Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 oktober 2005.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 oktober 2005.
Harmonisatie van wetgevingen - Telecommunicatiesector - Gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen - Richtlijn 97/13 - Vergoedingen en heffingen voor ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen - Optimaal gebruik van schaarse hulpbron - Vergoeding voor toewijzing van telefoonnummers opgelegd aan nieuwe exploitanten - Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 97/13 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 2)
Op grond van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, mag van de ondernemingen een heffing voor het optimale gebruik van een "schaarse hulpbron" worden geïnd, voorzover die vergoeding niet-discriminerend is en rekening houdt met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en de concurrentie te bevorderen.
Die bepaling moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling, volgens welke een nieuwe exploitant op de telecommunicatiemarkt verplicht is voor de toewijzing van telefoonnummers een aan de economische waarde van die nummers gerelateerde vergoeding te betalen, terwijl een telecommunicatieonderneming met een machtspositie op dezelfde markt van haar rechtsvoorganger, de voormalige monopolist, kosteloos het zeer aanzienlijke nummerbestand heeft overgenomen en achterafbetaling van die vergoeding voor dat historische bestand om redenen van nationaal recht onmogelijk is.
(cf. punten 21, 23, 46 en dictum)
In de gevoegde zaken C-327/03 en C-328/03,
betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) bij beschikkingen van 30 april 2003, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2003, in de procedures
Bundesrepublik Deutschland
tegen
ISIS Multimedia Net GmbH und Co. KG , vertegenwoordigd door ISIS Multimedia Net Verwaltungs GmbH (C-327/03),
Firma O2 (Germany) GmbH und Co. OHG (C-328/03),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský, S. von Bahr (rapporteur), A. Borg Barthet en U. Lõhmus, rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 november 2004,
gelet op de opmerkingen van:
- de Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door S. Prömper en K. Schierloh als gemachtigden,
- ISIS Multimedia Net GmbH und Co. KG, vertegenwoordigd door ISIS Multimedia Net Verwaltungs GmbH, vertegenwoordigd door R. Schütz, Rechtsanwalt,
- Firma O2 (Germany) GmbH und Co. OHG, vertegenwoordigd door M. Hoffmann, Rechtsanwalt,
- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door K. Manji als gemachtigde, bijgestaan door S. Moore, barrister,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Schmidt en M. Shotter als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 december 2004,
het navolgende
Arrest
1. De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PB L 117, blz. 15).
2. Die verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen de Bundesrepublik Deutschland enerzijds en ISIS Multimedia Net GmbH und Co. KG, vertegenwoordigd door ISIS Multimedia Net Verwaltungs GmbH (hierna: "ISIS Multimedia"), en Firma O2 (Germany) GmbH und Co. OHG (hierna: "Firma O2") anderzijds, ter zake van de vergoeding die de Regulierungsbehörde für Telekommunikation und Post (hierna: "regelgevende instantie") voor de toewijzing van telefoonnummers heeft verlangd.
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen van gemeenschapsrecht
3. Artikel 11 van richtlijn 97/13 bepaalt:
"1. De lidstaten dragen er zorg voor dat iedere vergoeding die van ondernemingen als onderdeel van machtigingsprocedures wordt verlangd, uitsluitend strekt tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de afgifte van, het beheer van, de controle van en het toezicht op de naleving van de toepasselijke individuele vergunningen. De vergoedingen voor een individuele vergunning dienen in verhouding te staan tot het ermee gepaard gaande werk en op geëigende wijze en met voldoende bijzonderheden te worden bekendgemaakt, zodat deze informatie gemakkelijk toegankelijk is.
2. Indien gebruik moet worden gemaakt van schaarse hulpbronnen, kunnen de lidstaten, in weerwil van lid 1, hun nationale regelgevende instanties toestaan heffingen te innen om een optimaal gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen. Die heffingen dienen niet-discriminerend te zijn en met name rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen."
