Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 april 2004.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 april 2004.

1. Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Werknemers - Erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten - Werkingssfeer van richtlijn 89/48 - Diploma verkregen na opleiding van twee jaar - Daaronder begrepen - Voorwaarden

(Richtlijn 89/48 van de Raad, art. 1, sub a)

2. Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Werknemers - Erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten - Richtlijn 89/48 - Toegang tot of uitoefening van gereglementeerd beroep onder zelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden (artikel 3) - Rechtstreekse werking - Onderwijs - Regeling van ontvangende lidstaat die zonder uitzondering opleiding van ten minste drie jaar verlangt die ten minste twee vakgebieden omvat die voor betrokken activiteit zijn voorgeschreven - Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 89/48 van de Raad, art. 3, eerste alinea, sub a)

3. Handelingen van de instellingen - Richtlijnen - Mogelijkheid voor lidstaat om beperkingen en verplichtingen van niet-uitgevoerde richtlijn jegens particulieren in te roepen - Geen

4. Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Werknemers - Erkenning van diploma's - Richtlijn 92/51 - Toegang tot of uitoefening van gereglementeerd beroep onder zelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden (artikel 3) - Rechtstreekse werking ten gunste van houder van na opleiding van twee jaar verkregen leraarsdiploma

(Richtlijn 92/51 van de Raad, art. 3, eerste alinea, sub a)

1. Artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, moet aldus worden uitgelegd dat een op basis van de vroeger na een opleiding van twee jaar in een lidstaat verkregen kwalificatie voor het betrokken leraarsberoep, wordt gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea van deze bepaling, wanneer de bevoegde autoriteiten van die staat bevestigen dat het na die opleiding van twee jaar verkregen diploma wordt erkend als gelijkwaardig aan het thans na een studie van drie jaar verkregen diploma, en dat in die lidstaat daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het betrokken leraarsberoep zijn verbonden. Het staat aan de nationale rechter te bepalen of, gelet op de door de belanghebbende conform artikel 8, lid 1, van deze richtlijn overgelegde bewijzen, en de nationale bepalingen die gelden voor de beoordeling ervan, is voldaan aan de laatste voorwaarde van artikel 1, sub a, tweede alinea, namelijk dat in de lidstaat van herkomst aan het betrokken diploma dezelfde rechten inzake toegang tot en uitoefening van het beroep zijn verbonden. Deze voorwaarde heeft betrekking op het recht om een gereglementeerd beroep uit te oefenen en niet op de bezoldiging en de overige arbeidsvoorwaarden die gelden in de lidstaat die de gelijkwaardigheid van een oude en een nieuwe opleiding erkent.

(cf. punt 45, dictum 1)

2. Artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, bepaalt dat de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet kan weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien de aanvrager in het bezit is van het diploma dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat diploma in een lidstaat is behaald. Een onderdaan van een lidstaat kan zich hierop niet beroepen tegen met deze richtlijn strijdige nationale bepalingen. Deze richtlijn verzet zich tegen dergelijke bepalingen waar zij voor de erkenning van een in een andere dan de ontvangende lidstaat verkregen of erkende kwalificatie voor het betrokken leraarsberoep zonder uitzondering een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar verlangen die ten minste twee vakgebieden omvat die in de ontvangende lidstaat voor de betrokken onderwijsactiviteit zijn voorgeschreven.

(cf. punt 57, dictum 2)

3. Een lidstaat, die de op hem rustende verplichting om de bepalingen van een richtlijn in zijn nationale rechtsorde om te zetten, niet is nagekomen, kan de uit deze bepalingen voortvloeiende beperkingen niet aanvoeren tegen burgers van de Gemeenschap, zoals hij ook niet van hen kan eisen dat zij de bij deze richtlijn vastgestelde verplichtingen nakomen.

(cf. punt 63)

4. Wanneer richtlijn 92/51 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48, niet binnen de bij artikel 17, lid 1, eerste alinea, ervan gestelde termijn is uitgevoerd, kan een onderdaan van een lidstaat met een beroep op artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 92/51 in de ontvangende lidstaat de erkenning verlangen van een in een andere lidstaat op basis van een opleiding van twee jaar verworven kwalificatie voor het leraarsberoep.

(cf. punt 67, dictum 3)

In zaak C-102/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen

Ingeborg Beuttenmüller

en

Land Baden-Württemberg,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de richtlijnen van de Raad 89/48/EEG van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16) en 92/51/EEG van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48 (PB L 209, blz. 25),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, C. W. A. Timmermans, A. Rosas (rapporteur), A. La Pergola en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: R. Grass,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- I. Beuttenmüller, vertegenwoordigd door T. Weber, Rechtsanwalt,

- de deelstaat Baden-Württemberg, vertegenwoordigd door J. Daur als gemachtigde,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door M. Fruhmann als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia en H. Kreppel als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van

16 september 2003,

het navolgende

Arrest

1. Bij beschikking van 5 maart 2002, ingekomen bij het Hof op 20 maart daaraanvolgend, heeft het Verwaltungsgericht Stuttgart krachtens artikel 234 EG zes prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de richtlijnen van de Raad 89/48/EEG van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16) en 92/51/EEG van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48 (PB L 209, blz. 25).

2. Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen I. Beuttenmüller, een Oostenrijks onderdaan, en de deelstaat Baden-Württemberg betreffende de weigering van het Oberschulamt Stuttgart (hoofdbestuur voor de basisscholen en de scholen voor middelbaar onderwijs van Stuttgart) haar in Oostenrijk behaald diploma van leraar in het basisonderwijs gelijk te stellen met de vereiste lesbevoegdheid voor het basisonderwijs en het middelbaar onderwijs (Grund- und Hauptschulen) van genoemde deelstaat.

Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3. Artikel 39, lid 2, EG bepaalt dat het vrije verkeer van werknemers de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden betreft.

Richtlijn 89/48

4. Blijkens de derde overweging van de considerans van richtlijn 89/48 heeft deze tot doel een methode van erkenning van diploma's in te voeren welke Europese burgers in staat stelt alle beroepsactiviteiten uit te oefenen waarvoor de ontvangende lidstaat een postsecundaire opleiding vereist, voorzover zij in het bezit zijn van dergelijke diploma's die hen op die activiteiten voorbereiden, een studieperiode van ten minste drie jaar afsluiten en in een andere lidstaat zijn uitgereikt.

5. In de vijfde overweging van de considerans van vorengenoemde richtlijn heet het:

"Overwegende dat voor beroepen waarvoor de Gemeenschap het vereiste minimumopleidingsniveau niet heeft vastgesteld, de lidstaten het recht behouden om dat niveau vast te stellen om de kwaliteit van de op hun grondgebied verleende diensten te waarborgen; dat zij, zonder inbreuk te maken op hun verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van het [EG-]Verdrag, een onderdaan van een lidstaat evenwel niet mogen verplichten bepaalde kwalificaties te verwerven die zij over het algemeen slechts vaststellen door verwijzing naar de diploma's die in het kader van hun eigen nationaal onderwijsstelsel worden uitgereikt, terwijl de betrokkene al deze kwalificaties of een deel daarvan reeds in een andere lidstaat heeft verworven; dat elke ontvangende lidstaat waar een beroep is gereglementeerd, dientengevolge verplicht is rekening te houden met in een andere lidstaat verworven kwalificaties en na te gaan of die met de door hem geëiste overeenstemmen."

