Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2004.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2004.

Ambtenaren - Subrogatie van Gemeenschappen in rechten van ambtenaar ten aanzien van derde die aansprakelijk is voor schadebrengende gebeurtenis - Grenzen - Toepassing van nationaal recht voor bepaling van omvang van verplichting tot vergoeding - Nationale wettelijke regeling die overlevingspensioen uitsluit van deze verplichting

(Ambtenarenstatuut, art. 85 bis, lid 1)

De in artikel 85 bis van het Statuut bedoelde subrogatie is een subrogatie van rechtswege. Zij vindt plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, voorzover er uit de bepalingen van dit statuut verplichtingen voor de Gemeenschappen voortvloeien.

Uit lid 1 van deze bepaling blijkt evenwel duidelijk dat de Gemeenschappen jegens de aansprakelijke derde niet meer rechten hebben dan het slachtoffer of zijn rechtverkrijgenden.

Artikel 85 bis van het Statuut brengt geen wijziging in de nationale regels voor de vaststelling, of en in hoeverre de derde die de schade heeft veroorzaakt, aansprakelijk is. De aansprakelijkheid van de derde blijft onderworpen aan de materiële regels die de nationale rechter bij wie het slachtoffer de vordering instelt, normaliter moet toepassen, dat wil zeggen in beginsel aan de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de schade is ontstaan.

Indien de op het concrete geval toepasselijke nationale aansprakelijkheidsregels een overlevingspensioen als dat van de artikelen 79 en 79 bis van het Statuut uitsluiten van de verplichting tot vergoeding die rust op degene die de onrechtmatige daad heeft gepleegd, kunnen de Gemeenschappen bijgevolg niet op grond van de subrogatie waarin artikel 85 bis van het Statuut voorziet, vergoeding van het bedrag van dit overlevingspensioen vorderen.

(cf. punten 15-18)

In zaak C-397/02,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,

ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) bij beslissing van

6 november 2002

, ingeschreven op

11 november 2002

, in de procedure:

Clinique La Ramée ASBL,

Winterthur Europe Assurance SA

tegen

Jean-Pierre Riehl,

Raad van de Europese Unie,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, S. von Bahr, R. Silva de Lapuerta en K. Lenaerts, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: M. Múgica Azarmendi, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 december 2003,

gelet op de opmerkingen van:

- het ziekenhuis La Ramée ASBL en Winterthur Europe Assurance SA, vertegenwoordigd door M. Mahieu, avocat,

- J.-P. Riehl, vertegenwoordigd door J. Buekenhoudt, avocat,

- de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Sims en M. Bauer als gemachtigden, bijgestaan door F. Lagasse, avocat,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Currall en F. Clotuche-Duvieusart als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van

12 februari 2004,

het navolgende

Arrest

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 85 bis van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2799/85 van de Raad van 27 september 1985 (PB L 265, blz. 1; hierna: "Ambtenarenstatuut").

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds het ziekenhuis La Ramée ASBL (hierna: "ziekenhuis La Ramée") en zijn verzekeraar Winterthur Europe Assurance SA (hierna: "Winterthur") en anderzijds de Raad van de Europese Unie en J.-P. Riehl met betrekking tot de vergoeding van de schade die deze laatste heeft geleden door het overlijden van zijn echtgenote in bovengenoemd ziekenhuis en met betrekking tot de subrogatie van de Europese Gemeenschappen in de rechten van Riehl.

Het rechtskader

3. Artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut bepaalt:

"1. Wanneer het overlijden, een ongeval of een ziekte van een in dit statuut bedoelde persoon aan een derde is te wijten, treden de Gemeenschappen, voorzover er voor hen uit de schadebrengende gebeurtenis op grond van dit statuut verplichtingen voortvloeien, van rechtswege in alle rechten en rechtsvorderingen van die persoon of zijn rechtverkrijgenden ten aanzien van de aansprakelijke derde.

2. De in lid 1 bedoelde subrogatie is met name van toepassing in de volgende gevallen:

- de bezoldiging die overeenkomstig artikel 59 aan de ambtenaar gedurende zijn tijdelijke arbeidsongeschiktheid is uitbetaald,

- de betalingen die overeenkomstig artikel 70 zijn verricht als gevolg van het overlijden van een ambtenaar of gepensioneerd ambtenaar,

- de uitkeringen en vergoedingen uit hoofde van de artikelen 72 en 73 en van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, betreffende de ziektekosten en ongevallenverzekering,

- de vergoeding van de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot als bedoeld in artikel 75,

- de uitbetaling van extra gezinstoelagen uit hoofde van artikel 67, lid 3, en artikel 2, lid 3 en lid 5, van bijlage VII, wegens een ernstige ziekte, gebrek of handicap van een kind ten laste,

- de uitkering van invaliditeitspensioenen op grond van een ongeval of ziekte waardoor het de ambtenaar blijvend niet mogelijk is zijn werkzaamheden te verrichten,

- de uitbetaling van overlevingspensioenen als gevolg van het overlijden van een ambtenaar of gewezen ambtenaar of het overlijden van de echtgenoot van een ambtenaar of gepensioneerd ambtenaar, die zelf geen ambtenaar of tijdelijk functionaris is,

[.]

4. Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 kan geen beletsel vormen voor het instellen van een rechtstreekse vordering van de kant van de Gemeenschappen."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

4. M. Guette, echtgenote van Riehl, was ambtenaar van de Raad en ontving een invaliditeitspensioen krachtens artikel 78 van het Ambtenarenstatuut. Zij overleed op 25 september 1990 tijdens haar opname in het ziekenhuis La Ramée. Vaststaat dat het overlijden is te wijten aan een fout van een personeelslid van dit ziekenhuis.

5. Naar aanleiding van het overlijden van Guette heeft de Raad de volgende bedragen uitgekeerd aan Riehl:

- een vergoeding voor begrafeniskosten overeenkomstig artikel 10 van de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen;

- een bedrag dat overeenstemt met het invaliditeitspensioen dat Guette genoot, tot en met de derde maand na de maand van overlijden overeenkomstig artikel 70 van het Ambtenarenstatuut, en

- een overlevingspensioen dat maandelijks wordt uitgekeerd vanaf de vierde maand na de maand van overlijden overeenkomstig de artikelen 79 en 79 bis van dit statuut.

6. Bij vonnis van 15 december 1997 heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) uitspraak gedaan over de gevolgen van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het ziekenhuis La Ramée.

7. Met betrekking tot de vorderingen van Riehl heeft de Rechtbank van eerste aanleg het ziekenhuis La Ramée en Winterthur veroordeeld tot vergoeding van zowel de schade die Riehl had geleden door het verlies van de hulp van zijn echtgenote in het huishouden als de morele schade voortvloeiend uit haar overlijden. Daarentegen heeft de Rechtbank van eerste aanleg de vordering van Riehl tot vergoeding van zijn inkomensverlies afgewezen op grond dat dit verlies lager is dan het door de Raad uitgekeerde overlevingspensioen.

8. Wat de Raad betreft, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de door deze instelling op grond van artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut ingestelde vorderingen tot vergoeding door het ziekenhuis La Ramée en Winterthur van de bedragen die hij reeds aan Riehl had betaald of nog zou betalen, toegewezen.

9. Het ziekenhuis La Ramée en Winterthur hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Zij voeren aan dat de Rechtbank van eerste aanleg is voorbijgegaan aan de translatieve werking van de subrogatie, door de Raad, die in de rechten van Riehl is getreden, hogere bedragen toe te kennen dan die waarop Riehl aanspraak kon maken ten aanzien van de aansprakelijke derde.

10. Riehl en de Raad hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Riehl vorderde onder meer vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden door verlies van gezinsinkomen. De Raad vroeg om aanpassing van het bedrag van zijn schade tot op de datum van het te wijzen arrest.

11. Wat de vordering tot schadevergoeding wegens het door Riehl geleden inkomensverlies betreft, was het Hof van Beroep te Brussel in zijn verwijzingsarrest van oordeel dat naar Belgisch recht het recht op een overlevingspensioen losstaat van de verplichting van degene die een onrechtmatige daad heeft gepleegd, om de schade volledig te vergoeden, en dat derhalve - anders dan de rechter in eerste aanleg had geoordeeld - het verlies van gezinsinkomen moest worden bepaald zonder rekening te houden met het aan Riehl toegekende overlevingspensioen. Alleen het invaliditeitspensioen van de overledene dat tot en met de derde maand na de maand van haar overlijden werd betaald, moest in mindering worden gebracht van het kapitaal waarop Riehl recht heeft. Aan de hand van deze berekeningsmethode heeft het Hof van Beroep de door Riehl geleden materiële schade als gevolg van het verlies van de inkomsten van zijn echtgenote begroot op 479,80 euro per maand vanaf 1 oktober 1990, een bedrag dat lager is dan het door de Raad betaalde overlevingspensioen.

12. Met betrekking tot de door de Raad aangevoerde subrogatie oordeelde het Hof van Beroep te Brussel dat het bij hem aanhangige geding vragen doet rijzen over de aard en de omvang van deze subrogatie. Daarop heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Moet artikel 85 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, zoals vastgesteld bij de artikelen 2 en 3 van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 en de verordeningen tot wijziging van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat het aan de Gemeenschappen het recht verleent om van de voor het overlijden van een ambtenaar aansprakelijke derde de volledige vergoeding te vorderen van het overlevingspensioen dat op grond van de artikelen 79 en 79 bis van dit statuut aan de overlevende echtgenoot wordt betaald, wanneer het op de schadevordering toepasselijke recht bepaalt dat het recht op een overlevingspensioen losstaat van de verplichting van degene die een onrechtmatige daad heeft gepleegd, om de schade volledig te vergoeden, en de schade die de overlevende echtgenoot lijdt als gevolg van het verlies van de inkomsten van zijn overleden echtgenote, lager is dan het bedrag van het aan hem betaalde overlevingspensioen?"

