Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 maart 2005.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 maart 2005.

1. Douaneunie - Douanetoezicht - Omvang - Onderwerping van alle goederen die al dan niet op regelmatige wijze op grondgebied van Gemeenschap zijn binnengebracht

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 4, punt 13, en 37)

2. Douaneunie - Ontstaan van douaneschuld bij onregelmatig binnenbrengen van goederen - Begrip onregelmatig binnenbrengen - Goederen die onder onjuiste benaming bij douane zijn aangebracht - Daaronder begrepen

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 202)

3. Douaneunie - Ontstaan van douaneschuld bij onregelmatig binnenbrengen van goederen - Begrip schuldenaar - Goederen die onder onjuiste benaming bij douane zijn aangebracht - Beoordeling door nationale rechter - Criteria

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 202, lid 3)

1. Uit de artikelen 4, punt 13, en 37 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek volgt dat goederen die de Gemeenschap binnenkomen, aan het douanetoezicht worden onderworpen vanaf het ogenblik waarop ze op dat grondgebied worden binnengebracht, ongeacht of dit op regelmatige wijze gebeurt dan wel in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en 177, eerste alinea, tweede streepje, van het douanewetboek, hetgeen de toezichthoudende autoriteiten door controle moeten vaststellen. Bijgevolg bestaat er geen verband tussen het onderwerpen van de goederen aan een dergelijk toezicht en de regelmatigheid van het binnenbrengen ervan op dat grondgebied.

(cf. punt 22)

2. Bij de douane aangebrachte goederen waarvoor een summiere aangifte is ingediend en een document van extern communautair douanevervoer geldig is gemaakt, zijn niet op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebracht wanneer zij in de aan de douaneautoriteiten overgelegde documenten onder een onjuiste benaming zijn opgegeven. In een dergelijk geval ontstaat de douaneschuld op grond van artikel 202 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, dat de nadere regels bevat inzake het ontstaan van de douaneschuld ingeval goederen onregelmatig zijn binnengebracht.

(cf. punten 32, 36, dictum 1-2)

3. Om te bepalen wie de schuldenaar van de douaneschuld is wanneer een summiere aangifte is gedaan of een aangifte voor een douaneregeling is ingediend voor onder een onjuiste benaming opgegeven goederen, staat het aan de nationale rechter na te gaan of de persoon die de summiere aangifte heeft gedaan of de aangifte voor een douaneregeling heeft ingediend, door de vermelding van een onjuiste benaming ten grondslag heeft gelegen aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen. Is dit niet het geval, dan moet deze rechter onderzoeken of die persoon door de vermelding van een onjuiste benaming heeft deelgenomen aan het binnenbrengen van de goederen, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat deze op onregelmatige wijze werden binnengebracht.

(cf. punt 41, dictum 3)

In zaak C-195/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen (België) bij beslissing van

7 mei 2003

, ingekomen bij het Hof op

12 mei 2003

, in de procedure

Ministerie van Financiën

tegen

Merabi Papismedov e.a.,

in tegenwoordigheid van:

KBC Lease Belgium NV,

Volvo Truck Finance Belgium NV,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, S. von Bahr en U. Lõhmus (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de schriftelijke opmerkingen van:

- M. Papismedov, vertegenwoordigd door E. Gevers, advocaat,

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde,

- de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis als gemachtigde, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van

30 september 2004,

het navolgende

Arrest

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 202 tot en met 204 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: "douanewetboek").

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Ministerie van Financiën en M. Papismedov, E. Geldof, A. Ben-Or, R. Peer, M. Peer, B. Tavdidischvili, J. Janssens, J.-P. Hoste, F. Decock, J. Joris, G. Vanbelleghem, alsmede de vennootschappen Transocean System Transport BVBA en United Logistic Partners BVBA inzake sluikinvoer van goederen door onttrekking aan het douanetoezicht.

Het rechtskader

De communautaire regeling

3. De begrippen "toezicht van de douaneautoriteiten" en "aanbrengen bij de douane" worden gedefinieerd in artikel 4, punt 13 respectievelijk 19, van het douanewetboek. Onder het eerste begrip wordt verstaan "de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn". Onder het tweede begrip wordt verstaan de "mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats".

