Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 2003.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 2003.

Vrij verrichten van diensten - Advocaten - Richtlijn 77/249 - Vergoeding van advocatenkosten door in geding in ongelijk gestelde partij - Rechtspraak volgens welke honoraria van in andere lidstaten gevestigde advocaten slechts moeten worden vergoed tot voor nationale advocaten geldend tarief - Toelaatbaarheid - Uitsluiting van vergoeding van kosten van plaatselijke advocaat in geval van verplichte samenwerking met dergelijke advocaat - Ontoelaatbaarheid - (Art. 49 EG en 50 EG; richtlijn 77/249 van de Raad, art. 4)

De artikelen 49 EG en 50 EG, alsmede richtlijn 77/249 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten moeten aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel volgens welke de kosten van de diensten die een in een andere lidstaat gevestigde advocaat heeft verricht, welke door de in een geding in het ongelijk gestelde partij moeten worden vergoed aan de in het gelijk gestelde partij, worden begrensd tot het bedrag van de kosten die bij vertegenwoordiging door een in eerstgenoemde staat gevestigde advocaat zouden zijn ontstaan.

Immers, afgezien van de in artikel 4 van die richtlijn vermelde vereisten inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie, kunnen alle andere in het land van ontvangst geldende voorwaarden en regels op de grensoverschrijdende dienstverrichtingen van advocaten van toepassing zijn, zodat de vergoeding van de kosten van een in een lidstaat gevestigde advocaat dus ook kan worden onderworpen aan de regels die gelden voor in een andere lidstaat gevestigde advocaten.

Artikel 49 EG en richtlijn 77/249 moeten evenwel aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel volgens welke de partij die in het gelijk is gesteld in een geding waarin zij door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat is vertegenwoordigd, zich door de in het ongelijk gestelde partij buiten de kosten van deze advocaat niet tevens de kosten kan laten vergoeden van een bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefenende advocaat die ingevolge de betrokken nationale wettelijke regeling met de eerstgenoemde advocaat moest samenwerken.

De verplichting om gebruik te maken van de diensten van een advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, houdt in dat de daaruit voortvloeiende kosten noodzakelijk zijn voor een passende vertegenwoordiging in rechte. De algemene uitsluiting van die kosten van het door de in het ongelijk gestelde partij te vergoeden bedrag zou de in het gelijk gestelde partij benadelen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de justitiabelen sterk ontmoedigd worden om in andere lidstaten gevestigde advocaten in te schakelen. Daardoor zou het vrij verrichten van diensten van die advocaten worden belemmerd en zou de harmonisatie van de economische sector, waarmee door de richtlijn een begin is gemaakt, worden geschaad.

cf. punten 29-31, 39, 41, dictum 1-2

In zaak C-289/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Oberlandesgericht München (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

AMOK Verlags GmbH

en

A  & R Gastronomie GmbH,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 12 EG en 49 EG,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt:

P. Jann (rapporteur),

waarnemend voor de president van de Vijfde kamer,

A. La Pergola en

S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,

griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

? A  & R Gastronomie GmbH, vertegenwoordigd door R. Hauff en A. Konradsheim, Rechtsanwälte,

? de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en A. Dittrich als gemachtigden,

? de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde,

? de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia en C. Schmidt als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van A  & R Gastronomie GmbH en de Commissie ter terechtzitting van 19 juni 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 september 2003,

het navolgende

Arrest

1. Bij beschikking van 25 juli 2002, bij het Hof ingekomen op 9 augustus 2002, heeft het Oberlandesgericht München krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 12 EG en 49 EG.

2. Die vraag is gerezen in een geding tussen de vennootschap naar Duits recht AMOK Verlags GmbH (hierna: "AMOK" ) en de vennootschap naar Oostenrijks recht A & R Gastronomie GmbH (hierna: "A&R" ), inzake de vergoeding van de advocatenkosten, wanneer een partij in rechte is vertegenwoordigd door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat.

De toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3. Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PB L 78, blz. 17; hierna: "richtlijn" ), die op grondslag van de artikelen 57 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 47 EG) en 66 EG-Verdrag (thans artikel 55 EG) is vastgesteld, is krachtens artikel 1 ervan binnen de daarin aangegeven grenzen en onder de daarin gestelde voorwaarden van toepassing op de werkzaamheden die advocaten bij wijze van dienstverrichting uitoefenen.

