Home

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 28 april 2005.

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 28 april 2005.

I - Inleiding

1. Twee onderzoeksrechters van het Tribunale di Cagliari, sezione civile (Italië), hebben het Hof vragen gesteld over de geldigheid van beschikking 97/612/EG van 16 april 1997 (hierna: "beschikking"),(2) waarbij de Commissie de door de regering van Sardinië uit hoofde van regionale wet nr. 44/1988 verleende steun in de landbouwsector onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 1, EG heeft verklaard.

2. Onafhankelijk van de verschillende gronden die met betrekking tot de onwettigheid van die beschikking zijn aangevoerd, moet het Hof uitspraak doen over drie fundamentele punten: de ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen, de toepassing van de in het Verdrag neergelegde, algemeen geldende, mededingingsregels op de landbouw en het vertrouwensbeginsel als nietigheidsgrond.

3. Allereerst rijst de vraag van de bijzondere samenhang tussen het beroep tot nietigverklaring en de prejudiciële verwijzing. Deze betreft voor een deel de discussie over de toegang van particulieren tot de gemeenschapsrechters, daar de handeling waarvan de geldigheid door de Italiaanse rechters thans in twijfel wordt getrokken, bij het Gerecht van eerste aanleg is aangevochten.

4. Het tweede punt betreft de rechtsgrondslag van de vastgestelde beschikking, de crux van de twijfel van de verwijzende rechters, die menen dat de mededingingsregels waarop de beschikking is gebaseerd niet van toepassing zijn.

5. Vervolgens moet worden ingegaan op de gevolgen van het vertrouwensbeginsel voor de steunmaatregelen, niet zozeer als voorwaarde voor aansprakelijkheid van de lidstaat die zijn verplichtingen ten opzichte van de Gemeenschap niet nakomt, maar als grond voor nietigverklaring van handelingen van een van haar instellingen.

6. Ten slotte moeten de overige aangevoerde nietigheidsgronden, die betrekking hebben op de procedure tot vaststelling van de beschikking, de motivering van de beschikking en de verenigbaarheid van de steunmaatregelen, worden besproken.

II - Het communautaire rechtskader

A - De algemene regeling van staatssteun

7. Volgens Milton en Rose Friedman heeft de interventie van een regering ten behoeve van nationale ondernemingen tot gevolg, dat ook de ondernemingen van andere landen hun regeringen om hulp verzoeken ter compensatie van de door eerstgenoemde regering genomen maatregelen.(3) Los van de polemiek over het voortbestaan van subsidies - onderdeel van de ruimere discussie over overheidsinmenging in het economisch leven - rechtvaardigt dat overheidsingrijpen de bezorgdheid van de Gemeenschap over deze kwesties, gezien de gevolgen van overheidssteun voor de verwezenlijking van de interne markt, waarvan de totstandkoming gepaard gaat met een verharding van de concurrentie tussen de marktdeelnemers en daarmee het gevaar dat men niet neutraal blijft.(4)

8. Het EG-Verdrag wijdt aan deze materie drie - binnen het kader van de mededingingsregels vallende - bepalingen, die juridisch buitengewoon dynamisch zijn gebleken:(5)

1. Artikel 87 EG:

- Lid 1 verklaart onverenigbaar steunmaatregelen die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, voorzover zij het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

- Op deze algemene regel bestaan twee uitzonderingen, die in de volgende leden zijn vervat.

- Volgens lid 2 "zijn" - hoe dan ook dus - verenigbaar bepaalde steunmaatregelen van sociale aard, tot herstel van schade van buitengewone gebeurtenissen en ten gunste van bepaalde Duitse streken.

- Volgens lid 3 "kunnen" verenigbaar zijn andere steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, en de overige uitdrukkelijk voorziene mogelijkheden.

2. Artikel 88 EG:(6)

- Lid 1 verplicht de Commissie, de in de lidstaten bestaande steunregelingen te onderzoeken.

- Volgens lid 2 moet de Commissie, indien zij vaststelt dat een van die steunmaatre gelen niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, de lidstaat aanmanen die steunmaatregel op te heffen of te wijzigen - in welk geval een rechtstreeks beroep bij het Hof mogelijk is -; in buitengewone omstandigheden kan de Raad anders beslissen.

- Lid 3 verplicht de staten ertoe de Commissie op de hoogte te brengen van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen, zodat zij, wanneer deze de mededinging vervalsen, de procedure van lid 2 kan inleiden.

3. Artikel 89 EG:

- Volgens dit artikel kan de Raad alle verordeningen vaststellen, dienstig voor de toepassing van de artikelen 87 EG en 88 EG, en met name de voorwaarden voor de toepassing van artikel 88, lid 3, EG bepalen alsmede de vrijgestelde soorten van steunmaatregelen.

9. Blijkens deze bepalingen geschiedt het toezicht op staatssteun in drie fasen: in de eerste fase moeten de staten alle voornemens van steun aanmelden; in de tweede fase onderzoekt de Commissie de voorgenomen steunmaatregelen en houdt zij voortdurend toezicht op bestaande steunmaatregelen; in de laatste fase gelast zij de terugbetaling van de onrechtmatig verkregen of met de gemeenschappelijke markt onverenigbare voordelen. De doeltreffendheid van de regeling is hoe dan ook afhankelijk van de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, aan wie exclusief de taak toekomt om een stelsel van onvervalste mededinging te verzekeren.

B - Staatssteun in de landbouw

10. Voorgaande bepalingen gelden voor ieder door de overheid aan bepaalde ondernemingen of producties toegekend voordeel, onafhankelijk van de uitgeoefende economische activiteit. Deze bepalingen kennen evenwel enkele uitzonderingen in de vervoerssector (artikelen 73 EG, 76 EG en 78 EG) en op het gebied van de nationale veiligheid (artikel 296, lid 1, sub b, EG).

11. Ook op het gebied van de landbouw bevat artikel 36 EG een bijzondere regel, die luidt als volgt:

"De bepalingen van het hoofdstuk over regels betreffende de mededinging zijn op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing, als door de Raad met inachtneming van de in artikel 33 vermelde doeleinden zal worden bepaald binnen het raam van de bepalingen en overeenkomstig de procedure van artikel 37, leden 2 en 3.

De Raad kan met name machtiging geven tot het verlenen van steun:

a) ter bescherming van door structurele of natuurlijke omstandigheden benadeelde bedrijven;

b) in het kader van economische ontwikkelingsplannen."

12. In tegenstelling tot andere gebieden vloeit de bevoegdheid van de Commissie om in deze sector controle en toezicht op staatssteun uit te oefenen dus niet rechtstreeks voort uit het Verdrag, maar uit de regelingen en met de beperkingen die de Raad vaststelt.(7)

13. Alle verordeningen tot invoering van gemeenschappelijke marktordeningen voorzien evenwel in de toepassing van de mededingingsregels op het betrokken gebied. Alleen de goederen waarvoor dergelijke algemene regelingen nog niet bestaan, zoals andere dan voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen, paardenvlees, honing, koffie, alcohol uit landbouwproducten, alcoholazijn en kurk, vallen onder artikel 4 van verordening nr. 26 van de Raad van 4 april 1962 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten,(8) dat bepaalt:

"Artikel [88 EG], lid 1 en lid 3, eerste zin, van het Verdrag is van toepassing op de steunmaatregelen ten gunste van de voortbrenging van of de handel in de in bijlage [I] van het Verdrag vermelde producten."

III - De feiten van de hoofdgedingen

A - De toekenning van steun door de regionale regering van Sardinië

1. Regionale wet nr. 44/1988

14. Op 13 december 1988 heeft de autonome regio Sardinië wet nr. 44(9) vastgesteld waarbij een garantiefonds voor de landbouw werd opgericht.

15. Artikel 5 kent steun toe aan landbouwbedrijven waarvan de financiële situatie door ongunstige omstandigheden is verslechterd. Ter verbetering van de kaspositie van de bedrijven kunnen leningen met een looptijd van ten hoogste vijftien jaar - waarvan drie jaar aflossingsvrij - tegen verlaagde tarieven worden toegekend, teneinde kortlopende schulden te consolideren.

16. Voor deze leningen geldt volgens lid 4 van artikel 5 niet alleen de wet waarin zij zijn voorzien, maar ook wet nr. 1760 van 5 juli 1928 inzake maatregelen voor de organisatie van landbouwkredieten.(10)

2. De toepassing van regionale wet nr. 44/1988

17. De "Giunta regionale" (regionale regering) is bevoegd om bij ad hoc-besluit in ieder concreet geval de modaliteiten van de leningen vast te stellen en in het bijzonder te bepalen welke omstandigheden de steun rechtvaardigen, voor welke sector of sectoren de maatregel geldt, wat het bedrag van de lening in verhouding tot de schulden is en welke looptijd de lening heeft. Zij heeft dit in vier gevallen gedaan.

a) Het besluit van 30 december 1988(11)

18. De ongunstige gebeurtenis die de crisissituatie veroorzaakte, was de prijsdaling van in kassen geteelde landbouwproducten, waardoor de kosten niet werden gedekt.

19. Voorwaarde voor de toekenning van de leningen was dat de kortetermijnschuld van het begunstigde bedrijf 75 % of meer van de waarde van de brutoproductie in het betrokken jaar bedroeg. De looptijd van de lening werd vastgesteld op het in de basiswet voorziene maximum, te weten vijftien jaar.

b) Het besluit van 27 juni 1990(12)

20. Met het oog op de situatie van bosbouwbedrijven werd besloten dat de in artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 voorziene voordelen moesten toekomen aan eigenaars van nog niet voor een rendabele kap geschikte aanplantingen. De steun had tot doel, te komen tot sanering of consolidatie van vóór 30 juni 1990 vervallen schulden, die het gevolg waren van investeringen en het beheer van aanplantingen, alsmede van op die datum bestaande negatieve saldi op bankrekeningen en van de aan de werknemers (voor lonen), aan de grondeigenaren (voor pacht) en aan de leveranciers (voor geleverde goederen) verschuldigde bedragen.

21. Evenals in het eerste geval was de enige voorwaarde dat het totaalbedrag van de kortetermijnschuld minstens 75 % van de brutoproductie bedroeg, hoewel de looptijd van de lening werd vastgesteld op dertien jaar, waarvan drie jaar aflossingsvrij.

c) Het besluit van 20 november 1990(13)

22. Ten gevolge van een epizoötie die de regio in het voorjaar van 1990 teisterde, zagen de konijnenhouders het rendement van hun bedrijven afnemen.

23. De konijnenhouders die ten minste 20 % van hun dieren hadden verloren, genoten een dubbel voordeel: a) leningen tegen verlaagde rente met een looptijd van vijftien jaar, waarvan drie jaar aflossingsvrij, tot het bedrag van twee jaarlijkse of vier halfjaarlijkse annuïteiten van reeds aangegane langetermijnleningen, plus b) een bedrag overeenkomend met de financieringsbehoefte van de betrokken bedrijven voor één jaar.

d) Het besluit van 26 juni 1992(14)

24. In dit geval werd steun toegekend aan alle landbouwbedrijven vanwege de steeds slechter wordende marktsituatie en weersomstandigheden.

25. Voorwaarde was dat de kortetermijnschuld van het bedrijf minstens 51 % van de brutoproductie in het jaar 1991 bedroeg. De lening, die voor vijftien jaar (waarvan drie jaar aflossingsvrij) werd toegekend, kon worden aangewend voor de aflossing van beheerskredieten tegen verlaagde rente, van schulden uit leningen op middellange termijn (met uitzondering van die voor de aankoop van landbouwmachines) en voor aflossingen van nog uitstaande meerjarige leningen die naar aanleiding van schade door natuurrampen waren toegekend.

3. Regionale wet nr. 17/1992

26. Regionale wet nr. 17 van 27 augustus 1992(15) bevat de technische uitvoeringsbepalingen van de op grond van artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 verstrekte financieringen.

B - De door de Commissie gevolgde procedure

27. Op 1 september 1992 meldde Italië regionale wet nr. 17/1992 bij de Commissie aan, een formaliteit die met betrekking tot regionale wet nr. 44/1988 en de overige krachtens deze wet vastgestelde regelingen was verzuimd.

28. Deze kennisgeving kreeg nummer N 557/93 en vormde voor de Commissie aanleiding om bij brieven van 29 oktober 1992 en 27 mei 1993 de nationale autoriteiten te verzoeken nadere inlichtingen te verschaffen, die op 24 maart 1993, 2 april 1993 en 3 december 1993 volgden. Op 28 februari 1994 verzocht zij om aanvullende gegevens, die op 25 april daaraanvolgend werden verstrekt.

29. Bij beschikking van 1 augustus 1994 leidde de Commissie tegen Italië de procedure van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88 EG) in ten aanzien van, enerzijds, de in artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 voorziene steunmaatregelen, die vanwege "[...] hun excessieve algemene formulering niet de garantie bieden dat aan de communautaire criteria voor de beoordeling van steun aan landbouwbedrijven in moeilijkheden is voldaan" en, anderzijds, de besluiten van de regering van Sardinië, daar deze blijkens de inlichtingen waarover de Commissie beschikte onverenigbaar waren met die communautaire criteria.

30. Door middel van een in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte mededeling(16), waarin de verzonden brief was opgenomen, werd de betrokken lidstaat, de overige lidstaten en belanghebbenden verzocht opmerkingen in te dienen.

31. De Italiaanse regering heeft haar argumenten aangevoerd bij brieven van 30 januari, 25 augustus en 1 december 1995.

32. De Commissie nam echter in het kader van een andere procedure kennis van regionale wet nr. 33 van 5 december 1995(17), waarvan artikel 36, lid 4, bepaalde dat de steun van artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 aan landbouwbedrijven in moeilijkheden moest worden toegekend in overeenstemming met "de ter zake door de Gemeenschap vastgestelde criteria". Naar aanleiding hiervan verzocht de Commissie op 21 december 1995 om nadere toelichtingen, die zij op 22 februari 1996 ontving.

33. De gegeven uitleg overtuigde de Commissie niet en in haar beschikking van 25 juli 1996 gaf zij aan dat de in 1995 doorgevoerde wijziging tezamen met de gehele regeling zou worden onderzocht. Zij liet de betrokken staat echter weten dat zij, aangezien over de toepassing van die wijziging geen details waren verschaft, op basis van de beschikbare informatie geen uitspraak over die wetswijziging kon doen.

C - Beschikking 97/612

34. Met deze beschikking, van 16 april 1997, werd de op 1 augustus 1994 ingeleide procedure afgesloten. Daar zij het voorwerp van de prejudiciële vragen vormt, zal ik kort ingaan op haar inhoud, die duidelijk uit twee delen bestaat: het eerste deel bevat de uiteenzetting van de gronden van het dispositief, dat het tweede deel vormt.

1. Motivering

35. De motivering gaat puntsgewijs in op de bijzonderheden van regionale wet nr. 44/1988 en de besluiten van de regering van Sardinië inzake de steunverlening, de twijfel over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, de door Italië ingediende opmerkingen en de vaststelling dat de maatregelen onrechtmatig zijn en in strijd met de vrije mededinging.

