Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 18 november 2004.
Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 18 november 2004.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 18 november 2004
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Vierde kamer)
18 november 2004(*)
In de gevoegde zaken C-261/03 en C-262/03
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunale amministrativo regionale per l'Emilia-Romagna (Italië), bij beslissingen van 6 mei 2003, ingekomen bij het Hofop 17 juni 2003, in de procedure
Allevamenti Associati Srl
tegenRegione Emilia-Romagna,
in aanwezigheid van:
Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA)
en
Latteria Sociale Moderna Soc. coop, ari (C-261/03),
en
Latteria Sociale Moderna Soc. coop, ari
tegenAzienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (AIMA),
Servizio Provinciale Agricoltura di Reggio Emilia,
Regione Emilia-Romagna,
Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA),
in aanwezigheid van:
Allevamenti Associati Sri (C-262/03),
geeft
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: N. Colneric (rapporteur), waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. N. Cunha Rodrigues en E. Juhász, rechters,advocaatgeneraal: L. A. Geelhoed,
griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur,
na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,
na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen,
de advocaatgeneraal gehoord,
de navolgende
Beschikking
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, 2 en 9, sub g, van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 405, blz. 1), en van de artikelen 1, 2 en 3 van verordening (EEG) nr. 536/93 van de Commissie van 9 maart 1993 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 57, blz. 12).
Dit verzoek is ingediend in twee gedingen tussen enerzijds Allevamenti Associati Srl (hierna: „Allevamenti Associati”) en Latteria Sociale Moderna Soc. coop, arl (hierna: „Latteria Sociale Moderna”), en anderzijds twee Italiaanse bestuursorganen over de vraag of de bewerking en de verwerking door de tweede vennootschap van een door de eerste geproduceerde bepaalde hoeveelheid melk als levering of als rechtstreekse verkoop moet worden gekwalificeerd.
Gemeenschapsregeling
Verordening nr. 3950/29 heeft vanaf het melkjaar 1993/1994 voor zeven opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden de toepassing van het stelsel van de extra heffing op melk verlengd, dat in 1984 voor de gehele Gemeenschap is ingesteld bij verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (PB L 90, blz. 10), en bij verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 90, blz. 13).
Ten aanzien van de wijze van inning van de heffing wordt in de derde overweging van de considerans van verordening nr. 3950/92 verklaard dat de in 1984 vastgestelde methode, waarbij een heffing wordt toegepast op de boven een garantiedrempel geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheden melk, moet worden gehandhaafd; dat die drempel voor elke lidstaat wordt vastgesteld als een gegarandeerde totale hoeveelheid die, zowel voor de leveringen als voor de rechtstreekse verkoop, niet door het totaal van de toegewezen individuele hoeveelheden mag worden overschreden; dat de hoeveelheden worden vastgesteld voor de zeven tijdvakken met ingang van 1 april 1993 waarbij rekening is gehouden met de diverse factoren in verband met de vroegere regeling.
Volgens de achtste overweging van de considerans van deze verordening moet, om de grote vertragingen in het verleden bij de inning en de betaling van de heffing, wat immers onverenigbaar is met het doel van de regeling, te vermijden, worden vastgesteld dat de koper, die het best in staat blijkt de nodige verrichtingen uit te voeren, heffingsplichtig is en hij over de middelen moet beschikken om de heffing te kunnen innen bij de producenten, die de uiteindelijke schuldenaar daarvan zijn.
Volgens artikel 1 van deze verordening wordt ten laste van de producenten van koemelk een extra heffing ingesteld over de hoeveelheden melk of melkequivalent die zij in het betrokken tijdvak van twaalf maanden aan een koper hebben geleverd of rechtstreeks aan de consument hebben verkocht en die een vast te stellen hoeveelheid overschrijden.
Artikel 2, leden 1, 2 en 3, van deze verordening bepaalt:
De heffing is verschuldigd over alle hoeveelheden melk of melkequivalent die in het betrokken tijdvak van twaalf maanden op de markt worden gebracht en een van de in artikel 3 bedoelde hoeveelheden overschrijden. De heffing wordt verdeeld over de producenten die tot de overschrijding hebben bijgedragen.
[...]