4. Artikel 4 van de richtlijn bepaalt:

"1. De werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte of ten overstaan van een overheidsinstantie worden in elke lidstaat van ontvangst uitgeoefend onder de voorwaarden die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden met uitsluiting van enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie in die staat.

2. Bij het uitoefenen van deze werkzaamheden neemt de advocaat de beroepsregels van de lidstaat van ontvangst in acht, onverminderd de verplichtingen waaraan hij in de lidstaat van herkomst dient te voldoen.

[...]

"

5. Artikel 5 van de richtlijn luidt:

"Voor het uitoefenen van de werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte kan een lidstaat een advocaat, als bedoeld in artikel 1, de verplichting opleggen:

[...]

? samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval verantwoordelijk is tegenover dat gerecht of met een "avoué" of "procuratore" die bij dat gerecht praktijk uitoefent.

"

Bepalingen van nationaal recht

6. Blijkens § 91, lid 1, van de Zivilprozessordnung (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering), in de versie van 12 september 1950 (BGBl. 1950 I, blz. 533; hierna: "ZPO" ), heeft in Duitsland de in een geding in het gelijk gestelde partij er recht op dat de in het ongelijk gestelde partij haar de kosten van haar advocaat vergoedt, voorzover die kosten noodzakelijk waren voor een passende verdediging in rechte of vervolging.

7. Het bedrag van de advocatenkosten wordt aan de hand van de tarieven van de Bundesgebührenordnung für Rechtsanwälte (Bondstariefregeling voor advocaten) van 26 juli 1957 (BGBl. 1957 I, blz. 907; hierna: "BRAGO" ) berekend.

8. Bij het Gesetz über die Tätigkeit europäischer Rechtsanwälte in Deutschland (wet inzake de werkzaamheden van Europese advocaten in Duitsland) van 9 maart 2000 (BGBl. 2000 I, blz. 182; hierna: "EuRAG" ) zijn verschillende richtlijnen inzake de beroepsuitoefening van advocaten in Duits recht omgezet. § 28 EuRAG bepaalt:

"(1) De dienstverlenende Europese advocaat mag in gerechtelijke en in administratieve procedures ter zake van strafbare feiten, overtredingen, dienstfouten of schending van de beroepsplicht, waarin de cliënt zich niet zelf in rechte kan vertegenwoordigen of verdedigen, alleen in samenwerking met een advocaat (samenwerkende advocaat) als vertegenwoordiger of verdediger van een cliënt optreden.

(2) De samenwerkende advocaat dient bevoegd te zijn tot de vertegenwoordiging of de verdediging in rechte of ten overstaan van een overheidsinstantie. Hij ziet erop toe dat de dienstverlenende Europese advocaat bij de vertegenwoordiging of de verdediging de eisen van een goede procesorde in acht neemt.

(3) Tussen de samenwerkende advocaat en de cliënt komt geen contractuele verhouding tot stand, indien de betrokkenen niets anders hebben bepaald.

[...]

"

9. § 24a, lid 1, BRAGO, in de versie van 14 maart 1990 (BGBl. 1990 I, blz. 479), bepaalt met betrekking tot de kosten van de samenwerkende advocaat in de zin van § 28 EuRAG:

"(1) Indien de advocaat optreedt als samenwerkende advocaat in de zin van § 28 van de Duitse wet inzake de werkzaamheden van Europese advocaten in Duitsland, ontvangt hij een vergoeding ten belope van de verschotten (Prozessgebühr) of van het honorarium (Geschäftsgebühr), waarop hij recht zou hebben indien hij zelf procesgemachtigde was. Die vergoeding moet op een overeenkomstige vergoeding voor de werkzaamheid van gemachtigde in mindering worden gebracht.

[...]

"

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

10. In een procedure voor het Landgericht Traunstein (Duitsland) tussen AMOK und A&R was laatstgenoemde vertegenwoordigd door een in Oostenrijk gevestigde advocaat die overeenkomstig § 28 EuRAG met een in Duitsland gevestigde advocaat had samengewerkt. Daar A&R in het geding in het gelijk was gesteld, heeft zij van AMOK de vergoeding van haar advocatenkosten gevorderd.

11. Uit dien hoofde heeft zij om te beginnen, wat de in Oostenrijk gevestigde advocaat betreft, de desbetreffende kosten overeenkomstig de Oostenrijkse tariefregeling gevorderd; deze kosten zijn aanzienlijk hoger dan die welke uit de toepassing van de BRAGO voortvloeien. Vervolgens heeft zij overeenkomstig § 24a, lid 1, van de BRAGO de vergoeding van de kosten van de in Duitsland gevestigde advocaat gevorderd.

