Home

Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 26 mei 2005.

Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 26 mei 2005.

1. Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Richtlijn 2001/23 - Artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c - Werking in verhoudingen tussen staat en particulieren - Privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan enig aandeelhouder publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand is - Lichaam jegens hetwelk deze artikelen kunnen worden ingeroepen

(Richtlijn 2001/23 van de Raad, art. 1, lid 1, sub c, eerste zin, en 3, lid 1)

2. Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Richtlijn 2001/23 - Artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c - Mogelijkheid om deze artikelen in te roepen jegens particulier - Uitgesloten - Onmogelijkheid voor overheidsinstantie die haar onderneming overdraagt, om werknemer voortzetting van zijn arbeidsbetrekking met verkrijger op te leggen

(Richtlijn 2001/23 van de Raad, art. 1, lid 1, sub c, en 3, lid 1)

1. Een privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enige aandeelhouder een publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand is, behoort tot de lichamen waartegen de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, eerste zin, van richtlijn 2001/23 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, kunnen worden ingeroepen, daar deze twee bepalingen voldoen aan de voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben.

Dienaangaande is irrelevant dat de aandelen van dit verband krachtens een cessieovereenkomst die nog slechts de goedkeuring behoeft van het bestuur van dit laatste, worden overgedragen aan een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enige aandeelhouder een particuliere vereniging is. Daardoor kan de juridische aard van de eerste vennootschap namelijk niet worden gewijzigd.

(cf. punten 28-30, dictum 1)

2. Een overheidsinstantie die haar onderneming overdraagt, kan de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, van richtlijn 2001/23 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, niet inroepen tegenover een werknemer teneinde hem de voortzetting van zijn arbeidsbetrekking met een verkrijger op te leggen. Een richtlijn kan uit zichzelf namelijk geen verplichtingen aan particulieren opleggen en een bepaling van een richtlijn kan dus niet als zodanig tegenover een particulier worden ingeroepen.

(cf. punten 32-33, 35, dictum 2)

In zaak C-297/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 4 juni 2003, ingekomen bij het Hof op 10 juli 2003, in de procedure

Sozialhilfeverband Rohrbach

tegen

Arbeiterkammer Oberösterreich,

Österreichischer Gewerkschaftsbund,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, N. Colneric (rapporteur) en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: R. Grass,

na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, sub c, en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Sozialhilfeverband Rohrbach, een publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand (hierna: "Sozialhilfeverband") enerzijds, en de Arbeiterkammer Oberösterreich (regionale raad van arbeid; hierna:"Arbeiterkammer") en de Österreichische Gewerkschaftsbund, Gewerkschaft öffentlicher Dienst (vereniging van overheidspersoneel; hierna: "Gewerkschaftsbund") anderzijds, over de vraag of de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van het Sozialhilfeverband zijn overgegaan op twee nieuwe vennootschappen van algemeen nut met beperkte aansprakelijkheid.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3. Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26), in de versie van richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 201, blz. 88), is gecodificeerd bij richtlijn 2001/23, die op 11 april 2001 in werking is getreden. Daarbij is geen nieuwe omzettingstermijn vastgesteld.

4. De eerste vraag van de verwijzende rechter betreft "richtlijn 77/187/EEG, in de versie van richtlijn 98/50/EG (thans: richtlijn 2001/23/EEG)".

5. Daar de overgang waarop het hoofdgeding betrekking heeft, na de inwerkingtreding van richtlijn 2001/23 plaatsvond, is deze richtlijn toepasselijk.

6. Artikel 1, lid 1, ervan bepaalt:

"a) Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.

b) [...]

c) Deze richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk. Een administratieve reorganisatie van overheidsdiensten of de overgang van administratieve functies tussen overheidsdiensten is geen overgang in de zin van deze richtlijn."

7. Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn luidt:

"De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, gaan door deze overgang op de verkrijger over.

De lidstaten kunnen bepalen dat de vervreemder en de verkrijger na het tijdstip van de overgang hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen welke vóór het tijdstip van de overgang voortvloeien uit een op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking."

