Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 april 2004.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 april 2004.
Samenvatting
1. Ambtenaren - Tuchtregeling - Voor nationale rechterlijke instantie tegen betrokkene ingestelde strafvervolging - Recht van tot aanstelling bevoegd gezag zich te baseren op feiten die in definitieve beslissing van strafrechter zijn vastgesteld
(Ambtenarenstatuut, art. 88, vijfde alinea)
2. Ambtenaren - Tuchtregeling - Sanctie - Evenredigheidsbeginsel - Begrip - Beoordelingsvrijheid van tot aanstelling bevoegd gezag - Rechterlijke toetsing - Grenzen
(Ambtenarenstatuut, art. 86-89)
3. Ambtenaren - Rechten en verplichtingen - Inachtneming van waardigheid van ambt - Draagwijdte
(Ambtenarenstatuut, art. 12, eerste alinea)
4. Ambtenaren - Tuchtregeling - Tuchtmaatregel autonoom ten opzichte van strafsanctie
5. Ambtenaren - Bezwarend besluit - Tuchtmaatregel - Motiveringsplicht - Omvang
(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)
6. Ambtenaren - Tuchtregeling - Tuchtprocedure - Schending van rechten van verdediging - Gevolgen
(Ambtenarenstatuut, bijlage IX)
7. Ambtenaren - Tuchtregeling - Sanctie - Verzwarende omstandigheden - Omstandigheden die onafhankelijk zijn van wil van betrokkene - Daarvan uitgesloten
(Ambtenarenstatuut, bijlage IX)
8. Ambtenaren - Tuchtregeling - Procedure voor tuchtraad - Termijnen van artikel 7 van bijlage IX - Termijnen die niet fataal zijn - Niet-inachtneming - Gevolgen
(Ambtenarenstatuut, bijlage IX, art. 7)
9. Ambtenaren - Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen - Voorwaarden - Fout van administratie - Schade - Oorzakelijk verband
1. Voor de vaststelling, of de feiten waarom het een ambtenaar een tuchtmaatregel oplegt daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, mag het tot aanstelling bevoegd gezag zich baseren op feiten die in een definitief geworden strafrechtelijke beslissing zijn vastgesteld.
(cf. punten 42 en 43)
Referentie: Hof 29 januari 1985, F/Commissie, 28/83, Jurispr. blz. 275, punt 34; Gerecht 18 december 1997, Daffix/Commissie, T-12/94, JurAmbt. blz. I-A-453 en II-1197, punt 64; Gerecht 21 november 2000, A/Commissie, T-23/00, JurAmbt. blz. I-A-263 en II-1211, punt 37; Gerecht 5 december 2002, Stevens/Commissie, T-277/01, JurAmbt. blz. I-A-253 en II-1273, punt 76
2. De toepassing van het evenredigheidsbeginsel in tuchtzaken vertoont twee aspecten. Het tot aanstelling bevoegd gezag dient een passende strafmaatregel te kiezen wanneer de ten laste van de ambtenaar aangenomen feiten zijn komen vast te staan, en de gemeenschapsrechter kan de door het tot aanstelling bevoegd gezag gekozen tuchtmaatregel slechts nietig verklaren wanneer de tuchtmaatregel niet in verhouding staat tot de ten laste van de ambtenaar aangenomen feiten.
De vaststelling van de tuchtmaatregel berust op een beoordeling van alle concrete feiten en omstandigheden van het geval door het tot aanstelling bevoegd gezag, daar de artikelen 86 tot en met 89 van het Statuut niet voorzien in een vaste verhouding tussen de aldaar genoemde tuchtmaatregelen en de diverse inbreuken waaraan een ambtenaar zich schuldig kan maken, en niet preciseren, in welke mate verzwarende of verzachtende omstandigheden een rol moeten spelen bij de keuze van de maatregel.
De gemeenschapsrechter kan derhalve slechts onderzoeken, of het tot aanstelling bevoegd gezag de verzwarende en verzachtende omstandigheden op evenwichtige wijze heeft laten meespelen, met dien verstande dat de rechter daarbij niet in de plaats van het tot aanstelling bevoegd gezag mag treden ter zake van de door dit gezag gevelde waardeoordelen.
(cf. punten 51-54)
Referentie: Hof 4 februari 1970, Van Eick/Commissie, 13/69, Jurispr. blz. 3, punten 24 en 25; Hof 30 mei 1973, De Greef/Commissie, 46/72, Jurispr. blz. 543, punten 43-46; F/Commissie, reeds aangehaald, punt 34; Hof 5 februari 1987, F/Commissie, 403/85, Jurispr. blz. 645, punt 26; Gerecht 7 maart 1996, Williams/Rekenkamer, T-146/94, JurAmbt. blz. I-A-103 en II-329, punten 107 en 108; Gerecht 19 maart 1998, Tzoanos/Commissie, T-74/96, JurAmbt. blz. I-A-129 en II-343, punt 352, bevestigd bij Hof 18 november 1999, Tzoanos/Commissie, C-191/98 P, Jurispr. blz. I-8223
3. Artikel 12, eerste alinea, van het Statuut verplicht de ambtenaar om zich te onthouden van iedere handeling welke aan de waardigheid van het ambt afbreuk zou kunnen doen en het beoogt te waarborgen dat de gemeenschapsambtenaren in hun gedrag blijk geven van een waardigheid die overeenkomt met het bijzondere correcte en achtenswaardige gedrag dat van de leden van een internationale openbare dienst mag worden verwacht.