12. AMOK betwistte de vordering van A&R met het betoog dat er in de betrokken procedure geen noodzaak was voor een in Oostenrijk gevestigde advocaat en bijgevolg ook niet voor zijn samenwerking met de in Duitsland gevestigde advocaat. In elk geval moet in een geding voor een Duitse rechterlijke instantie de vergoeding van de kosten door de in het ongelijk gestelde partij worden berekend aan de hand van de Duitse tarieven, de enige die voorzienbaar zijn.

13. Het Oberlandesgericht München, dat in hoger beroep kennis neemt van de vordering tot vergoeding van de advocatenkosten, verklaart dat het in vaste rechtspraak uitgaat van het beginsel dat een in een andere lidstaat gevestigde partij, die zich door een aldaar gevestigde advocaat laat vertegenwoordigen, van de wederpartij enkel de advocatenkosten kan vorderen tot een bedrag dat met het optreden van een in Duitsland gevestigde advocaat zou zijn ontstaan, doch in geen geval de kosten van de advocaat met wie de in de andere lidstaat gevestigde advocaat heeft samengewerkt.

14. Daar het Oberlandesgericht München echter betwijfelt of die rechtspraak strookt met het gemeenschapsrecht, heeft het besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

"Moeten de artikelen 49 EG en 12 EG aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan een beslissing van een nationale rechterlijke instantie volgens welke in een lidstaat voor de werkzaamheden van een advocaat uit een andere lidstaat in een proces in eerstgenoemde lidstaat en voor de werkzaamheden van een samenwerkende advocaat hoogstens een recht op vergoeding bestaat ten belope van de kosten, belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen, die bij vertegenwoordiging door een advocaat uit eerstgenoemde lidstaat zouden zijn ontstaan?"

Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag inzake de toepasselijkheid van de Oostenrijkse tarieven

15. Met het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 49 EG en 12 EG en de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel volgens welke de kosten van de diensten die een in een andere lidstaat gevestigde advocaat heeft verricht, welke door een in een geding in het ongelijk gestelde partij moeten worden vergoed aan de in het gelijk gestelde partij, worden begrensd tot het bedrag van de kosten die bij vertegenwoordiging door een in eerstgenoemde lidstaat gevestigde advocaat zouden zijn ontstaan.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

16. A&R voert aan dat de beperking van de kosten van een advocaat uit een andere lidstaat tot het bedrag van de uit de nationale tariefregeling voortvloeiende kosten in strijd is met artikel 49 EG. Die regel heeft tot gevolg dat een in een andere lidstaat gevestigde partij over het algemeen een ter plaatse van het betrokken gerecht gevestigde advocaat inschakelt, hetgeen een afschrikkende werking zou hebben. Door die regel wordt het vrij verrichten van diensten van advocaten uit andere lidstaten beperkt en wordt hun concurrentiepositie aangetast. Verder wordt het recht van de justitiabele op vrije keuze van een advocaat beperkt, omdat hij indirect gedwongen wordt, een ter plaatse van het betrokken gerecht gevestigde advocaat te machtigen.

17. In casu moeten derhalve de Oostenrijkse tarieven worden toegepast, te meer waar volgens de regels van het internationaal privaatrecht de aanknopingsfactor voor de vordering tot vergoeding van een advocaat de plaats van vestiging van die advocaat is.

18. Volgens de Duitse regering moet evenwel onderscheid worden gemaakt of de inschakeling van een in een andere lidstaat gevestigde advocaat in de zin van § 91, lid 1, ZPO noodzakelijk is wegens de bijzondere aard van het geding en de specifieke omstandigheden, zoals vragen inzake het recht van die andere staat die moeten worden beoordeeld, dan wel of de inschakeling van die advocaat uitsluitend een vrije keuze van de cliënt is. In het eerste geval moeten de vergoedbare kosten aan de hand van de op de plaats van vestiging van de betrokken advocaat geldende tarieven worden vastgesteld. Indien daarentegen, zoals in casu, het inschakelen van die advocaat alleen berust op de vrije keuze van de cliënt, moet de vergoeding door de wederpartij geschieden volgens de tarieven die op de plaats van het betrokken gerecht gelden.