6. Artikel 1, sub a, van dezelfde richtlijn luidt:

"In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) diploma: alle diploma's, certificaten en andere titels dan wel elk geheel van dergelijke diploma's, certificaten en andere titels:

- afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen,

- waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist, en

- waaruit blijkt dat de houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd beroep in die lidstaat te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,

wanneer de met het diploma, het certificaat of de andere titel afgesloten opleiding overwegend in de Gemeenschap is genoten of wanneer de houder ervan een driejarige beroepservaring heeft opgedaan, gewaarmerkt door de lidstaat die een diploma, een certificaat of een andere titel van een derde land heeft erkend.

Alle diploma's, certificaten en andere titels, dan wel elk geheel van dergelijke diploma's, certificaten en andere titels die door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door een bevoegde autoriteit in die lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend, en daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep zijn verbonden."

7. Artikel 3 van richtlijn 89/48 bepaalt:

"Wanneer in de ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma, mag de bevoegde autoriteit een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien:

a) de aanvrager in het bezit is van het diploma dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een lidstaat behaald is, of

b) de aanvrager dit beroep gedurende twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaren voltijds heeft uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet gereglementeerd is in de zin van artikel 1, onder c, en van de eerste alinea van artikel 1, onder d, en een of meer opleidingstitels bezit:

- die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die staat;

- waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling van hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau in een lidstaat, en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist,

- en die hem op de uitoefening van dit beroep hebben voorbereid.

Alle titels, dan wel elk geheel van dergelijke titels die door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn afgegeven, worden met de in de eerste alinea bedoelde opleidingstitel gelijkgesteld, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door de lidstaat als gelijkwaardig is erkend, mits de andere lidstaten en de Commissie van deze erkenning in kennis zijn gesteld."

8. Artikel 4 van richtlijn 89/48 stelt de ontvangende lidstaat niettegenstaande artikel 3 van deze richtlijn in staat, van de aanvrager te verlangen dat hij een bepaalde beroepservaring aantoont en dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt. Het stelt bepaalde voorschriften en voorwaarden vast voor de maatregelen die deze staat kan opleggen ter compensatie van de lacunes in de opleiding waarvan vorenbedoelde aanvrager doet blijken (hierna: "compensatiemaatregelen").

9. Artikel 8, lid 1, van vorengenoemde richtlijn luidt:

"Als bewijsmiddel dat aan de in de artikelen 3 en 4 gestelde voorwaarden is voldaan, aanvaardt de ontvangende lidstaat de attesten en documenten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden verstrekt en die de betrokkene moet overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag om het betrokken beroep te mogen uitoefenen."

Richtlijn 92/51

10. Het bij richtlijn 92/51 vastgestelde aanvullende stelsel van erkenning van beroepsopleidingen omvat de opleidingniveaus die niet onder het oorspronkelijke algemene stelsel van richtlijn 89/48 vallen dat slechts geldt voor opleidingen op hoger-onderwijsniveau.

11. Artikel 1 van richtlijn 92/51 luidt:

"In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) diploma : alle opleidingstitels dan wel elk geheel van dergelijke titels:

- in een lidstaat afgegeven door een bevoegde instantie die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die staat;

- waaruit blijkt dat de houder met succes heeft gevolgd:

i) hetzij een andere postsecundaire studiecyclus dan die bedoeld in het tweede streepje van artikel 1, onder a, van richtlijn 89/48/EEG, van ten minste één jaar voltijds of van een gelijkwaardige duur deeltijds, en waarvan een van de toelatingsvoorwaarden normaliter een voltooide secundaire studiecyclus is die vereist is voor toelating tot het universitair of hoger onderwijs, alsmede de beroepsopleiding die eventueel in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus word vereist;

ii) hetzij een van de opleidingen vermeld in bijlage C, en

- waaruit blijkt dat de houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd beroep in die lidstaat te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,

wanneer de met deze titel afgesloten opleiding overwegend in de Gemeenschap is genoten of wanneer zij buiten de Gemeenschap is genoten in onderwijsinstellingen die een opleiding verstrekken die voldoet aan de wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften van een lidstaat of wanneer de houder ervan een driejarige beroepservaring heeft opgedaan, gewaarmerkt door de lidstaat die een opleidingstitel van een derde land heeft erkend.

Alle opleidingstitels, dan wel elk geheel van dergelijke titels die door een bevoegde instantie in een lidstaat zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door een bevoegde instantie in die lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend, en daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep zijn verbonden;

[.]

g) gereglementeerde opleiding : alle opleidingen:

- die specifiek gericht zijn op de uitoefening van een bepaald beroep en

- die bestaan uit een studiecyclus, in voorkomend geval aangevuld met een beroepsopleiding, beroepsstage of praktijkervaring, waarvan structuur en niveau zijn vastgesteld bij de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat of door de hiertoe aangewezen instantie worden gecontroleerd of erkend;

[.]"

12. In artikel 3 van vorengenoemde richtlijn heet het:

"Onverminderd de toepassing van richtlijn 89/48/EEG mag, wanneer in de ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma zoals omschreven in deze richtlijn of in richtlijn 89/48/EEG, de bevoegde instantie een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien:

a) de aanvrager in het bezit is van het diploma zoals omschreven in deze richtlijn of in richtlijn 89/48/EEG, dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een lidstaat behaald is

[.]

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea van dit artikel, is de ontvangende lidstaat niet gehouden dit artikel toe te passen indien de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep in dat land afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma zoals omschreven in richtlijn 89/48/EEG, voor de afgifte waarvan onder andere de voorwaarde geldt dat met succes een postsecundaire studiecyclus van meer dan vier jaar is gevolgd."

13. Ingevolge artikel 4 van richtlijn 92/51 mag de ontvangende lidstaat niettegenstaande artikel 3 van deze richtlijn van de aanvrager verlangen dat hij een bepaalde beroepservaring aantoont en dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt. Het stelt bepaalde voorschriften en voorwaarden vast voor de eventueel opgelegde compensatiemaatregelen. Artikel 4, lid 1, sub a, eerste streepje, van deze richtlijn stelt dat wanneer de duur van de opleiding waarvan de aanvrager doet blijken, krachtens artikel 3, sub a, van vorengenoemde richtlijn ten minste één jaar korter is dan die welke in de ontvangende lidstaat is vereist, de duur van de vereiste beroepservaring niet meer mag bedragen dan "het dubbele van de ontbrekende opleidingsperiode, wanneer deze periode betrekking heeft op een postsecundaire studiecyclus en/of op een onder toezicht van een stageleider met succes gevolgde en met een examen afgesloten beroepsstage".

14. Artikel 12, lid 1, van richtlijn 92/51 bepaalt:

"Als bewijsmiddel dat aan de in de artikelen 3 tot en met 9 gestelde voorwaarden is voldaan, aanvaardt de ontvangende lidstaat de documenten die door de bevoegde instanties van de lidstaten worden verstrekt en die de betrokkene moet overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag om het betrokken beroep te mogen uitoefenen."

Bepalingen van nationaal recht

15. In Duitsland behoort de regelgeving betreffende de leraarsopleiding en het leraarsberoep hoofdzakelijk tot de bevoegdheid van de deelstaten. De verwijzende rechter stelt dat de hiernavolgende bepalingen die van toepassing zijn in de deelstaat Baden-Württemberg voor het onderzoek van het hoofdgeding relevant zijn.

