Home

Hof van Justitie EU 01-04-2004 ECLI:EU:C:2004:223

Hof van Justitie EU 01-04-2004 ECLI:EU:C:2004:223

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
1 april 2004

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

1 april 2004(*)

In zaak C-375/03,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster, tegen

Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door S. Schreiner als gemachtigde,

verweerder,

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, N. Colneric en K. Schiemann, rechters,

advocaatgeneraal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gelet op de beslissing, de advocaat generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 8 september 2003, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer (PB L 203, blz. 1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/30 bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 10 augustus 2002 aan deze richtlijn te voldoen en de Commissie hiervan onverwijld in kennis stellen.

Omdat het Groothertogdom Luxemburg haar niet in kennis had gesteld van maatregelen die waren getroffen om richtlijn 2000/30 binnen de in de richtlijn gestelde termijn in nationaal recht om te zetten, heeft de Commissie de procedure wegens niet-nakoming van artikel 226 EG ingeleid. Na deze lidstaat te hebben aangemaand zijn opmerkingen te maken, heeft de Commissie op 19 december 2002 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarbij deze lidstaat werd verzocht, de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden na de betekening van dit advies hieraan te voldoen. In zijn antwoord van 11 maart 2003 heeft het Groothertogdom Luxemburg de Commissie medegedeeld dat een aanvang was gemaakt met de opstelling van de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 14 februari 1955 betreffende de regeling van het verkeer op alle openbare wegen en van de memorie van toelichting bij het ontwerp van groothertogelijk besluit tot invoering van een technische controle van het wegverkeer. Daar zij daarop geen enkele nieuwe informatie van deze lidstaat had ontvangen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

De Commissie betoogt dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de nodige maatregelen te nemen om te voldoen aan richtlijn 2000/30, althans door deze niet aan de Commissie mee te delen, niet aan de krachtens de relevante bepalingen van de richtlijn op hem rustende verplichtingen heeft voldaan.

Het Groothertogdom Luxemburg betwist niet dat de richtlijn niet is omgezet. Het voert evenwel aan dat de Conseil de Gouvernement op 3 november 2003 een ontwerp van wet en een ontwerp van groothertogelijk besluit tot omzetting van de richtlijn heeft goedgekeurd. Deze twee ontwerpen zijn voor advies naar de Conseil d'État, de Chambre d'Agriculture, de Chambre de Commerce en de Chambre des Métiers gezonden. Het ontwerp van wet is op 2 december 2003 bij de Chambre des Députés ingediend.

Vastgesteld moet worden dat het Groothertogdom Luxemburg niet betwist, dat aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn nog niet de nodige maatregelen waren getroffen om richtlijn 2000/30 om te zetten, en slechts uiteenzet hoe ver de procedure is gevorderd die deze omzetting dient te verzekeren.

Het is vaste rechtspraak dat het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arrest van 6 maart 2003, Commissie/Luxemburg, C-211/02, Jurispr. blz. I-2429, punt 6).

In casu staat vast dat aan het einde van de in het redenen omkleed advies gestelde termijn nog geen bepalingen tot omzetting van richtlijn 2000/30 in de Luxemburgse rechtsorde waren vastgesteld.

Het door de Commissie ingestelde beroep moet dan ook gegrond worden geacht.

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan richtlijn 2000/30 te voldoen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Groothertogdom Luxemburg in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

12 HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende, verstaat:

  1. Door niet binnen de gestelde termijnen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.

Rosas

Colneric

Schicmann

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 1 april 2004.

De griffier

R. Grass

De president van de Derde kamer

A. Rosas