Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 maart 2005.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 maart 2005.

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
10 maart 2005

Uitspraak

Arrest van het Hof (Zesde kamer)

10 maart 2005(*)

In zaak C-235/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n° 35 de Barcelona (Spanje), bij beschikking van 5 mei 2003, ingekomen bij het Hof op 2 juni 2003, in de procedure

QDQ Media SA

tegen

Alejandro Omedas Lecha,

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur) en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • QDQ Media SA, vertegenwoordigd door A. Quemada Cuatrecasas, Procurador de los Tribunales, en J. García López, abogado,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Valero Jordana en R. Amorosi als gemachtigden, bijgestaan door F. López Balaguer, abogada,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200, blz. 35).

2 Deze vraag is opgeworpen in het leader van het onderzoek door de Juzgado de Primera Instancia n° 35 de Barcelona (rechtbank van eerste aanleg nr. 35 te Barcelona) van een door de vennootschap QDQ Media SA (hierna: „QDQ Media”) ingediend verzoek om een bevel aan A. Omedas Lecha tot betaling van een beweerdelijk door hem niet betaalde factuur voor reclamediensten voor zijn beroepsactiviteit.

Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3 Richtlijn 2000/35 beoogt de harmonisatie van de wettelijke regelingen van de lidstaten inzake de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties voor het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding.

4 Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/35 bepaalt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat:

[...]

  1. tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de betalingsachterstand, de schuldeiser aanspraak heeft op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle relevante invorderingskosten ontstaan door diens betalingsachterstand. Dergelijke invorderingskosten moeten voldoen aan de beginselen van transparantie en verhouding tot de schuld in kwestie. De lidstaten kunnen met inachtneming van de bovengenoemde beginselen een maximumbedrag vaststellen voor de invorderingskosten voor diverse schuldniveaus.”

Bepalingen van nationaal recht

5 Artikel 32, lid 5, van de Ley de Enjuiciamiento Civil 1/2000 van 7 januari 2000 (wet inzake de burgerlijke rechtsvordering; hierna: „LEC”), bepaalt inzake de aan een gerechtelijke procedure verbonden kosten:

„Wanneer het optreden van een advocaat of procureur niet verplicht is, worden de aan hen betaalde verschotten en honoraria niet opgenomen in de berekening van de kosten waarin de tegenpartij van wie op hun diensten een beroep heeft gedaan eventueel zou worden verwezen, behalve wanneer de rechter van oordeel is dat de handelwijze van de in de kosten verwezen partij roekeloos was of wanneer de partij die wordt bijgestaan en verdedigd niet woonachtig is in de plaats waar de procedure wordt gevoerd. In dit laatste geval gelden de beperkingen van artikel 394, lid 3, van de onderhavige wet.”

6 Artikel 394, lid 3, LEC luidt:

„Wanneer [...] de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, betaalt deze aan elk van de partijen in wiens voordeel een dergelijke beslissing is uitgesproken, ten hoogste een derde van het in het geding zijnde bedrag als kosten voor de vergoeding van advocaten of andere beoefenaren van beroepen waarvoor geen tarief voor kosten of honoraria geldt [...]

De vorige alinea is niet van toepassing indien de rechter de roekeloosheid van de in de kosten verwezen partij heeft vastgesteld.”

7 De LEC bepaalt dat de betalingsbevelprocedure onder bepaalde voorwaarden kan worden gebruikt voor schulden beneden een bepaald bedrag.

8 Artikel 814, lid 2, LEC preciseert:

„Een inleidend verzoekschrift in een betalingsbevelprocedure kan worden ingediend zonder de bijstand van een advocaat of procureur.”

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

9 De vennootschap QDQ Media deed een beroep op de diensten van een procureur om op 18 februari 2003 bij de verwijzende rechter een inleidend verzoekschrift voor een bevel aan Omedas Lecha tot betaling van 470,58 EUR in te dienen.

10 De Juzgado de Primera Instancia n° 35 de Barcelona heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Kunnen in het kader van de bescherming van de schuldeiser overeenkomstig richtlijn 2000/35/EG [...], als invorderingskosten van de schuld worden aangemerkt de kosten van het optreden van een advocaat en procureur in de betalingsbevelprocedure die voor de invordering van die schuld is ingeleid?”

De prejudiciële vraag

11 Toen het Hof vaststelde dat de maatschappelijke zetel van QDQ Media zich in Madrid bevond en zij de zaak bij de Juzgado de la Primera Instancia n° 35 de Barcelona aanhangig had gemaakt, heeft het deze rechterlijke instantie, conform artikel 104, lid 5, van zijn Reglement voor de procesvoering, om nadere verduidelijking gevraagd, met name om te vernemen waarom deze instantie niet op grond van artikel 32, lid 5, LEC de aanspraak van QDQ Media tot opname van de kosten van het optreden van haar procureur in de kosten waarin Omedas Lecha zou kunnen worden verwezen, zou kunnen inwilligen.