16. De bepalingen betreffende de erkenning van de kwalificaties voor het leraarsberoep zijn te vinden in de Verordnung des Kultusministeriums zur Umsetzung der Richtlinie 89/48/EWG [.] für Lehrerberufe (besluit van het ministerie van Cultuur tot omzetting van richtlijn 89/48/EEG voor het leraarsberoep), van 15 augustus 1996 (GBl. blz. 564; hierna: "EU-EWR-LehrerVO"). Deze verordening werd vastgesteld op grond van § 28 a, lid 1, van het Landesbeamtengesetz (wet van de deelstaat houdende het statuut van het openbaar ambt), in de versie die op 19 maart 1996 is gepubliceerd (GBl. blz. 286; hierna: "LBG"). Deze bepaling luidt:

"28 a - Lesbevoegdheid naar Europees recht

(1) De lesbevoegdheid kan eveneens worden verkregen op basis van

1. richtlijn 89/48/EEG [.], of van

2. richtlijn 92/51/EEG [.]

Nadere uitvoeringsbepalingen worden door de bevoegde ministeries in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Financiën bij wege van Rechtsverordnung vastgesteld."

17. In § 1 EU-EWR-LehrerVO heet het:

"§ 1 - Erkenning

(1) De lesbevoegdheid die in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de Europese Economische Ruimte na een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar is verkregen of erkend met een diploma in de zin van richtlijn 89/48/EEG [.], wordt op verzoek erkend als lesbevoegdheid in het openbaar onderwijs in Baden-Württemberg, wanneer

1. de aanvrager onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de Europese Economische Ruimte,

2. de bevoegdheid zich uitstrekt tot ten minste twee voor het betrokken leraarschap in Baden-Württemberg voorgeschreven lesvakken,

3. de aanvrager in woord en schrift beschikt over de voor het onderwijs in Baden-Württemberg vereiste kennis van het Duits,

4. de voor het diploma van de aanvrager in de zin van artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48/EEG vereiste opleiding geen wezenlijke wetenschappelijke, didactische, pedagogische of praktische tekorten vertoont tegenover de opleiding in Baden-Württemberg, en

5. de duur van de vereiste opleiding voor het diploma in de zin van artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48/EEG niet meer dan een jaar korter is dan de voor de uitoefening van het leraarsberoep in het betrokken type onderwijs in Baden-Württemberg voorgeschreven opleidingsduur.

(2) Indien de opleiding inhoudelijk niet voldoet aan de vereisten van lid 1, punt 4, dan kan van de aanvrager worden verlangd, dat hij naar keuze een aanpassingsstage doorloopt of slaagt voor een proeve van bekwaamheid.

(3) Indien de opleidingsduur niet voldoet aan de vereisten van lid 1, punt 5, dan kan van de aanvrager worden verlangd dat hij het bewijs levert van zijn beroepservaring.

(4) Van de aanvrager mag slechts een maatregel in de zin van lid 2 of een bewijs in de zin van lid 3 worden verlangd. Wanneer het tekort zowel de inhoud (lid 1, punt 4) als de opleidingsduur betreft (lid 1, punt 5), kan alleen worden verlangd dat het inhoudelijke tekort overeenkomstig lid 2 wordt gecompenseerd."

18. § 5 EU-EWR-LehrerVO bepaalt:

"§ 5 - Beslissingen

(1) De beslissing over de aanvraag wordt de aanvrager uiterlijk vier maanden na overlegging van alle documenten meegedeeld; worden bijkomende documenten verlangd, dan wordt deze termijn verlengd met de termijn die nodig is om het dossier te vervolledigen. Het besluit moet met redenen zijn omkleed en de beroepsmogelijkheden aangeven.

(2) Het besluit bevat de indeling van de beroepsactiviteit en opleiding van de aanvrager in de overeenkomstige categorie als leraar in het onderwijs in Baden-Württemberg. Voorts bevat het in voorkomend geval:

1. de vaststelling of de voor de uitoefening van het leraarsberoep in Baden-Württemberg voorgeschreven opleidingstijd meer dan een jaar langer is,

2. een vaststelling over wezenlijke tekorten in de vakken van het voorgelegde bekwaamheidsattest of wezenlijke niet-gedekte gebieden van de beroepsactiviteit met een lijst van de ontbrekende gebieden,

3. een mededeling over

a) de duur en wezenlijke inhoud van een mogelijke aanpassingsstage alsook

b) de toetsen van een mogelijke proeve van bekwaamheid."

19. § 6 EU-EWR-LehrerVO luidt:

"§ 6 - Erkenning

(1) Indien het onderzoek aantoont, dat er geen tekorten zijn of wanneer de proeve van bekwaamheid of de aanpassingsstage met goed gevolg worden afgelegd respectievelijk doorlopen, of indien bij tekorten in tijdsduur blijkt van de vereiste beroepservaring, en bovendien de noodzakelijke kennis van het Duits overeenkomstig § 2 wordt aangetoond, wordt de lesbevoegdheid erkend. Van deze vaststelling krijgt de aanvrager een attest van het ministerie van Cultuur.

(2) In het erkenningsbesluit wordt erop gewezen, dat erkenning geen aanspraak op aanstelling meebrengt."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

20. Beuttenmüller, verzoekster in het hoofdgeding, is in 1958 geboren. Na haar eindexamen middelbaar onderwijs volgde zij een studie aan de pedagogische academie van het aartsbisdom Wenen (Oostenrijk). Op 6 juni 1978 heeft zij het diploma van leraar basisonderwijs behaald, na een studie van vier semesters die hoofdzakelijk betrekking had op het onderwijs van vreemde talen en artistieke vorming.

21. Van 1978 tot 1988 was Beuttenmüller in Oostenrijk als lerares in het basisonderwijs werkzaam. Vanaf 1 februari 1981 was zij met "Karenzurlaub", een maatregel van moederschapsbescherming.

22. Sinds 1991 is Beuttenmüller als lerares in Baden-Württemberg werkzaam. Eerst werkte zij voor een kerkelijke instelling voor jonge migranten. Sinds 6 december 1993 stelt de deelstaat Baden-Württemberg haar tewerk als leraar in het openbare onderwijs.

23. Tot 30 juli 1996 was Beuttenmüller conform Richtlinie des Finanzministeriums Baden-Württemberg über die Eingruppierung der im Angestelltenverhältnis beschäftigten Lehrkräfte des Landes (richtsnoer van het ministerie van Financiën van het Land Baden-Württemberg aangaande de indeling van leraars in dienst van de deelstaat), ingedeeld in de rang Vb van de door de Bundesangestelltentarifvertrag (federale collectieve overeenkomst betreffende de werknemers in de openbare sector; hierna: "BAT") vastgestelde salarisschaal. Met ingang van die datum werd zij in de hogere rang IVb van de BAT ingedeeld.

24. Bij brief van 16 maart 1998 heeft Beuttenmüller het Oberschulamt Stuttgart verzocht om gelijkstelling van haar in Oostenrijk behaalde diploma van leraar in het basisonderwijs met een door de deelstaat Baden-Württemberg afgegeven diploma alsook bevordering naar de rang III van de BAT.

25. Bij op 26 augustus 1999 aan Beuttenmüller betekend besluit heeft het Oberschulamt Stuttgart dit verzoek afgewezen. Op 21 november 2000 heeft voormeld Oberschulamt eveneens het door belanghebbende tegen dit besluit ingediende bezwaar afgewezen.

