Home

Hof van Justitie EU 19-02-2004 ECLI:EU:C:2004:115

Hof van Justitie EU 19-02-2004 ECLI:EU:C:2004:115

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
19 februari 2004

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

19 februari 2004(*)

In zaak C-310/03,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin als gemachtigde,

verzoekster, tegen

Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door S. Schreiner als gemachtigde,

verweerder,

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen en N. Colneric, rechters,

advocaatgeneraal: F. G. Jacobs,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gelet op de beslissing, de advocaatgeneraal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 23 juli 2003, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171, blz. 12), de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Artikel 11, lid 1, van richtlijn 1999/44 bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 1 januari 2002 aan deze richtlijn te voldoen en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Omdat de Commissie niet op de hoogte was gesteld van de maatregelen die waren genomen om richtlijn 1999/44 binnen de in deze richtlijn gestelde termijn in Luxemburgs recht om te zetten, heeft zij de niet-nakomingsprocedure van artikel 226 EG ingeleid. Na het Groothertogdom Luxemburg te hebben aangemaand zijn opmerkingen te maken, heeft de Commissie op 19 december 2002 een met redenen omkleed advies uitgebracht, waarin zij deze lidstaat verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen. Omdat het Groothertogdom Luxemburg op dit advies niet heeft geantwoord, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

De Commissie merkt op dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/44, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Het Groothertogdom bestrijdt niet dat genoemde richtlijn niet is omgezet. Het merkt op dat de ministerraad echter op 27 juni 2003 een wetsontwerp heeft vastgesteld. Dit ontwerp is op 8 augustus 2003 bij de Chambre des députés ingediend en voor advies naar de Conseil d'État doorgestuurd.

Vastgesteld moet worden dat het Groothertogdom Luxemburg niet betwist dat aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn nog niet de nodige maatregelen waren getroffen om richtlijn 1999/44 om te zetten en dat het zich in dit opzicht ertoe beperkt uiteen te zetten hoe ver de procedure om die omzetting te verzekeren, is gevorderd.

Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en kan het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening houden (zie met name arrest van 16 januari 2003, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-63/02, Jurispr. blz. I-821, punt 11).

In casu staat vast dat aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn nog geen enkele maatregel ter verzekering van de omzetting van richtlijn 1999/44 in de Luxemburgse rechtsorde was vastgesteld.

Het door de Commissie ingestelde beroep moet dan ook gegrond worden geacht.

Derhalve moet worden vastgesteld dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet binnen de in het met redenen omklede advies gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/44, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien het Groothertogdom Luxemburg in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende, verstaat:

  1. Door niet binnen de in het met redenen omklede advies gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.

Rosas

Schintgen

Colneric

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 19 februari 2004.

De griffier

R. Grass

De president van de Derde kamer

A. Rosas