Aangaande de prejudiciële vraag

13. Volgens het ziekenhuis La Ramée en Winterthur voorziet artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut in subrogatie van de Gemeenschappen voor het bedrag van het overlevingspensioen dat zij moeten betalen aan de overlevende echtgenoot van een overleden ambtenaar, en is het op grond van deze bepaling voor deze overlevende echtgenoot niet mogelijk om het overlevingspensioen te cumuleren met de vergoeding die hij krijgt voor het inkomensverlies ten gevolge van dit overlijden. Aangezien de gesubrogeerde evenwel niet meer rechten kan hebben dan de subrogant, moet het recht van de Gemeenschappen om vergoeding te vorderen van het volledige overlevingspensioen dat aan de overlevende echtgenoot wordt uitbetaald, worden beperkt tot het bedrag dat volgens de toepasselijke nationale regels overeenstemt met de schade die de overlevende echtgenoot heeft geleden door het inkomensverlies ten gevolge van het overlijden van zijn echtgenote.

14. Riehl, de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen voeren aan dat de in artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut voorziene subrogatie een specifiek mechanisme van het gemeenschapsrecht is dat niet krachtens een of andere nationale regel opzij kan worden gezet. De subrogatie van de Gemeenschappen is niet beperkt tot de vergoeding die volgens het nationale recht wordt toegekend aan een ambtenaar die schade lijdt of aan diens rechtverkrijgenden, maar strekt zich uit tot alle in punt 2 van die bepaling genoemde uitkeringen.

15. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de in artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut bedoelde subrogatie een subrogatie van rechtswege is. Zij vindt plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, voorzover er uit de bepalingen van dit statuut verplichtingen voor de Gemeenschappen voortvloeien (arrest van 26 februari 1992, Royale belge, C-333/90, Jurispr. blz. I-1135, punt 8).

16. Artikel 85 bis, lid 1, van het Ambtenarenstatuut preciseert evenwel dat de Gemeenschappen "in alle rechten en rechtsvorderingen [van het slachtoffer of zijn rechtverkrijgenden] ten aanzien van de aansprakelijke derde" treden. Zoals de advocaat-generaal in punt 26 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit dit zinsdeel duidelijk dat de Gemeenschappen ten aanzien van de aansprakelijke derde niet meer rechten hebben dan het slachtoffer of zijn rechtverkrijgenden.

17. In dit verband dient te worden vastgesteld dat artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut geen wijziging brengt in de nationale regels volgens welke moet worden vastgesteld, of en in hoeverre de derde die de schade heeft veroorzaakt, aansprakelijk is. De aansprakelijkheid van de derde blijft onderworpen aan de materiële regels die de nationale rechter bij wie het slachtoffer de vordering instelt, normaliter moet toepassen, dat wil zeggen in beginsel aan de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de schade is ontstaan [zie met betrekking tot de subrogatie van de socialezekerheidsorganen in het kader van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6), arrest van 2 juni 1994, DAK, C-428/92, Jurispr. blz. I-2259, punt 21].

18. Indien de op het concrete geval toepasselijke nationale aansprakelijkheidsregels een overlevingspensioen als dat van de artikelen 79 en 79 bis van het Ambtenarenstatuut uitsluiten van de verplichting tot vergoeding door degene die de onrechtmatige daad heeft gepleegd, kunnen de Gemeenschappen bijgevolg niet op grond van de subrogatie waarin artikel 85 bis van het Statuut voorziet, vergoeding van het bedrag van dit overlevingspensioen vorderen.

19. Derhalve dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 85 bis van het Ambtenarenstatuut aldus moet worden ui tgelegd dat het aan de Gemeenschappen niet het recht verleent om van de voor het overlijden van een ambtenaar aansprakelijke derde de volledige vergoeding te vorderen van het overlevingspensioen dat op grond van de artikelen 79 en 79 bis van dit statuut aan de overlevende echtgenoot wordt betaald, wanneer het op de schadevordering toepasselijke recht bepaalt dat het recht op een overlevingspensioen losstaat van de verplichting van degene die een onrechtmatige daad heeft gepleegd, om de schade volledig te vergoeden, en de schade die de overlevende echtgenoot lijdt als gevolg van het verlies van de inkomsten van zijn overleden echtgenote, lager is dan het bedrag van het aan hem betaalde overlevingspensioen.

Kosten

20. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 85 bis van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn, zoals gewijzigd bij verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2799/85 van de Raad van 27 september 1985, moet aldus worden uitgelegd dat het aan de Gemeenschappen niet het recht verleent om van de voor het overlijden van een ambtenaar aansprakelijke derde de volledige vergoeding te vorderen van het overlevingspensioen dat op grond van de artikelen 79 en 79 bis van dit statuut aan de overlevende echtgenoot wordt betaald, wanneer het op de schadevordering toepasselijke recht bepaalt dat het recht op een overlevingspensioen losstaat van de verplichting van degene die een onrechtmatige daad heeft gepleegd, om de schade volledig te vergoeden, en de schade die de overlevende echtgenoot lijdt als gevolg van het verlies van de inkomsten van zijn overleden echtgenote, lager is dan het bedrag van het aan hem betaalde overlevingspensioen.