De nationale regeling

8. Het Arbeitsvertragsrechts-Anpassungsgesetz (wet tot aanpassing van de wet op de arbeidsovereenkomsten) van 9 juli 1993 (BGBl. 459/1993; hierna: "AVRAG") zet richtlijn 77/187 om in Oostenrijks recht. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt niet dat de nationale regeling na de richtlijnen 98/50 en 2001/23 is gewijzigd.

9. Krachtens § 1, lid 2, punt 1, AVRAG is deze wet niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten met de deelstaten, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de gemeenten, ook al gaat het om privaatrechtelijke overeenkomsten. De in het hoofdgeding betrokken functionarissen, arbeidscontractanten, vallen onder het Oberösterreichische Gemeindebedienstetengesetz 2001 (wet inzake het gemeentepersoneel van de deelstaat Oberösterreich, LGBl. 48/2001). Volgens de verwijzingsbeslissing bevat noch deze wet noch een andere wettelijke regeling van de deelstaat Oberösterreich bepalingen ter omzetting van de betrokken richtlijn in intern recht wat het gemeentepersoneel betreft.

10. § 3 AVRAG, met het opschrift "Overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andere ondernemer", bepaalt:

"1) Wanneer een onderneming, een vestiging of een onderdeel van een vestiging op een andere ondernemer overgaat (overgang van vestiging), wordt deze laatste werkgever en wordt hij gesubrogeerd in alle rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de op de datum van overgang bestaande arbeidsverhoudingen.

[...]

4) De werknemer kan zich verzetten tegen de overgang van zijn arbeidsverhouding, indien de verkrijger de collectieve overeenkomst (§ 4) of de verplichtingen uit de bedrijfspensioenregeling (§ 5) niet overneemt.[...] In dat geval blijft de arbeidsverhouding met de vervreemder ongewijzigd bestaan. [...]"

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

11. Blijkens de verwijzingsbeslissing is het Sozialhilfeverband een bij deelstaatwet opgericht intergemeentelijk samenwerkingsverband dat als regionaal lichaam in de zin van § 31 Oberösterreichisches Sozialhilfegesetz 1998 (wet van de deelstaat Oberösterreich inzake sociale bijstand, 1998, LGBl. 82/1998) taken van sociale bijstand overeenkomstig § 29, punt 2, van deze wet vervult in het kader van zijn eigen bevoegdheid.

12. In de twee ondernemingen van het Sozialhilfeverband werken ongeveer 100 werknemers, waarvan een deel lichamelijk of geestelijk gehandicapt is in de zin van het Behinderteneinstellungsgesetz (wet inzake de indienstneming van gehandicapten, BGBl. 22/1970). Het Sozialhilfeverband oefent zijn activiteiten van beheer en instandhouding van de gehandicaptenwerkplaatsen niet uit als overheid, maar als particulier.

13. Om economische en organisatorische redenen heeft het Sozialhilfeverband besloten de twee ondernemingen af te stoten en over te dragen aan twee nieuw op te richten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.

14. Ter uitvoering van dit plan is op 28 december 2002 Altenfeldner Werkstätten gemeinnützige GmbH (hierna: "Altenfeldner Werkstätten") ingeschreven in het vennootschapsregister onder de rubriek "Exploitatie van gehandicaptenwerkplaatsen". Dezelfde dag is Artegra Werkstätten gemeinnützige GmbH (hierna: "Artegra Werkstätten") in dit register ingeschreven onder de rubriek "Tuinbouw en wasserij". De twee vennootschappen zijn vennootschappen van openbaar nut met beperkte aansprakelijkheid. Het Sozialhilfeverband houdt alle aandelen in elk van deze vennootschappen.