19. Met betrekking tot de vraag of de betrokken regeling verenigbaar is met het vrij verrichten van diensten, stelt de Duitse regering voor, die regeling gelijk te stellen met een verkoopmodaliteit, zoals door het Hof gedefinieerd met betrekking tot het vrij verkeer van goederen in het arrest van 24 november 1993, Keck en Mithouard (C-267/91 en C-268/91, Jurispr. blz. I-6097). Immers, de betrokken regeling heeft uitsluitend betrekking op een uitoefeningsmodaliteit van het beroep van advocaat, die gelijkelijk, en dus zonder onderscheid, van toepassing is op de kosten van elke advocaat die in de lidstaat diensten verricht. Die regeling valt dus op het eerste gezicht niet binnen de werkingssfeer van het vrij verrichten van diensten.

20. Zelfs indien de betrokken regeling een beperking van het vrij verrichten van diensten ten gevolge heeft, vindt zij haar rechtvaardiging in redenen van algemeen belang. Het gaat om een niet-discriminerende maatregel met het oog op een goede rechtsbedeling (zie arrest van 12 december 1996, Reisebüro Broede, C-3/95, Jurispr. blz. I-6511). De organisatie van de procesvoering is immers een taak van de lidstaten, die derhalve passende regels betreffende de vergoeding van de kosten kunnen vaststellen. Die vergoeding behoeft niet per se alle kosten te betreffen, zoals blijkt uit de zeer uiteenlopende systemen van de lidstaten.

21. De begrenzing van de vergoedbare kosten tot een maximumbedrag is ook evenredig en noodzakelijk om het doel van een goede rechtsbedeling te bereiken, voorzover daardoor de in een geding in het ongelijk gestelde partij tegen buitensporige en niet-voorzienbare vorderingen tot vergoeding van kosten wordt beschermd.

22. De Oostenrijkse regering sluit zich grotendeels bij dat standpunt aan. Zij merkt ook op dat onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de contractuele verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt en anderzijds de kwestie van de kosten die door de in het ongelijk gestelde partij aan de in het gelijk gestelde partij moeten worden vergoed. Wat dit laatste betreft, zijn objectieve wettelijke bepalingen noodzakelijk die, omdat het een procedurele kwestie betreft, bij de wet van het geadieerde gerecht moeten worden vastgesteld.

23. Er is geen sprake van beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 49 EG of van discriminatie in de zin van artikel 12 EG, voorzover een in Oostenrijk gevestigde advocaat, wat de vergoeding van zijn kosten betreft, zijn werkzaamheid in Duitsland namelijk onder de voorwaarden kan uitoefenen die in deze staat voor de op zijn grondgebied gevestigde advocaten gelden.

24. De Commissie is ook van mening dat het gemeenschapsrecht zich niet tegen de betrokken regeling verzet. Het antwoord op dit onderdeel van de vraag volgt haars inziens duidelijk uit de richtlijn, zonder dat een beroep op de verdragsbepalingen behoeft te worden gedaan. Immers, artikel 4, lid 1, van de richtlijn geeft uitdrukkelijk aan, dat de grensoverschrijdende werkzaamheden van een advocaat voor de vertegenwoordiging van een cliënt in elke lidstaat van ontvangst onder de voorwaarden worden uitgeoefend die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden. Dat geldt ook voor de regels als die inzake de vergoeding van de advocatenkosten.

Antwoord van het Hof

25. Wat de beoordeling van de onderhavige regeling door de verwijzende rechter in het licht van artikel 12 EG betreft, moet vooraf worden opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof deze bepaling, waarin het algemene beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit is neergelegd, slechts autonoom kan worden toegepast in onder het gemeenschapsrecht vallende situaties waarvoor het Verdrag niet in bijzondere discriminatieverboden voorziet (zie arrest van 26 november 2002, Oteiza Olazabal, C-100/01, Jurispr. blz. I-10981, punt 25).

26. Wat de vrijheid van dienstverrichting betreft, is dit beginsel nader uitgewerkt in artikel 49 EG (arrest van 28 oktober 1999, Vestergaard, C-55/98, Jurispr. blz. I-7641, punt 17). Artikel 12 EG behoeft dus niet te worden uitgelegd.

27. Artikel 49 EG verbiedt de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap. Het is immers niet uitgesloten, dat de begrenzing van de vergoedbare kosten van een in een lidstaat gevestigde advocaat tot de vergoedingen die voor de in een andere lidstaat gevestigde advocaten gelden, de grensoverschrijdende dienstverlening door advocaten minder aantrekkelijk kan maken, wanneer de kosten hoger zijn dan die welke uit de tarieven van laatstgenoemde lidstaat voortvloeien.