26. Beuttenmüller heeft op 20 december 2000 bij het Verwaltungsgericht Stuttgart beroep ingesteld en het Verwaltungsgericht verzocht:

- primair, "het besluit van het Oberschulamt Stuttgart van 26 augustus 1999, in de vorm van de beschikking op bezwaar van het Oberschulamt Stuttgart van 21 november 2000, nietig te verklaren en verweerder te gelasten verzoeksters na twee jaar opleiding in Oostenrijk verkregen lesbevoegdheid gelijk te stellen met de lesbevoegdheid voor het basisonderwijs en het middelbaar onderwijs in Baden-Württemberg";

- subsidiair, "het besluit van het Oberschulamt Stuttgart van 26 augustus 1999, in de vorm van de beschikking op bezwaar van het Oberschulamt Stuttgart van 21 november 2000, nietig te verklaren en vast te stellen, dat verweerder het verzoekster mogelijk moet maken door compensatiemaatregelen (aanpassingsstage, proeve van bekwaamheid, enz.) te voldoen aan de voorwaarden voor de verlangde gelijkstelling."

27. In de verwijzingsbeschikking zet het Verwaltungsgericht Stuttgart uiteen dat de afwijzing van het verzoek van Beuttenmüller conform is aan de toepasselijke bepalingen van nationaal recht. Zij voldeed immers niet aan het volgens de EU-EWR-LehrerVO noodzakelijke vereiste dat de aanvrager een postsecundaire opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd. Hierbij kan zelfs buiten beschouwing blijven of de pedagogische academie van het aartsbisdom Wenen als instelling voor hoger onderwijs of als een andere instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau kan worden beschouwd in de zin van artikel 1, sub a, tweede streepje, van richtlijn 89/48.

28. Het Verwaltungsgericht Stuttgart erkent niettemin dat een aanspraak op erkenning respectievelijk gelijkstelling van Beuttenmüllers in Oostenrijk verworven kwalificatie rechtstreeks kan worden gebaseerd op de twee in § 28 a LBG genoemde richtlijnen, te weten de richtlijnen 89/48 en 92/51. Het is van mening dat er in dat geval een aantal problemen rijzen inzake de uitlegging van de relevante bepalingen van deze twee richtlijnen.

29. Wat richtlijn 89/48 betreft, is het Verwaltungsgericht Stuttgart van mening dat de gelijkstellingsclausule van artikel 1, sub a, tweede alinea, ervan eventueel toepassing kan vinden op de door Beuttenmüller in Oostenrijk gevolgde opleiding van slechts twee jaar. Volgens een door verzoekster aan het administratieve dossier toegevoegde standpuntbepaling van het Oostenrijkse Bondsministerie van Onderwijs en Cultuur van 10 augustus 1998 werd de opleiding tot leraar basisonderwijs aan de pedagogische academies van Oostenrijk per 1 september 1985 verlengd van vier tot zes studiesemesters. De afgestudeerden van de "oude" opleiding van vier semesters kregen wat de toegang tot en de uitoefening van het beroep betreft, dezelfde rechten als de afgestudeerden van de "nieuwe" opleiding van zes semesters. De standpuntbepaling stelt dat "dus ook voor de opleiding van vier semesters aan de voorwaarden voor de toepassing van de gelijkstellingsclausule van richtlijn [89/48] lijkt te zijn voldaan".

30. In dit verband haalt het Verwaltungsgericht Stuttgart eveneens de hiernavolgende passage aan uit een standpuntbepaling van de Europese Commissie van 4 november 1998 in bijlage bij het dossier van Beuttenmüller:

"Wanneer een opleiding wordt vervangen door een studie aan een instelling voor hoger onderwijs van drie jaar, kunnen de houders van het ,vroegere' diploma volgens de Commissie onder richtlijn 89/48/EEG vallen, voorzover de nationale bepalingen uitdrukkelijk erkennen, dat de betrokken opleiding wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de opleiding waarvoor het ,nieuwe' diploma wordt afgegeven, en daaraan dezelfde rechten inzake de beroepsuitoefening zijn verbonden."

31. Het Verwaltungsgericht Stuttgart betwijfelt nochtans of de gelijkstellingsclausule in het geval van Beuttenmüller van toepassing is. Het merkt in de eerste plaats op dat verzoekster haar hele opleiding in Oostenrijk heeft gevolgd en dat artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48 kennelijk verwijst naar een in een andere lidstaat gevolgde opleiding die in de betrokken lidstaat, in casu Oostenrijk, als gelijkwaardig wordt erkend.

32. In de tweede plaats is de verwijzende rechter van mening dat de standpuntbepaling van het Oostenrijkse Bondsministerie van Onderwijs en Cultuur van 10 augustus 1998 onverbindend is. De stelling dat de afgestudeerden van de "oude" opleiding dezelfde rechten genieten inzake de uitoefening in Oostenrijk van het beroep van leraar in het basisonderwijs als de afgestudeerden van de "nieuwe" opleiding, vindt steun in de bewoordingen van de brief van 8 april 1999 van de Stadtschulrat Wien aan verzoekster. Volgens de verwijzende rechter blijkt uit deze brief dat de twee opleidingen voor de toegang tot een betrekking weliswaar als gelijkwaardig zijn erkend, doch geeft alleen een opleiding van zes semesters tot leraar in het Oostenrijkse basis- en middelbaar onderwijs recht op indeling in de rang L2a2 van de toepasselijke salarisschaal. Leraars met een opleiding van niet meer dan vier semesters moeten om in deze hogere rang te worden ingedeeld, een bijkomende opleiding volgen en een examen afleggen over bepaalde vakken uit het leerprogramma van de pedagogische academies.

33. Wat richtlijn 92/51 betreft, stelt het Verwaltungsgericht Stuttgart vast dat deze tot op de dag van de verwijzingsbeschikking niet in nationaal recht is omgezet. Het Verwaltungsgericht Stuttgart vraagt zich dus af of de bepalingen van deze richtlijn rechtstreeks kunnen worden toegepast. Daarenboven werpt het de vraag op of rekening kan worden gehouden met de stageperiode om aan te tonen dat de totale duur van de postsecundaire opleiding om leraar in de deelstaat Baden-Württemberg te kunnen worden, meer dan vier jaar bedraagt. In dat geval zou artikel 3, laatste alinea, van richtlijn 92/51 in de weg kunnen staan aan de toepassing van de in bedoeld artikel vastgestelde regeling.

34. Gelet op het voorgaande, heeft het Verwaltungsgericht Stuttgart besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

"1) Heeft artikel 3, juncto artikel 4, van richtlijn 89/48/EEG rechtstreekse werking in die zin dat een onderdaan van een lidstaat zich bij een niet-richtlijnconforme omzetting in nationaal recht rechtstreeks op de bepalingen van de richtlijn kan beroepen?

2) Heeft artikel 3, juncto artikel 4, van richtlijn 92/51/EEG rechtstreekse werking in die zin dat een onderdaan van een lidstaat zich, wanneer niet tijdig uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld, op de bepalingen van de richtlijn kan beroepen tegen elk nationaal voorschrift dat niet met de richtlijn in overeenstemming is?

In geval van een bevestigend antwoord op de eerste en/of de tweede vraag:

3) Verzet richtlijn 89/48/EEG of richtlijn 92/51/EEG zich tegen een nationale wettelijke regeling (in casu EU-EWR-LehrerVO tot omzetting van richtlijn 89/48/EEG voor het leraarsberoep) die voor de erkenning van een in een andere lidstaat van de Europese Unie verkregen of erkende lesbevoegdheid

a) zonder uitzondering een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar verlangt,

b) verlangt dat de lesbevoegdheid geldt voor ten minste twee voor de betrokken onderwijsbetrekking in Baden-Württemberg voorgeschreven lesvakken?