(cf. punt 55)
Referentie: Gerecht 15 mei 1997, N/Commissie, T-273/94, JurAmbt. blz. I-A-97 en II-289, punt 127
4. De strafprocedure en de tuchtprocedure staan los van elkaar en hebben een verschillende doel, zodat het tot aanstelling bevoegd gezag niet verplicht is rekening te houden met de door de strafrechter verrichte afweging van de verschillende verzwarende of verzachtende omstandigheden. Bovendien is voor een tuchtmaatregel geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Het feit dat dezelfde feiten tot een tuchtrechtelijke, maar niet tot een strafrechtelijke veroordeling leiden, betekent derhalve niet dat een tuchtmaatregel onevenredig of kennelijk onjuist is.
De strafprocedure houdt immers verband met de eerbiediging van regels ter handhaving van de orde die zijn uitgevaardigd teneinde het goede functioneren van een samenleving als geheel te garanderen. De tuchtprocedure heeft daarentegen alleen betrekking op de eerbiediging van regels die beogen te waarborgen dat een instelling goed functioneert. Door hun respectieve doelstellingen hebben die regels verschillende sancties. Ook al kan eenzelfde gedraging zowel inbreuk maken op de strafrechtelijke als op de tuchtrechtelijke regel, de tuchtmaatregel wordt beoordeeld ten opzichte van de tuchtregeling en niet ten opzichte van de strafsanctie. Het tot aanstelling bevoegd gezag is daarom niet gehouden om bij zijn keuze van de juiste tuchtmaatregel rekening te houden met strafsancties die zijn vastgesteld in het kader van een strafzaak tegen dezelfde persoon.
(cf. punten 57, 58 en 98)
Referentie: Gerecht 16 juli 1998, Y/Parlement, T-144/96, JurAmbt. blz. I-A-405 en II-1153, punt 38
5. De in artikel 253 EG voorziene en in artikel 25, tweede alinea, van het Statuut overgenomen motiveringsplicht vormt een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht en heeft tot doel, enerzijds, de betrokkene in de gelegenheid te stellen na te gaan of het besluit al dan niet gegrond is en, anderzijds, de rechterlijke toetsing ervan mogelijk te maken.
Bovendien moet bij de motivering van een besluit niet alleen acht worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin het is genomen en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen. Zo is een besluit toereikend gemotiveerd wanneer het tot stand is gekomen in een context die de betrokken ambtenaar bekend is en waardoor hij de strekking van een ten aanzien van hem getroffen maatregel kan begrijpen.
Indien het tot aanstelling bevoegd gezag een zwaardere tuchtmaatregel oplegt dan die welke de tuchtraad had voorgesteld, moet in het besluit omstandig worden aangegeven om welke redenen dat gezag is afgeweken van het advies van de tuchtraad.
De op het tot aanstelling bevoegd gezag rustende motiveringsplicht houdt eveneens in dat het is gehouden de feitelijke en juridische gegevens te vermelden waarvan de wettigheid van zijn besluit afhangt en de overwegingen naar aanleiding waarvan het dat besluit heeft genomen. Deze verplichting betekent echter niet dat het moet ingaan op alle punten van feitelijke of juridische aard die door de betrokkene tijdens de procedure zijn opgeworpen.
(cf. punten 69, 70, 95 en 109)
Referentie: Hof 26 november 1981, Michel/Parlement, 195/80, Jurispr. blz. 2861, punt 22; Hof 17 januari 1984, VBVB en VBBB/Commissie, 43/82 en 63/82, Jurispr. blz. 19, punt 22; Hof 21 juni 1984, Lux/Rekenkamer, 69/83, Jurispr. blz. 2447, punt 16; Hof 29 januari 1985, F/Commissie, reeds aangehaald, punt 35; Gerecht 20 maart 1991, Pérez-Mínguez Casariego/Commissie, T-1/90, Jurispr. blz. II-143, punt 73; Y/Parlement, reeds aangehaald, punt 23; Gerecht 17 mei 2000, Tzikis/Commissie, T-203/98, JurAmbt. blz. I-A-91 en II-393, punt 32; Gerecht 16 april 2002, Fronia/Commissie, T-51/01, JurAmbt. blz. I-A-43 en II-187, punt 66; Gerecht 26 november 2002, Cwik/Commissie, T-103/01, JurAmbt. blz. I-A-229 en II-1137, punt 63
6. In het kader van de rechten van verdediging heeft de ambtenaar tegen wie een tuchtprocedure is ingeleid in beginsel het recht, zijn standpunt te bepalen ten aanzien van de documenten die het tot aanstelling bevoegd gezag in aanmerking heeft genomen. Is hij niet in de gelegenheid gesteld dit recht uit te oefenen, dan kan deze schending van de rechten van verdediging evenwel slechts tot nietigverklaring van de hem opgelegde sanctie leiden, indien de procedure zonder deze onregelmatigheid tot een ander resultaat had kunnen leiden.
