiten moeten zich dus door middel van het inlichtingenblad INF 1 tot het controlekantoor richten, opdat dit kantoor hun het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten meedeelt.