In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag:

4) Moet artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48/EEG dan aldus worden uitgelegd, dat de op basis van de vroegere opleiding van twee jaar in Oostenrijk verkregen lesbevoegdheid voor het basisonderwijs wordt gelijkgesteld met een diploma in de zin van artikel 1, sub a, eerste alinea, van richtlijn 89/48/EEG, wanneer de bevoegde autoriteit in Oostenrijk bevestigt, dat het na de opleiding van twee jaar verkregen certificaat voor de toepassing van artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48/EEG als gelijkwaardig wordt erkend aan het thans na drie jaar studie verkregen diploma (certificaat) en in Oostenrijk daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het leraarsberoep in het basisonderwijs zijn verbonden?

In geval van een bevestigend antwoord op de tweede vraag:

5) Moet artikel 3, [laatste alinea,] van richtlijn 92/51/EEG, wat de erkenning van lesbevoegdheid betreft, aldus worden uitgelegd dat de daarin bedoelde ,postsecundaire studiecyclus van meer dan vier jaar' alleen de voorgeschreven hogere opleiding (studie aan een instelling voor hoger onderwijs) omvat, of aldus dat bij de ,postsecundaire studiecylus van meer dan vier jaar' ook de stage (,Lehramtsreferendariat') meetelt?

6) Ingeval artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 92/51/EEG van toepassing is op de na de opleiding (aan een instelling voor hoger onderwijs) van slechts twee jaar in Oostenrijk verkregen lesbevoegdheid:

Indien richtlijn 92/51/EEG niet binnen de bij artikel 17 van [deze] richtlijn gestelde termijn is omgezet, kan dan op grond van artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 92/51/EEG aanspraak worden gemaakt op gelijkstelling van de in een lidstaat verworven lesbevoegdheid met de overeenkomstige lesbevoegdheid in de ontvangende lidstaat, zonder dat de ontvangende lidstaat eerst - wanneer aan de voorwaarden daarvoor is voldaan - een compensatiemaatregel in de zin van artikel 4 van richtlijn 92/51/EEG kan verlangen?"

De prejudiciële vragen

35. Met deze vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een onderdaan van een lidstaat aan wie na een opleiding van twee jaar in zijn lidstaat van herkomst lesbevoegdheid is verleend, met een rechtstreeks beroep op de bepalingen van de richtlijnen 89/48 of 92/51 van de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat kan verlangen dat zij erkent dat hij in de scholen van deze lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de eigen onderdanen het leraarsberoep kan uitoefenen.

36. Vooraf zij eraan herinnerd dat met name blijkens de eerste overweging van de considerans van de richtlijnen 89/48 en 92/51 de verwijdering binnen de Gemeenschap van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten de voornaamste doelstelling van deze richtlijnen vormt. Deze overwegingen van de considerans benadrukken onder meer dat het vrije verkeer van personen en diensten de onderdanen van de lidstaten de mogelijkheid verschaft om als zelfstandige of loontrekkende een beroep uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waar zij hun beroepskwalificaties hebben verworven. Uit de derde en de vierde overweging van de considerans van richtlijn 89/48 volgt tevens dat het algemeen stelsel van erkenning van diploma's tot doel heeft het de burgers uit de Gemeenschap gemakkelijker te maken alle beroepsactiviteiten uit te oefenen waarvoor de ontvangende lidstaat een bepaalde opleiding vereist. De achttiende overweging van de considerans van richtlijn 92/51 bevestigt verder dat het bij deze richtlijn ingevoerde algemeen stelsel van erkenning van diploma's net als het eerste, bij richtlijn 89/48 ingevoerde algemeen stelsel tot doel heeft de belemmeringen van de toegang tot de gereglementeerde beroepen op te heffen.

37. Om te bepalen of in omstandigheden als deze van het hoofdgeding de voorwaarden voor de rechtstreekse werking van de relevante bepalingen van richtlijn 89/48 zijn vervuld, moet eerst de vierde prejudiciële vraag worden onderzocht. Deze heeft betrekking op de uitlegging van artikel 1, sub a, tweede alinea, van voornoemde richtlijn. Blijkens de titel van deze richtlijn voorziet zij immers in een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, terwijl in het onderhavige geval de opleiding van verzoekster in het hoofdgeding in Oostenrijk slechts twee jaar duurde. Indien de vierde vraag ontkennend wordt beantwoord, zou de belanghebbende zich dus niet op de door deze richtlijn toegekende rechten kunnen beroepen.

De vierde vraag

38. Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48 aldus moet worden uitgelegd dat de op basis van de vroegere opleiding van twee jaar in Oostenrijk verkregen lesbevoegdheid voor het basisonderwijs, wordt gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea van dezelfde bepaling, wanneer de bevoegde autoriteiten van die lidstaat bevestigen, dat het na de opleiding van twee jaar verkregen diploma als gelijkwaardig wordt erkend aan het thans na drie jaar studie verkregen diploma, en dat in die lidstaat daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het leraarsberoep zijn verbonden.

39. Beuttenmüller, de Oostenrijkse regering en de Commissie stellen dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, terwijl de deelstaat Baden-Württemberg lijkt te stellen dat de gelijkstellingsclausule van artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48 niet kan gelden voor een in een Oostenrijkse pedagogische academie verstrekte opleiding van twee jaar. De deelstaat Baden-Württemberg is van mening dat deze bepaling hoe dan ook niet toepasselijk is in het hoofdgeding. Beuttenmüller en de Oostenrijkse regering zijn een andere mening toegedaan. De Commissie stelt dat het aan de nationale rechter staat, te bepalen of in het hoofdgeding aan de voorwaarden van de richtlijn voor de gelijkstelling van diploma's is voldaan.

40. In dit verband zij eraan herinnerd dat het begrip "diploma" in de zin van richtlijn 89/48 is omschreven in artikel 1, sub a, ervan, dat twee alinea's telt. De eerste alinea vermeldt de voorwaarden waaraan de diploma's, certificaten en andere titels moeten voldoen om een dergelijk "diploma" te zijn, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen op de voorwaarde aangaande de minimumduur van de postsecundaire studiecyclus die met een dergelijk diploma wordt afgesloten. Ingevolge de tweede alinea van deze bepaling worden alle diploma's, certificaten en andere titels die niet voldoen aan de voorwaarden van de eerste alinea, toch met een diploma in de zin van die alinea gelijkgesteld, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zij moeten door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn afgegeven tot afsluiting van een in de Gemeenschap gevolgde opleiding. Bovendien moet een dergelijke opleiding door die bevoegde autoriteit als gelijkwaardig zijn erkend, en aan voornoemd diploma, certificaat of titel moeten in die lidstaat dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep zijn verbonden.

41. Vastgesteld moet worden dat aan de in het vorige punt genoemde voorwaarden is voldaan door een diploma zoals het in Oostenrijk afgegeven diploma tot afsluiting van een opleiding van twee jaar die volledig in die lidstaat werd gevolgd, nu de bevoegde autoriteit bevestigt dat dit diploma als gelijkwaardig wordt erkend aan het thans na drie jaar studie verkregen diploma en dat in die lidstaat daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het leraarsberoep zijn verbonden. De uitdrukking "in de Gemeenschap gevolgde opleiding" omvat namelijk zowel de opleiding die volledig werd gevolgd in de lidstaat die het betrokken diploma of certificaat heeft afgegeven als die welke geheel of gedeeltelijk in een andere lidstaat werd gevolgd.