36. Omdat de ingevoerde regeling niet vooraf is aangemeld en ten uitvoer is gelegd zonder dat de Commissie zich erover heeft kunnen uitspreken, is, aldus de beschikking, "een bijzonder ernstige situatie ontstaan", aangezien Italië de toepasselijkheid van de criteria met betrekking tot de steun aan landbouwbedrijven in moeilijkheden niet heeft bestreden en evenmin om toepassing van de in de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden(18) vervatte criteria heeft verzocht. Volgens deze na de inleiding van de procedure in werking getreden kaderregeling kan de toegekende steun, gezien de aard van de afgesloten lening, niet als reddingssteun en evenmin als herstructureringssteun worden aangemerkt, nu geen plan bestond om de rendabiliteit van de ondernemingen te herstellen zonder de mededinging te beïnvloeden; de door de banken gemaakte analyse van de financiële soliditeit van de leners vormt hiervoor geen vervanging.

37. De Commissie geeft ook aan om welke redenen zij het niet eens is met de argumenten van de Italiaanse regering met betrekking tot de oorzaken van de te hoge schuldenlast van de begunstigde bedrijven: klimaatsfactoren (droogte) behoren tot de normale risico's in de landbouw, aan marktcrises moet iedere ondernemer het hoofd bieden, de onvoldoende organisatie bij de afzet is een factor die extern is aan het bedrijf en de hoge rentevoet rechtvaardigt enkel steun die niet hoger mag zijn dan het verschil tussen de rentevoet bij het afsluiten van de lening en de actuele rentevoet.

38. Specifiek ten aanzien van bosbouwbedrijven is het begrip investeringsuitgaven te ver opgerekt, aangezien de steun is gebruikt om schulden in verband met het normale beheer van het bedrijf en sociale lasten, lonen of leveranties te voldoen. Wat konijnenhouders aangaat, is evenmin zeker dat een plan voor de uitroeiing van de epizoötie wordt vastgesteld of dat de lening wordt teruggebracht tot een lager bedrag dan het verlies. Hoe dan ook is in geen van beide gevallen aangetoond dat aan de criteria inzake steun is voldaan.

39. De Commissie stelt vervolgens vast dat de onderzochte regeling een rechtstreekse invloed heeft op de kosten, waardoor de begunstigden een voordeel hebben ten opzichte van andere landbouwers en zodoende het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. De regeling is derhalve onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 1, EG en valt niet onder een van de uitzonderingen van lid 2 en 3.

40. De in arti kel 87, lid 2, sub a en c, EG bedoelde uitzonderingen zijn duidelijk niet van toepassing en ook is geen informatie verstrekt op grond waarvan de sub b van dat artikel genoemde uitzondering een rol zou kunnen spelen.

41. Blijkens artikel 87, sub 3, EG moeten de daarin vrijgestelde steunmaatregelen noodzakelijk zijn om één van de in de bepaling genoemde doelstellingen te bereiken. Of dit in casu het geval is, kan niet worden vastgesteld, aangezien "Italië [.] namelijk geen redenen [heeft] aangevoerd - en de Commissie [...] er ook geen [heeft] kunnen vinden". In het bijzonder met betrekking tot de in artikel 87, sub a en c, bedoelde uitzonderingen is de Commissie "van oordeel dat de onderhavige maatregelen, gezien de voorafgaande analyse en de geldende communautaire regels, als steun voor de bedrijfsvoering moeten worden beschouwd en dus niet geschikt zijn om een duurzame verbetering van de omstandigheden in de betrokken sector en in de betrokken regio te bewerkstelligen".

42. In de laatste punten van het feitelijk deel beargumenteert de Commissie dat de onverschuldigde financiële voordelen, bestaande in het verschil tussen de kosten van de door banken verstrekte leningen voor de consolidatie van schulden, tegen markttarief, en de door de begunstigden gedragen kosten, moeten worden terugbetaald.

2. Dispositief

43. Dienovereenkomstig luidt de beschikking als volgt:

- De steun die door de regio Sardinië uit hoofde van artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 en de besluiten van de Giunta regionale van 30 december 1988, 27 juni en 20 november 1990 en 26 juni 1992 is verleend, wordt onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard (artikel 1).

- Italië moet uiterlijk twee maanden na de kennisgeving van de beschikking de steun intrekken en uiterlijk zes maanden na de kennisgeving de nodige maatregelen vaststellen om terugbetaling van de steun te vorderen (artikel 2).

- Italië moet de Commissie meedelen welke maatregelen het heeft genomen om aan de beschikking te voldoen en de informatie verstrekken die noodzakelijk is om te kunnen nagaan of aan de verplichting is voldaan (artikel 3).

- De beschikking is gericht tot de "Italiaanse Republiek" (artikel 4).

D - De terugvordering van de steun

44. De autonome regio Sardinië heeft ter uitvoering van de beschikking de volgende maatregelen getroffen:

- De overschrijvingen aan de banken van zijn deel van de rente zijn met ingang van het eerste semester van 1997 stopgezet.

- Artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 is ingetrokken.

- De toegekende steun is bij besluiten van het "Assessorato all´Agricultura" van 18 december 1997 ingetrokken.

45. Blijkens de eerste van de verwijzingsbeschikkingen zijn deze maatregelen op 16 november 2001 aan de belanghebbenden meegedeeld.

E - De procedures voor het Tribunale di Cagliari

46. Giuseppe Atzeni en 51 andere personen hebben bij het Tribunale di Cagliari een civiele procedure tegen de autonome regio Sardinië ingeleid, die is ingeschreven onder nummer 3/2003. Een dergelijke procedure is ook ingeleid door Marco Antonio Scalas, Renato Lilliu en nog 389 andere betrokkenen, wier beroep bij voormeld Tribunale is ingeschreven onder nummer 5777/2003.

47. In de eerste zaak verlangen verzoekers dat de regionale bepalingen waarbij de steunmaatregelen zijn ingetrokken buiten toepassing worden gelaten en dat verweerster tot betaling van de nog verschuldigde bedragen wordt veroordeeld. Subsidiair verzoeken zij om vaststelling van schending van de communautaire regeling en om vergoeding van de geleden schade.

48. In de tweede procedure vorderen verzoekers dat zij van de terugbetalingsplicht worden ontheven en dat de regio aan de kredietinstellingen haar bijdrage aan de rente voldoet. Voorts verzoeken zij, voor het geval de bestreden handeling geldig mocht zijn, vast te stellen dat de overheid aansprakelijk is en de geleden schade moet vergoeden.

49. In beide procedures is de respectieve rechters verzocht, het Hof een prejudiciële vraag te stellen over de geldigheid van de beschikking van de Commissie.

IV - De beroepen tot nietigverklaring

50. Atzeni en andere landbouwers hebben niet alleen bij de nationale rechter bescherming gezocht, maar tevens bij het Gerecht van eerste aanleg beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie ingesteld.(19) Scalas en Lilliu hebben dit niet gedaan, zo bleek ter terechtzitting.

51. De Commissie heeft een exceptie van niet-ontvankelijkheid van dat beroep opgeworpen op twee gronden: het beroep was te laat ingesteld en de verzoekers werden door de bestreden handeling niet individueel geraakt.

52. Het Gerecht aanvaardde bij beschikking van 29 mei 2002(20) de eerste grond voor niet-ontvankelijkheid en liet de andere gronden buiten beschouwing. Het stelde vast dat de bestreden beschikking was bekendgemaakt in het Publicatieblad van 11 september 1997 en dat het Gerecht eerst op 25 januari 2002 was aangezocht, zodat het beroep tardief was en bijgevolg niet-ontvankelijk.

53. Andere, vergelijkbare beroepen ondergingen hetzelfde lot.(21)

V - De prejudiciële vragen en de procedure voor het Hof

54. De onderzoeksrechters van de sezione civile van het Tribunale di Cagliari hebben de behandeling van beide zaken geschorst en het Hof de vraag voorgelegd of de beschikking geldig is.

55. In de verwijzingsbeschikking van 29 april 2003 in zaak C-346/03 worden de volgende gebreken genoemd:

"a) onbevoegdheid van de Commissie om de bestreden beschikking vast te stellen wegens schending van de artikelen 32 EG, 33 EG, 34 EG, 35 EG, 36 EG, 37 EG en 38 EG in hun onderlinge samenhang gelezen;

b) schending van de voorschriften die de procedure van artikel 88, lid 1, EG regelen;

c) schending van de voorschriften die de procedure van artikel 88, leden 2 en 3, EG regelen;

d) de motivering van de beschikking voldoet niet aan de eisen van artikel 253 EG juncto de artikelen 88, lid 3, EG en 87, lid 1, EG;

e) schending en onjuiste toepassing van verordening nr. 797/85 van de Raad betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur;

f) schending en niet-inachtneming van de ,criteria voor de steun aan landbouwbedrijven in moeilijkheden' en van de ,communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden'."

56. In de verwijzingsbeschikking van 20 oktober 2003 in zaak C-529/03 worden naast de hierboven genoemde punten nog andere gronden voor ongeldigheid aangevoerd. Zo wordt het vertrouwensbeginsel ingeroepen met het oog op het tijdsverloop tussen de bekendmaking van regionale wet nr. 44/1988, de inleiding van de niet-nakomingsprocedure, de vaststelling van de bestreden beschikking en het aan de landbouwers gerichte verzoek om terugbetaling. Voorts wordt met nadruk gewezen op de ontoereikende motivering van de gemeenschapshandeling en wordt dit vanuit andere invalshoeken verduidelijkt.

57. Scalas en Lilliu, verzoekers in het hoofdgeding in zaak C-529/03, alsook de Commissie hebben binnen de in artikel 20 van het Statuut van het Hof van Justitie gestelde termijn schriftelijke opmerkingen ingediend.

58. Bij beschikking van 6 mei 2004 zijn beide zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling, de conclusie en het arrest.

59. Ter terechtzitting van 16 februari 2005 hebben de vertegenwoordigers van Atzeni e.a. en van Scalas en Lilliu, alsook de gemachtigde van de Commissie hun standpunt mondeling toegelicht.

60. Ik wijs erop dat het Tribunale di Cagliari nog een derde prejudiciële vraag heeft gesteld, in zaak Medda (C-285/04). De behandeling van deze zaak is geschorst in afwachting van het antwoord in de thans onderzochte zaken.

VI - De ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen

A - Probleemstelling

61. De Commissie stelt in haar opmerkingen een interessante kwestie aan de orde, namelijk wat de procedurele gevolgen zijn wanneer dezelfde beschikking gelijktijdig rechtstreeks en indirect wordt aangevochten. Dit punt is niet onbelangrijk, aangezien het tot niet-ontvankelijkheid van de door de Italiaanse rechters gestelde vragen kan leiden; het Hof moet dit ambtshalve onderzoeken, daar het om een dwingend procedureel vereiste gaat.

62. Op het eerste gezicht lijkt de situatie eenvoudig: een tot een lidstaat gerichte beschikking waarbij de onrechtmatigheid van staatssteun en de onverenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt wordt vastgesteld, wordt aangevochten door particulieren, die enerzijds bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen beroep tot nietigverklaring instellen en anderzijds opkomen tegen de maatregelen die hun land heeft genomen ter uitvoering van de gemeenschapshandeling, waarvan zij de geldigheid in de bij de nationale rechters aanhangige procedures betwisten.

63. Andere factoren maken evenwel dat de zaak ingewikkelder ligt: het Gerecht heeft geen uitspraak gedaan over de procesbevoegdheid van verzoekers, de beschikking beperkt zich niet tot het onderzoek van de verstrekte steun, maar behandelt ook de regeling die daaraan ten grondslag ligt, en in wezen lijkt de regeling in het EG-Verdrag van de rechtsmiddelen waarover particulieren beschikken onbevredigend.

B - Algemene overwegingen

64. In iedere rechtsorde bestaan naast elkaar verschillende soorten wetgevingsinstrumenten, die volgens het beginsel van hiërarchie zijn gestructureerd. De grondwet vormt de top, op de lagere treden gevolgd door wetten en verordeningen. Met uitzondering van de grondwet, waarvoor het soevereine volk de architect van de rechtsorde is, gaat het om algemene bepalingen die zijn vastgesteld door de autoriteiten - hetzij de volksvertegenwoordigers, hetzij de overheid.

65. Daarnaast zijn er andere, gewoonlijk van de overheid afkomstige instrumenten van verschillende betekenis, die niet eenvoudig van bovengenoemde wetten en verordeningen zijn te onderscheiden, alhoewel een bruikbare methode daarvoor is, vast te stellen of hun werking met hun toepassing eindigt of dat zij nieuw recht tot stand brengen, en pas daarna of zij tot één of meerdere adressaten zijn gericht.

66. Tegen deze achtergrond zijn twee opmerkingen van belang. In de eerste plaats moet de individuele procesbevoegdheid om algemene bepalingen van de hoogste rangorde, te weten wetten, rechtstreeks aan te vechten een grens hebben; zij worden immers door de vertegenwoordigers van het volk vastgesteld en kritiek komt bij de verkiezingen tot uiting. Onafhankelijk van de mogelijkheid om strijdigheid met de grondwet met andere middelen aan te vechten, is deze rechtvaardiging evenwel niet van toepassing wanneer de regels niet van de wetgevende organen afkomstig zijn. In de tweede plaats moeten burgers ter bescherming van het rechtszekerheidsbeginsel tegen de regels opkomen binnen uitdrukkelijk gestelde termijnen, maar pleiten de vereisten van het legaliteitsbeginsel in sommige gevallen ervoor dat zij indirect, namelijk via de bepalingen ter uitvoering daarvan, kunnen worden aangevochten.

67. De omzetting van deze ideeën naar de communautaire context wordt ernstig bemoeilijkt door de bijzondere kenmerken van het - als "reglementaire chaos" gekwalificeerde(22) - geldende rechtskader en door de beperkingen die gelden wanneer natuurlijke en rechtspersonen beschikkingen van de instellingen willen aanvechten. Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa(23) vereenvoudigt de zaken overigens door in de artikelen I-33 en volgende een duidelijk onderscheid te maken tussen wetgevende handelingen (wetten en kaderwetten) en andere handelingen (verordeningen en beschikkingen),(24) en ook de gevallen te definiëren waarin particulieren zich tot het Hof kunnen wenden.(25)

C - Het beroep tot nietigverklaring en de prejudiciële vraag over de geldigheid

1. Het beroep tot nietigverklaring(26)

a) Gebruikelijke vorm

68. Het beroep tot nietigverklaring is in het leven geroepen met een tweeledig doel: het toezicht op de eerbiediging van het gemeenschapsrecht door de instellingen en de verdediging van de rechten van de verzoekers (natuurlijke en rechtspersonen, lidstaten en instellingen).(27)

69. Het voorwerp van dit beroep is beperkt tot de handelingen van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, de handelingen van de Raad, van de Commissie en van de Europese Centrale Bank, voorzover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en de handelingen van het Europees Parlement "die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben" (artikel 230, eerste alinea, EG). Verder kan beroep tot nietigverklaring worden ingesteld tegen besluiten van de Raad van gouverneurs en van de Raad van bewind van de Europese Investeringsbank (artikel 237, sub b en c, EG).(28)

70. De gronden waarop het beroep kan worden ingesteld zijn onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel misbruik van bevoegdheid (artikel 230, tweede alinea, EG). De eerste twee betreffen de externe wettigheid en kunnen ambtshalve aan de orde worden gesteld,(29) de laatste twee betreffen de interne wettigheid en moeten door de belanghebbenden worden ingeroepen.