4. Titel III van het douanewetboek bevat de bepalingen die op de in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen van toepassing zijn tot deze een douanebestemming hebben gekregen. Het eigenlijke binnenbrengen van de goederen en het aanbrengen ervan bij de douane zijn geregeld in hoofdstuk 1, artikelen 37 tot en met 39, respectievelijk hoofdstuk 2, artikelen 40 tot en met 42, van dit wetboek. De summiere aangifte en de lossing van bij de douane aangebrachte goederen zijn geregeld in hoofdstuk 3, artikelen 43 tot en met 47, van hetzelfde wetboek.

5. Artikel 38 van het douanewetboek bepaalt:

"1. Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, moeten onverwijld door de persoon die deze binnenbrengt, in voorkomend geval langs de door de douaneautoriteiten aangegeven weg en op de door deze autoriteiten vastgestelde wijze, worden gebracht:

a) hetzij naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere, door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats;

b) hetzij naar een vrije zone, indien het binnenbrengen van de goederen in deze vrije zone rechtstreeks kan geschieden:

- hetzij over zee of door de lucht;

- hetzij over land, doch niet via een ander deel van het douanegebied van de Gemeenschap wanneer het om een aan de landgrens tussen een lidstaat en een derde land grenzende vrije zone gaat.

2. Elke persoon die zich met het vervoer van de goederen belast, nadat deze in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, met name na overlading, is voor het nakomen van de in lid 1 bedoelde verplichting aansprakelijk.

[...]"

6. Artikel 40 van genoemd wetboek luidt als volgt:

"Goederen die overeenkomstig artikel 38, lid 1, sub a, bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats aankomen, dienen bij de douane te worden aangebracht door de persoon die de goederen het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht of, in voorkomend geval, door de persoon die zich met het vervoer van de goederen belast nadat deze zijn binnengebracht."

7. Artikel 43 van ditzelfde wetboek bepaalt:

"Onder voorbehoud van artikel 45 dient van de overeenkomstig artikel 40 bij de douane aangebrachte goederen een summiere aangifte te worden gedaan.

De summiere aangifte wordt ingediend zodra de goederen bij de douane zijn aangebracht. De douaneautoriteiten kunnen voor de indiening van deze aangifte echter uitstel verlenen gedurende een termijn die verstrijkt uiterlijk op de eerste werkdag volgende op die waarop de goederen bij de douane zijn aangebracht."

8. Titel VII, hoofdstuk 2, van het douanewetboek betreft het ontstaan van de douaneschuld. Daarin wordt onder meer bepaald wanneer deze schuld ontstaat en wie de schuldenaar ervan is. Wanneer de invoer plaatsvindt volgens de procedure waarbij aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht of onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van de rechten bij invoer worden geplaatst, is artikel 201 van dit wetboek van toepassing. Wanneer de ingevoerde goederen daarentegen op onregelmatige wijze zijn binnengebracht of aan het douanetoezicht zijn onttrokken, is artikel 202 respectievelijk 203 van ditzelfde wetboek van toepassing.

9. Genoemd artikel 202 bepaalt:

"1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

a) indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht,

of

b) indien dergelijke, zich in een vrije zone of een vrij entrepot bevindende goederen op onregelmatige wijze in een ander deel van genoemd douanegebied worden binnengebracht.

Onder ,op onregelmatige wijze binnenbrengen' van goederen in de zin van dit artikel wordt verstaan: elk binnenbrengen van goederen in strijd met de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 41 en met die van artikel 177, tweede streepje.

2. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht.

3. Schuldenaren zijn:

- de persoon die de goederen op onregelmatige wijze heeft binnengebracht;

- de personen die aan dit binnenbrengen van goederen hebben deelgenomen terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat zulks op onregelmatige wijze geschiedde;

- de personen die de betrokken goederen hebben verworven of deze onder zich hebben gehad en die, op het ogenblik waarop zij de goederen verwierven of ontvingen, wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze op onregelmatige wijze waren binnengebracht."

10. Op grond van artikel 203 van het douanewetboek ontstaat een douaneschuld bij invoer indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken en, op grond van artikel 204 van hetzelfde wetboek, indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder ze zijn geplaatst, of indien een van de voorwaarden die zijn gesteld voor de plaatsing van de goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van het gebruik van de goederen voor bijzondere doeleinden, niet in acht is genomen, in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling.