15. Krachtens de tussen het Sozialhilfeverband en Altenfeldner Werkstätten respectievelijk Artegra Werkstätten gesloten inbrengovereenkomsten werden de twee ondernemingen van het Sozialhilfeverband als inbreng in natura aan deze twee vennootschappen overgedragen. Ook de beschikkingsrechten over de afgestoten installaties werden aan de betrokken vennootschappen overgedragen. Volgens de inbrengovereenkomsten traden de nieuwe vennootschappen in de plaats van het Sozialhilfeverband in alle bestaande rechtsverhoudingen die met betrekking tot de twee overgedragen ondernemingen tussen het Sozialhilfeverband en derden bestonden. Het Sozialhilfeverband stelde zich in het kader van een zogenoemde "echter Vertrag zugunsten Dritter" garant voor de nakoming van de rechten van de overgegane werknemers door de verkrijgende vennootschappen.

16. De aandelen van het Sozialhilfeverband in de twee vennootschappen zullen later worden overgedragen aan Arcus Sozialnetzwerk gemeinnützige GmbH, een vennootschap van openbaar nut met beperkte aansprakelijkheid (hierna: "Arcus Sozialnetzwerk"), waarvan de enig aandeelhouder een privaatrechtelijke vereniging is. Deze vereniging en Arcus Sozialnetzwerk zijn werkzaam in de gehandicaptenzorg. De leden ervan zijn particulieren en privaatrechtelijke rechtspersonen. Deze aandelenoverdracht had ten tijde van de verwijzing nog niet plaatsgevonden, omdat daartoe een bijzonder besluit van het bestuur van het Sozialhilfeverband nodig is, dat nog niet is genomen.

17. Volgens de cessieovereenkomst met het Sozialhilfeverband mag Arcus Sozialnetzwerk haar aandelen in de twee nieuw opgerichte vennootschappen slechts met goedkeuring van het Sozialhilfeverband vervreemden of hypothekeren. Bovendien bevat de overeenkomst bijzondere bepalingen over de teruggave van de aandelen, met name in geval van niet-nakoming van de contractuele verplichtingen, verdwijning van het doel en voorgenomen ontbinding. De overdracht van de aandelen aan Arcus Sozialnetzwerk doet geen afbreuk aan de verbintenis van het Sozialhilfeverband, de rechten van de overgenomen werknemers te garanderen. De ondernemingen van het Sozialhilfeverband zijn niet rechtstreeks aan Arcus Sozialnetzwerk overgedragen, omdat deze vennootschap de twee vestigingen boekhoudkundig gescheiden wil houden en omdat bepaalde gevolgen op het gebied van de aansprakelijkheid moesten worden uitgesloten.

18. Volgens het Oberste Gerichtshof betwisten de werknemers dat hun arbeidsovereenkomsten zijn overgegaan op de twee nieuwe vennootschappen. Huns inziens staan zij nog steeds in een contractuele verhouding met het Sozialhilfeverband.

19. Het Sozialhilfeverband heeft het Oberste Gerichtshof krachtens § 54, lid 2, Arbeits- und Sozialgerichtsgesetz (wet op de arbeids- en sociale gerechten, BGBl. 104/1985) verzocht te verklaren dat door de afstoting van de ondernemingen door het Sozialhilfeverband en de overdracht van de beschikkingsrechten met betrekking tot deze ondernemingen aan de vennootschappen Artegra Werkstätten en Altenfeldner Werkstätten de arbeidsverhouding van de werknemers die tot dusver in dienst van de het Sozialhilfeverband waren, op deze vennootschappen zijn overgegaan.

20. Volgens het Sozialhilfeverband kan de betrokken richtlijn rechtstreeks worden toegepast, ook al is § 3 AVRAG krachtens § 1, lid 2, punt 1, van deze wet niet van toepassing op arbeidsverhoudingen met intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en heeft de deelstaat Oberösterreich als bevoegde wetgever verzuimd om ter uitvoering van de richtlijn een regeling vast te stellen voor het gemeentepersoneel dat op contractbasis werkzaam is.