Wat de leveringen betreft, betaalt de heffingsplichtige koper aan de bevoegde instantie van de lidstaat vóór een nader te bepalen datum en overeenkomstig nader te bepalen voorwaarden het verschuldigde bedrag, dat hij inhoudt op de prijs die hij voor de melk verschuldigd is aan de producent die de uiteindelijke schuldenaar van de heffing is of op een andere wijze met passende middelen int.
[...]
Wat rechtstreekse verkoop betreft, betaalt de producent vóór een nader te bepalen datum en overeenkomstig nader te bepalen voorwaarden de verschuldigde heffing aan de bevoegde instantie van de lidstaat.”
Artikel 4, lid 2, eerste en tweede zin, van verordening nr. 3950/92 luidt:
„De individuele referentiehoeveelheid wordt op deugdelijk gemotiveerd verzoek van de producent verhoogd of vastgesteld om rekening te houden met veranderingen die van invloed zijn op zijn leveringen en/of zijn rechtstreekse verkoop. De verhoging of vaststelling van een referentiehoeveelheid is slechts mogelijk als de andere referentiehoeveelheid van de producent met dezelfde hoeveelheid wordt verlaagd dan wel wordt opgeheven. [...]”
Artikel 9 van deze verordening bepaalt:
„In deze verordening wordt verstaan onder:
[...]
producent: de landbouwexploitant, natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen, waarvan het bedrijf op het geografische grondgebied van de Gemeenschap is gevestigd,
die melk of andere zuivelproducten rechtstreeks aan de consument verkoopt
en/of
levert aan de koper;
[...]
koper: een onderneming of een groepering die melk of andere zuivelproducten koopt van de producent:
om deze te bewerken of te verwerken,
om deze door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten bewerken of verwerken.
[...]
bedrijf dat melk of andere zuivelproducten bewerkt of verwerkt: een onderneming of groepering die melk inzamelt, verpakt, opslaat, koelt en verwerkt of haar activiteiten in de zuivelsector tot een van deze handelingen beperkt;
levering: elke levering van melk of andere zuivelproducten, ongeacht of het vervoer wordt verricht door de producent, de koper, het bedrijf dat deze producten bewerkt of verwerkt, of een derde;
rechtstreeks aan de consument verkochte melk of melkequivalent: de melk of de zuivelproducten, uitgedrukt in melkequivalent, die zonder tussenkomst van een bedrijf dat melk of andere zuivelproducten bewerkt of verwerkt, worden verkocht of kosteloos overgedragen.”
Artikel 1 van verordening nr. 536/93 bepaalt:
„Voor de berekening van de bij verordening (EEG) nr. 3950/92 ingestelde extra heffing geldt het volgende:
De op de markt gebrachte hoeveelheden melk of melkequivalent in de zin van artikel 2, lid 1, van genoemde verordening omvatten voor een lidstaat elke hoeveelheid melk of melkequivalent die enig, op het grondgebied van deze lidstaat gelegen bedrijf verlaat.
De hoeveelheden die door een producent voor be- of verwerking in het kader van een maaklooncontract worden overgedragen, worden als een levering beschouwd;
[...]”
De hoofdgedingen en de prejudiciële vraag
Tijdens de melkprijsjaren 1998/1999 en 1999/2000 heeft Latteria Sociale Moderna voor Allevamenti Associati in het kader van een tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst een bepaalde hoeveelheid, door laatstgenoemde geproduceerde melk verwerkt tot kaas, boter en wei. Volgens deze overeenkomst moesten de kaas, de boter en de wei na verwerking worden afgeleverd bij de opdrachtgeefster die ze zou verkopen.
Voor de toepassing van de extra heffing gedurende de twee betrokken jaren heeft Allevamenti Associati de aan Latteria Sociale Moderna afgeleverde hoeveelheden melk beschouwd als „rechtstreekse verkoop”. Zij heeft ze bij de bevoegde Italiaanse autoriteiten als zodanig aangegeven.
Volgens de Servizio Provinciale Agricoltura di Reggio Emilia daarentegen ging het in casu om „leveringen” van melk. Hij heeft de productie van de jaren 1998/1999 en 1999/2000 geherkwalificeerd van „rechtstreekse verkoop in leveringen” en heeft Latteria Sociale Moderna, die hij als „koper” van de geleverde melk beschouwde, derhalve een extra heffing opgelegd.