71. De beperkte bevoegdheid om beroep tot nietigverklaring in te stellen is een van de voornaamste kenmerken van dit rechtsmiddel. In tegenstelling tot de geprivilegieerde verzoekers - de lidstaten, het Europees Parlement, de Commissie en de Raad - kunnen de Rekenkamer en de Europese Centrale Bank dit beroep alleen instellen ter vrijwaring van hun prerogatieven en kunnen natuurlijke of rechtspersonen alleen beschikkingen aanvechten waarvan zij adressaat zijn of die, hoewel genomen in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hun rechtstreeks en individueel raken (artikel 230, derde en vierde alinea, EG).(30)

b) De procesbevoegdheid van particulieren

72. Uit het voorgaande volgt dat het recht van particulieren op toegang tot het Hof op twee manieren beperkt is: via de beperking van de handelingen die vatbaar zijn voor beroep en via de persoonlijke kwaliteiten die voor dat beroep vereist zijn.

i) Aanvechtbare handelingen

73. De eerste beperking sluit uit dat rechtstreeks beroep, dat enkel tegen beschikkingen kan zijn gericht, wordt ingesteld tegen algemene bepalingen. Verordeningen kunnen dus niet op deze wijze worden aangevochten, tenzij daarin een beschikking schuilt, want in dat geval wijzigt volgens de rechtspraak de gekozen vorm van de handeling niet de aard ervan.(31)

74. Niettemin is moeilijk aan te geven in welke gevallen een handeling aanvechtvaar is. Volgens het arrest Confédération nationale des producteurs de fruits et légumes e.a./Raad,(32) moet het basiscriterium voor het onderscheid in de strekking van de handeling worden gezocht, daar de beschikking een beperkte kring van adressaten heeft, terwijl de verordening van toepassing is op groepen, die in hun geheel en in abstracto worden aangeduid. Aan de algemene strekking, en mitsdien aan het normatieve karakter van een handeling wordt overigens niet afgedaan door de omstandigheid dat het aantal en zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie de handeling op een bepaald moment van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald, zolang maar vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie en in samenhang met de doelstelling van die handeling.(33)

75. Anderzijds kan men er niet omheen dat tot de lidstaten gerichte beschikkingen in feite gewoonlijk een normatief karakter hebben, daar zij algemeen en in abstracto volgens neutrale criteria afgebakende situaties betreffen.

ii) Het rechtstreeks en individueel geraakt zijn

76. Het feit dat een handeling vatbaar is voor beroep geeft een persoon nog niet het recht daartegen een gemeenschapsrechtelijk beroep tot nietigverklaring in te stellen, want zoals ik in mijn conclusie in de zaak Comité d'entreprise de la Société française de production e.a./Commissie(34) heb gesteld, heeft hij het recht beroep in te stellen "[a]lleen als aan de dubbele voorwaarde voldaan is, dat de particulier, niet zijnde adressaat van een beschikking, tegelijkertijd rechtstreeks en individueel geraakt wordt" (punt 15).

77. Van rechtstreeks geraakt zijn is in beginsel sprake wanneer tussen de beschikking en de wijziging van de subjectieve rechtspositie van de betrokkene een causaal verband bestaat, ook wanneer de beschikking in sommige gevallen eventueel nog uitvoeringsmaatregelen van de nationale autoriteiten behoeft.(35)

78. Wat de andere voorwaarde betreft,(36) geldt ten volle de voor het eerst in het arrest Plaumann/Commissie(37) geformuleerde en herhaaldelijk bevestigde(38) rechtspraak, dat zij die niet de adressaten van de gemeenschapshandeling zijn, slechts individueel worden geraakt indien deze "hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat".

79. Zo heeft het Hof in het arrest Van der Kooy e.a./Commissie(39) bepaald dat een onderneming in beginsel niet kan opkomen tegen een beschikking van de Commissie houdende verbod van een sectoriële steunregeling, wanneer deze beschikking haar enkel treft vanwege het feit dat zij tot de bedoelde sector behoort en haar hoedanigheid van potentieel begunstigde van die regeling, daar het om een maatregel van algemene strekking gaat, die objectief op bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen (punt 15). Daarentegen is volgens het reeds aangehaalde arrest Italië en Sardegna Lines/Commissie aan het vereiste van individueel geraakt zijn voldaan wanneer de onderneming de hoedanigheid van begunstigde van de steun heeft (punten 34 tot en met 36).(40)

2. De prejudiciële vraag over de geldigheid

80. Het Verdrag heeft een volledig stelsel van rechtsmiddelen in het leven geroepen, waarbij aan het Hof het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen is opgedragen.(41) Daaruit volgt dat de aan het beroep tot nietigverklaring inherente beperkingen door andere mechanismen worden gecompenseerd, waarbij de prejudiciële vraag over de geldigheid van de handeling,(42) die hetzelfde doel dient, een bijzondere plaats inneemt.

81. De betrokkene komt in dat geval bij de nationale rechter op tegen een handeling van de nationale autoriteiten, op grond dat de communautaire bepaling waarop die handeling is gebaseerd onwettig is.

82. Zonder afbreuk te doen aan de in het procesrecht van de verschillende lidstaten gestelde voorwaarden, ondervangt deze regeling de nadelen die uit de termijn en de beperkte procesbevoegdheid voor de toegang tot de gemeenschapsrechters voortvloeien.

3. De verhouding tussen het beroep tot nietigverklaring en de prejudiciële vraag over de geldigheid

83. Uit de voorgaande punten blijkt dat de twee rechtsmiddelen complementair zijn en naast elkaar kunnen bestaan.

a) Complementariteit

84. In tegenstelling tot het beroep tot nietigverklaring kan het verzoek om een prejudiciële beslissing over de geldigheid niet alleen beschikkingen en andere vergelijkbare handelingen als voorwerp hebben, maar iedere algemene bepaling. Zoals het Hof in het genoemde arrest Les Verts/Parlement heeft vastgesteld, worden natuurlijke en rechtspersonen beschermd tegen handelingen van algemene strekking waartegen zij niet rechtstreeks kunnen opkomen. Zijn de gemeenschapsinstellingen met de administratieve uitvoering van deze handelingen belast, dan kunnen deze personen rechtstreeks beroep bij het Hof instellen tegen uitvoeringsbesluiten die tot hen zijn gericht of hun rechtstreeks en individueel raken, en kunnen zij tot staving van dit beroep de onwettigheid van de algemene basishandeling inroepen. Berust de uitvoering bij de nationale instanties, dan kunnen zij de ongeldigheid van de handelingen van algemene strekking inroepen voor de nationale rechter en deze verzoeken om door middel van prejudiciële vragen een uitspraak van het Hof uit te lokken (punt 23).

85. De weg van de prejudiciële procedure staat dus enkel open wanneer een beroep tot nietigverklaring niet mogelijk is(43) en een nationale uitvoeringsmaatregel is vastgesteld. Ontbreekt een dergelijke overheidsmaatregel, dan is een prejudicieel verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. Is in dit geval echter ook geen rechtstreeks beroep mogelijk, dan komt de volledigheid van het stelsel van rechtsmiddelen in geding.(44)

b) Co-existentie

86. Het Hof heeft deze bijzonderheid reeds onderkend in het arrest Rau e.a.,(45) waar het verklaart dat de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen een beschikking van een gemeenschapsinstelling "niet uitsluit, dat bij een nationale rechterlijke instantie beroep wordt ingesteld tegen een handeling van een nationale instantie tot uitvoering van die beschikking, waarbij de onwettigheid van deze beschikking wordt gesteld" (punt 12).

87. Zou echter het verzoek om een prejudiciële beslissing over een beschikking die, ondanks de mogelijkheid daartoe, niet tijdig is aangevochten onbeperkt toelaatbaar zijn, dan zou men voorbijgaan aan de omstandigheid dat het verstrijken van termijnen tot verval leidt en aan de overige daaruit voortvloeiende gevolgen.(46) Om die reden heeft het Hof in het arrest TWD Textilwerke Deggendorf(47) de regel die het met betrekking tot de lidstaten had ontwikkeld, op particulieren toegepast en geoordeeld dat het ingevolge de vereisten van rechtszekerheid is uitgesloten dat de begunstigde van een steunmaatregel, die een beschikking van de Commissie betreffende deze steunmaatregel had kunnen aanvechten maar de hiertoe in het Verdrag gestelde fatale termijn heeft laten verlopen, de wettigheid van die beschikking voor de nationale rechterlijke instanties opnieuw in geding kan brengen in een beroep tegen de maatregelen ter uitvoering van deze beschikking (punt 17), zelfs - zo volgt uit de arresten Accrington Beef(48) en Wiljo(49) - indien de handeling is gericht tot een staat, mits de autoriteiten van die staat de betrokkene van die handeling tijdig in kennis hebben gesteld, zodat deze daartegen kon opkomen.(50)

88. De in TWD Textilwerke Deggendorf ontwikkelde rechtspraak is zeer discutabel(51) en het Hof zal op enig moment tot een meer nauwkeurige formulering of herroeping ervan moeten komen, nu daartegen aanzienrijke bezwaren bestaan:

a) Uitgangspunt is de rechtszekerheid, maar dat beginsel kent aan beide rechtsmiddelen geen rangorde toe en heeft bovendien niet altijd voorrang op het wettigheidsbeginsel; het gemeenschapsrecht zelf regelt namelijk bepaalde gevallen waarin die voorrang niet geldt. Zo kan bij wege van de in artikel 241 EG voorziene exceptie van onwettigheid een verordening worden aangevochten, ook al is de termijn voor een rechtstreeks beroep verstreken. In naam van de rechtszekerheid kan de werking van een rechterlijke beslissing in de tijd worden begrensd, maar kan niet de rechterlijke controle van gemeenschapshandelingen worden beknot.

b) Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen algemene bepalingen en uitvoeringshandelingen; steeds is dezelfde oplossing voorzien. Justitiabelen worden ertoe gedwongen - zelfs uit voorzorg - een beroep tot nietigverklaring in te stellen, zonder dat zij de absolute garantie hebben dat het beroep, gelet op de beperkingen die de rechtspraak aan de procesbe voegdheid stelt, ontvankelijk zal zijn.

c) Deze rechtspraak is strijdig met de arresten Foto-Frost, Binder en Behn Verpackungsbedarf(52), waarin de verwijzing zonder discussie werd toegelaten, ook al konden de verzoekers in het hoofdgeding bij de gemeenschapsrechter opkomen tegen de beschikkingen van de Commissie, waarvan de geldigheid bij de nationale rechter werd betwist. In het arrest Universität Hamburg(53) erkende het Hof zelfs dat de afwijzing van het verzoek door de autoriteiten van een lidstaat het enige rechtstreeks tot de betrokken persoon gerichte besluit is "waarvan deze noodzakelijkerwijze tijdig kennis heeft gekregen, en dat [hij] voor de rechter kan bestrijden zonder op moeilijkheden te stuiten om [zijn] procesbelang aan te tonen", zodat hij "de mogelijkheid [moet] hebben, in het kader van een volgens het nationale recht [...] ingesteld beroep, de onwettigheid in te roepen van de beschikking van de Commissie die als grondslag [diende] voor het te zijnen aanzien genomen nationale besluit" (punt 10).

d) Van de nationale rechter wordt verlangd dat hij de procesbevoegdheid van de betrokkene om bij het Hof beroep tot nietigverklaring in te stellen, toetst en nagaat of dit beroep is ingesteld. In het eerdergenoemde arrest Rau e.a. weigerde het Hof echter te onderzoeken "of de verzoeker in het hoofdgeding de beschikking rechtstreeks kan aanvechten voor het Hof" (punt 11). Bovendien moet de nationale rechter in geval van twijfel een uitleggingsvraag stellen en, afhankelijk van de uitkomst daarvan, een verzoek om een prejudiciële beslissing over de geldigheid doen. Aldus ontstaat een veel te ingewikkeld en artificieel systeem, dat meer nadelen dan voordelen heeft.

e) Ten slotte gaat deze rechtspraak voorbij aan de grondslag en het wezen van de procedure van artikel 234 EG als instrument van gerechtelijke samenwerking. Wanneer de betrokkene immers geen rechtvaardiging kan vinden voor een beroep tot nietigverklaring, kan de nationale rechter geen dialoog met het Hof aangaan, ook al is hij van mening dat de communautaire basishandeling onwettig is of dat zich bij de uitvoering ervan gebreken hebben voorgedaan die aanvankelijk niet zijn opgemerkt. Met andere woorden, zou de verwijzing van het gedrag van de partijen afhankelijk zijn, dan tast dit de in het Verdrag voorziene rechterlijke samenwerking(54) aan, want zo zou ook een prejudiciële vraag die de geldigheid van een handeling op andere gronden aan de orde stelt dan die welke in het beroep tot nietigverklaring zijn aangevoerd, niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.

89. Tot slot wijs ik erop dat wanneer bij de nationale rechter twijfel over de geldigheid van een handeling bestaat terwijl bij het Hof een beroep tot nietigverklaring aanhangig is, hij volgens het arrest Masterfoods en HB(55) de keuze heeft de behandeling van de zaak te schorsen om een definitieve beslissing van het Hof in de zin van artikel 230 EG af te wachten, of om een prejudiciële vraag te stellen.

D - De inhoud van de beschikking en de mogelijkheden deze aan te vechten

1. De inhoud

90. Volgens artikel 1 van de beschikking is de door de regio Sardinië uit hoofde van artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 en de vier besluiten van de eerdergenoemde "Giunta regionale" verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. De beschikking betreft dus twee gebieden: de steunregeling als zodanig en de concrete toepassing ervan.

91. De eerste conclusie is van algemene en abstracte aard, daar zij objectief omschreven, maar niet nauwkeurig bepaalde situaties betreft; zij vereist daarnaast de intrekking van een nationale regeling; tot slot is zij tot een onbepaald aantal personen gericht. Particulieren worden derhalve niet rechtstreeks en individueel door de handeling geraakt, zodat zij niet bevoegd zijn daartegen rechtstreeks beroep in te stellen.

92. De beschikking van de Commissie betreft evenwel ook de besluiten waarbij steun is toegekend aan individualiseerbare personen, die daardoor uitdrukkelijk worden geraakt nu zij die steun moeten terugbetalen. Deze personen moeten dan ook worden geacht bevoegd te zijn de nietigverklaring te verlangen van de punten die op die maatregelen betrekking hebben.

2. De aanvechtbaarheid

93. Deze duale benadering heeft consequenties voor de mogelijkheden om de beschikking aan te vechten.

94. Is het Hof van mening dat de betrokkenen de beschikking op geldige wijze rechtstreeks hadden kunnen aanvechten, dan moeten de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk worden verklaard. In het tegenovergestelde geval bestaat een dergelijk bezwaar niet.

95. Hoewel het procedureel juister lijkt in de eerste plaats de procesbevoegdheid van verzoekers te onderzoeken en op basis van de uitkomst daarvan na te gaan of zij binnen de gestelde termijn hebben gehandeld, heeft het Gerecht zich in de onderhavige zaken beperkt tot de vaststelling dat het beroep tot nietigverklaring tardief was ingesteld, enkel uitgaande van de datum waarop de handeling in het Publicatieblad is bekendgemaakt en die waarop de verzoekschriften zijn ingediend.

96. Dit standpunt heeft tot gevolg dat alle nadelen van het tardieve beroep op de gemeenschapsrechter voor rekening van verzoekers komen.