De nationale regeling

11. Artikel 257, § 3, van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977 ( Belgisch Staatsblad , 21 september 1977), bekrachtigd bij de wet van 6 juli 1978 ( Belgisch Staatsblad , 12 augustus 1978), luidt als volgt:

"Wie zonder voorafgaande toelating van de administratie der douane en accijnzen, aan de goederen vermeld in de douanedocumenten waarvan sprake in § 1, een andere bestemming geeft dan daarin uitdrukkelijk is aangeduid, verbeurt de straffen bepaald, volgens het geval, bij artikel 157, bij de artikelen 220 tot 225, 227 en 277 of bij artikel 231."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

12. Verweerders in het hoofdgeding worden ervan verdacht, als daders, mededaders, medeplichtigen of belanghebbenden zich schuldig te hebben gemaakt aan sluikinvoer, door onttrekking aan het douanetoezicht tijdens de doorvoer, van 709 dozen met elk 10 000 sigaretten, die achter 29 kartons kookgerei waren verstopt.

13. Op 10 juni 2001 legde de MSC Rafaela, geladen met containers, aan in de haven van Antwerpen (België). De lading werd bij de douaneautoriteiten ingeklaard door de vennootschap MSC Belgium NV. Van dat schip werd een container gelost met, volgens de bij deze autoriteiten ingediende summiere aangifte, 406 kartons kookgerei afkomstig uit China en bestemd voor de vennootschap United Logistic Partners, gevestigd te Merksem (België).

14. Op 11 juni 2001 hebben de douaneautoriteiten bij inspectie van de container vastgesteld dat achter twee rijen kartons met kookgerei identieke kartons met dozen sigaretten waren geplaatst. De container werd vervolgens weer gesloten, verzegeld en onder observatie gesteld. Op geen enkel van de bij de douaneautoriteiten ingediende documenten was melding gemaakt van de 7 090 000 sigaretten.

15. Diezelfde dag werd een document voor extern communautair douanevervoer, dat geldt als aangifte voor een douaneregeling, bij de douaneautoriteiten te Antwerpen geldig gemaakt voor de betrokken lading. Op dat document stond de vennootschap Transocean System Transport BVBA als aangever van het extern communautair douanevervoer vermeld en het magazijn Eurolog te Merksem als plaats van bestemming. Dit magazijn is erkend als een entrepot van het type "B", dat goederen die zich nog onder douanetoezicht bevinden, kan ontvangen.

16. Op 12 juni 2001 heeft Janssens zich aangemeld als de chauffeur van een vrachtwagen die de container kwam ophalen. De geladen vrachtwagen is niet naar het magazijn Eurolog gereden, maar naar een magazijn te Schoten (België) dat niet als douane-entrepot is erkend. De vrachtwagen werd gelost in aanwezigheid van verschillende andere verdachten in het hoofdgeding. Het onderzoek door de ambtenaren van de bijzondere inspectie der douane en accijnzen te Antwerpen heeft bevestigd dat deze container 29 kartons met kookgerei en 709 dozen met elk 10 000 sigaretten bevatte.

17. Voor deze feiten werd een strafprocedure ingeleid. De vakantiekamer van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, recht doende in correctionele zaken, heeft op 30 juli 2001 een arrest gewezen waartegen bij de verwijzende rechter hoger beroep is ingesteld. Volgens de douaneadministratie werden de goederen op regelmatige wijze in de Gemeenschap binnengebracht, maar werden ze aan het douanetoezicht onttrokken, aangezien de zending waarvoor een document van extern communautair douanevervoer is geldig gemaakt, niet werd aangeboden op de in het douanedocument vermelde plaats van bestemming. Volgens Papismedov moeten de in casu ten laste gelegde feiten als sluikinvoer van sigaretten worden aangemerkt, en niet als onttrekking aan het douanetoezicht.

18. In die omstandigheden heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Moeten goederen, waarvoor een summiere aangifte werd ingereikt met vermelding van een onjuiste benaming/handelsbenaming (in casu kookgerei in plaats van sigaretten) of goederen die onder een onjuiste benaming/handelsbenaming werden aangegeven voor een douaneregeling (zoals de regeling extern communautair douanevervoer), niettegenstaande de, al dan niet opzettelijk, opgegeven onjuiste b enaming/handelsbenaming, beschouwd worden als zijnde op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap te zijn binnengebracht en zich bijgevolg onder douanetoezicht (tijdelijke opslag of een douaneregeling) te bevinden?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet, bij onttrekking aan het douanetoezicht van goederen die, al dan niet opzettelijk, onder een onjuiste benaming/handelsbenaming werden aangegeven, geacht worden dat de douaneschuld ontstaat op grond van artikel 203 van het communautair douanewetboek en moet de persoon die de verplichtingen moet nakomen die voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder de goederen (weliswaar onder een onjuiste benaming) werden geplaatst, geacht worden eveneens schuldenaar van de douaneschuld te zijn?

3) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet bij vaststelling door de douaneautoriteiten dat de zich onder douanetoezicht bevindende goederen, al dan niet opzettelijk, onder een onjuiste benaming/handelsbenaming werden aangegeven terwijl de goederen (nog) niet aan het douanetoezicht werden onttrokken en de douaneautoriteiten nog steeds toegang tot de goederen hadden, geacht worden dat voor de goederen die onder een onjuiste benaming/handelsbenaming werden aangegeven, de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 204 van het communautair douanewetboek of moet geacht worden dat voor deze goederen nog geen douaneschuld is ontstaan?

4) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet, voor goederen die, al dan niet opzettelijk, onder een onjuiste benaming/handelsbenaming werden aangegeven, geacht worden dat deze goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap werden binnengebracht (met andere woorden te zijn binnengebracht in strijd met de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 41 en met die van artikel 177, [eerste alinea,] tweede streepje, van het communautair douanewetboek) waardoor de douaneschuld op deze goederen ontstaat op grond van artikel 202 van het communautair douanewetboek en waardoor de persoon die de summiere aangifte of de aangifte voor een douaneregeling heeft ingereikt, weliswaar met vermelding van een onjuiste benaming/handelsbenaming, slechts geacht kan worden douaneschuldenaar te zijn voorzover hij kan aangemerkt worden als een schuldenaar in de zin van artikel 202, lid 3, van het communautair douanewetboek?"

Aangaande de prejudiciële vragen

De eerste vraag

19. Met zijn eerste vraag wenst het Hof van Beroep te Antwerpen in wezen te vernemen of bij de douane aangebrachte goederen waarvoor een summiere aangifte is ingediend en een document voor extern communautair douanevervoer is geldig gemaakt, op regelmatige wijze in de Gemeenschap zijn binnengebracht wanneer deze goederen in de aan de douaneautoriteiten overgelegde documenten onder een onjuiste benaming, in casu "kookgerei" in plaats van "sigaretten", zijn opgegeven.

20. Blijkens de verwijzingsbeslissing is het Hof van Beroep te Antwerpen van oordeel dat er een verband bestaat tussen de onderwerping aan het douanetoezicht van goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, en de regelmatigheid van het binnenbrengen ervan op dat grondgebied. Om te beginnen dient dus te worden onderzocht of er een dergelijk verband bestaat.

21. Het toezicht van de douaneautoriteiten wordt in artikel 4, punt 13, van het douanewetboek gedefinieerd als de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving. Overeenkomstig artikel 37 van hetzelfde wetboek zijn de in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht, aan het douanetoezicht onderworpen. In het kader van dit toezicht kunnen ze overeenkomstig de geldende bepalingen door deze autoriteiten worden gecontroleerd en blijven ze onder toezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en, wanneer het niet-communautaire goederen betreft, tot het ogenblik waarop ze hetzij een andere douanestatus krijgen, hetzij in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, hetzij worden wederuitgevoerd of vernietigd.

22. Uit deze artikelen, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat goederen die de Gemeenschap binnenkomen, aan het douanetoezicht worden onderworpen vanaf het ogenblik waarop ze op dat grondgebied worden binnengebracht, ongeacht of dit op regelmatige wijze gebeurt dan wel in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en 177, eerste alinea, tweede streepje, van het douanewetboek, hetgeen de toezichthoudende autoriteiten door controle moeten vaststellen. Bijgevolg bestaat er geen verband tussen het onderwerpen van de goederen aan een dergelijk toezicht en de regelmatigheid van het binnenbrengen ervan op dat grondgebied.

