Hof van Justitie EU 16-10-2003 ECLI:EU:C:2003:569
Hof van Justitie EU 16-10-2003 ECLI:EU:C:2003:569
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2003
Uitspraak
Arrest van het Hof (Derde kamer)
16 oktober 2003(*)
In zaak C-30/03,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braga da Cruz en C. Giolito als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster, tegenInstituto Tecnológico para a Europa Comunitária (ITEC), een particuliere instelling te Lissabon (Portugal),
verweerder,
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, F. Macken en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,
advocaatgeneraal: S. Alber,
griffier: R. Grass,
gezien het rapport van de rechterrapporteur,
gelet op de beslissing, de advocaatgeneraal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 januari 2003, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens een arbitrageclausule volgens artikel 238 EG beroep ingesteld tegen de particuliere onderzoeksinstelling Instituto Tecnológico para a Europa Comunitária (ITEC) (hierna: „ITEC”), betreffende de terugvordering van het voorschot van 26 105,97 euro dat de Commissie ingevolge contract nr. PRO 036 (hierna: „contract”) heeft betaald, vermeerderd met 3 432,04 euro moratoire interesten, tegen een rentevoet van 5,25 % en verschuldigd op 31 december 2002, in totaal 29 538,01 euro, te vermeerderen met 3,75 euro rente per dag, tegen dezelfde rentevoet, vanaf 31 december 2002 totdat de schuld volledig is voldaan.
Feiten en toepasselijke bepalingen
Op 1 juli 1997 sloot de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, een contract met ITEC, als coördinator van CPIN — Centro Promotor de Inovação e Negócios, NET — Novas Empresas e Tecnologias, CIEBI — Centro de Inovação Empresarial da Beira Interior en CEIA — Centro de Inovação Empresarial do Alentejo.
Het contract voorzag in de uitvoering van een onderzoeksproject, genaamd „TEC+”, met financiële steun van de Gemeenschap in het kader van beschikking 94/917/EG van de Raad van 15 december 1994 houdende aanneming van een specifiek programma voor de verspreiding en exploitatie van de resultaten van de activiteiten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie (1994-1998) (PB L 361, blz. 101).
Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de overeenkomst liep het project gedurende 18 maanden te rekenen vanaf 1 augustus 1997.
Blijkens artikel 4, lid 1, van het contract verbond de Commissie zich ertoe financieel bij te dragen aan het project, waarvan de totale in aanmerking komende kosten op 555 590 euro waren geschat; volgens lid 2 van dat artikel kon deze bijdrage tot 75 % van de totale in aanmerking komende kosten bedragen, of in voorkomend geval, 100 % van de extra kosten voorzover de grens van 327 795 ECU niet werd overschreden.
Overeenkomstig artikel 4 van het contract, moest de Commissie haar bijdrage als volgt betalen:
-
een eerste voorschot van 81 949 ECU, binnen twee maanden na de ondertekening door de laatste contractpartij;
-
periodieke betalingen, binnen twee maanden na de goedkeuring van de tussentijdse verslagen en desbetreffende kostenopgaven, met dien verstande dat het totaal van het voorschot en de periodieke betalingen niet meer dan 75 % van het maximumbedrag van de financiële steun van de Commissie voor het project mocht bedragen;
-
het saldo van 25 %, binnen twee maanden na de goedkeuring van het laatste verslag, de documenten of andere resultaten die voor het project moesten worden ingediend en van de kostenopgave voor de laatste periode.
Artikel 4, lid 5, van het contract bepaalde dat alle betalingen door de Commissie werden verricht via de coördinator van het project, die overigens de verplichting had om het bedrag van elke betaling onverwijld door te storten aan de contractant voor wie het bedoeld was.
Overeenkomstig de artikelen 1, lid 4, en 3, lid 1, van het contract was ITEC, als coördinator, de enige gesprekspartner van de Commissie voor het toezenden van alle documenten in verband met het contract, en verbond het zich er eveneens toe om vanaf het begin van uitvoering van het contract halfjaarlijks periodieke verslagen samen met kostenopgaven in te dienen, alsmede een eindverslag binnen twee maanden na de afloop van het contract.