Bepalingen van nationaal recht
4. De toepasselijke nationale regeling omvat § 43, lid 3, van het Telekommunikationsgesetz van 25 juli 1996 (BGBl. 1996 I, blz. 1120; hierna: "TKG"), en de Telekommunikations-Nummerngebührenverordnung van 16 augustus 1999 (BGBl. 1999 I, blz. 1887; hierna: "TNGebV").
5. Volgens § 43 TKG neemt de regelgevende instantie de taken van het beheer van het nummerstelsel op zich en wordt voor de beslissing over de aanvraag om toewijzing van een telefoonnummer een vergoeding verlangd. De aan de vergoeding onderworpen handelingen en de hoogte daarvan worden bij Rechtsverordnung (wetsbesluit) vastgesteld overeenkomstig het Verwaltungskostengesetz van 23 juni 1970 (BGBl. 1970 I, blz. 21).
6. § 1 TNGebV, gelezen in samenhang met punt B 1 van de bijlage bij deze bepaling, bepaalde in zijn oorspronkelijke versie dat voor de toewijzing van een blok van 1 000 lokale telefoonnummers van 10 cijfers een vergoeding van 1 000 DEM (ongeveer 500 EUR) werd verlangd. Bij afwijzing van een verzoek om nummers werd een vergoeding geïnd die een vierde van het voor de toewijzing van nummers geïnde bedrag, in casu 250 DEM (ongeveer 125 EUR), bedroeg.
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
7. De telecommunicatieondernemingen ISIS Multimedia en Firma O2, hebben de regelgevende instantie om toewijzing van telefoonnummers verzocht.
8. ISIS Multimedia kreeg van de 43 nummerblokken die zij had gevraagd, 37 blokken van 1 000 nummers met 10 cijfers. Firma O2 ontving van de 2 324 nummerblokken waarom zij had gevraagd, 2 303 blokken van 1 000 nummers met 10 cijfers. Beide ondernemingen werd daarvoor een vergoeding van 38 500 DEM respectievelijk ongeveer 2,3 miljoen DEM in rekening gebracht.
9. Die vergoedingen bedragen meer dan het vijftienvoudige van de administratieve kosten die met de toewijzing van telefoonnummers gemoeid zijn, en meer dan het drievoudige van de kosten voor de afwijzing van een aanvraag om toewijzing van nummers. Voorts bedraagt de vergoeding per toegewezen nummer ongeveer 0,1 % van de met een telefoonnummer te behalen jaaromzet.
10. Deutsche Telekom AG (hierna: "Deutsche Telekom") heeft als rechtsopvolgster van de voormalige monopolist op het gebied van telecommunicatie in Duitsland kosteloos een bestand van 400 miljoen telefoonnummers gekregen. Volgens het Bundesverwaltungsgericht was het de bedoeling van de nationale wetgever geweest, die onderneming de bij de TNGebV vastgestelde vergoeding voor de toekenning van dat bestand te laten betalen, maar dat was niet mogelijk, omdat Deutsche Telekom geen aanvraag om toewijzing van nummers had ingediend, zodat artikel 43 TKG niet van toepassing was.
11. ISIS Multimedia en Firma O2 hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de regelgevende instantie, waarbij hun de betaling van de vergoeding is opgelegd. Hun beroepen zijn in eerste aanleg verworpen, maar in hoger beroep toegewezen. De regelgevende instantie heeft daarop bij het Bundesverwaltungsgericht beroep tot "Revision" ingesteld.
12. Volgens het Bundesverwaltungsgericht zijn het TKG en de TNGebV in overeenstemming met de Duitse grondwet. Het is ook van oordeel dat op grond van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 een heffing mag worden geïnd voor de toewijzing van telefoonnummers, die een schaarse hulpbron vormen. Het vraagt zich echter af of het strookt met die bepaling, met name met de noodzaak de concurrentie te bevorderen, om van nieuwe telecommunicatieondernemingen een vergoeding te verlangen die gedeeltelijk de economische waarde van de toegewezen nummers reflecteert, terwijl het naar nationaal recht onmogelijk is van Deutsche Telekom dezelfde vergoeding voor haar nummerbestand te verlangen. Het Bundesverwaltungsgericht is van oordeel dat een dergelijke vergoeding, uit het oogpunt van de concurrentiesituatie op de markt, waarschijnlijk in strijd is met voornoemd artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13.