23. De Belgische regering stelt dat, gelet op artikel 202 van het douanewetboek, waarin het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen wordt gedefinieerd als elk binnenbrengen van goederen in strijd met de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 41 en 177, eerste alinea, tweede streepje, van hetzelfde wetboek, goederen op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht wanneer deze bepalingen worden geëerbiedigd, dat wil zeggen wanneer de goederen een buitengrens hebben overschreden en naar de douanediensten zijn gebracht. Aangezien de in de artikelen 43 en volgende van dit wetboek geformuleerde verplichting om een summiere aangifte in te dienen niet behoort tot de verplichtingen waarvan de niet-nakoming tot gevolg heeft dat de goederen op onregelmatige wijze op dat grondgebied zijn binnengebracht, tast de vermelding van een onjuiste handelsbenaming van de goederen op een dergelijk document de regelmatigheid van het binnenbrengen ervan op dat grondgebied niet aan. Het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen kan dus worden gelijkgesteld met sluikinvoer via niet geoorloofde wegen of grensovergangen.

24. Deze stelling heeft tot gevolg dat de draagwijdte van artikel 202 van het douanewetboek veel te veel wordt ingeperkt.

25. Het begrip "op onregelmatige wijze binnenbrengen" kan aan de hand van verschillende bepalingen van het douanewetboek worden afgebakend. Zoals de Belgische regering terecht heeft opgemerkt, is een van die bepalingen artikel 202 van dat wetboek, dat dit begrip definieert als elk binnenbrengen van aan rechten bij invoer onderworpen goederen hetzij in het douanegebied van de Gemeenschap, hetzij in een ander deel van dat gebied terwijl ze zich in een vrije zone of een vrij entrepot bevinden, in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en 177, eerste alinea, tweede streepje, van hetzelfde wetboek.

26. Zo worden op onregelmatige wijze binnengebracht goederen die worden ingevoerd zonder dat de volgende, in het douanewetboek voorgeschreven handelingen zijn verricht. Eerst moeten de goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, overeenkomstig artikel 38, lid 1, van dit wetboek, onverwijld hetzij naar het aangewezen douanekantoor, hetzij naar een vrije zone worden gebracht. Vervolgens dienen de goederen, wanneer ze bij het douanekantoor aankomen, overeenkomstig artikel 40 van dit wetboek bij de douane worden aangebracht. Het aanbrengen van goederen bij de douane wordt in artikel 4, punt 19, van hetzelfde wetboek gedefinieerd als de mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij dat kantoor of op enige andere aangewezen of goedgekeurde plaats.

27. Uit de bewoordingen van het samenstel van genoemde bepalingen volgt dat goederen slechts op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht wanneer ze onmiddellijk na aankomst naar een douanekantoor of een vrije zone worden gebracht en bij de douane worden aangeboden. Deze laatste verplichting, die rust op de persoon die verantwoordelijk is voor het binnenbrengen van de goederen of op de persoon die zich met het vervoer ervan belast, beoogt te garanderen dat de douaneautoriteiten niet alleen op de hoogte zijn van het feit dat de goederen zijn aangekomen, maar ook van alle relevante informatie betreffende het soort artikel of product waarom het gaat, alsmede van de hoeveelheid goederen. Deze informatie maakt het immers mogelijk, de goederen op een correcte wijze te identificeren voor de tariefindeling ervan en, in voorkomend geval, voor de berekening van de invoerrechten.

28. In een zaak betreffende het binnenbrengen, in het douanegebied van de Gemeenschap, van in een voertuig verborgen sigaretten die de douaneautoriteiten van een lidstaat bij een controle hadden ontdekt, heeft het Hof geoordeeld dat, aangezien de ware aard van de aangebrachte goederen niet in de douanedocumenten was vermeld en de betrokkenen de douaneautoriteiten niet van die aard op de hoogte hadden gebracht, deze goederen niet bij de douane waren aangebracht in de zin van artikel 40 van het douanewetboek (zie arrest van 4 maart 2004, Viluckas en Jonusas, C-238/02 en C-246/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 28).

29. Zoals de Belgische regering opmerkt, ziet het begrip "op onregelmatige wijze binnenbrengen" specifiek en uitsluitend op schending van de artikelen 38 tot en met 41 en 177, eerste alinea, tweede streepje, van het douanewetboek, terwijl de verplichting om bij de douaneautoriteiten een summiere aangifte in te dienen, is vervat in de artikelen 43 en volgende van dit wetboek. Bijgevolg worden goederen volgens deze regering regelmatig in de Gemeenschap binnengebracht wanneer ze op een door genoemde autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats of in een vrije zone zijn geplaatst en voor deze goederen een mededeling van aankomst is gedaan, en bestaat er geen verplichting om deze goederen onder een algemene benaming of een specifieke handelsbenaming aan te geven.