97. Gelet op de omstandigheden en hetgeen ik hiervóór heb uiteengezet, is deze oplossing in casu evenwel niet dwingend.

98. De beschikking was niet tot de ontvangers van de steun gericht, maar tot de Italiaanse staat. Ofschoon de begunstigden door sommige punten van de beschikking rechtstreeks en individueel werden geraakt, is zij hun noch door de Italiaanse staat noch door de Commissie meegedeeld. Persoonlijke kennisgeving is niet de enige manier om de betrokkenen te informeren, maar moet ten minste eerst worden nagestreefd, en het best daartoe in staat is degene die over de betreffende registraties van verleende steun beschikt.(56) Om dergelijke problemen te vermijden, lijkt het zinvol te voorzien in een doeltreffend systeem voor de kennisgeving van zowel de inleiding als de beëindiging van een procedure inzake de wettigheid of verenigbaarheid van staatssteun. Op zijn minst dient de termijn voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring te worden berekend volgens de theorie van de actio nata, dat wil zeggen vanaf het tijdstip waarop beroep kon worden ingesteld. Iedere andere oplossing houdt geen steek en leidt tot uitholling van het recht van verweer van natuurlijke en rechtspersonen.(57)

99. Omdat de beschikking een dubbele inhoud heeft, is het overigens geen onredelijke gedachte dat deze burgers de rechtstreekse toegang tot de gemeenschapsrechters deels is ontzegd en dat deze slechts indirect de wettigheid ervan kunnen betwisten.

100. Al deze redenen pleiten ervoor dat het Hof, mocht het in dit opzicht enige twijfel hebben, de prejudiciële vragen ontvankelijk verklaart.

VII - Onderzoek van de geldigheid van de beschikking

101. De nationale rechters zijn van oordeel dat de beschikking verschillende gebreken vertoont, die zich in drie groepen laten onderverdelen: het ontbreken van een rechtsgrondslag, schending van het vertrouwensbeginsel en andere gebreken van zowel formele aard (onregelmatigheid van de procedure en ontoereikende motivering) als materiële aard (verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt).

A - De rechtsgrondslag

102. De eerste aangevoerde ongeldigheidsgrond betreft de naleving in de landbouwsector van de in het Verdrag neergelegde regels inzake steun. Gelet op artikel 36 EG zou artikel 87 EG, waarop de beschikking is gebaseerd, in deze sector niet van toepassing zijn, omdat de Raad dit niet in verordening nr. 26 heeft opgenomen.

103. Deze stelling maakt het onderzoek noodzakelijk van de samenhang tussen de landbouw en de vrije markt, en de gevolgen daarvan in het voorliggende geval.

1. De verhouding tussen het landbouwbeleid en het mededingingsbeleid

a) Inleiding

104. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een van de integratiemiddelen om de doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken. Dit verklaart waarom de eerste verdragsbepaling inzake "landbouw", artikel 32 EG, luidt: "[d]e gemeenschappelijke markt omvat mede de landbouw en de handel in landbouwproducten", daaronder begrepen de voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij.

105. Het belang dat het landbouwbeleid vanaf het begin heeft gehad, doet er niet aan af dat, evenals op andere gebieden, de consolidatie zich ook in negatieve zin voltrekt, doordat de uitoefening van de economische vrijheden op de gemeenschappelijke markt in de plaats treedt van overheidsinterventie.(58)

106. Zoals uit artikel 2 EG alsook uit andere verdragsbepalingen blijkt, impliceert die keuze niet een absoluut verbod van iedere overheidsinmenging. Er zijn verschillende uitzonderingen toegestaan, al zijn deze wel onderworpen aan het hogere gemeenschapsbelang.

107. In deze zin zijn de in artikel 33 EG genoemde doelstellingen van economische aard, ook al vertoont een enkele ervan de sociale dimensie die kenmerkend is voor bepaalde aspecten van het Verdrag. Artikel 34 EG voorziet daarom in de totstandkoming van "een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten", die naar gelang van de producten maatregelen omvat variërend van prijsregelingen, subsidies voor de productie en de verhandeling, systemen van voorraadvorming en opslag en gemeenschappelijke organisatorische voorzieningen voor de stabilisatie van de in- of uitvoer, tot een regelrechte verwijzing naar de gemeenschappelijke regels inzake mededinging.(59)

108. De voordelen die de staten aan de landbouw toekennen, hebben een duidelijk sectoraal karakter; het betreft economische interventiemaatregelen waarop de criteria van de algemene regeling van toepassing zijn, maar die bijzondere kenmerken vertonen wegens de situatie van de betrokken sector of de context op milieu-, gezondheids- en sociaal gebied, die daarop vaak van invloed is.

109. Het is dan ook onjuist iedere nationale steunmaatregel zonder meer af te wijzen, daar dergelijk ingrijpen veelal is bedoeld om de mededinging te bevorderen door de marktdeelnemers weer in een situatie van gelijkheid te brengen. In bepaalde situaties, wanneer daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat en de grondbeginselen van staatssteun niet in het gedrang komen, dragen zij bij tot de vrije mededinging.

b) De toepassing van de regels inzake overheidssteun aan de landbouw

110. Ondanks het feit dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag reeds vele jaren zijn verstreken, is de verhouding tussen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het mededingingsbeleid van de Gemeenschap niet duidelijk afgebakend(60) ; de regulering ervan is overgelaten aan het afgeleide recht. Het lijdt geen twijfel dat een automatische toepassing van de regels die de vrije mededinging moeten waarborgen gezien de situatie van de Europese landbouw niet mogelijk was, maar thans zijn die obstakels verdwenen, ook al is enige nuancering hier op zijn plaats.(61) Een alternatief zou zijn - en omdat het eveneens strookt met het Verdrag, mag het niet onvermeld blijven - op dit gebied een eigen regeling tot stand te brengen.

111. Voor de eerste mogelijkheid pleit artikel 32, lid 2, EG volgens hetwelk "[v]oorzover in de artikelen 33 tot en met 38 niet anders is bepaald, [...] de regels voor de instelling van de gemeenschappelijke markt van toepassing [zijn] op de landbouwproducten". De landbouwsector valt derhalve onder de algemene regeling van de gemeenschappelijke markt valt, maar de specifieke vereisten ervan worden beschermd.

112. Artikel 36 EG stelt de toepassing van de regels betreffende de mededinging afhankelijk van hetgeen de Raad bepaalt "met inachtneming van de in artikel 33 vermelde doeleinden".(62) Deze formulering geeft aan dat een hiërarchie bestaat waarin het landbouwbeleid voorrang heeft, zoals uit het arrest McCarren(63) en nog duidelijker uit het arrest Maizena/Raad(64) blijkt, alhoewel daarbij geldt dat een basis van vrije mededinging moet worden geëerbiedigd, wil geen afbreuk aan de gemeenschappelijke markt worden gedaan.(65)

113. De verdragsbepalingen die de landbouw betreffen, vormen geen gesloten en onafhankelijk kader waarin geen plaats is voor de mededingingsregels. Deze regels maken veeleer deel uit van een geheel(66), dat niet buiten beschouwing mag blijven.(67)

114. Dit is de context van de eerdergenoemde verordening nr. 26, die de facto de mogelijkheid biedt voor de landbouwsector een eigen mededingingsbeleid tot stand te brengen, ook al is daartoe nog geen initiatief genomen.(68) Zoals gezegd, hebben de instellingen juist getracht via het afgeleide recht de toepassing van de artikelen 87 EG tot en met 89 EG op alle gebieden van die sector te verzekeren.

c) Het afgeleide recht

115. De verwijzing in artikel 36 EG naar de bevoegdheid van de Raad heeft een prompt antwoord gekregen in de vorm van verordening nr. 26, die van toepassing is op de voortbrenging van en de handel in producten genoemd in bijlage I bij het Verdrag, met uitzondering van hulpgrondstoffen voor de voortbrenging - zoals stremsel(69), meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.(70)

116. Volgens deze horizontale regeling zijn de artikelen 87 EG, 88, lid 2, EG en 89 EG op het betrokken gebied niet van toepassing. Gezien het ontstaan van een gemeenschappelijk beleid terzake is evenwel de aanvankelijke rechtvaardiging voor die uitzonderingen verdwenen met de instelling van marktordeningen, zodat de gelding van die bepalingen in het landbouwbeleid - ook al zijn voorstellen voor de afschaffing van deze beperkingen gedaan(71) - in alle deelregelingen moest worden voorzien, zoals algemeen is gebeurd bij wege van overeenkomstige verklaringen van naleving van het Verdrag inzake staatssteun, voorzover de betrokken artikelen geen uitdrukkelijke uitzonderingen bevatten.

117. Anders ligt het in het geval van producten die niet onder een gemeenschappelijke ordening vallen en waarop, zoals in de arresten St. Nikolaus Brennerei und Likörfabrick(72) en Société d´iniciatives et de coopération agricoles/Commissie(73) is bepaald, bij gebreke van specifieke regels ingevolge voormelde verordening enkel het bepaalde in artikel 88, lid 1 en lid 3, eerste volzin, EG van toepassing zou zijn, waarbij de bevoegdheid van de Commissie zich beperkt tot het doen van aanbevelingen over de steunmaatregelen.

118. Ook kan men menen dat de in verordening nr. 26 voorziene beperkingen van tijdelijke aard zijn, zodat in overeenstemming met het systeem van het Verdrag na afloop van de overgangsperiode de artikelen 87 EG en 88 EG ten volle op de landbouw van toepassing zouden zijn.(74)

119. Om de rechtsgrondslag van een handeling van de Commissie op dit gebied te onderzoeken, moet derhalve eerst worden vastgesteld of die handeling valt onder een verordening die uitdrukkelijk een bevoegdheid verleent. Vervolgens moet in voorkomend geval, wanneer geen gemeenschappelijke marktordening bestaat, worden onderzocht of zij onder de werkingssfeer van verordening nr. 26 valt. Is dit niet het geval, dan moet tot slot worden vastgesteld of de mededingingsregels rechtstreeks van toepassing zijn in de voorgestelde zin, onder voorbehoud van de vastgestelde specifieke maatregelen.

2. De rechtsgrondslag van de beschikking

120. De beschikking is gegrond op artikel 88, lid 2, EG (hoewel zij ook naar lid 3 verwijst) en op artikel 87, lid 3, EG. De verwijzende rechters betwijfelen evenwel of de Commissie deze artikelen mag toepassen, nu verordening nr. 26 enkel de toepassing van de daarin genoemde regels betreffende staatssteun toestaat en voormelde artikelen daar niet toe behoren.

121. Om tot een algemeen oordeel te komen, moet derhalve in de eerste plaats naar de specifieke regelingen worden gekeken, en wel op twee niveaus: de algemene bepalingen van regionale wet nr. 44/1988 en de bijzondere bepalingen in de krachtens deze wet vastgestelde besluiten.

a) De steunregeling van regionale wet nr. 44/1988

122. Bij deze wet is een garantiefonds voor de landbouw ingesteld. Meer bepaald bevat artikel 5 van de wet een steunregeling ten gunste van bedrijven waarvan de financiële situatie door ongunstige omstandigheden is verslechterd.

123. In een dergelijk geval volgt de toepassing van de verdragsbepalingen inzake staatssteun uit verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur,(75) die herhaaldelijk is gewijzigd voordat zij is gecodificeerd en vervangen door verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991, met dezelfde titel.(76)

124. Artikel 1 van verordening nr. 797/85 stelt een gemeenschappelijke actie in om de doeltreffendheid van de landbouwbedrijven te verbeteren en tot hun ontwikkeling bij te dragen. Artikel 1 van verordening nr. 2328/91 noemt als doelstellingen van die actie onder meer het bijdragen tot de ontwikkeling van de bedrijven door verbetering en reorganisatie van hun structuur en door bevordering van aanvullende activiteiten (artikel 1, lid 1, punt ii) en de instandhouding van een leefbare landbouwgemeenschap als onderdeel van het sociale stramien op het platteland, door de landbouwers een redelijke levensstandaard te verzekeren, ook door middel van compensatie van in de natuur gelegen nadelen in de bergstreken en probleemgebieden (artikel 1, lid 1, punt iii).

125. Regionale wet nr. 44/1988 valt daarmee, gelet op het doel ervan, onder deze verordeningen.(77)

126. Nu verordening nr. 797/85 de naleving van de artikelen 87 EG tot en met 89 EG (artikel 31) voorschrijft - ook verordening nr. 2328/91 doet dit (artikelen 12, lid 1, en 35) -, zijn op de nationale maatregelen de communautaire regels inzake staatssteun van toepassing en is verordening nr. 26 daarbij irrelevant.

127. Voorzover over dit punt nog enige twijfel mocht bestaan, verwijs ik hoe dan ook naar het betoog hierboven met betrekking tot de rechtstreekse toepasselijkheid van de mededingingsregels van het Verdrag op de landbouw.

b) De bij de besluiten van de "Giunta regionale" verleende steun

128. Indien het in de Italiaanse regeling neergelegde basiskader voor de verstrekking van steun onderworpen is aan de regels betreffende staatssteun, lijkt het logisch te veronderstellen dat dit ook voor de concrete toepassingen ervan geldt. Dit staat evenwel niet in de weg aan een onderzoek van de gemeenschapsrechtelijke grondslag van de beschikking van de Commissie met betrekking tot de door de autonome regio Sardinië toegekende steun, waarbij evenwel zij opgemerkt dat het niet aan het Hof is uitspraak over de regionale wet te doen.(78)

i) Kasteelt

129. Bij besluit van 30 december 1988 zijn leningen toegekend wegens de prijsdaling van in kassen geteelde producten.(79)

130. Overeenkomstig bovenstaande redenering valt deze handeling binnen de werkingssfeer van verordening nr. 797/85, die de Commissie de bevoegdheid geeft alle verdragsbepalingen inzake staatssteun toe te passen.

ii) Bosbouwbedrijven

131. Het besluit van 27 juni 1990 begunstigde bosbouwbedrijven met nog niet voor een rendabele kap geschikte aanplantingen.

132. Ofschoon het begrip "landbouw" als bedoeld in het Verdrag een zeer ruime betekenis heeft, aangezien daaronder ook veeteelt en visserij vallen, omvat het evenwel niet de bosbouwbedrijven en zijn de producten van deze bedrijven geen "landbouwproducten" in de zin van bijlage I, ook al bestaat er zoals bekend een verband tussen deze gebieden.(80)

133. In dit verband is relevant de verwijzing van de Commissie naar het arrest van 25 februari 1999(81), waar het Hof stelt dat "bijlage [I] [...] niet [kan] worden geacht [...] bomen en producten van de bosbouwactiviteit te omvatten, ook al kunnen bepaalde van die producten, afzonderlijk genomen, binnen de werkingssfeer van de artikelen [32 tot en met 38 EG] vallen".

134. Wanneer niet de in artikel 36 EG voorziene specifieke omstandigheden gelden, zijn dus automatisch de algemene gemeenschapsregels op de betrokken nationale maatregelen van toepassing.

iii) Konijnenhouders

135. Onder de konijnen heerste een epizoötie die de regio in het voorjaar van 1990 zwaar trof. Konijnenhouders kwamen in aanmerking voor de in het besluit van 20 november 1990 voorziene steun.

136. Het betreft een sector die in tegenstelling tot de vorige sector onder de landbouw en daarmee onder verordening nr. 797/85 valt, maar waarvoor de specifieke regeling geldt van verordening (EEG) nr. 827/68 van de Raad van 28 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor bepaalde in bijlage I van het Verdrag vermelde producten.(82)

137. Volgens artikel 5 van deze verordening zijn de artikelen 87 EG tot en met 89 EG "van toepassing op de productie van en de handel in de in de bijlage vermelde producten", waaronder "andere levende dieren" (punt 01.06).

iv) Landbouwbedrijven met zware schulden

138. Ten gevolge van de marktsituatie en de verslechtering van de weersomstandigheden voorzag het besluit van 26 juni 1992 in steun aan marktdeelnemers die aan bepaalde voorwaarden voldeden.