28. Volgens artikel 50, derde alinea, EG kan degene die de grensoverschrijdende diensten verricht, zijn werkzaamheden in het land van bestemming uitoefenen "onder dezelfde voorwaarden als die welke dat land aan zijn eigen onderdanen oplegt" .

29. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, is deze bepaling op het betrokken gebied nader uitgewerkt door de richtlijn. Artikel 4, lid 1, van die richtlijn bepaalt dat de vertegenwoordiging in rechte van een cliënt in een andere lidstaat moet worden uitgeoefend "onder de voorwaarden die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden" , met uitsluiting van "enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie in die staat" . Verder bepaalt artikel 4, lid 2, dat de beroepsregels van de lidstaat van ontvangst bij het uitoefenen van deze werkzaamheden in acht moeten worden genomen.

30. Zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie opmerkt, volgt daaruit dat de gemeenschapswetgever van mening was dat, afgezien van de uitdrukkelijk vermelde uitzonderingen, alle andere in het land van ontvangst geldende voorwaarden en regels op de grensoverschrijdende dienstverrichtingen van advocaten van toepassing kunnen zijn. Bijgevolg kan de vergoeding van de kosten van een in een lidstaat gevestigde advocaat ook worden onderworpen aan de regels die voor in een andere lidstaat gevestigde advocaten gelden. Dit is overigens de enige oplossing die recht doet aan het beginsel van voorzienbaarheid en dus van rechtszekerheid voor een partij die een geding aanhangig maakt en daarmee het risico loopt, indien zij in het ongelijk wordt gesteld, de kosten van haar tegenpartij te moeten dragen.

31. Bijgevolg moet op het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de artikelen 49 EG en 50 EG, alsmede de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel volgens welke de kosten van de diensten die een in een andere lidstaat gevestigde advocaat heeft verricht, welke door de in een geding in het ongelijk gestelde partij moeten worden vergoed aan de in het gelijk gestelde partij, worden begrensd tot het bedrag van de kosten die bij vertegenwoordiging door een in eerstgenoemde staat gevestigde advocaat zouden zijn ontstaan.

Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag inzake de vergoeding van de extra kosten van de advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent

32. Met het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 49 EG en de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel, volgens welke de partij die in het gelijk is gesteld in een geding waarin zij door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat vertegenwoordigd is, door de in het ongelijk gestelde partij buiten de kosten van deze advocaat niet tevens de kosten kan laten vergoeden van een bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefenende advocaat die ingevolge de betrokken nationale wettelijke regeling met de eerstgenoemde advocaat moest samenwerken.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

33. De Duitse regering stelt dat het feit dat de inschakeling van een bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefenende advocaat tot extra kosten in een geding leidt, besloten ligt in artikel 5 van de richtlijn en geen beperking van het vrij verrichten van diensten vormt. Het vrij verrichten van diensten vereist niet dat de partij bij een geding "kosteloos" aanspraak kan maken op de bijstand van twee advocaten, te meer waar er ook bepaalde nationale procedures zijn waarbij niet in een vergoeding van de kosten door de in het ongelijk gestelde partij is voorzien. Daar de advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, altijd door de cliënt dient te worden betaald, kan het feit dat de partij die in het ongelijk is gesteld, de andere partij niet de kosten van de eerstgenoemde advocaat behoeft te vergoeden, geen discriminatie van de in een andere lidstaat gevestigde advocaat opleveren.

34. Verder verwijst de Duitse regering voor het tweede onderdeel van de vraag naar de argumenten die zij reeds voor het eerste onderdeel heeft geformuleerd.

35. De Commissie is een andere mening toegedaan. Indien het nationale recht de bijstand van een advocaat verlangt die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, moet de partij die in de advocatenkosten van de in het gelijk gestelde partij wordt verwezen, ook de kosten van die advocaat vergoeden. Die oplossing volgt indirect uit de richtlijn, zodat de verdragsbepalingen nauwelijks behoeven te worden aangevoerd.

Antwoord van het Hof

36. Vastgesteld moet worden dat het feit dat de in een geding in het gelijk gestelde partij die door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat is vertegenwoordigd, zich door de in het ongelijk gestelde partij niet tevens de kosten van de door haar ingeschakelde advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, kan laten vergoeden, op grond dat die kosten niet als noodzakelijk worden beschouwd, het grensoverschrijdend verrichten van advocatendiensten minder aantrekkelijk kan maken. Immers, een dergelijke oplossing kan een afschrikkende werking hebben die de concurrentiepositie van de advocaten van andere lidstaten nadelig kan beïnvloeden.