42. Deze uitlegging van artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48, die rechtstreeks uit de bewoordingen van deze bepaling volgt, vindt steun in het op 15 februari 1996 door de Commissie gepubliceerde "Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van de toepassing van het algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's, opgesteld op grond van artikel 13 van richtlijn 89/48/EEG [COM(96) 46 def.]". Punt III, sub v, van dit verslag stelt dat artikel 1, sub a, tweede alinea, van vorengenoemde richtlijn erin is opgenomen om rekening te houden met personen die geen postsecundaire studiecyclus van drie jaar hebben volbracht, maar die kwalificaties bezitten die hen dezelfde rechten inzake beroepsuitoefening verlenen als wanneer zij die studiecyclus hadden volbracht. Blijkens punt III, sub vi, komen dergelijke situaties in verschillende lidstaten voor. Uit het verslag blijkt bovendien dat deze bepaling ook geldt indien een lidstaat een opleiding die niet onder voornoemd artikel 1, sub a, eerste alinea valt, vervangt door een opleiding die met een diploma in de zin van die alinea wordt afgesloten, mits althans de nationale wettelijke regeling uitdrukkelijk erkent dat de oude opleiding gelijkwaardig aan de nieuwe opleiding is, en aan de houders van een oud diploma dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het betrokken beroep worden verleend als aan de houders van een nieuw diploma.

43. Wat betreft de twijfels van de verwijzende rechter en de deelstaat Baden-Württemberg in de loop van deze procedure over de vraag of is voldaan aan de laatste voorwaarde van artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48, staat het niet aan het Hof om in een prejudiciële zaak hierover uitspraak te doen. Het staat aan de nationale rechter om, gelet op de door de belanghebbende conform artikel 8, lid 1, van de richtlijn overgelegde bewijsmiddelen, en de nationale bepalingen die gelden voor de beoordeling ervan, uit te maken of in het hoofdgeding aan deze voorwaarde is voldaan.

44. Niettemin dient te worden gepreciseerd dat, zoals de Oostenrijkse regering terecht opmerkt, deze voorwaarde betrekking heeft op het recht om een gereglementeerd beroep uit te oefenen en niet op de bezoldiging en de overige arbeidsvoorwaarden die gelden in de lidstaat die de gelijkwaardigheid van een oude en een nieuwe opleiding erkent. Dat in artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48 sprake is van "dezelfde rechten inzake [.] uitoefening" van een gereglementeerd beroep is immers specifiek bedoeld om ervoor te zorgen dat mensen het recht behouden het betrokken beroep uit te oefenen hoewel hun diploma's of certificaten thans niet langer toegang tot dit beroep verlenen op het grondgebied van de lidstaat die deze heeft afgegeven of erkend. Deze uitlegging stemt overeen met de doelstelling van de bescherming van verworven rechten, die ten grondslag ligt aan artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48. Zij vindt eveneens steun in het gebruik van het voegwoord "of" in de bewoordingen van deze bepaling, waardoor een onderscheid wordt gemaakt tussen "de toegang [.] tot een gereglementeerd beroep" en de "uitoefening" ervan.

45. Derhalve moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48 aldus moet worden uitgelegd dat de vroeger op basis van een opleiding van twee jaar in Oostenrijk verworven kwalificatie voor het betrokken leraarsberoep, wordt gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea van deze bepaling, wanneer de bevoegde autoriteiten van die lidstaat bevestigen dat het na een opleiding van twee jaar verkregen diploma wordt erkend als gelijkwaardig aan het thans na een studie van drie jaar verkregen diploma en dat in die lidstaat daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het betrokken leraarsberoep zijn verbonden. Het staat aan de nationale rechter te bepalen of, gelet op de door de belanghebbende conform artikel 8, lid 1, van deze richtlijn overgelegde bewijsmiddelen, en de nationale bepalingen die gelden voor de beoordeling ervan, in het hoofdgeding aan de laatste voorwaarde van voornoemd artikel 1, sub a, tweede alinea, is voldaan. Deze voorwaarde heeft betrekking op het recht om een gereglementeerd beroep uit te oefenen en niet op de bezoldiging en de overige arbeidsvoorwaarden die gelden in de lidstaat die de gelijkwaardigheid van een oude en een nieuwe opleiding erkent.

De eerste en de derde vraag

46. Met de eerste en de derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een onderdaan van een lidstaat zich op de artikelen 3 en 4 van richtlijn 89/48, in hun onderlinge samenhang beschouwd, kan beroepen tegen nationale bepalingen die in strijd met de richtlijn zijn en of deze richtlijn zich verzet tegen bepalingen, zoals deze van de EU-EWR-LehrerVO, die wat het leraarsberoep betreft richtlijn 89/48 in nationaal recht omzetten, voorzover deze nationale bepalingen voor de erkenning van een in een andere lidstaat verkregen of erkende lesbevoegdheid zonder uitzondering een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar verlangen die ten minste twee lesvakken omvat die in de ontvangende lidstaat voor de betrokken onderwijsactiviteit zijn voorgeschreven.

47. Beuttenmüller, de Oostenrijkse regering en de Commissie zijn van mening dat richtlijn 89/48 bij de EU-EWR-LehrerVO niet naar behoren is omgezet en stellen dat een onderdaan van een lidstaat met een beroep op artikel 3, sub a, ervan kan verlangen dat met deze richtlijn strijdige nationale bepalingen buiten toepassing worden gelaten. De deelstaat Baden-Württemberg voert aan dat de EU-EWR-LehrerVO in alle opzichten in overeenstemming met de richtlijn is, zodat de bepalingen van de richtlijn geen rechtstreekse werking kunnen hebben.

48. Er zij aan herinnerd dat artikel 3, sub a, van richtlijn 89/48 bepaalt dat de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de eigen onderdanen gelden, niet mag weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, wanneer de aanvrager in het bezit is van het diploma dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om op zijn grondgebied tot dit beroep te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een lidstaat is behaald.

49. Blijkens punt 40 van het onderhavige arrest omvat de met name in artikel 3, sub a, van richtlijn 89/48 gebruikte term "diploma" voor de toepassing van richtlijn 89/48 niet enkel de diploma's, certificaten en andere titels die aan de voorwaarden van artikel 1, sub a, eerste alinea, van deze richtlijn voldoen, maar eveneens die welke krachtens de tweede alinea van deze bepaling hiermee worden gelijkgesteld. Conform voornoemd artikel 3, sub a, dient de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat derhalve de beroepskwalificaties te erkennen die toegang tot een gereglementeerd beroep verlenen wanneer de aanvrager in het bezit is van een in de zin van artikel 1, sub a, tweede alinea, van deze richtlijn gelijkgesteld diploma, zelfs indien met dit diploma een opleiding is afgesloten van minder dan drie jaar en/of als de desbetreffende studie niet aan een instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau is gevolgd.

50. Hieruit volgt dat richtlijn 89/48, en in het bijzonder artikel 3, sub a, ervan, zich verzet tegen nationale bepalingen, zoals die van de EU-EWR-LehrerVO, die voor de erkenning van de kwalificatie voor het leraarsberoep zonder uitzondering een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar verlangen.

51. Richtlijn 89/48 verzet zich eveneens tegen nationale bepalingen die de erkenning van een in een andere lidstaat verworven beroepskwalificatie afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de opleiding een specifieke inhoud heeft, zoals de bepalingen van de EU-EWR-LehrerVO, die vereisen dat de opleiding waarvan de aanvrager doet blijken twee voor de betrokken onderwijsactiviteit in Baden-Württemberg voorgeschreven lesvakken omvat.