Volgens artikel 4, lid 3, van bijlage II bij het contract verbonden de contractanten zich ertoe om, wanneer de totale financiële bijdrage aan het project lager zou zijn dan het totaal van de verrichte betalingen, het verschil onmiddellijk aan de Commissie terug te betalen.
Blijkens artikel 12 van het contract kwamen de partijen overeen om aan het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen alle geschillen voor te leggen over de geldigheid, de uitvoering en de uitlegging van het contract, dat ingevolge hetzelfde artikel onder het Luxemburgse recht valt.
De Commissie betaalde overeenkomstig de contractuele bepalingen de volgende bedragen aan ITEC:
-
81 949 ECU in juli 1997, als eerste voorschot;
-
44 778,02 ECU in maart 1998, na de indiening op 20 maart 1998 van de kostenopgave voor de periode van 1 augustus 1997 tot en met 31 januari 1998;
-
42 554,99 ECU in november 1998, na de indiening op 30 augustus 1998 van de kostenopgave voor de periode van 1 februari 1998 tot en met 31 juli 1998;
-
46 901,21 ECU in april 1999, na de indiening op 27 februari 1999 van de kostenopgave voor de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 januari 1999.
Ter rechtvaardiging van het eerste voorschot van de Commissie heeft ITEC op 24 september 1999 het vierde periodieke verslag over de periode van 1 februari 1999 tot en met 31 maart 1999 ingediend, waarvoor de aan de Commissie gevraagde bijdrage 55 843,03 ECU bedroeg.
De Commissie heeft dus als eerste voorschot aan ITEC een bedrag van 81 949 ECU betaald, hoewel de bijdrage slechts 55 843,03 ECU had moeten bedragen.
Op 27 oktober 1999 heeft de Commissie ITEC een brief gezonden, waarbij zij hem liet weten dat hij 26 105,97 ECU die hij te veel had ontvangen van de Commissie, moest terugbetalen.
Daarna deed de Commissie ITEC op 15 mei 2000 debetnota nr. 3240202551 toekomen voor een bedrag van 26 105,97 euro, uiterlijk op 30 juni 2000 te betalen. Onder de rubriek „Betalingsmodaliteiten” meldde de Commissie dat na deze datum moratoire interesten verschuldigd zouden zijn tegen de door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties in euro in juni 2000, vermeerderd met 1,5 procentpunten. Op 29 januari en 14 mei 2001 zond zij twee nieuwe aanmaningen.
Bij fax van 14 december 2001 liet ITEC de Commissie weten dat het er prijs op zou stellen dat voor dit probleem een oplossing zou worden gevonden.
Aangezien ITEC aan dit verzoek geen gevolg gaf, stelde de Commissie het onderhavige beroep in.
Procesverloop voor het Hof
Overeenkomstig artikel 238 EG en besluit 88/591/EGKS, EEG en Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 319, blz. 1) is het Hof bij uitsluiting bevoegd om krachtens een arbitragebeding uitspraak te doen op beroepen van instellingen.
Het verzoekschrift van de Commissie is regelmatig aan ITEC betekend. Van mening dat ITEC niet binnen de gestelde termijnen een verweerschrift had ingediend, heeft de Commissie toewijzing van haar conclusies door het Hof gevorderd overeenkomstig artikel 94, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.
ITEC is regelmatig in het geding geroepen, maar heeft niet binnen de gestelde termijnen een verweerschrift in de zin van artikel 40, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering ingediend. Het Hof moet dus uitspraak doen bij verstek. Aangezien de ontvankelijkheid van het beroep geen twijfel lijdt, moet het Hof overeenkomstig artikel 94, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering onderzoeken, of verzoeksters conclusies gegrond voorkomen.
De Commissie concludeert dat het den Hove behage ITEC:
-
te veroordelen tot betaling aan verzoekster van 29 538,01 euro, zijnde een hoofdbedrag van 26 105,97 euro en 3 432,04 euro interesten per 31 december 2002, tegen een rentevoet van 5,25 %;
-
te veroordelen tot betaling van 3,75 euro rente per dag, tegen dezelfde rentevoet, vanaf 31 december 2002 tot de volledige voldoening;
-
te verwijzen in de kosten van het geding.