Tegen deze besluiten hebben Allevamenti Associati en Latteria Sociale Moderna ieder voor de hen betreffende delen, beroep ingesteld bij het Tribunale amministrativo regionale per l'Emilia-Romagna. Zij achten deze besluiten in het bijzonder in strijd met de verordeningen nr. 3950/92 en nr. 536/93.
In het kader van deze gedingen heeft de nationale rechter twijfels over de uitlegging van artikel 9, sub g, van verordening nr. 3950/92. Hij vraagt zich af, of deze bepaling aldus kan worden uitgelegd dat „levering” doelt op de overdracht van eigendom of althans op de verlening van een rechtstitel waardoor de verkrijger voor eigen rekening over de melk kan beschikken, en niet op het eenvoudig ter beschikking stellen van de melk met het oog op verwerking, terwijl de melk de uitsluitende eigendom blijft van de exploitant die de melk na de verwerking terugkrijgt.
Van oordeel dat het Hof dit punt moest beslissen, heeft het Tribunale amministrativo regionale per l'Emilia-Romagna de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
„Wanneer een melkproducent krachtens een aannemingsovereenkomst bepaalde hoeveelheden melk zonder eigendomsoverdracht aan een derde ter beschikking stelt, die de melk tegen vergoeding bewerkt en verwerkt tot kaas, boter en wei, is er volgens verordening (EEG) nr. 3950/92 van 28 december 1992 (in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 9, sub g,) en verordening (EEG) nr. 536/93 van 9 maart 1993 (in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 3) dan voor de vaststelling van de melkquota en de inning van de extra heffing sprake van ‚levering’dan wel van ‚rechtstreekse verkoop’?”
De prejudiciële vraag
Van oordeel dat het antwoord op deze vraag duidelijk kan worden afgeleid uit de rechtspraak, met name uit het arrest van 29 april 1999, Consorzio Caseifici dell'Altopiano di Asiago (C-288/97, Jurispr. blz. 2575) en de beschikking van 8 januari 2004, Caseificio Cooperativo di Comedo (C-69/03, Jurispr. blz. I-773), heeft het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering de verwijzende rechter in kennis gesteld van zijn voornemen om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, en heeft het de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen.
De Italiaanse regering, de Regione Emilia-Romagna en de Commissie die het verzoek van het Hof om opmerkingen in te dienen hebben beantwoord, hebben geen bezwaar gemaakt tegen het voornemen van het Hof om bij met redenen omklede beschikking te beslissen. Volgens Allevamenti Associati en Latteria Sociale Moderna daarentegen kan het antwoord op de prejudiciële vraag niet worden afgeleid uit het arrest Consorzio Caseifici dell'Altopiano di Asiago (reeds aangehaald) of uit de beschikking Caseificio Cooperativo di Comedo (reeds aangehaald). Zij wijzen er met name op dat de producenten in de zaak die tot het eerste arrest heeft geleid, de eigendom van de melk reeds hadden overgedragen aan de coöperatie die de melk verwerkte, terwijl Latteria Sociale Moderna in het hoofdgeding de melk krachtens een aannemingsovereenkomst verwerkte. Het Hof ziet in deze opmerkingen evenwel geen aanleiding om van de voorgenomen procedure af te zien.
Met zijn vraag wenst het Tribunale amministrativo regionale per l'Emilia-Romagna in wezen te vernemen of de bewerking en de verwerking van melk door een melkfabriek krachtens een met de melkproducent gesloten aannemingsovereenkomst als levering of als rechtstreekse verkoop moet worden gekwalificeerd, wanneer de melkproducent er de eigenaar van blijft.
Voorzover de verwijzende rechter deze vraag ook stelt om de melkquota te kunnen bepalen, betwijfelt de Commissie de relevantie van het antwoord op deze vraag. In dit opzicht blijkt uit de opmerkingen van Allevamenti Associati dat het bevoegde nationale bestuursorgaan haar verzoek om de referentiehoeveelheden voor leveringen te wijzigen in referentiehoeveelheden voor rechtstreekse verkoop aanvankelijk had ingewilligd, maar dat de Servizio Provinciale Agricoltura di Reggio Emilia ze vervolgens als leveringen van melk had gekwalificeerd.