52. De Commissie heeft inderdaad terecht benadrukt dat uit het bij richtlijn 89/48 vastgestelde stelsel van wederzijdse erkenning van diploma's niet volgt dat de door andere lidstaten afgegeven diploma's het bewijs vormen van een gelijksoortige of vergelijkbare opleiding als deze welke in de ontvangende lidstaat is voorgeschreven. Overeenkomstig dit systeem wordt een diploma niet erkend wegens de intrinsieke waarde van de hiermee afgesloten opleiding, maar wel omdat het diploma in de lidstaat waar het werd afgegeven of erkend, toegang verleent tot een gereglementeerd beroep. Verschillen in de organisatie of inhoud van de in een andere lidstaat verworven lerarenopleiding ten opzichte van die welke in de ontvangende lidstaat wordt verstrekt, kunnen geen grond opleveren voor de weigering om de beroepskwalificatie te erkennen. Hoogstens kunnen deze verschillen, zo zij belangrijk zijn, rechtvaardigen dat de ontvangende lidstaat conform artikel 4 van de voornoemde richtlijn, verlangt dat de aanvrager zich aan een van de twee in deze bepaling vastgestelde compensatiemaatregelen onderwerpt.

53. In het hoofdgeding staat vast dat § 1, lid 1, punt 2, van de EU-EWR-LehrerVO de erkenning van de lesbevoegdheid afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de in een andere lidstaat gevolgde opleiding ten minste twee voor de betrokken onderwijsactiviteit in de ontvangende lidstaat voorgeschreven lesvakken omvat, zelfs indien de aanvrager enkel les wenst te geven in één lesvak waarvoor hij is opgeleid. Deze voorwaarde kan een groot aantal onderdanen uit de Gemeenschap verhinderen leraar te worden in de betrokken ontvangende lidstaat, hoewel zij over de nodige kwalificaties beschikken om dit beroep in hun lidstaat van herkomst uit te oefenen. Bovendien komt deze voorwaarde neer op de eis dat de in een andere dan de ontvangende lidstaat gevolgde opleiding overeenkomt of vergelijkbaar is met deze welke in de ontvangende lidstaat wordt verstrekt, wat kennelijk in strijd is met het bij richtlijn 89/48 vastgestelde stelsel van erkenning van diploma's en de duidelijke bewoordingen van artikel 3, sub a, ervan.

54. Volgens de rechtspraak van het Hof kunnen particulieren zich evenwel in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, voor de nationale rechter op die bepalingen beroepen tegenover de staat, wanneer deze heeft verzuimd binnen de gestelde termijn aan de richtlijn uitvoering te geven, dan wel dit op onjuiste wijze heeft gedaan (zie met name arresten van 22 juni 1989, Fratelli Costanzo, 103/88, Jurispr. blz. 1839, punt 29; 10 september 2002, Kügler, C-141/00, Jurispr. blz. I-6833, punt 51, en 20 mei 2003, Österreichischer Rundfunk e.a., C-465/00, C-138/01 en C-139/01, Jurispr. blz. I-4989, punt 98).

55. In dit verband vormt artikel 3, sub a, van richtlijn 89/48 een bepaling waarvan de inhoud onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is. Particulieren kunnen zich dus voor de nationale rechter op deze bepaling beroepen teneinde met deze richtlijn strijdige nationale bepalingen buiten toepassing te doen verklaren.

56. Wat artikel 4 van richtlijn 89/48 betreft, moet worden opgemerkt dat in het hoofdgeding de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat Beuttenmüller geen enkele compensatiemaatregel als bedoeld in dit artikel heeft opgelegd. In die omstandigheden behoeft het Hof zich over de uitlegging van deze bepaling niet uit te spreken.

57. Gelet op een en ander, moet op de eerste en de derde vraag worden geantwoord dat een onderdaan van een lidstaat zich op artikel 3, sub a, van richtlijn 89/48 kan beroepen tegen met deze richtlijn strijdige nationale bepalingen. Deze richtlijn verzet zich tegen dergelijke bepalingen wanneer zij voor de erkenning van een in een andere dan de ontvangende lidstaat verkregen of erkende kwalificatie voor het betrokken leraarsberoep zonder uitzondering een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar verlangen die ten minste twee lesvakken omvat die in de ontvangende lidstaat voor de betrokken onderwijsactiviteit zijn voorgeschreven.

De tweede, de vijfde en de zesde vraag

58. Met de tweede, de vijfde en de zesde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht en die de uitlegging van de artikelen 3 en 4 van richtlijn 92/51 betreffen, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, indien deze richtlijn niet binnen de termijn van artikel 17, lid 1, eerste alinea, ervan is omgezet, een onderdaan van een lidstaat met een beroep op artikel 3, sub a, van voornoemde richtlijn in de ontvangende lidstaat de erkenning kan verkrijgen van een lesbevoegdheid, zoals deze die op basis van een opleiding van twee jaar in Oostenrijk is verworven, dan wel of deze mogelijkheid is uitgesloten, vanwege de toepassing in het hoofdgeding van de afwijking als bedoeld in artikel 3, laatste alinea, of afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de aanvrager zich vooraf aan een van de twee compensatiemaatregelen van artikel 4 van de richtlijn onderwerpt.

59. Er zij aan herinnerd dat, volgens de gegevens van de verwijzingsbeschikking, de deelstaat Baden-Württemberg richtlijn 92/51 niet heeft omgezet, hoewel de lidstaten ze conform artikel 17, lid 1, eerste alinea, ervan, vóór 18 juni 1994 moesten omzetten. Uit artikel 3, sub a, van deze richtlijn, waarvan de doelstelling en de inhoud overeenkomen met die van artikel 3, sub a, van richtlijn 89/48, volgt dat de bevoegde instantie van de ontvangende lidstaat de lesbevoegdheid waarvan een onderdaan van een lidstaat doet blijken, als gelijkwaardig moet erkennen wanneer de aanvrager in het bezit is van een diploma als bedoeld in de richtlijnen 92/51 of 89/48, dat door een lidstaat is voorgeschreven om tot dit beroep of de uitoefening ervan op zijn grondgebied te worden toegelaten. Blijkens artikel 1, sub a, van richtlijn 92/51 moet voor de toepassing van deze richtlijn onder diploma worden verstaan een opleidingstitel waaruit onder meer blijkt dat de houder met succes een andere postsecundaire studiecyclus heeft gevolgd dan die bedoeld in artikel 1, sub a, tweede streepje, van richtlijn 89/48, van ten minste één jaar.

60. In die omstandigheden kan een onderdaan van een lidstaat met een beroep op artikel 3, sub a, van richtlijn 92/51 in de ontvangende lidstaat de erkenning verkrijgen van een kwalificatie voor het leraarsberoep, zoals deze welke op basis van een opleiding van twee jaar in Oostenrijk is verworven. Opgemerkt zij evenwel dat wanneer een dergelijke beroepskwalificatie eveneens voldoet aan alle voorwaarden van artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48, om met een diploma in de zin van de eerste alinea van dezelfde bepaling te worden gelijkgesteld, de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat de erkenning op grond van artikel 3, sub a, van laatstbedoelde richtlijn moet verlenen, en niet op grond van artikel 3, sub a, van richtlijn 92/51.