De terugbetaling van een deel van het voorschot
Volgens artikel 4, lid 3, van bijlage II bij het contract hebben de contractanten zich ertoe verbonden om, wanneer de totale financiële steun lager zou zijn dan het totaal van alle verrichte betalingen, het verschil onmiddellijk aan de Commissie terug te betalen.
Uit de door de Commissie verstrekte informatie blijkt enerzijds dat ITEC in totaal 216 183 euro heeft ontvangen, en anderzijds dat op basis van verschillende kostenopgaven die ITEC heeft ingediend, de totale bijdrage van de Commissie slechts 190 077 euro had moeten bedragen.
Bijgevolg moeten de conclusies van de Commissie inzake de terugbetaling van het te veel ontvangen bedrag van 26 105,97 ECU worden toegewezen.
De interesten
In de debetnota die de Commissie ITEC deed toekomen, heeft de Commissie gepreciseerd dat zij uiterlijk op 30 juni 2000 betaald moest zijn, en dat na deze datum moratoire interesten verschuldigd zouden zijn tegen de door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties in euro in juni 2000, vermeerderd met 1,5 procentpunten.
Vastgesteld moet evenwel worden, dat artikel 4, lid 3, van bijlage II bij het contract niet bepaalt dat over het bedrag dat ITEC te veel van de Commissie heeft ontvangen en moet terugbetalen, moratoire interesten moeten worden betaald.
Aangezien er contractueel geen interesten zijn overeengekomen, en het contract onder het Luxemburgse recht valt, moet artikel 1153 van het Luxemburgse burgerlijk wetboek worden toegepast, dat bepaalt dat „inzake verbintenissen die alleen betrekking hebben op het betalen van een bepaald geldbedrag, de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering nooit in iets anders bestaat dan in de wettelijke interesten [...]. Die schadevergoeding is verschuldigd zonder dat de schuldeiser enig verlies hoeft te bewijzen. Zij is verschuldigd te rekenen van de dag van de aanmaning tot betaling, behalve ingeval zij krachtens de wet van rechtswege verschuldigd is [...]”
Aangezien de Commissie ITEC in gebreke heeft gesteld, kan zij vanaf 30 juni 2000 moratoire interesten eisen tegen de Luxemburgse rentevoet.
Het groothertogelijk besluit van 21 januari 2000(Memorial A — 9 van 9 februari 2000, blz. 282) bepaalt dat de wettelijke interest voor het jaar 2000 5 % bedraagt. Deze rentevoet is gewijzigd bij groothertogelijk besluit van 22 december 2000(Memorial A — 141 van 29 december 2000, blz. 3290), en bedraagt 5,75 % voor het jaar 2001. Voor de jaren 2002 en 2003 geldt ingevolge de groothertogelijke besluiten van 21 januari 2002 en 24 januari 2003[Memorial A — 11 van 11 februari 2002, blz. 225, en A —21 van 6 februari 2003, blz. 380) een rentevoet van 5 %.
Krachtens artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1), wordt de verwijzing naar de ecu vervangen door een verwijzing naar de euro, tegen een koers van één ecu voor één euro.
Dientengevolge moet ITEC worden veroordeeld tot betaling aan de Commissie van 26 105,97 euro, vermeerderd met moratoire interest tegen de Luxemburgse wettelijke rentevoet, zoals berekend overeenkomstig de groothertogelijke besluiten van 21 januari en 22 december 2000, 12 januari 2002 en 24 januari 2003, totdat de schuld volledig is voldaan.
Kosten
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd. Aangezien ITEC in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten.
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
rechtdoende:
-
Veroordeelt het Instituto Tecnológico para a Europa Comunitária (ITEC) tot betaling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 105,97 euro, vermeerderd met moratoire interesten tegen de Luxemburgse wettelijke rentevoet, zoals berekend overeenkomstig de groothertogelijke besluiten van 21 januari en 22 december 2000, 12 januari 2002 en 24 januari 2003, totdat de schuld volledig is voldaan.
-
Verwijst het Instituto Tecnológico para a Europa Comunitària (ITEC) in de kosten.
Puissochet
Macken
Cunha Rodrigues
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 oktober 2003.
De griffier
R. Grass
De president
V. Skouris