21. Onder verwijzing naar de arresten van 19 januari 1982, Becker (8/81, Jurispr. blz. 53) en 22 juni 1989, Fratelli Costanzo (103/88, Jurispr. blz. 1839) merkt de verwijzende rechter met betrekking tot zijn eerste prejudiciële vraag op dat het Sozialhilfeverband ongetwijfeld een overheidsinstantie in de zin van de rechtspraak van het Hof is, waartegen particulieren onvoorwaardelijke en voldoende duidelijke richtlijnbepalingen kunnen inroepen. Toch kunnen twijfels rijzen in verband met de privaatrechtelijke vennootschappen waaraan de ondernemingen zijn overgedragen. Dit punt kan van belang zijn, aangezien een richtlijn volgens het arrest van 14 juli 1994 (Faccini Dori, C-91/92, Jurispr. 1994, blz. I-3325) niet rechtstreeks op een particulier kan worden toegepast. De in de richtlijn bepaalde gevolgen van een overgang van onderneming zouden dan niet rechtstreeks werken.

22. Tegen de achtergrond van het arrest van 14 september 2000, Collino en Chiappero (C-343/98, Jurispr. blz. I-6659) kan weliswaar worden aangenomen dat de verkrijgende privaatrechtelijke vennootschappen in het hoofdgeding als "overheid" moeten worden aangemerkt - zodat de betrokken richtlijn rechtstreeks toepasselijk is - aangezien het vervreemdende intergemeentelijk samenwerkingsverband alle aandelen in de verkrijgende vennootschappen bezit. Anderzijds blijven de aandelen in deze verkrijgende vennootschappen slechts tijdelijk in handen van het vervreemdende intergemeentelijk samenwerkingsverband en is er reeds een - nog door het bestuur van de vereniging goed te keuren - overeenkomst gesloten over de toekomstige overdracht van deze aandelen aan een zuiver private vennootschap. Indien de verkrijgende vennootschappen niet als "overheidsinstantie" kunnen worden aangemerkt, zou de betrokken richtlijn alleen al daarom niet rechtstreeks toepasselijk zijn.

23. Met betrekking tot de tweede prejudiciële vraag merkt de verwijzende rechter op dat in de rechtspraak van het Hof tot dusver alleen het geval is behandeld waarin een particulier zich tegenover een overheidsinstantie op de rechtstreekse toepasselijkheid van een richtlijn beroept. In de onderhavige zaak willen de betrokken werknemers de - overigens rechtstreeks toepasselijke - richtlijn juist niet op hen zien toegepast, maar wil een overheidsinstantie deze rechtstreekse toepasselijkheid inroepen voor zichzelf en de verkrijgende vennootschap. Daarbij komt nog dat de overheidsinstantie die zich op de toepassing van de betrokken richtlijn beroept, zelf niet bevoegd is om die richtlijn in intern recht om te zetten.

24. De verwijzende rechter merkt op dat wanneer een overheidsinstantie niet de rechtstreekse toepasselijkheid van de betrokken richtlijn kan inroepen, zij zich jegens haar werknemers niet op overgang van de arbeidsovereenkomsten kan beroepen, terwijl anderzijds sommige van haar werknemers zelf wel aanspraak kunnen maken op rechtstreekse toepassing van deze richtlijn.

25. In deze omstandigheden heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Moet een privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enig aandeelhouder een publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand is en waaraan taken van particulier beheer zijn toegewezen (sociale bijstand in de vorm van de exploitatie van gehandicaptenwerkplaatsen), ook als een overheidsinstantie worden beschouwd - zodat het niet naar behoren in nationaal recht omgezette artikel 3, lid 1, juncto artikel 1, lid 1, sub c, van richtlijn 77/187/EEG, in de versie van richtlijn 98/50/EG (thans richtlijn 2001/23/EG), op haar rechtstreeks kan worden toegepast - indien de aandelen van het intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand in de vennootschap krachtens een cessieovereenkomst, die nog slechts de goedkeuring van het bestuur van het samenwerkingsverband behoeft, aan een zuiver privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zullen worden overgedragen?

Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

2) Kan een intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand, dat zijn onderneming vervreemdt, als overheidsinstantie in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zelf de rechtstreekse toepassing van artikel 3, lid 1, juncto artikel 1, lid 1, sub c, van de in de eerste vraag genoemde richtlijn inroepen jegens zijn werknemers die de overgang van hun arbeidsovereenkomst op een andere ondernemer (als bedoeld in vraag 1) betwisten en hun arbeidsovereenkomsten met de vervreemder gecontinueerd willen zien, ingeval de in vraag 1 genoemde richtlijnbepaling niet naar behoren is omgezet, zodat de arbeidsovereenkomsten moeten worden geacht op de verkrijger te zijn overgegaan? Is het daarbij van belang dat de vervreemdende overheidsinstantie zelf geen wetgevende bevoegdheid heeft om een richtlijn in de nationale rechtsorde om te zetten, welke bevoegdheid aan een hogere wetgever (deelstaat) toekomt?"

De prejudiciële vragen

26. Van oordeel dat het antwoord op het verzoek om een prejudiciële beslissing duidelijk kan worden afgeleid uit zijn rechtspraak, heeft het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering de verwijzende rechter in kennis gesteld van zijn voornemen om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, en heeft het de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen.

De eerste vraag

27. Volgens de rechtspraak van het Hof kunnen onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige bepalingen van een richtlijn door de justitiabelen worden ingeroepen tegenover organisaties of lichamen die onder gezag of toezicht van de staat staan, zoals de gemeenten (zie arresten van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz.  723, punten 46 en 49; Fratelli Costanzo, reeds aangehaald, punt 31, en 12 juli 1990, Foster e.a., C-188/89, Jurispr. blz. I-3313, punt 18).

28. Aangezien de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, eerste zin, van richtlijn 2001/23 voldoen aan de voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben, kunnen deze bepalingen worden ingeroepen tegen een privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enig aandeelhouder een publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand is.

29. Dienaangaande is irrelevant dat de aandelen van dit samenwerkingsverband krachtens een cessieovereenkomst, die nog slechts de goedkeuring behoeft van het bestuur van het samenwerkingsverband, worden overgedragen aan een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enig aandeelhouder een particuliere vereniging is. Daardoor kan de juridische aard van de eerste vennootschap namelijk niet worden gewijzigd.

30. Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord dat een privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enig aandeelhouder een publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand is, behoort tot de lichamen waartegen de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, eerste zin, van richtlijn 2001/23 kunnen worden ingeroepen.

De tweede vraag

31. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een overheidsinstantie die haar onderneming overdraagt, de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, van richtlijn 2001/23 als zodanig kan inroepen tegenover een werknemer teneinde hem de voortzetting van zijn arbeidsverhouding met een verkrijger op te leggen.

32. Volgens vaste rechtspraak (zie met name arrest van 26 september in 1996, Arcaro, C-168/95, Jurispr. blz. I-4705, punt 36 en de daar aangehaalde rechtspraak) kan een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen en kan een richtlijnbepaling niet als zodanig tegenover een particulier worden ingeroepen.

33. Een overheidsinstantie kan dus niet richtlijn 2001/23 inroepen tegenover een werknemer teneinde hem de voortzetting van zijn arbeidsverhoudingen met een of meer verkrijgende ondernemingen op te leggen.

34. In dit verband is niet van belang of de betrokken instantie al dan niet zelf verantwoordelijk is voor de niet-omzetting van de betrokken richtlijn.

35. Op de tweede vraag dient dus te worden geantwoord dat een overheidsinstantie die haar onderneming overdraagt, de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, van richtlijn 2001/23 niet kan inroepen tegenover een werknemer teneinde hem de voortzetting van zijn arbeidsbetrekking met een verkrijger op te leggen.

Kosten

36. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen dan de voornoemde partijen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1) Een privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enig aandeelhouder een publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband voor sociale bijstand is, behoort tot de lichamen waartegen de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, eerste zin, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, kunnen worden ingeroepen.

2) Een overheidsinstantie die haar onderneming overdraagt, kan de artikelen 3, lid 1, en 1, lid 1, sub c, van richtlijn 2001/23 niet inroepen tegenover een werknemer teneinde hem de voortzetting van zijn arbeidsbetrekking met een verkrijger op te leggen.