61. De deelstaat Baden-Württemberg betoogt evenwel dat artikel 3 van richtlijn 92/51 in het hoofdgeding niet van toepassing is vanwege de in de laatste alinea van dat artikel vastgestelde afwijking. Volgens deze bepaling is de ontvangende lidstaat niet gehouden voornoemd artikel toe te passen wanneer de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep in dat land afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma in de zin van richtlijn 89/48, voor de afgifte waarvan onder andere de voorwaarde geldt dat met succes een postsecundaire studiecyclus van meer dan vier jaar is gevolgd. In deze context stelt de deelstaat Baden-Württemberg dat voor het leraarsberoep in de basisscholen en de middelbare scholen aldaar is voorzien in een studie van drie jaar in een pedagogische instelling voor hoger onderwijs gevolgd door een voorbereidende stage van ten minste 18 maanden. Hier is dus sprake van een postsecundaire studiecyclus van meer dan vier jaar in de zin van artikel 3, laatste alinea, van richtlijn 92/51.

62. Deze uitlegging kan niet worden aanvaard.

63. In de eerste plaats kan een lidstaat, zoals de advocaat-generaal in punt 87 van zijn conclusie heeft opgemerkt, die de op hem rustende verplichting om de bepalingen van een richtlijn in zijn nationale rechtsorde om te zetten, niet is nagekomen, de uit deze bepalingen voortvloeiende beperkingen niet aanvoeren tegen burgers van de Gemeenschap, zoals hij ook niet van hen kan eisen dat zij de bij deze richtlijn vastgestelde verplichtingen naleven. De deelstaat Baden-Württemberg kan zich bijgevolg tegen een particulier niet op de in artikel 3, laatste alinea, van richtlijn 92/51 bedoelde afwijking beroepen wanneer hij deze richtlijn niet heeft omgezet.

64. In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat de door de deelstaat Baden-Württemberg verdedigde uitlegging van artikel 3, laatste alinea, van richtlijn 92/51, hoe dan ook onjuist is. Uit verschillende bepalingen van deze richtlijn, in het bijzonder de artikelen 1, sub g, en 4, lid 1, sub a, eerste streepje, ervan blijkt namelijk dat het begrip "postsecundaire studiecyclus" te onderscheiden is van het begrip "beroepsstage", al kan een beroepsopleiding uit een postsecundaire studiecyclus bestaan die met een beroepsstage wordt vervolledigd. Niets wijst erop dat artikel 3, laatste alinea, van voornoemde richtlijn met dit onderscheid geen rekening zou houden. Daar het bovendien gaat om een bepaling die een afwijking vormt op het algemeen beginsel van deze richtlijn dat de ontvangende lidstaat een onderdaan van een lidstaat de toegang tot een gereglementeerd beroep niet mag weigeren wanneer deze in het bezit is van de kwalificatie die door een andere dan de ontvangende lidstaat is voorgeschreven om tot dit beroep te worden toegelaten, moet zij restrictief worden uitgelegd (naar analogie van het reeds aangehaalde arrest Kügler, punt 28). Bijgevolg heeft artikel 3, laatste alinea, van richtlijn 92/51 enkel betrekking op de duur van de postsecundaire studiecyclus en kan de stageperiode niet worden meegeteld bij de berekening van de minimale duur van vier jaar die een van de voorwaarden voor toepassing van deze afwijking is.

65. Betreffende de mogelijkheid om de erkenning van een beroepskwalificatie afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de aanvrager zich vooraf aan de compensatiemaatregelen van artikel 4 van richtlijn 92/51 onderwerpt, volgt uit punt 63 van het onderhavige arrest dat een lidstaat, wanneer hij de op hem rustende verplichting om de bepalingen van een richtlijn in zijn nationale rechtsorde om te zetten, niet is nagekomen, van particulieren niet kan eisen dat zij de bij deze richtlijn vastgestelde verplichtingen nakomen. De deelstaat Baden-Württemberg kan de gelijkstelling van het diploma van verzoekster in het hoofdgeding dus niet weigeren met een beroep op een eventuele verplichting voor verzoekster om zich vooraf aan compensatiemaatregelen te onderwerpen.

66. Bovendien moet worden benadrukt dat de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat Beuttenmüller geen enkele compensatiemaatregel als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 92/51 heeft opgelegd. Zoals in punt 56 van het onderhavige arrest met betrekking tot artikel 4 van richtlijn 89/48 is opgemerkt, dient het Hof zich in die omstandigheden over de uitlegging van de overeenkomstige bepaling van richtlijn 92/51 niet uit te spreken.

67. Gelet op een en ander, moet op de tweede, de vijfde en de zesde vraag worden geantwoord dat wanneer richtlijn 92/51 niet binnen de bij artikel 17, lid 1, eerste alinea, ervan gestelde termijn is omgezet, een onderdaan van een lidstaat met een beroep op artikel 3, sub a, van deze richtlijn in de ontvangende lidstaat de erkenning kan verlangen van een kwalificatie voor het leraarsberoep, zoals die welke op basis van de betrokken opleiding van twee jaar in Oostenrijk is verworven. In omstandigheden als die van het hoofdgeding is deze mogelijkheid niet uitgesloten vanwege de toepassing van de afwijking als bedoeld in artikel 3, laatste alinea, van voornoemde richtlijn, en evenmin afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de aanvrager zich vooraf aan compensatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4 van de richtlijn onderwerpt.

Kosten

68. De kosten door de Oostenrijkse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgericht Stuttgart bij beschikking van 5 maart 2002 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, moet aldus worden uitgelegd dat de op basis van de vroeger na twee jaar opleiding in Oostenrijk verkregen kwalificatie voor het betrokken leraarsberoep, wordt gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea van deze bepaling, wanneer de bevoegde autoriteiten van die lidstaat bevestigen dat het na een opleiding van twee jaar verkregen diploma wordt erkend als gelijkwaardig aan het thans na een studie van drie jaar verkregen diploma en dat in die lidstaat daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van het betrokken leraarsberoep zijn verbonden. Het staat aan de nationale rechter te bepalen of, gelet op de door de belanghebbende conform artikel 8, lid 1, van deze richtlijn overgelegde bewijsmiddelen, en de nationale bepalingen die gelden voor de beoordeling ervan, in het hoofdgeding aan de laatste voorwaarde van voornoemd artikel 1, sub a, tweede alinea, is voldaan. Deze voorwaarde heeft betrekking op het recht om een gereglementeerd beroep uit te oefenen en niet op de bezoldiging en de overige arbeidsvoorwaarden die gelden in de lidstaat die de gelijkwaardigheid van een oude en een nieuwe opleiding erkent.

2) Een onderdaan van een lidstaat kan zich op artikel 3, sub a, van richtlijn 89/48 beroepen tegen met deze richtlijn strijdige nationale bepalingen. Deze richtlijn verzet zich tegen dergelijke bepalingen wanneer zij voor de erkenning van een in een andere dan de ontvangende lidstaat verkregen of erkende kwalificatie voor het betrokken leraarsberoep zonder uitzondering een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs van ten minste drie jaar verlangen die ten minste twee lesvakken omvat die in de ontvangende lidstaat voor de betrokken onderwijsactiviteit zijn voorgeschreven.

3) Wanneer richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48, niet binnen de bij artikel 17, lid 1, eerste alinea, ervan gestelde termijn is omgezet, kan een onderdaan van een lidstaat met een beroep op artikel 3, sub a, van deze richtlijn in de ontvangende lidstaat de erkenning verlangen van een kwalificatie voor het leraarsberoep, zoals die welke op basis van de betrokken opleiding van twee jaar in Oostenrijk is verworven. In omstandigheden als die van het hoofdgeding is deze mogelijkheid niet uitgesloten vanwege de toepassing van de afwijking als bedoeld in artikel 3, laatste alinea, van voornoemde richtlijn, en evenmin afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de aanvrager zich vooraf aan compensatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4 van de richtlijn onderwerpt.