30. Dit laatste standpunt kan niet worden aanvaard. De in artikel 40 van het douanewetboek geformuleerde verplichting om goederen bij de douane aan te brengen gaat immers, gelet op de artikelen 43 en 45 van dit wetboek, gepaard met de verplichting om onverwijld een summiere aangifte in te dienen of binnen dezelfde termijn de formaliteiten te vervullen om de betrokken goederen een douanebestemming te geven, dat wil zeggen dat indien gevraagd wordt, de goederen onder een douaneregeling te plaatsen, een aangifte voor een douaneregeling moet worden gedaan. Uit de bewoordingen van artikel 43, tweede alinea, van dit wetboek volgt dat beide handelingen doorgaans tegelijkertijd worden verricht, want het uitstel dat de douaneautoriteiten voor de indiening van deze aangifte kunnen verlenen, verstrijkt uiterlijk op de eerste werkdag volgende op die waarop de goederen bij de douane zijn aangebracht. Bovendien bepaalt artikel 44, lid 1, van genoemd wetboek dat de summiere aangifte de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens bevat.

31. Wanneer overeenkomstig artikel 40 van het douanewetboek goederen bij de douane worden aangeboden en tegelijkertijd een summiere aangifte of een aangifte voor een douaneregeling met een niet met de werkelijkheid strokende beschrijving van het soort goederen wordt ingediend, ontbreekt bijgevolg de mededeling aan de douaneautoriteiten van de aankomst van de goederen in de zin van artikel 4, punt 19, van hetzelfde wetboek. In deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat alleen door de overlegging van bepaalde documenten de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens aan genoemde autoriteiten zijn verstrekt. Het is immers ook vereist dat de verklaringen in de documenten die bij de aanbieding van de goederen aan de douane zijn overgelegd, juist zijn. Wanneer in deze verklaringen geen melding wordt gemaakt van een groot deel van de bij de douane aangeboden goederen, moet worden aangenomen dat deze op onregelmatige wijze zijn binnengebracht.

32. Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat bij de douane aangebrachte goederen waarvoor een summiere aangifte is ingediend en een document van extern communautair douanevervoer is geldig gemaakt, niet op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht wanneer de goederen in de aan de douaneautoriteiten overgelegde documenten onder een onjuiste benaming zijn opgegeven.

33. De tweede en de derde vraag behoeven niet te worden beantwoord, aangezien ze zijn gesteld voor het geval dat het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt.

De vierde vraag

34. De vierde vraag bestaat uit twee onderdelen. Met het eerste deel van deze vraag wenst het Hof van Beroep te Antwerpen in wezen te vernemen of de douaneschuld voor goederen die onder een onjuiste benaming, in casu "kookgerei" in plaats van "sigaretten", bij de douane zijn aangebracht en aangegeven, ontstaat op grond van artikel 202 van het douanewetboek. Met het tweede deel van deze vraag wenst het in wezen te vernemen of de persoon die de summiere aangifte of de aangifte voor een douaneregeling heeft ingediend met vermelding van een onjuiste benaming, kan worden beschouwd als schuldenaar van de douaneschuld hoewel hij niet als zodanig is vermeld in de lijst van artikel 202, lid 3, wanneer deze persoon voldoet aan de in dezelfde bepaling vervatte definitie van dat begrip.

Het eerste deel van de vierde vraag

35. Uit de analyse die aan het antwoord op de eerste vraag is voorafgegaan, volgt dat goederen die bij de douane zijn aangebracht met vermelding van een onjuiste benaming in de aan de bevoegde autoriteiten overgelegde documenten, in casu "kookgerei" in plaats van "sigaretten", niet op regelmatige wijze in de Gemeenschap zijn binnengebracht. Wanneer deze goederen onregelmatig zijn binnengebracht, is artikel 202 van het douanewetboek, met de nadere regels inzake het ontstaan van de douaneschuld, van toepassing. Bijgevolg ontstaat de douaneschuld voor deze verrichting noodzakelijkerwijs op grond van dit artikel 202.

36. Derhalve dient op het eerste deel van de vierde vraag te worden geantwoord dat de douaneschuld voor onder een onjuiste benaming bij de douane aangebrachte en aangegeven goederen ontstaat op grond van artikel 202 van het douanewetboek.

Het tweede deel van de vierde vraag.