13. In die omstandigheden heeft het Bundesverwaltungsgericht besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende twee prejudiciële vragen te stellen, die in de zaken C-327/03 et C-328/03 in dezelfde bewoordingen zijn geformuleerd:
"1) Moet richtlijn 97/13/EG [.] aldus worden uitgelegd dat voor de toewijzing van telefoonnummers door de nationale regelgevende instantie een vergoeding mag worden verlangd die gerelateerd is aan de economische waarde van de toegewezen nummers, ofschoon een telecommunicatieonderneming met een machtspositie die op dezelfde markt actief is, van haar rechtsvoorganger, de voormalige staatsmonopolist, kosteloos een zeer groot aantal telefoonnummers heeft overgenomen, en achterafbetaling van de vergoeding voor dit historische bestand om redenen van nationaal recht onmogelijk is?
Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2) Mag in een dergelijk geval van de nieuwe marktdeelnemers voor de toewijzing van een telefoonnummer een eenmalige vergoeding ter hoogte van een bepaald percentage (in casu 0,1 %) van de geraamde, met de terbeschikkingstelling van het telefoonnummer aan een eindverbruiker te behalen jaaromzet worden gevraagd, ongeacht de hoogte van de aan de marktintrede verbonden kosten en zonder hun mededingingskansen ten opzichte van de onderneming met een machtspositie te onderzoeken?"
14. Bij beschikking van de president van het Hof van 16 september 2003 zijn de zaken C-327/03 en C-328/03 voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest gevoegd.
Prejudiciële vragen
Eerste vraag
15. Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 aldus moet worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een nieuwe exploitant op de telecommunicatiemarkt verplicht is voor de toewijzing van telefoonnummers een aan de economische waarde van die nummers gerelateerde vergoeding te betalen, terwijl een telecommunicatieonderneming met een machtspositie op dezelfde markt van haar rechtsvoorganger, de voormalige monopolist, kosteloos het zeer aanzienlijke nummerbestand heeft overgenomen en achterafbetaling van de vergoeding voor dit historische bestand om redenen van nationaal recht onmogelijk is.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
16. ISIS Multimedia, Firma O2 en de Commissie van de Europese Gemeenschappen stellen dat de verplichting voor de nieuwe exploitanten om de in de TNGebV bedoelde vergoeding te betalen als tegenprestatie voor de toewijzing van de telefoonnummers die nodig zijn om hun klanten lokale spraaktelefoniediensten aan te bieden, terwijl Deutsche Telekom voor dezelfde dienst kosteloos een zeer aanzienlijk nummerbestand ontvangt, discriminerend is en een belemmering vormt voor de ontwikkeling van de mededinging. Een regeling als die waarop de vergoeding is gebaseerd, is dus in strijd met de voorwaarden van artikel 11, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/13.
17. De Duitse regering brengt hier om te beginnen tegen in dat die regeling niet discriminerend is, daar Deutsche Telekom evenals haar concurrenten een vergoeding voor de toewijzing van nieuwe telefoonnummers moet betalen.
18. Wat vervolgens het nummerbestand betreft dat Deutsche Telekom van haar rechtsvoorganger heeft overgenomen, stelt die regering dat op het tijdstip dat dit bestand werd gevormd, noch naar nationaal recht noch naar gemeenschapsrecht een vergoeding was voorzien. Er is dus geen reden om achterafbetaling van die vergoeding voor dit historische bestand te verlangen, hetgeen naar nationaal recht ook helemaal niet mogelijk is.
19. De Duitse regering voegt er ten slotte aan toe dat Deutsche Telekom niet gehouden was een vergoeding voor het door haar ontvangen telefoonnummerbestand te betalen, omdat op die onderneming hoge kosten drukten uit hoofde van de algemene dienstverplichtingen, alsmede wegens de overname van een zeer groot aantal ambtenaren en de daaruit voortvloeiende verplichting om hun oudedagvoorziening te waarborgen.