139. In deze zaken moet met het oog op de genoemde data rekening worden gehouden met de materiële werkingssfeer van verordening nr. 2328/91, waaronder de regionale handeling zou vallen. Dit heeft tot gevolg dat alle verdragsbepalingen betreffende mededinging van toepassing zijn.

c) Tot slot

140. Het bovenstaande rechtvaardigt de toepassing van de artikelen 87 EG tot en met 89 EG op regionale wet nr. 44/1988 en de vier op basis van deze wet vastgestelde maatregelen. Er zijn regels van afgeleid recht die dit toelaten, waaronder enkele bijzondere regelingen, zoals die gericht tot konijnenhouders. Maar zelfs al was dit niet het geval, biedt dit het Hof een goede gelegenheid om vast te stellen dat de beschikking haar grondslag heeft in het Verdrag, gelet op de bewoordingen en de geest van de bepalingen ervan.

B - De schending van het vertrouwensbeginsel

141. In de verwijzingsbeschikkingen wordt veel belang gehecht aan de lange periode gelegen tussen de bekendmaking van de nationale regeling, de inleiding van de niet-nakomingsprocedure tegen Italië, de vaststelling van de beschikking van de Commissie en de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bedragen, en wordt een verband gelegd tussen deze feiten en het vertrouwensbeginsel, dat geschonden wordt geacht op grond dat de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt niet terstond is onderzocht.

1. Aard van het beginsel

142. Het gewettigd vertrouwen houdt nauw verband met de rechtszekerheid, waarvan het een bijzondere uitdrukking is, maar heeft, anders dan deze laatste, geen duidelijk objectief karakter, omdat het de bescherming van individuele situaties betreft. Door dit subjectieve karakter is de beschermende werking ervan in grote mate afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.(83)

143. Hoewel het Hof het begrip reeds geruime tijd geleden heeft geïntroduceerd,(84) was voor de erkenning ervan een langdurig en geleidelijk, met de ontwikkeling van het gemeenschapsrecht samenhangend proces nodig, wat de totstandkoming van een duidelijke en consequente definitie heeft bemoeilijkt.(85)

144. Gelet op de ontwikkeling van de rechtspraak(86) moet aan verschillende voorwaarden zijn voldaan, wil het beginsel van toepassing zijn:(87) een handeling van een gemeenschapsin stelling die bij de betrokkenen een gewettigd vertrouwen wekt - aangezien, zoals in het arrest Kühn is bepaald,(88) een beroep op het beginsel slechts mogelijk is voorzover de Commissie zelf een situatie heeft geschapen die een gewettigd vertrouwen kan wekken -; een bepaalde waarschijnlijkheid dat de toestand van de persoon voortduurt, welke waarschijnlijkheid voor een externe waarnemer herkenbaar en inzichtelijk moet zijn om zo een objectieve basis en dimensie te verkrijgen die haar tot een niet met het gemeenschapsrecht strijdige "gegronde verwachting" maakt; en de voorrang van het belang van de betrokkenen ten opzichte van het betrokken algemeen belang.

145. Het probleem schuilt in het identificeren van de "basis voor het vertrouwen", want alleen indien deze basis bekend is, verdient de situatie van de justitiabele bescherming.(89)

2. Het gewettigd vertrouwen op het gebied van staatssteun

146. Onrechtmatige en onverenigbare voordelen worden altijd teruggevorderd, tenzij een algemeen rechtsbeginsel zich daartegen verzet.(90) Het gewettigd vertrouwen van de betrokkenen neemt bij deze uitzonderingen een bijzondere plaats in. Dit aspect is in de rechtspraak veelvuldig behandeld en verschilt naargelang er een beroep op wordt gedaan om zich te onttrekken aan de verplichting die uit de gemeenschapshandeling voortvloeit, dan wel om de geldigheid van de handeling zelf voor de rechter aan te vechten.(91)

147. Het Hof heeft uitgemaakt dat gelet op het dwingende karakter van het door de Commissie uitgeoefende toezicht, de begunstigden slechts "een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun kunnen hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure [...] is toegekend", en dat "een behoedzaam ondernemer normaliter [...] zich ervan [dient] te vergewissen of deze procedure is gevolgd".(92) In het bijzonder kan de betrokkene, indien steun is toegekend die niet vooraf was aangemeld, op dat tijdstip geen gewettigd vertrouwen hebben in rechtmatigheid van de uitkering van de steun.(93) Bovendien bestaat er, zolang geen goedkeuringsbesluit is vastgesteld, en zelfs zolang de termijn voor beroep tegen de betrokken beschikking niet is verstreken, geen zekerheid over de rechtmatigheid van de steun.(94) Een beroep op het beginsel is derhalve niet mogelijk zonder zich er op voorhand van te vergewissen dat de staat die de steun verleent deze vooraf en naar behoren heeft aangemeld(95), aangezien onbekendheid met het communautaire systeem van toezicht op staatssteun moeilijk verschoonbaar is.(96)

148. Het onderzoek van de Commissie vereist ook enige tijd, zoals het Hof in zijn arrest van 29 april 2004, Italië/Commissie(97), heeft verklaard in het kader van het betoog dat het lange tijdsverloop tussen de toekenning van de steun en de vaststelling van de beschikking tot terugvordering de overtuiging had doen ontstaan dat de steun rechtmatig was. Om te beginnen moet volgens het Hof, wil sprake zijn van een verjaringstermijn voor de terugvordering van een uitgekeerd bedrag, een dergelijke verjaringstermijn van te voren zijn vastgesteld, hetgeen - evenals in de onderhavige procedure - op de datum van de aldaar bestreden beschikking niet het geval was (punt 89).(98) Hoewel het Hof vervolgens onder verwijzing naar andere arresten(99) heeft verklaard dat de rechtszekerheid zich ertegen verzet dat de Commissie eindeloos kan wachten met de uitoefening van haar bevoegdheden (punt 90), kan ingeval van een niet-aangemelde steunmaatregel een dergelijke vertraging haar evenwel slechts worden verweten vanaf het moment waarop zij kennis heeft gekregen van het bestaan van die steunmaatregel (punt 91).

149. Juist de vertraging bij de vaststelling van de beschikking vormde de grond voor het enige geval waarin geen terugbetaling werd gevorderd. Het Hof heeft aldus geoordeeld in het arrest RSV/Commissie(100) in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden van het geval(101) waarin een beschikking werd bestreden waarbij, 26 maanden na de aanmelding ervan, de onverenigbaarheid werd vastgesteld en opheffing werd gelast van een steunmaatregel ten gunste van een sector die reeds andere goedgekeurde steun had ontvangen, waarmee de aanvullende kosten moesten worden gedekt van een operatie waarvoor eveneens eerder goedgekeurde steun was verleend.

3. Toepassing op het onderhavige geval

150. Bestudering van de inhoud van de beschikking leidt tot twee vaststellingen: in de eerste plaats is de steun niet aangemeld, zodat zij onrechtmatig is; in de tweede plaats is de steun niet in overeenstemming met de vrije mededinging en dus onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Deze twee consequenties moeten gezamenlijk worden besproken.

a) De onrechtmatigheid

151. De Commissie stelt in de beschikking om te beginnen vast dat de uit hoofde van artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 verleende steun onrechtmatig is, omdat noch die wet noch de op grond daarvan vastgestelde besluiten bij haar zijn aangemeld.

152. Het verzuim van aanmelding is een feit dat eenvoudig is vast te stellen en dat zich in beginsel moeilijk verdraagt met een vertraging als die in het onderhavige geval.

153. Allereerst moeten de vastgestelde maatregelen met het oog op de toepassing van de artikelen 87 EG tot en met 89 EG worden onderzocht. Dit is niet altijd een eenvoudige opgave.

154. Bovendien betreffen de geconstateerde schendingen van het gemeenschapsrecht niet alleen formele aspecten, maar ook het wezen van de betrokken steun zelf. In dit verband is het arrest Boussac(102) van belang, volgens hetwelk de terugvordering van staatssteun niet kan worden gelast op de enkele grond dat de maatregel niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG is aangemeld, dus wegens onrechtmatigheid (" formelle Gemeinschaftsrechtswidrigkeit" ), maar alleen wanneer vaststaat dat hij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (" materielle Gemeinschaftsrechtswidrigkeit" ).

155. Het betreft derhalve geen afzonderlijk te beoordelen vragen, aangezien zij nauw zijn gelieerd, hetgeen mij tot de bespreking van het tweede aspect van de beschikking brengt.

b) De onverenigbaarheid

156. Om het tijdsverloop te kunnen beoordelen, moet rekening worden gehouden met de gegevens die in de uiteenzetting van de feiten van de hoofdgedingen zijn weergegeven met betrekking tot zowel de steunverstrekking door de regionale regering van Sardinië als de stappen die de Commissie heeft ondernomen.

157. Een gedetailleerde analyse leidt tot een nuancering van de gegevens volgens welke, alhoewel de regionale wet in 1988 is vastgesteld, de procedure in 1994 is ingeleid, de beschikking in 1997 is vastgesteld en de ten onrechte ontvangen bedragen in 2001 zijn teruggevorderd.

158. Bij het onderzoek van de geldigheid van een gemeenschapshandeling moet worden bezien of de instellingen voortvarend te werk zijn gegaan. De opstelling van de lidstaat is van invloed op de interne sfeer van zijn betrekkingen met de burgers, maar kan niet tot nietigverklaring van de beschikking leiden. De betrokken termijnen zijn dus ingegaan op het tijdstip waarop de Commissie voor het eerst kennis kreeg van omstandigheden die het bestaan van de steunmaatregelen deden vermoeden, te weten 1 september 1992, toen regionale wet nr. 17/1992 bij haar werd aangemeld. De termijn is verstreken op de dag waarop de beschikking van de Commissie werd bekendgemaakt.

159. Tussen deze twee tijdstippen zijn twee fasen te onderscheiden: de fase van het voorafgaande onderzoek en die van het formele onderzoek.

i) Voorafgaand onderzoek

160. Daar noch regionale wet nr. 44/1988 noch de besluiten van de "Giunta regionale" waren aangemeld, was deze fase noodzakelijk om de relevante informatie te achterhalen, in het bijzonder de aard en de reikwijdte van de steunmaatregelen en de invloed ervan op de gemeenschappelijke markt.(103)

161. In de periode tussen september 1992 en augustus 1994 deed de Commissie op 29 oktober 1992 en 27 mei 1993 verschillende verzoeken om informatie aan de Italiaanse regering, die daarop antwoordde op 24 maart, 2 april en 3 december 1993; een laatste verzoek dateert van 28 februari 1994 en is op 25 april daaraanvolgend beantwoord.

162. Deze briefwisseling toont aan dat geen sprake was van een relevante stilstand die de vordering tot nietigverklaring van de beschikking ondersteunt. Los van het feit dat de inhoud ervan tijdens de prejudiciële procedure niet is bekendgemaakt, valt op dat de nationale autoriteiten pas laat aan bepaalde verzoeken hebben voldaan; zo is het verzoek van 27 mei 1993 zes maanden later beantwoord.

ii) Formele procedure

163. Deze tweede periode omvat de tijd gelegen tussen de inleiding van de formele procedure in augustus 1994 en de vaststelling van de beschikking in april 1997.

164. Van bijzondere betekenis is de bekendmaking van de eerdergenoemde mededeling van de Commissie in het Publicatieblad, die overeenkomstig artikel 88, lid 2, EG tot de lidstaten en tot derden was gericht met het verzoek om binnen een maand "hun opmerkingen over de [betrokken] maatregelen te maken". In zijn arrest Intermills/Commissie heeft het Hof vastgesteld dat dat artikel "geen individuele aanmaning van particulieren vereist", omdat het "slechts tot doel heeft [...] te verplichten, ervoor te zorgen dat alle potentiële belanghebbenden op de hoogte worden gebracht en in de gelegenheid worden gesteld, hun argumenten te doen gelden", en daaraan toegevoegd dat "een mededeling in het Publicatieblad een doeltreffend middel [lijkt] om alle belanghebbenden op de hoogte te brengen van het feit dat een procedure is ingeleid".(104)

165. In de loop van die tweeëndertig maanden hebben zich verschillende feiten voorgedaan, zoals de indiening van opmerkingen door Italië op 30 januari, 25 augustus en 1 december 1995. Bovendien is de regeling in het laatste kwartaal van 1995 gewijzigd en heeft de Commissie in december van dat jaar om verduidelijking daarvan verzocht, welke volgde op 22 februari 1996. Van belang is verder dat de Commissie in het licht van de omstandigheden heeft besloten de wijziging van 1995 in samenhang met de hele steunregeling te onderzoeken, waarvan zij bij beschikking van 25 juli 1996 mededeling aan de lidstaat heeft gedaan. Het onderzoek kon echter niet worden verricht omdat gegevens over de gevolgen van de herziening ontbraken.

166. Ondanks een zekere, moeilijk te rechtvaardigen vertraging heeft de Commissie haar taken niet verzuimd.

c) Algemene beoordeling

167. Uit het voorgaande, de dubbele inhoud van de beschikking en de stappen die tot de vaststelling van de beschikking hebben geleid, valt af te leiden dat het gewettigd vertrouwen van de begunstigden niet is geschonden, nu enerzijds is komen vast te staan dat regionale wet nr. 44/1988 en de besluiten ter uitvoering daarvan niet zijn aangemeld en de inleiding van de procedure is bekendgemaakt, en anderzijds de tijd die is verstreken tot aan de vaststelling van de handeling niet van voldoende gewicht is.

C - Overige gebreken

168. Voordat ik aan een verdere bespreking toekom, wijs ik er nogmaals op dat de beschikking de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart. De eerste vaststelling is gebaseerd op het feit dat de steun is toegekend zonder dat de Commissie ze in het ontwerpstadium heeft kunnen onderzoeken. De tweede steunt op artikel 87, lid 1, EG, daar niet aan de voorwaarden is voldaan om voor de in de leden 2 en 3 van dat artikel bedoelde uitzonderingen in aanmerking te komen.

169. Deze dubbele vaststelling beantwoordt aan de voorwaarden die zijn geformuleerd in de rechtspraak van het Hof, dat sinds de eerdergenoemde arresten Boussac en Tubemeuse onderscheid maakt tussen onverenigbaarheid ten gronde en onrechtmatigheid op procedureel vlak, zodat het ontbreken van formele aanmelding geen gevolgen heeft voor de beoordeling op het vlak van de vrije mededinging.

170. In het onderhavige geval gaat de discussie niet over het achterwege blijven van de aanmelding, wat de steun onrechtmatig maakt, maar over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt en de gevolgde procedure.

171. Ik zal thans ingaan op de procedurele gebreken, de ontoereikende motivering en de verenigbaarheid van de steunmaatregelen.

1. Procedurele onregelmatigheden

172. Tot aan de vaststelling van verordening nr. 659/1999 beschikte de Commissie niet over regels voor de procedure die zij moet volgen wanneer staatssteun reeds is vastgesteld of verstrekt. Voorheen volgde zij de uitspraken van het Hof, dat sinds het arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie,(105) een speciale controleprocedure had ontwikkeld op basis van de regels die golden ingeval steun was aangemeld.