12 De verwijzende rechter heeft daarop het volgende geantwoord:

„Artikel 32 LEC voorziet in de mogelijkheid van veroordeling in de kosten in declaratoire procedures op tegenspraak. De betalingsbevelprocedure is, althans in de fase van het betalingsbevel, geen declaratoire procedure. In de LEC worden immers de woorden ‚inleidend verzoekschrift’ (artikel 814 LEC) en ‚schuldeiser en schuldenaar’, en niet ‚verzoek om een betalingsbevel’ respectievelijk ‚gedingvoerende partijen’ gebezigd. Artikel 32, lid 5, LEC zou toepassing kunnen vinden op de fase op tegenspraak — waarop de mondelinge behandeling of de gewone procedure volgt — maar de prejudiciële vraag gaat over de mogelijkheid om de kosten die sinds de indiening van het aanvankelijke verzoek zijn opgekomen in de gerechtskosten op te nemen, zij strekt er met andere woorden toe te vernemen, of het, volgens de hier ter discussie staande richtlijn, mogelijk is de schuldenaar in deze kosten te verwijzen wanneer deze zich tegen de betaling niet heeft verzet of wanneer diens verzet tegen de betaling in ieder geval zou zijn afgewezen, zonder dat het nodig is de kwade trouw te beoordelen of in voorkomend geval rekening te houden met de vestigingsplaats van de schuldeiser. Overigens zij opgemerkt dat zelfs als de schuldeiser zijn maatschappelijke zetel te Madrid heeft, vaststaat dat dit type onderneming vestigingen en agentschappen in heel Spanje heeft. De vraag is dus of, gelet op de bewoordingen van de betrokken richtlijn, de gerechtskosten in alle betalingsbevelprocedures ten laste kunnen worden gebracht.”

13 Om de nationale rechter een antwoord te geven, zij eraan herinnerd, dat deze rechter volgens vaste rechtspraak bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht, ongeacht of zij van eerdere of van latere datum dan een richtlijn zijn, deze zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 249, derde alinea, EG te voldoen (zie met name arrest van 14 september 2000, Collino en Chiapperò, C-343/98, Jurispr. blz. I-6659, punt 21).

14 Blijkens de toelichting en uitlegging van het nationale recht door de verwijzende rechter kunnen op grond daarvan de kosten die voortvloeien uit het optreden van een procureur bij de indiening van een inleidend verzoekschrift voor een betalingsbevel niet ten laste van de schuldenaar worden gelegd als er geen procedure op tegenspraak op volgt of als de schuldeiser een vestiging of agentschap heeft binnen het rechtsgebied van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is, omstandigheden welke juist aan de orde zijn in de vraag van de verwijzende rechter.

15 Volgens de verwijzende rechter kan het door QDQ Media beoogde resultaat in die omstandigheden niet worden bereikt door middel van de toepassing van het nationale recht, zelfs wanneer dit zoveel mogelijk in het licht van richtlijn 2000/35 wordt uitgelegd.

16 In een dergelijk geval, in het kader van een geding tussen particulieren, zoals in het hoofdgeding, kan een richtlijn uit zichzelf aan hen geen verplichtingen opleggen en als zodanig niet tegenover een particulier worden ingeroepen (zie met name arresten van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz. 723, punt 48, en 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01-C-403/01, Jurispr. blz. I-8835, punt 108).

17 Derhalve moet op de door de nationale rechter gestelde vraag worden geantwoord dat, wanneer de kosten die in een gerechtelijke procedure tot invordering van een beroepsschuld voortvloeien uit het optreden van een advocaat of procureur ten behoeve van een schuldeiser, op grond van het nationale recht niet kunnen worden opgenomen in de berekening van de kosten waarin een particulier met een dergelijke schuld kan worden verwezen, richtlijn 2000/35 uit zichzelf een dergelijke opname niet mogelijk kan maken.

Kosten

18 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Zesde kamer) verklaart:

Wanneer de kosten die in een gerechtelijke procedure tot invordering van een beroepsschuld voortvloeien uit het optreden van een advocaat of procureur ten behoeve van een schuldeiser, op grond van het nationale recht niet kunnen worden opgenomen in de berekening van de kosten waarin een particulier met een dergelijke schuld kan worden verwezen, kan richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, uit zichzelf een dergelijke opname niet mogelijk maken.

ondertekeningen