37. Inderdaad bepaalt de richtlijn in artikel 5 dat de lidstaten de in andere lidstaten gevestigde advocaten de verplichting kunnen opleggen samen te werken met een advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, zonder nochtans iets naders te verklaren over de daaruit voortvloeiende kosten. De Bondsrepubliek Duitsland heeft met de invoering van § 28 EuRAG van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

38. De bijstand van een advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, is dus een uit de harmonisatiemaatregelen voortvloeiend vereiste en onttrekt zich dus aan de wil van partijen, zoals blijkt uit § 28, lid 3, EuRAG, volgens hetwelk tussen de samenwerkende advocaat en de cliënt geen contractuele verhouding tot stand komt indien de betrokkenen niets anders hebben bepaald.

39. Uit dit vereiste kan evenwel niet worden afgeleid dat het nadeel als gevolg van de bijstand van een advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, te weten de daarmee verbonden extra kosten, in alle gevallen automatisch ten laste moet komen van de partij die de in een andere lidstaat gevestigde advocaat heeft ingeschakeld, ongeacht of zij in het geding al dan niet in het gelijk is gesteld. Integendeel, de verplichting om gebruik te maken van de diensten van een advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, houdt in dat de daaruit voortvloeiende kosten noodzakelijk zijn voor een passende vertegenwoordiging in rechte. De algemene uitsluiting van die kosten van het door de in het ongelijk gestelde partij te vergoeden bedrag zou de in het gelijk gestelde partij benadelen, hetgeen, zoals de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie opmerkt, tot gevolg zou hebben dat de justitiabelen sterk ontmoedigd worden om in andere lidstaten gevestigde advocaten in te schakelen. Daardoor zou het vrij verrichten van diensten van die advocaten worden belemmerd en zou de harmonisatie van de economische sector, waarmee door de richtlijn een begin is gemaakt, worden geschaad.

40. De betrokken regeling kan niet worden gerechtvaardigd door de vereisten van een goede rechtsbedeling. De Duitse regering stelt in dit verband dat de in een geding in het ongelijk gestelde partij tegen buitensporige en niet voorzienbare vorderingen tot vergoeding van kosten moet worden beschermd. Vastgesteld moet evenwel worden dat in de betrokken lidstaat de kosten van de advocaat die bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefent, volstrekt voorzienbaar zijn, voorzover zij uitdrukkelijk in § 24a BRAGO zijn geregeld. Gezien de tamelijk beperkte taak van deze advocaat, zijn ook de daaraan verbonden kosten veel lager dan die voor de vertegenwoordiging door de andere advocaat.

41. Bijgevolg moet op het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 49 EG en de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel, volgens welke de partij die in het gelijk is gesteld in een geding waarin zij door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat is vertegenwoordigd, zich door de in het ongelijk gestelde partij buiten de kosten van deze advocaat niet tevens de kosten kan laten vergoeden van een bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefenende advocaat die ingevolge de betrokken nationale wettelijke regeling met de eerstgenoemde advocaat moest samenwerken.

Kosten

42. De kosten door de Duitse en de Oostenrijkse regering alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Oberlandesgericht München bij beschikking van 25 juli 2002 gestelde vraag, verklaart voor recht:

1) De artikelen 49 EG en 50 EG, alsmede richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, moeten aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel volgens welke de kosten van de diensten die een in een andere lidstaat gevestigde advocaat heeft verricht, welke door de in een geding in het ongelijk gestelde partij moeten worden vergoed aan de in het gelijk gestelde partij, worden begrensd tot het bedrag van de kosten die bij vertegenwoordiging door een in eerstgenoemde staat gevestigde advocaat zouden zijn ontstaan.

2) Artikel 49 EG en richtlijn 77/249 moeten evenwel aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een in de rechtspraak van een lidstaat ontwikkelde regel, volgens welke de partij die in het gelijk is gesteld in een geding waarin zij door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat is vertegenwoordigd, zich door de in het ongelijk gestelde partij buiten de kosten van deze advocaat niet tevens de kosten kan laten vergoeden van een bij het geadieerde gerecht praktijk uitoefenende advocaat die ingevolge de betrokken nationale wettelijke regeling met de eerstgenoemde advocaat moest samenwerken.