173. In voormeld arrest Boussac heeft het Hof de te volgen stappen uiteengezet:

? Wanneer de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel zonder voorafgaande aanmelding is ingevoerd of gewijzigd, verzoekt zij de betrokken lidstaat zijn opmerkingen te maken, waarna zij die lidstaat kan gelasten de toekenning en in voorkomend geval de uitvoeri ng onmiddellijk op te schorten, en alle nodige documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen.

? Nadat deze zijn verstrekt, onderzoekt de Commissie de verenigbaarheid van de maatregel met de gemeenschappelijke markt. Laat de betrokken lidstaat na de inlichtingen te verstrekken, dan kan de Commissie de procedure beëindigen en een passende beschikking vaststellen, waarbij zij in voorkomend geval terugvordering van de steun gelast.

? Indien de lidstaat de steunverstrekking niet opschort, is de Commissie, hangende het onderzoek ten gronde, gerechtigd rechtstreeks bij het Hof in beroep te gaan om een verdragsschending te doen vaststellen.

174. In casu startte de Commissie, toen zij van de betrokken steunmaatregelen op de hoogte kwam, een eerste onderzoek dat uitmondde in de formele inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG, in de loop waarvan Italië op verschillende tijdstippen opmerkingen heeft gemaakt en die met de bestreden beschikking is afgesloten.

175. In dit feitenrelaas valt geen enkele wezenlijke schending vast te stellen die tot nietigheid van de eindbeschikking leidt.

176. Voorts moet rekening worden gehouden met de volgende overwegingen:

a) De regeling van artikel 5 van regionale wet nr. 44/1988 - aangevuld door regionale wet nr. 17/1992 - voorzag in de verstrekking van leningen tegen verlaagde rente, die volgens lid 4 van het artikel behalve door de wet waarin zij zijn vastgelegd ook worden geregeld door een wet van 1928 inzake maatregelen voor de organisatie van landbouwkredieten, die niet de steun maar enkel het middel voor verstrekkingen daarvan regelt, en ook dat niet volledig.

Het argument dat het om steun gaat die reeds vóór de inwerkingtreding van het Verdrag was voorzien - in welk geval artikel 88, lid 1, EG zou moeten worden nageleefd en de Commissie en de lidstaten zich op grond daarvan zouden moeten beperken tot een voortdurend onderzoek van "bestaande" steun - snijdt dan ook geen hout, aangezien vaststaat dat het om nieuwe steunmaatregelen gaat.(106)

b) Het argument dat na de aanmelding van regionale wet nr. 17/1992 niet de verenigbaarheid ervan is onderzocht, kan evenmin slagen, nu die aanmelding heeft geleid tot de inleiding van een voorlopig onderzoek en tot verschillende procedurele stappen, die reeds zijn toegelicht.

Hieruit volgt dat in de beschikking weliswaar de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt is onderzocht, doch dat de duur van de behandeling niet voor de procedurele regelmatigheid van belang is, maar voor een ander aspect - het vertrouwenbeginsel -, dat reeds is besproken.

2. De motivering

177. In mijn conclusie in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 11 november 2004, Portugal/Commissie,(107) heb ik erop gewezen dat de motivering van een handeling "een essentieel bestanddeel"(108) vormt en dat de motiveringsplicht niet alleen dient ter bescherming van de justitiabelen, maar bovendien tot doel heeft het Hof in staat te stellen zijn rechterlijke toetsing volledig uit te voeren.(109) In de rechtspraak is ook herhaaldelijk beklemtoond dat in de door het Verdrag vereiste motivering de redenering van de instelling die de bestreden handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de rechter zijn toezicht kan uitoefenen; het is evenwel niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens worden gespecificeerd, aangezien niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst van de handleiding, doch ook op de context waarin zij is gegeven, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.(110)

178. Vanwege de economisch complexe aard van steunregelingen is de motivering van beschikkingen op dit gebied van groot belang. Reeds in het arrest van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland(111), heeft het Hof erop gewezen dat dergelijke beschikkingen voldoende duidelijk moet zijn; omdat dit niet het geval was, heeft het de bestreden handeling in de eerder aangehaalde arresten Intermills/Commissie en Nederland en Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie(112) nietig verklaard. In het eveneens eerdergenoemde arrest Boussac heeft het Hof evenwel vastgesteld dat wanneer een lidstaat zonder voorafgaande aanmelding steun heeft verleend, de beschikking houdende vaststelling van de onverenigbaarheid van die steun niet de werkelijke invloed op de mededinging of het handelsverkeer behoeft aan te tonen, daar anders de lidstaten die niet aan hun plicht voldoen zouden worden bevoordeeld boven lidstaten die hun steunvoornemens wél aanmelden (in het bijzonder punten 32 en 33).

179. In het voorliggende geval zet de Commissie in de considerans van de beschikking de bijzonderheden uiteen van de voor de vaststelling van de beschikking gevolgde procedure en van de nationale bepalingen. Ook geeft zij aan om welke redenen het achterwege blijven van de aanmelding bijzonder zwaar weegt, de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden niet van toepassing is, en zij het niet eens is met de argumenten aangaande de oorzaken van de hoge schuldenlast van de bedrijven. Vervolgens gaat zij in op de gevolgen van de steunmaatregelen en het feit dat geen van de in artikel 87, lid 2, sub a en c, EG voorziene uitzonderingen van toepassing is. Tot slot stelt zij vast dat de ontvangen bedragen moeten worden teruggevorderd.

180. De motivering is dan ook toereikend. Men kan het met de strekking of de inhoud van de gegeven uitleg oneens zijn, maar de gronden van de beschikking zijn bekend.

3. De verenigbaarheid van de steun

181. Bij de beoordeling van staatssteun moet, evenals bij andere beperkingen van de mededinging, rekening worden gehouden met de markteconomie en de Europese integratie(113), aangezien de toekenning ervan de gelijkheid van middelen kunstmatig verstoort en de kansen van ondernemingen wijzigt, ook al kan zij, althans tijdelijk, bijdragen tot de aanpassing aan nieuwe situaties, de strijd tegen werkloosheid of een harmonische regionale ontwikkeling.

182. Dit belangenconflict is zichtbaar in artikel 87 EG, dat staatssteun verbiedt (lid 1), maar een aantal gevallen noemt waarin steunmaatregelen toelaatbaar zijn evenals bepaalde gevallen waarin de Commissie beschikt (respectievelijk leden 2 en 3).

183. Zoals het Hof reeds in een vroeg stadium in zijn arrest van 14 december 1962, Commissie/Luxemburg en België(114), heeft bepaald, dienen uitzonderingen op de algemene regel strikt te worden uitgelegd. In het arrest Syndicat national des céréales e.a.(115) heeft het Hof de voor de afwijkingen in de landbouwsector geldende grenzen verduidelijkt. Zoals het recentelijk in zijn arrest van 11 november 2004, Spanje/Commissie,(116) heeft vastgesteld, is de invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten ervan afhankelijk of tussen de in die lidstaten gevestigde ondernemingen in de betrokken sector daadwerkelijke mededinging bestaat (punt 29). Deze gedachte moet worden bezien in samenhang met de in het arrest van 29 april 2004, Griekenland/Commissie(117) - en ook in eerdere rechtspraak herhaaldelijk - gedane vaststelling, dat "de betrekkelijk geringe omvang van een steun(118) of de betrekkelijk geringe omvang van de begunstigde onderneming niet bij voorbaat de mogelijkheid uitsluit dat het handelsverkeer [...] ongunstig wordt beïnvloed of de concurrentie wordt vervalst" (punt 69), aangezien andere elementen beslissend zijn voor de beoordeling van het effect van een steunmaatregel, zoals "het cumulatieve karakter van de steun en de omstandigheid dat de begunstigde ondernemingen werkzaam zijn in een sector met een bijzonder intense mededinging" (punt 70), zoals in de landbouwsector het geval is.(119)

184. Ten betoge dat de steun rechtmatig is, is een beroep gedaan op artikel 87, lid 2, sub b, en lid 3, sub a en c, EG.

a) Artikel 87, lid 2, sub b, EG

185. Volgens deze bepaling zijn met de gemeenschappelijke markt verenigbaar "steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen".

186. In het zojuist genoemde arrest van 11 november 2004, Spanje/Commissie, verlangt het Hof dienaangaande een rechtstreeks verband tussen de door de uitzonderlijke gebeurtenis veroorzaakte schade en de staatssteun, hetgeen een nauwkeurige beoordeling van de door de betrokken producten geleden schade noodzakelijk maakt (punt 37).

187. In casu is niet gebleken van enige calamiteit of uitzonderlijk verschijnsel dat bijzondere economische maatregelen vereist om het evenwicht te herstellen, aangezien de droogte - hoe langdurig ook -, de marktcrises, de hoge rentevoet en ook de onvoldoende organsiatie van de afzet niet aan die voorwaarde voldoen. Bovendien ontbreekt een - zelfs indicatieve - raming van de schade die de adressaten hebben geleden. Voorts zijn de in de beschikking aangevoerde redenen dienaangaande niet betwist.

b) Artikel 87, lid 3, sub a en c, EG

188. Volgens deze bepalingen kan de Commissie bepaalde steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaren, namelijk steunmaatregelen "ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst", alsmede steunmaatregelen "om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad".

189. Volgens vaste rechtspraak heeft de Commissie bij het onderzoek van de in artikel 87, lid 3, EG genoemde gevallen "een ruime beoordelingsbevoegdheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader", en mag "het Hof bij de toetsing van de wettigheid van de uitoefening van die vrijheid zijn oordeel ter zake niet in de plaats [.] stellen van dat van het bevoegde orgaan, maar [dient het] enkel te onderzoeken of deze beoordeling niet gebrekkig is wegens een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid".(120)

190. In casu blijkt noch uit de dossierstukken noch uit de toelichting in de beschikking van enige fout in de beoordeling. Ook bestaat geen grond voor de conclusie dat de Commissie haar bevoegdheden heeft aangewend voor een ander doel dan die welke in het gemeenschapsrecht zijn voorzien.

191. Overigens gaat de Commissie in de beschikking zelf in op de eerdergenoemde kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, die Italië in de administratieve procedure geldend had gemaakt. Volgens de Commissie is deze regeling niet van toepassing, daar de betrokken procedure reeds was ingeleid op het tijdstip waarop zij in werking trad. Ook al houdt men rekening met die kaderregeling, voldoet geen van de voorliggende gevallen evenwel aan de daarin genoemde voorwaarden.

VIII - De gevolgen van de geldigheid

192. Is de beschikking rechtmatig, dan is volgens het eerdergenoemde arrest Tubemeuse het logische gevolg van de onverenigbaarheid dat de ontvangen bedragen moeten worden terugbetaald.

193. Het Hof heeft vastgesteld dat bij het ontbreken van een procedure voor de terugvordering van steun in het gemeenschapsrecht - althans tot aan verordening nr. 659/1999 -, een beroep moet worden gedaan op de nationale voorschriften(121), waarbij de lidstaat verplicht is te goeder trouw samen te werken om eventuele moeilijkheden te overwinnen.(122) In dit verband heeft het Hof in het arrest van 29 juni 2004, Commissie/Raad(123), erop gewezen dat met de verplichting voor een lidstaat om met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun in te trekken "het herstel in de vroegere toestand" wordt beoogd, welk doel is bereikt zodra terugbetaling, eventueel vermeerderd met vertragingsrente, heeft plaatsgevonden, daar de begunstigde door deze terugbetaling "het voordeel [verliest] dat hij op de markt ten opzichte van zijn concurrenten genoot" (punt 42).

194. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de lidstaat de vastgestelde maatregelen niet bij de Commissie heeft aangemeld en evenmin de betrokkenen van de inleiding van de procedure op de hoogte heeft gesteld. Op het moment van toezending van de eindbeschikking waren bovendien - ook al hadden de betrokkenen daarvan tevoren langs andere weg kennis kunnen krijgen - sinds de vaststelling ervan bijna vier jaren verstreken.

195. In de procedures die tot de prejudiciële vragen hebben geleid, zijn bepaalde omstandigheden aangevoerd waarop verzoekers zich baseren om vergoeding van de geleden schade te vorderen. Ook al is het Hof niet verzocht hierover uitspraak te doen, belet niets hem de nationale rechter een nuttige aanwijzing te geven voor de oplossing van dit probleem.

196. De discussie richt zich op de eventuele aansprakelijkheid van de staat wegens schending van het gemeenschapsrecht(124), in het bijzonder wegens schending van de verplichting tot voorafgaande aanmelding bij de Commissie, daar het andere aangevoerde aspect, evenals de eventuele schending door Italië van het gewettigd vertrouwen van de betrokkenen, aan de hand van het nationale recht moet worden beoordeeld.

197. Wanneer de begunstigden van steun die op grond van schending van procedurevoorschriften is ingetrokken, schadevorderingen indienen(125), is het van groot belang vast te stellen of het een "voldoende gekwalificeerde schending"(126) betreft, die een verplichting tot vergoeding doet ontstaan in de zin van het arrest Brasserie du pêcheur en Factortame.(127)

198. Deze vaststelling is aan de nationale rechter, die in geval van twijfel het Hof opnieuw een prejudiciële uitleggingsvraag kan voorleggen. Ik wijs erop dat ingeval een recht op schadevergoeding wordt aanvaard, de schade niet gelijk kan zijn aan de terug te betalen bedragen, omdat dit een indirecte toekenning van de onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun zou inhouden.

IX - Conclusie

199. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, het Tribunale di Cagliari te antwoorden als volgt:

"Bij onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van beschikking 97/612/EG van de Commissie van 16 april 1997 betreffende door de regio Sardinië (Italië) verleende steun in de landbouwsector kunnen aantasten."

(1) .

(2)  - PB L 248, blz. 27.

(3)  - Fragment uit Calvo Caravaca, A.L., en Carrascosa González, J., Intervenciones del Estado y libre competencia en la Unión Europea, Colex, Madrid, 2001, blz. 171.

(4)  - "[...] terwijl deze vorm van economische inmenging tot ernstige bezwaren kan leiden - in ieder geval theoretisch - wat het interne economische systeem van de individuele staten betreft, kan, wanneer het om de verwezenlijking van een supranationale uniforme markt gaat, het voortbestaan van het interventionisme van elk van de staten in de vorm van aan zijn ondernemingen verleende economische steun een vrijwel onoverkomelijk obstakel gaan vormen", Fernández Farreres, G., "El control de las ayudas", in García de Enterría, E., González Campos, J., en Muñoz Machado, S., (red.), Tratado de derecho comunitario europeo, deel II, Civitas, Madrid, 1986, blz. 620.

(5)  - Valle Gálvez, A., "Las ayudas de Estado en la Jurisprudencia del Tribunal de Justicia de las Comunidades Europeas", in Rodríguez Iglesias, G.C., en Liñán Nogueras, D.J., (red.), El derecho comunitario europeo y su aplicación judicial, Civitas, Madrid, 1993, blz. 885.

(6)  - Omdat verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van dit artikel (PB L 83, blz. 1) destijds nog niet van kracht was, heeft zij in de onderhavige prejudiciële procedures louter een indicatieve functie.

(7)  - Mededeling van de Commissie - Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (PB 2000, C 28, blz. 2, punt 3.1).

(8)  - PB 1962, blz. 993.

(9)  - Bollettino Ufficiale della Regione Sardegna nr. 46, van 14 december 1988.

(10)  - Door de Commissie als bijlage 6 bij haar opmerkingen gevoegd.

(11)  - Opgenomen in bijlage 2 bij de opmerkingen van de Commissie.

(12)  - Opgenomen in bijlage 3 bij de opmerkingen van de Commissie.