37. Overeenkomstig artikel 202, lid 3, van het douanewetboek rust de douaneschuld ingeval goederen op onregelmatige wijze in de Gemeenschap zijn binnengebracht, op drie categorieën van personen, namelijk de personen die de goederen op onregelmatige wijze hebben binnengebracht, de personen die daaraan hebben deelgenomen terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de goederen op onregelmatige wijze zijn binnengebracht, en de personen die de betrokken goederen hebben verworven of onder zich hebben gehad terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat ze op onregelmatige wijze waren binnengebracht.

38. Volgens de rechtspraak van het Hof volgt uit de tekst van deze bepaling dat de gemeenschapswetgever een ruime omschrijving heeft willen geven van de personen die, ingeval aan invoerrechten onderworpen goederen op onregelmatige wijze zijn binnengebracht, als schuldenaar van de douaneschuld kunnen worden aangemerkt (arrest van 23 september 2004, Spedition Ulustrans, C-414/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 25). De wetgever heeft ook de voorwaarden voor het bepalen van de schuldenaren van de douaneschuld volledig willen vaststellen (arrest Spedition Ulustrans, reeds aangehaald, punt 39).

39. Bovendien heeft het Hof er al aan herinnerd dat artikel 202, lid 3, eerste streepje, van het douanewetboek doelt op de "persoon" die de goederen op onregelmatige wijze heeft binnengebracht, zonder te preciseren of het een natuurlijke persoon of een rechtspersoon betreft. Als schuldenaar van de douaneschuld kan dus worden aangemerkt elke "persoon" in de zin van die bepaling, dat wil zeggen elke persoon die wegens zijn handelwijze moet worden geacht aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen ten grondslag te hebben gelegen (arrest Spedition Ulustrans, reeds aangehaald, punt 26). Met betrekking tot de uitlegging van deze bepaling heeft het Hof geoordeeld dat, ook al kunnen andere personen op basis van de andere bepalingen van artikel 202, lid 3, voor dezelfde goederen als schuldenaren worden aangemerkt, de persoon die de goederen materieel heeft binnengebracht zonder deze aan te geven, op grond van het eerste streepje van dat lid schuldenaar blijft (arrest Viluckas en Jonusas, reeds aangehaald, punt 29).

40. De kwalificatie "schuldenaar" in de zin van artikel 202, lid 3, tweede en derde streepje, van het douanewetboek hangt echter af van subjectieve beoordelingselementen, met name dat de natuurlijke of rechtspersonen wetens en willens aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen hebben deelgenomen of op onregelmatige wijze binnengebrachte goederen hebben verworven of onder zich hebben gehad. Dergelijke elementen kunnen in sommige gevallen de kwalificatie schuldenaar uitsluiten (arrest Spedition Ulustrans, reeds aangehaald, punten 27 en 28).

41. Gelet op het voorgaande dient op het tweede deel van de vierde vraag te worden geantwoord dat het aan de verwijzende rechter staat om op basis van de omstandigheden van het hoofdgeding na te gaan of de persoon die de summiere aangifte of de aangifte voor een douaneregeling heeft ingediend, door de vermelding van een onjuiste benaming ten grondslag heeft gelegen aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen. Is dit niet het geval, dan moet deze rechter onderzoeken of die persoon door de vermelding van een onjuiste benaming heeft deelgenomen aan het binnenbrengen van de goederen, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat deze op onregelmatige wijze werden binnengebracht.

Kosten

42. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Zesde kamer) verklaart voor recht:

1) Bij de douane aangebrachte goederen waarvoor een summiere aangifte is ingediend en een document van extern communautair douanevervoer is geldig gemaakt, zijn niet op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebracht wanneer de goederen in de aan de douaneautoriteiten overgelegde documenten onder een onjuiste benaming zijn opgegeven.

2) De douaneschuld voor onder een onjuiste benaming bij de douane aangebrachte en aangegeven goederen ontstaat op grond van artikel 202 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

3) Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van de omstandigheden van het hoofdgeding na te gaan of de persoon die de summiere aangifte of de aangifte voor een douaneregeling heeft ingediend, door de vermelding van een onjuiste benaming ten grondslag heeft gelegen aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen. Is dit niet het geval, dan moet deze rechter onderzoeken of die persoon door de vermelding van een onjuiste benaming heeft deelgenomen aan het binnenbrengen van de goederen, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat deze op onregelmatige wijze werden binnengebracht.