Derhalve blijkt niet duidelijk dat de uitlegging van het gemeenschapsrecht waarom wordt verzocht voor de vaststelling van deze referentiehoeveelheden, geen enkel verband houdt met de feiten of het voorwerp van geschil van de hoofdgedingen, terwijl de gestelde vraag niet irrelevant blijkt voor de vaststelling van de melkquota.
Ten gronde dient eraan te worden herinnerd dat de opzet van het stelsel van de extra heffing berust op het onderscheid tussen referentiehoeveelheden voor de rechtstreeks aan de consument verkochte melk en referentiehoeveelheden voor de aan een koper geleverde melk (zie arrest van 16 november 1995, Schiltz-Thilmann, C-196/94, Jurispr. blz. I-3991, punt 16, en arrest Consorzio Caseifici dell'Altopiano di Asiago, reeds aangehaald, punt 18).
In punt 25 van het arrest Consorzio Caseifici dell'Altopiano di Asiago (reeds aangehaald) heeft het Hof verklaard dat het begrip „koper” doelt op elke onderneming die in het kader van een contractuele betrekking melk koopt van een producent, ongeacht de betalingswijze, om deze melk zelf te bewerken of te verwerken of om ze door te verkopen aan een bedrijf dat melk bewerkt of verwerkt (zie ook beschikking Caseificio Cooperativo di Comedo, reeds aangehaald, punt 20).
Bijgevolg hoeven leveringen aan de koper in de zin van verordening nr. 3950/92 niet noodzakelijkerwijs de verkrijging van de eigendom mee te brengen om tot de extra heffing te leiden (zie beschikking Caseificio Cooperativo di Cornedo, reeds aangehaald, punt 21).
Anders dan Allevamenti Associati in haar opmerkingen stelt, blijkt uit deze rechtspraak dat de verkoop en de levering van melk in de zin van het stelsel van de extra heffing losstaat van de vraag of de eigendom van de melk aan de melkfabriek wordt overgedragen.
Wat meer in het bijzonder de bewerking of verwerking van hoeveelheden melk betreft in het kader van een overeenkomst die, zoals een maaklooncontract, naar haar aard eigendomsoverdracht uitsluit, blijkt met name uit artikel 1, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 563/93 dat deze hoeveelheden als levering moet worden beschouwd.
Dat de melk die door een derde is bewerkt of verwerkt, vervolgens door de melkproducent rechtstreeks aan de consument wordt verkocht, kan de kwalificatie van die handeling als rechtstreekse verkoop in de zin van verordening nr. 3950/92 niet rechtvaardigen. Zoals blijkt uit punt 21 van het arrest Consorzio Caseifici dell'Altopiano di Asiago (reeds aangehaald), is er namelijk telkens sprake van levering van melk in de zin van artikel 2, lid 2, van verordening nr. 3950/92, wanneer een hoeveelheid melk het bedrijf van de producent verlaat en aan een tussenpersoon wordt overgedragen om te worden bewerkt of verwerkt.
Uit een en ander volgt dat de artikelen 1, 2 en 9, sub g, van verordening nr. 3950/92 alsook artikel 1 van verordening nr. 536/93 aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer een melkproducent krachtens een aannemingsovereenkomst bepaalde hoeveelheden melk zonder eigendomsoverdracht aan een derde ter beschikking stelt, die tegen vergoeding bewerkt en verwerkt tot kaas, boter en wei, er voor de vaststelling van de melkquota en de inning van de extra heffing sprake is van levering.
Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door andere belanghebbenden wegens indiening van opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 1, 2 en 9, sub g, van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, en artikel 1 van verordening (EEG) nr. 536/93 van de Commissie van 9 maart 1993 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een melkproducent krachtens een aannemingsovereenkomst bepaalde hoeveelheden melk zonder eigendomsoverdracht aan een derde ter beschikking stelt, die tegen vergoeding bewerkt en verwerkt tot kaas, boter en wei, er voor de vaststelling van de melkquota en de inning van de extra heffing sprake is van levering.
ondertekeningen