(13)  - Opgenomen in bijlage 4 bij de opmerkingen van de Commissie.

(14)  - Dit besluit, dat door de "Giunta regionale" werd vastgesteld op 23 juni 1992, vormt bijlage 5 bij de opmerkingen van de Commissie.

(15)  - Bollettino Ufficiale della Regione Sardegna nr. 35, van 1 september 1992.

(16)  - Mededeling van de Commissie aan de lidstaten en belanghebbenden ingevolge artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag inzake steun die Italië (regio Sardinië) heeft toegekend aan landbouwbedrijven in moeilijkheden (PB 1994, C 271, blz. 14).

(17)  - Bollettino Ufficiale della Regione Sardegna nr. 42, van 13 december 1995.

(18)  - PB 1994, C 368, blz. 12. De laatste versie is gepubliceerd in PB 2004, C 244, blz. 2.

(19)  - Zaak Atzeni e.a./Commissie T-21/02.

(20)  - Niet gepubliceerd in de Jurisprudentie. Het dictum is bekendgemaakt in PB C 202, blz. 28.

(21)  - In de zaak Anco Delio eredi e.a./Commissie (T-4/02) bijvoorbeeld heeft het Gerecht eveneens geoordeeld dat het beroep te laat was ingesteld en het derhalve niet-ontvankelijk verklaard bij beschikking van 29 mei 2002.

(22)  - Martín y Pérez de Nanclares, J., "El proyecto de Constitución europea: reflexiones sobre los trabajos de la Convención", Revista de Derecho Comunitario Europeo, Centro de Estudios Políticos y Constitucionales, nr. 15, mei/augustus 2003, blz. 564.

(23)  - PB 2004, C 310, blz. 1.

(24)  - De materieelrechtelijke definitie van een Europese wet is gelijk aan die van de huidige verordening en die van een kaderwet is gelijk aan die van een richtlijn. De basisfunctie van een verordening is uitvoering geven aan wetten en bepaalde specifieke bepalingen van de Grondwet, terwijl een beschikking in al haar onderdelen verbindend is, ook al is dit enkel ten opzichte van haar adressaten, zo zij die noemt.

(25)  - Zie over de openstelling van de toegang tot het Hof, Louis, J.V., "La fonction juridictionnelle, de Nice à Rome ... et au-delà", in De Schutter, O., en Nihoul P., (red.), Une Constitution pour l´Europe. Réflexions sur les transformations du droit de l´Union européenne, Larcier, Brussel, 2004, blz. 135 en 136.

(26)  - Zie Rodríguez Curiel, J.W., "Recursos contra la Comisión Europea en materia de ayudas de Estado interpuestos por personas físicas o jurídicas", in Revista Española de Derecho Europeo, nr. 2, april/juni 2002, blz. 259 e.v.

(27)  - Vgl. mijn conclusie in de zaak Ismeri Europa/Rekenkamer (arrest van 10 juli 2001, C-315/99 P, Jurispr. blz. I-5281). Zie Waelbroeck, M., en Waelbroeck, D., "Article 173", in Louis, J.-V., Vandersanden, G., Waelbroeck, D., en Waelbroeck, M., Commentaire Megret. Le droit de la EEG , deel 10 (La Cour de Justice. Les actes des institutions), Éditions de l'Université de Bruxelles, Brussel, 1993, blz. 98; en Vandersanden-Barav, Contentieux communautaire, Bruylant, Brussel, 1977, blz. 127.

(28)  - Castillejo Manzanares, R., "El recurso de anulación", in Mariño, F., Moreno Catena, V. en Moreiro, C., (red.), Derecho procesal comunitario , Tirant lo Blanch, Valencia, 2001, blz. 151.

(29)  - Bijvoorbeeld, in zijn arrest van 10 mei 1960, Duitsland/Hoge Autoriteit (19/58, Jurispr. blz. 471) verklaarde het Hof ten aanzien van het gebrek aan bevoegdheid dat, ook al is deze grief noch in het verzoekschrift noch bij repliek formeel opgeworpen, zij niettemin moet worden onderzocht.

(30)  - Zie algemeen Moitinho de Almeida, J.C., "Evolución jurisprudencial en materia de acceso de los particulares a la jurisdicción comunitaria", in Rodríguez Iglesias, G.C., en Liñán Nogueras, D.J., (red.), op. cit., blz. 595 e.v. Anderzijds heeft, zoals ik heb opgemerkt in mijn conclusie in de zaak België/Commissie (arrest van 14 april 2005, C-110/03, Jurispr. blz. I-2801), dit geval van actieve procesbevoegdheid van particulieren in het beroep tot nietigverklaring aanleiding gegeven tot een restrictieve rechtspraak van het Hof, die in de rechtsleer sterk is bekritiseerd. Zie onder meer Sarmiento, D., "La sentencia UPA (C-50/2000), los particulares y el activismo inactivo del Tribunal de Justicia", in Revista Española de Derecho Europeo, nr. 3, juli-september 2002, blz. 531-577; zie eveneens Ortega, M., El acceso de los particulares a la justicia comunitaria, Ariel Practicum, Barcelona 1999, in het bijzonder hoofdstuk 6 "Hacia una mejora del sistema de protección jurisdiccional de los particulares". Advocaat-generaal Jacobs heeft in zijn conclusie in de zaak Unión de Pequeños Agricultores/Raad (arrest van 25 juli 2002, C-50/00, Jurispr. blz. I-6677) een ruime uitlegging voorgesteld in die zin dat volgens hem "een particulier individueel wordt geraakt door een communautaire maatregel wanneer de maatregel zijn belangen wezenlijk benadeelt of kan benadelen" (punt 102, sub 4). Zijn opvatting, die aanvankelijk werd gevolgd in het arrest van het Gerecht van 3 mei 2002, Jégo-Quéré/Commissie (T-177/01, Jurispr. blz. II-2365), is in 's Hofs arrest van 1 april 2004 herroepen (C-263/02 P, Jurispr. blz. I-3425). In dit ruime perspectief moet het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa worden gezien, dat in artikel III-365, lid 4, onderscheid maakt tussen twee mogelijkheden, namelijk dat een natuurlijke of rechtspersoon kan opkomen tegen "handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken", alsmede tegen "regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen", hetgeen moet worden bezien in de context van de nieuwe wetgevingsinstrumenten waarin voornoemd verdrag voorziet.

(31)  - O.a. arresten van 5 mei 1977, Koninklijke Scholten Honing/Raad en Commissie (101/76, Jurispr. blz. 797, punten 6 en 7); van 17 juni 1980, Calpak/Commissie (789/79 en 790/79, Jurispr. blz. 1949, punt 7); van 29 januari 1985, Binderer/Commissie (147/83, Jurispr. blz. 257, punt 14); en van 13 december 1989, Grimaldi (C-322/88, Jurispr. blz. I-4407, punt 14).

(32)  - Arrest van 14 december 1962 (16/62 en 17/62, Jurispr. blz. 901, punt 2); zie ook arrest van 6 oktober 1982, Alusuisse/Raad en Commissie (307/81, Jurispr. blz. 3463, punt 8) .

(33)  - Arresten van 29 juni 1993, Gibraltar/Raad (C-298/89, Jurispr. blz. I-3605, punt 17); en 18 mei 1994, Codorníu/Raad (C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 18).

(34)  - Arrest van 23 mei 2000 (C-106/98 P, Jurispr. blz. I-3659).

(35)  - In deze zin Ortega. M., op. cit., blz. 54-64 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

(36)  - In de literatuur is deze voorwaarde als een "vrijwel onoverkomelijke barrière" en als een "waarlijke vuurproef" betiteld. Zie Kovar, R., en Barav, A., "Variations nouvelles sur un thème ancien: les conditions du recours individuel en annulation dans la EEG. À propos du cas d'un acte pris sous l'apparence d'un règlement", Cahiers de Droit Européen, 1976, nr. 1, blz. 75; Cortés Martín, J.M., "Afectación individual (230.4 EG): ¿un obstáculo infranqueable para la admisibilidad del recurso de anulación por los particulares?", Revista de Derecho Comunitario Europeo, nr. 16, september/december 2003, blz. 1119 e.v.

(37)  - Arrest van 15 juli 1963 (25/62, Jurispr. blz. 199).

(38)  - Arresten van 2 juli 1964, Glucoseries Réunies/Commissie (1/64, Jurispr. blz. 813); 23 november 1971, Bock/Commissie (62/70, Jurispr. blz. 897); 24 februari 1987, Deutz und Geldermann/Raad (26/86, Jurispr. blz. 941); 2 april 1998, Greenpace Council e.a./Commissie (C-321/95 P, Jurispr. blz. I-1651); en 29 april 2004, Italië/Commissie (C-298/00 P, Jurispr. blz. I-4087); zie ook beschikking van 21 juni 1993, Van Parijs e.a./Raad en Commissie (C-257/93, Jurispr. blz. I-3335).

(39)  - Arrest van 2 februari 1988 (67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219). In dezelfde zin arresten van 7 december 1993, Federmineraria/Commissie (C-6/92, Jurispr. blz. I-6357, punt 14); en van 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie (C-15/98 y C-105/99, Jurispr. blz. I-8855, punt 33).

(40)  - Zie eveneens arrest van 29 april 2004, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 39. Voor de rechtsleer, Koenig, C., Pechstein, M., en Sander, C., EU-/EG-Prozessrecht, 2 e druk, Tübingen, 2002, blz. 203.

(41)  - Arrest van 23 april 1986, Les Verts/Parlement (294/83, Jurispr. blz. 1339, punt 23).

(42)  - Samen met de exceptie van onwettigheid en het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid. Wat voormelde exceptie betreft, herinner ik eraan dat volgens het arrest van 14 december 1962, Wöhrmann/Commissie (31/62 en 33/62, Jurispr. blz. 965), deze alleen tot doel heeft de justitiabele tegen de toepassing van onwettige verordeningen te beschermen, zonder dat daarbij de verordening zelf in geding is. Zie Ortega, M., op. cit., respectievelijk blz. 139-158 en 159-188.

(43)  - Arresten van 6 maart 1979, Simmenthal/Commissie (92/78, Jurispr. blz. 777, punt 39), en 15 februari 2001, Nachi Europe (C-239/99, Jurispr. blz. I-1197, punt 36).

(44)  - In deze zin, Everling U., "L'avenir de l´organisation juridictionnel de l'Union européenne", La reforme du système juridictionnel communautaire, Institut d´Etudes Européennes, Brussel, 1994, blz. 22.

(45)  - Arrest van 21 mei 1987 (133/85 tot 136/85, Jurispr. blz. 2289).

(46)  - Zie Gröpl, C., "Individualrechtsschutz gegen EG-Verordnungen. Rechtsschutzlücken im Konkurrenzverhältnis des Vorabentscheidungsverfahrens (Art. 177 Abs. 1 Buchst. b EGV) gegenüber der Nichtigkeitsklage (Art. 173 EGV)", Europäische Grundrechts-Zeitschrift, 1995, blz. 583 e.v.; Pache, E., "Keine Vorlage ohne Anfechtung? - Zum Verhältnis des Vorabentscheidungsverfahrens nach Art. 177 I lit. b EGV zur Nichtigkeitsklage nach Art. 173 IV EGV)", Europäische Zeitschrift für Wirtschaftsrecht, 1994, blz. 615 e.v.; en Tomuschat, C., Die gerichtliche Vorabentscheidung nach den Verträgen über die Europäischen Gemeinschaften, München, 1964, blz. 87 e.v.

(47)  - Arrest van 9 maart 1994 (C-188/92, Jurispr. blz. I-833).

(48)  - Arrest van 12 december 1996 (C-241/95, Jurispr. blz. I-6699).

(49)  - Arrest van 30 januari 1997 (C-178/95, Jurispr. blz. I-585).

(50)  - Sommige auteurs zijn van mening dat de betrokkene volledig bekend moet zijn met de communautaire beschikking en met de mogelijkheid deze via een beroep tot nietigverklaring aan te vechten, en dat hij rechtstreeks en individueel moet zijn geraakt. Zie Turner, S., "Challenging EC law before national court: a further restriction of the rights of natural and legal persons?", Irish Journal of European Law, 1/1995, blz. 81.

(51)  - In de literatuur zijn ernstige bezwaren geformuleerd, die Barav, A., "Deviation prejudicielle", Les dynamiques du droit européen en début de siècle-Études en l´honneur de Jean-Claude Gautron, Éditions A. Pedone, Parijs, 2004, blz. 227 e.v., bijeen heeft gebracht en op meesterlijke wijze heeft geanalyseerd.

(52)  - Respectievelijk arresten van 22 oktober 1987 (314/85, Jurispr. blz. I-4199); van 12 juli 1989 (161/88, Jurispr. blz. 2415) en 28 juni 1990 (C-80/89, Jurispr. blz. I-2659), die antwoord gaven op prejudiciële vragen over de geldigheid van beschikkingen tot navordering van rechten bij invoer.

(53)  - Arrest van 27 september 1983 (216/82, Jurispr. blz. 2771).

(54)  - In deze zin Ritleng, D., "Pour une systématique des contentieux au profit d´une protection juridictionnelle effective", Mélanges en hommage à Guy Isaac - 50 ans du droit communautaire, deel 2, Presses de l´Université des sciences sociales de Toulouse, 2004, blz. 735 e.v., aangehaald door Barav, A., op. cit., blz. 244, noot 100.

(55)  - Arrest van 14 december 2000 (C- 344/98, Jurispr. blz. I-11369, punt 55).

(56)  - Het lijkt disproportioneel van particulieren te verlangen dat zij voortdurend het Publicatieblad van de Europese Unie raadplegen om iedere willekeurige communautaire beschikking die hun rechten schendt, aan te vechten. In deze zin Hoskins, M, "Case C-188/92, TWD Textilwerke Deggendorf GmbH v. Bundesrepublik Deutschland, Judgment of 9 March 1994, [1994] ECR I-833", Common Market Law Review, 1994, blz. 1402.

(57)  - Artikel II-107 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa bepaalt dat "eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden" recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte.

(58)  - Roberti, G.M., "Le contrôle de la Commission des Communautés européennes sur les aides nationales", Actualité Juridique Droit Administratif, nr. 6, 1993, blz. 398, situeert staatssteun in een overgangsgebied tussen positieve en negatieve integratie, omdat de verschillende vormen ervan veelal essentiële instrumenten worden voor de implementatie van het gemeenschapsbeleid.

(59)  - Zie het voorwoord van Martínez López-Muñiz, J.L. in het boek van Prieto Álvarez, T., Ayudas agrícolas nacionales en el Derecho comunitario, Marcial Pons, Madrid, 2001, blz. 11 e.v.

(60)  - Zie Blaise, J.B., "Liberté de concurrente en agriculture", in Raux, J., (red.), Politique Agricole Commune et construction communautaire, Parijs, 1984, blz. 21; zie ook Dehousse, F., "Les règles de concurrence sur les aides d'État dans le secteur de l´agriculture", Studia diplomatica, nr. 1-2, 2000, blz. 41-58.

(61)  - Het Economisch en Sociaal Comité heeft zich in deze zin uitgesproken in het Advies over het XX Verslag over het mededingingsbeleid (XXI Verslag over het mededingingsbeleid, 1991), waar het stelt dat "de algemene bepalingen van het Verdrag inzake mededinging ook op de landbouwsector moeten worden toegepast. Niettemin is het denkbaar dat een dergelijke toepassing het resultaat is van een afweging tussen enerzijds de doelstellingen van het Europees mededingingsbeleid en anderzijds het specifieke karakter van het gemeenschappelijk landbouwbeleid" (blz. 263).