20. De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt dat de verplichting tot betaling van een aan de economische waarde van de toegewezen telefoonnummers gerelateerde vergoeding, het mogelijk maakt de schaarse hulpbron waarom het hierbij gaat, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 optimaal te gebruiken.
Antwoord van het Hof
21. Volgens de bewoordingen van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 moet de heffing aan drie voorwaarden voldoen. Om te beginnen moet die heffing het mogelijk maken een optimaal gebruik van een schaarse hulpbron te waarborgen. Vervolgens dient zij niet-discriminerend te zijn. Ten slotte dient zij rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen.
22. Met betrekking tot de eerste voorwaarde, inzake het optimale gebruik van een schaarse hulpbron, betogen de Duitse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat het aantal te gebruiken telefoonnummers beperkt is, zodat de eerste voorwaarde is vervuld.
23. In dit verband moet worden vastgesteld dat op grond van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 weliswaar een heffing voor het optimale gebruik van een "schaarse hulpbron" kan worden geïnd, maar dat dit begrip in voornoemd artikel niet wordt omschreven.
24. Derhalve moet te rade worden gegaan met de aan dat artikel voorafgaande bepalingen, in het bijzonder met artikel 10, lid 1, van die richtlijn. Volgens die bepaling mogen de lidstaten het aantal individuele vergunningen voor de verschillende categorieën telecommunicatiediensten slechts beperken voorzover dit vereist is om voldoende nummers beschikbaar te stellen. Daaruit volgt dat de gemeenschapswetgever daarmee heeft erkend dat telefoonnummers in beperkte mate beschikbaar kunnen zijn en bijgevolg een schaarse hulpbron kunnen vormen.
25. Artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 moet derhalve aldus worden opgevat, dat de lidstaten van de telecommunicatieondernemingen een heffing mogen innen om de toewijzing van telefoonnummers optimaal te beheren.
26. Bijgevolg is de eerste voorwaarde van die bepaling vervuld, voorzover de verplichting tot betaling van een vergoeding zoals deze waarin de in het hoofdgeding bedoelde regeling voorziet, voor de toewijzing van telefoonnummers geldt.
27. In geval van afwijzing van een verzoek om toewijzing van telefoonnummers, waarbij het gebruik van nummers en bijgevolg ook de vermindering van het aantal beschikbare nummers per definitie uitgesloten is, is artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 echter niet van toepassing. In dat geval moet de algemene regel van artikel 11, lid 1, worden toegepast, volgens welke de van ondernemingen als onderdeel van machtigingsprocedures verlangde vergoeding beperkt dient te zijn tot de administratiekosten in verband met het werk dat met de verwerking van de nummeraanvraag gepaard gaat. Derhalve is de verplichting tot betaling van een vergoeding die meer dan het drievoudige van de gemaakte administratiekosten bedraagt, in strijd met die regel.
28. Nagegaan moet worden of de verplichting tot betaling van een vergoeding voor de toewijzing van telefoonnummers, zoals deze waarin de in het hoofdgeding bedoelde regeling voorziet, voldoet aan de and ere twee voorwaarden van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13.
29. Met betrekking tot de voorwaarde van non-discriminatie zij eraan herinnerd, dat het discriminatieverbod verlangt, dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie met name arrest van 23 november 1999, Portugal/Raad, C-149/96, Jurispr. blz. I-8395, punt 91).