(cf. punt 103)
Referentie: Hof 29 oktober 1980, Van Landewyck e.a./Commissie, 209/78-215/78 en 218/78, Jurispr. blz. 3125, punt 47; Hof 21 maart 1990, België/Commissie, C-142/87, Jurispr. blz. I-959, punt 48; Hof 18 oktober 2001, Kish Glass/Commissie, C-241/00 P, Jurispr. blz. I-7759, punt 36
7. De verzwaring van een tuchtmaatregel kan niet afhankelijk zijn van een element dat onafhankelijk is van de wil van degene aan wie die tuchtmaatregel wordt opgelegd en waarop hij geen invloed heeft gehad, zoals de bekendmaking van bepaalde handelingen door de algemene pers. Een dergelijke grond voor de verzwaring van een tuchtmaatregel zou er immers op neerkomen dat de door het tot aanstelling bevoegd gezag oplegde sanctie afhankelijk is van een louter toevallig factor zodat het besluit wordt beïnvloed door een willekeurig gegeven.
(cf. punt 103)
8. De in artikel 7 van bijlage IX bij het Statuut gestelde termijnen zijn geen vervaltermijnen. Zij vormen een regel van behoorlijk bestuur om zowel in het belang van de administratie als in dat van de ambtenaren te voorkomen dat het besluit waarmee de tuchtprocedure wordt afgesloten, ongerechtvaardigde vertraging oploopt. Bijgevolg zijn de met de tuchtprocedure belaste autoriteiten verplicht die procedure met bekwame spoed te voeren en ervoor te zorgen dat elke vervolgingshandeling binnen een redelijke termijn op de vorige handeling volgt.
De niet-inachtneming van deze termijnen kan ertoe leiden dat de betrokken instelling aansprakelijk wordt voor de schade die daardoor aan de betrokkenen is berokkend, doch tast op zichzelf de geldigheid van de na het verstrijken van die termijnen genomen tuchtmaatregel niet aan. Voormelde bepaling beoogt immers de periode van onzekerheid over de ambtelijke positie van degene tegen wie de tuchtprocedure is ingeleid te beperken. Slechts wanneer is voldaan aan bijzondere voorwaarden die, bijvoorbeeld, tot schending van de rechten van verdediging leiden, kan de overschrijding van die termijnen tot nietigverklaring van de buiten de termijn vastgestelde handeling leiden.
(cf. punten 124, 125 en 135)
Referentie: Van Eick/Commissie, reeds aangehaald, punten 3-7; Hof 29 januari 1985, F/Commissie, reeds aangehaald, punt 30; Hof 19 april 1988, M/Raad, 175/86 en 209/86, Jurispr. blz. 1891, punt 16; Gerecht 17 oktober 1991, de Compte/Parlement, T-26/89, Jurispr. blz. II-781, punt 88; Gerecht 4 mei 1999, Z/Parlement, T-242/97, JurAmbt. blz. I-A-77 en II-401, punten 40 en 41, bevestigd bij Hof 27 november 2001, Z/Parlement, C-270/99 P, Jurispr. blz. I-9197; Gerecht 3 juli 2001, E/Commissie, T-24/98 en T-241/99, JurAmbt. blz. I-A-149 en II-681, punten 52 en 56; Gerecht 30 mei 2002, Onidi/Commissie, T-197/00, JurAmbt. blz. I-A-69 en II-325, punt 96
9. De Gemeenschap kan slechts aansprakelijk worden gesteld wanneer aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, te weten de onwettigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, de realiteit van de schade en het bestaan van een oorzakelijk verband tussen deze gedraging en de gestelde schade.
(cf. punt 134)
Referentie: Hof 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981, punt 42; Gerecht 6 juli 1995, Ojha/Commissie, T-36/93, JurAmbt. blz. I-A-161 en II-497, punt 130; Gerecht 18 maart 1997, Rasmussen/Commissie, T-35/96, JurAmbt. blz. I-A-61 en II-187, punt 82; Gerecht 18 december 1997, Delvaux/Commissie, T-142/95, JurAmbt. blz. I-A-477 en II-1247, punt 109