(62)  - In analoge zin bepaalt artikel III-230, lid 1, van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa: "De afdeling over regels betreffende de mededinging is op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing, als bij Europese wet of kaderwet met inachtneming van de in artikel III-227 vermelde doelstellingen en overeenkomstig artikel III-231, lid 2, wordt bepaald".

(63)  - Arrest van 26 juni 1979 (177/78, Jurispr. blz. 2161, punt 11).

(64)  - Arrest van 29 oktober 1980 (139/79, Jurispr. blz. 3393, punt 23). In dezelfde zin luidt ook het arrest van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad (C-280/93, Jurispr. blz. I-4973, punten 59-61).

(65)  - Zie Prieto Álvarez, T., op. cit., blz. 234 e.v.

(66)  - In die zin Barthélémy, M., "La politique communautaire en matière d´aides d´État dans le secteur agricole", in Blumann, C., en Lange, D. (red.), Les distorsions de concurrence en matière agricole dans la EEG, Revue de Droit Rural, nr. 163, 1988, blz. 80.

(67)  - Aldus sommige rechtsgeleerden, waaronder Muffat-Jeandet, D., in het artikel "Aides", Encyclopédie Juridique Dalloz. Répertoire de Droit communautaire, deel I, Parijs, 1992.

(68)  - Zie Blaise, J.B., op. cit., blz. 23.

(69)  - Arrest van 25 maart 1981, Coöperatieve Stremsel- en Kleurselfabriek/Commissie (61/80, Jurispr. blz. 851, punt 21).

(70)  - Arrest van 15 december 1994, DLG (C-250/92, Jurispr. blz. I-5641, punt 23).

(71)  - In maart 1966 heeft de Commissie de Raad een mededeling gezonden over criteria voor de invoering van een gemeenschappelijk beleid voor steun in de landbouw, waarin zij een voorstel deed tot wijziging van verordening nr. 26 in die zin dat de artikelen 87 e.v. van toepassing zouden worden op alle in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten [Doc. COM(66) def. van 23 maart, voorgelegd aan de Raad op 25 maart 1966]. Zie hierover Ventura, S., Principes de Droit agraire communautaire, Bruylant, Brussel, 1967.

(72)  - Arrest van 21 februari 1984 (337/82, Jurispr. blz. 1051, punt 12).

(73)  - Arrest van 5 juli 1984 (114/83, Jurispr. blz. 2589, punt 27).

(74)  - Deze gedachte is reeds naar voren gebracht door advocaat-generaal Capotorti in zijn conclusie in de zaak Hansen (arrest van 13 maart 1979, 91/78, Jurispr. blz. 935). Na verschillende overwegingen stelde hij vast: "in het kader van het door de rechtspraak van het Hof afgebakende systeem vasthouden aan de volledige vrijheid van de lidstaten op het gebied van staatssteun in de landbouwsectoren die nog niet door een gemeenschappelijke ordening zijn (en wellicht nooit worden) gereguleerd, zou het systeem verstoren. In overeenstemming met het systeem van het Verdrag moet mijns inziens worden geconcludeerd dat het bepaalde in de artikelen [87 EG en 88 EG] na afloop van de overgangsperiode ook voor de landbouwsector geldt". Het Hof vond het niet nodig op deze vraag in te gaan (punt 11 van het arrest).

(75)  - PB L 93, blz. 1.

(76)  - PB L 218, blz. 1. Volgens artikel 41 is zij op 9 augustus 1991 van kracht geworden.

(77)  - Alhoewel op temporele gronden alleen verordening nr. 797/85 geldt, is de opvolgende verordening vergelijkbaar wat de inhoud betreft: zo bevat bijlage II bij verordening nr. 2328/91 de concordantietabel voor beide regelingen - ook met verordening (EEG) nr. 1760/87 van de Raad van 15 juni 1987 tot wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 797/85, (EEG) nr. 270/79, (EEG) nr. 1360/78 en (EEG) nr. 355/77 met betrekking tot de landbouwstructuur, de aanpassing van de landbouw aan de nieuwe marktsituatie en het behoud van het agrarisch landschap (PB L 167, blz. 1).

(78)  - Zoals hierna wordt toegelicht, valt het besluit van 27 juni 1990 betreffende bosbouwbedrijven niet onder het toepassingsgebied van de "landbouw", althans vanuit communautair perspectief.

(79)  - In eerdere punten van deze conclusie - in het bijzonder die onder het opschrift "De toekenning van steun door de regionale regering van Sardinië" - vindt men een nadere toelichting van dit besluit en van de overige besluiten.

(80)  - Zo voorziet verordening nr. 797/85 in participatie van de afdeling "Oriëntatie" van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw in bosbouwmaatregelen op landbouwbedrijven, zoals de bebossing van landbouwgrond, de aanleg van windsingels, brandgangen en wegen, en de verbetering van de houtopstand (artikel 1, lid 2, sub d, en artikel 20).

(81)  - Arrest Parlement/Raad (C-164/97 y C-165/97, Jurispr. blz. I-1139, punt 18).

(82)  - PB L 151, blz. 16.

(83)  - Parejo Alfonso, L., de la Quadra-Salcedo Fernández del Castillo, T., Moreno Molina, A.M., en Estella de Noriega, A., (red.), Manual de Derecho administrativo comunitario, Centro de Estudios Ramón Areces, Madrid, 2000, blz. 75 en 76, met verwijzingen naar de rechtspraak.

(84)  - Volgens Hubeau, F., "Le principe de la protection de la confiance légitime dans la jurisprudence de la Cour de justice des Communautés européennes", Cahier de Droit Européen, nr. 2-3, 1983, blz. 149; en García Macho, R., "Contenido y límites del principio de la confianza legítima: estudio sistemático en la jurisprudencia del Tribunal de Justicia", Revista Española de Derecho Administrativo, nr. 56, 1987, blz. 563, is het begrip, dat in het Duitse recht reeds bestond - Vertrauensschutz - voor het eerst gebruikt in het arrest van 13 juli 1965, Lemmerz-Werke/Hoge Autoriteit (111/63, Jurispr. blz. 835).

(85)  - Schwarze, J., "Tendencies towards a Common Administrative Law in Europe", European Law Review, nr. 2, 1991, blz. 870.

(86)  - Zie voor een samenvatting van de rechtspraak o.a. Castillo Blanco, F.A., La protección de la confianza en el Derecho administrativo, Marcial Pons, Madrid, 1998, blz. 163-199.

(87)  - Zie o.a. Schwarze, J., op. cit., blz. 949 e.v.; Parejo Alfonso, L., e.a., op. cit., blz. 76-78; en Rodríguez Curiel, J.W., "Principios generales del derecho y recuperación de ayudas de Estado ilegales. En especial la confianza legítima", Gaceta Jurídica, nr. 209, september/oktober 2000, blz. 33-36.

(88)  - Arrest van 10 januari 1992 (C-177/90, Jurispr. blz. I-35, punt 14).

(89)  - Pescatore, P., "Les principes généraux du droit en tant que source du droit communautaire", Rapport du 12 e congrès de la Fédération internationale pour le droit européen, deel I, Parijs, 1986, blz. 35.

(90)  - Dit door het Hof bevestigde beginsel is neergelegd in artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999, die na de bekendmaking van de beschikking in werking is getreden.

(91)  - In die zin arrest van 14 januari 1997, Spanje/Commissie (C-169/95, Jurispr. blz. I-135, punt 49).

(92)  - Arrest van 11 november 2004, Demesa en Territorio Histórico de Álava/Commissie (C-183/02 P en C-187/02 P, Jurispr. blz. I-10609, punt 44), dat verwijst naar de arresten van 20 september 1990, Commissie/Duitsland (C-5/89, Jurispr. blz. I-3437, punt 14); Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punt 51; en van 20 maart 1997, Alcan Deutschland (C-24/95, Jurispr. blz. I-1591, punt 25).

(93)  - Arrest Demesa en Territorio Histórico de Álava/Commissie, reeds aangehaald, punt 45, dat verwijst naar het arrest Alcan Deutschland, eveneens aangehaald, punten 30 en 31.

(94)  - Arrest van 29 april 2004, Italië/Commissie (C-91/01, Jurispr. blz. I-4355, punt 66), dat is gebaseerd op het arrest van 14 januari 1997, Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punt 53, en het arrest van het Gerecht van 14 mei 2002, Graphischer Maschinenbau/Commissie (T-126/99, Jurispr. blz. II-2427, punt 42).

(95)  - Fastenrath, U., "Verwaltungsrecht. Europarecht", Juristenzeitung 1992, blz. 1081.

(96)  - Pernice, I., "Neues zum EG-Beihilfenverbot", Europäische Zeitschrift für Wirtschaftsrecht, 1992, blz. 66, spoort steunontvangers aan na te gaan of de steun is aangemeld en of de in artikel 88, lid 3, EG voorziene procedures zijn ingeleid; hij adviseert voorts de lidstaten te controleren of steun bestaat die nog niet is aangemeld. De Commissie zelf heeft de aandacht gevestigd op de precaire situatie van niet-aangemelde steun in een mededeling in PB 1983, C-318, blz. 3 en 4.

(97)  - C-298/00 P, reeds aangehaald.

(98)  - Artikel 15 van verordening nr. 659/1999 bepaalt een verjaringstermijn voor de rechtsgeldige uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen.

(99)  - Arresten van 14 juli 1972, Geigy/Commissie (52/69, Jurispr. blz. 787, punten 20 en 21), en 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie (C-74/00 P en C-75/00 P, Jurispr. blz. I-7869, punt 140).

(100)  - Arrest van 24 november 1987 (223/85, Jurispr. blz. I-4617).

(101)  - Het uitzonderlijke karakter van deze situatie is reeds benadrukt in het arrest van 28 januari 2003, Duitsland/Commissie (C-334/99, Jurispr. blz. I-1139, punt 44). In de literatuur, zie Götz, V., "Handbuch des EU-Wirtschaftsrechts", hoofdstuk III, Subventionsrecht, punt 108, blz. 34.

(102)  - Arrest van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, bekend als "Boussac" (C-301/87, Jurispr. blz. I-307, punten 19 e.v.). Deze rechtspraak is bestendigd in de arresten van 21 maart 1990, België/Commissie, bekend als "Tubemeuse" (C-142/87, Jurispr. blz. I-959, punten 15-20); 21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon (C- 354/90, Jurispr. blz. I-5505, punt 13); en 11 juli 1996, SFEI e.a. (C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 43).

(103)  - Het arrest Boussac, reeds aangehaald, gunt de Commissie een periode voor beraad en onderzoek alvorens de formele procedure in te leiden (punt 27).

(104)  - Arrest van 14 november 1984 (323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 17).

(105)  - 173/73, Jurispr. blz. 709.

(106)  - Ware dit anders, dan zou, om een door de Commissie in haar opmerkingen gegeven voorbeeld te nemen, een verwijzing naar de regeling van overeenkomsten in het burgerlijke wetboek van 1942 inhouden dat de maatregelen reeds op die datum golden.

(107)  - C-249/02, Jurispr. blz. I-10717.

(108)  - Arrest van 23 februari 1988, Verenigd Koninkrijk/Raad (131/86, Jurispr. blz. 905, punt 37).

(109)  - Arrest van 20 maart 1959, Nold KG/Hoge Autoriteit (18/57, Jurispr. blz. 89), en achtereenvolgende arresten.

(110)  - Arresten van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie (C-350/88, Jurispr. blz. I-395), en 15 april 1997, Irish Farmers Association e.a.(C-22/94, Jurispr. blz. I-1809).

(111)  - 70/72, Jurispr. blz. 813, punt 23.

(112)  - Arrest van 13 maart 1985 (296/82 y 318/82, Jurispr. blz. 809).

(113)  - Calvo Caravaca, A.L., en Carrascosa González, J., op. cit., blz. 231.

(114)  - 2/62 en 3/62, Jurispr. blz. 853. In verband met de uitlegging van de lijst van bijlage I bij het Verdrag, stelde het Hof "dat uit artikel [32], lid 2, voortvloeit dat de op landbouwgebied toegestane afwijkingen van de regels voor de instelling van de gemeenschappelijke markt uitzonderingsbepalingen vormen, welke beperkt moeten worden geïnterpreteerd".

(115)  - Arrest van 17 december 1970 (34/70, Jurispr. blz. 1233).

(116)  - C-73/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

(117)  - C-278/00, Jurispr. blz. I-3997.

(118)  - De vertegenwoordigers van verzoekers in de hoofdgedingen hebben ter terechtzitting meegedeeld dat de steun gemiddeld ongeveer 5 000 tot 10 000 EUR per begunstigde bedroeg.

(119)  - In die zin arrest van 11 november 2004, Spanje/Commissie, reeds aangehaald, waarin het Hof stelt dat de landbouwsector zonder twijfel een sector in de Europese Unie is met een zeer intense mededinging (punt 29).

(120)  - Zie van de meest recente arresten die van 26 september 2002, Spanje/Commissie (C-351/98, Jurispr. blz. I-8031, punt 74); 13 februari 2003, Spanje/Commissie (C-409/00, Jurispr. blz. I-1487, punt 93), en 29 april 2004, Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 97, dat verwijst naar het arrest van 12 december 2002, Frankrijk/Commissie (C-456/00, Jurispr. blz. I-11949, punt 41).

(121)  - Zie onder meer arrest van 21 september 1983, Deutsche Milchkontor/Duitsland (205/82 tot 215/82, Jurispr. blz. 2633, punt 19) en aldaar aangehaalde arresten.

(122)  - Arrest van 15 januari 1986, Commissie/België (52/84, Jurispr. blz. 89, punt 16).

(123)  - C-110/02, Jurispr. blz. I-6333, waarin wordt verwezen naar de arresten van 4 april 1995, Commissie/Italië (C-350/93, Jurispr. blz. I-699, punten 21 en 22), en 7 maart 2002, Italië/Commissie (C-310/99, Jurispr. blz. I-2289, punten 98 en 99).

(124)  - Zie over de ontwikkeling van de rechtspraak en de vraagstelling zelf Alonso García, R., La responsabilidad de los Estados miembros por infracción del Derecho comunitario, Civitas, Madrid, 1997. Algemeen, in kritische zin García de Enterría, E., "El principio de protección de la confianza legítima como supuesto título justificativo de la responsabilidad patrimonial del Estado legislador", Revista de Administración Pública, september-december 2002, blz. 173-206.

(125)  - Advocaat-generaal Léger heeft in punt 74 van zijn conclusie in de zaak waarin arrest is gewezen op 11 september 2003, België/Commissie (C-197/99 P, Jurispr. blz. I-8461), opgemerkt dat "[o]p nationaal niveau [...] de vaststelling van het onwettige karakter van een staatssteun verschillende belangrijke consequenties [kan] hebben", waaronder de mogelijkheid van een aansprakelijkheidsvordering door de begunstigde van de steun of door zijn concurrenten, wat advocaat-generaal Tesauro reeds had vastgesteld in punt 7, laatste volzin, van zijn conclusie in de eerder aangehaalde zaak Tubemeuse.

(126)  - Zie Keppenne, J.-P., Guide des aides d'État en droit communautaire, Bruylant, Brussel, 1999.

(127)  - Arrest van 5 maart 1996 (C-46/93 en C-48/93, Jurispr. blz. I-1029, punt 51).