30. In dit verband moet worden opgemerkt dat ISIS Multimedia en Firma O2 evenals Deutsche Telekom als telecommunicatieondernemingen op het niveau van het lokale aansluitnet actief zijn. Zij kunnen hun diensten alleen aanbieden, indien zij beschikken over telefoonnummers die zij aan hun klanten kunnen toewijzen. Die ondernemingen bevinden zich dus vanuit het oogpunt van de aangeboden diensten in dezelfde situatie. Vaststaat evenwel dat ISIS Multimedia, Firma O2 alsmede alle nieuwe exploitanten de vergoeding moeten betalen als bedoeld in § 1 TNGebV, gelezen in samenhang met punt B 1 van de bijlage bij dat artikel, om telefoonnummers te ontvangen en toegang tot de markt voor lokale spraaktelefoniediensten te krijgen, terwijl Deutsche Telekom over een aanzienlijk nummerbestand beschikt waardoor zij op die markt actief kan zijn, en waarvoor zij geen vergoeding heeft betaald.
31. Derhalve moet worden vastgesteld dat Deutsche Telekom en haar concurrenten met betrekking tot de toegang tot de markt niet gelijk worden behandeld.
32. De omstandigheid dat Deutsche Telekom de vergoeding moet betalen om nieuwe nummers te krijgen, wijzigt niets aan die vaststelling, die de markttoegang van de exploitanten betreft.
33. Dat Deutsche Telekom het nummerbestand van haar rechtsvoorganger heeft gekregen op een wijze die volgens Duits recht en volgens de ten tijde van de overdracht van dat bestand geldende gemeenschapsregeling rechtmatig was, wijzigt evenmin iets aan die vaststelling.
34. Toch rijst de vraag of de ongelijke behandeling van de nieuwe exploitanten ten opzichte van een onderneming als Deutsche Telekom, de rechtsopvolgster van het voormalige staatsmonopolie, gerechtvaardigd kan zijn, dan wel of zij een met artikel 11, lid 2, van de richtlijn onverenigbare discriminatie oplevert.
35. De Duitse regering betoogt, dat Deutsche Telekom niet gehouden was een vergoeding voor het door haar ontvangen telefoonnummerbestand te betalen omdat die onderneming algemene dienstverplichtingen op zich heeft genomen, en ook de oudedagvoorziening van de door haar overgenomen ambtenaren moest waarborgen.
36. In dit verband moet worden vastgesteld dat de Duitse regering geen cijfermateriaal heeft aangevoerd tot staving van haar bewering dat de kosteloze toewijzing van dat historische bestand een compensatie vormt voor de op Deutsche Telekom rustende lasten uit hoofde van algemene dienstverplichtingen of wegens de oudedagvoorziening van de door haar overgenomen ambtenaren. Zoals het Hof reeds heeft beslist, moet artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 restrictief worden uitgelegd, voorzover het een uitzondering op de algemene regel van artikel 11, lid 1, invoert (zie arrest van 18 september 2003, Albacom en Infostrada, C-292/01 en C-293/01, Jurispr. blz. I-9449, punten 33 en 34). Bijgevolg kunnen op artikel 11, lid 2, gebaseerde argumenten niet zomaar in het algemeen worden aangevoerd.
37. Onder voorbehoud van een nadere toelichting die de ongelijke behandeling van de exploitanten zou kunnen rechtvaardigen, moet ervan worden uitgegaan dat de verplichting tot betaling van een vergoeding voor de toewijzing van telefoonnummers, zoals die welke krachtens de in het hoofdgeding bedoelde regeling aan de nieuwe exploitanten wordt opgelegd en waarvan de naleving een noodzakelijke voorwaarde voor de toegang van die exploitanten tot de markt voor lokale spraaktelefoniediensten is, terwijl de rechtsopvolgster van de voormalige monopolist voor haar activiteit op die markt kosteloos over een groot nummerbestand beschikt, als een met artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 strijdige discriminatie van die nieuwe exploitanten is aan te merken.
38. Zelfs indien de Duitse regering kon aantonen dat met betrekking tot het door Deutsche Telekom ontvangen telefoonnummerbestand geen sprake is van discriminatie, moet nog worden nagegaan of overeenkomstig de derde voorwaarde van artikel 11, lid 2, de betaling van de vergoeding in geval van toewijzing van nummers rekening houdt met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen.
39. In dit verband zij eraan herinnerd, dat een stelsel van onvervalste mededinging slechts kan worden gegarandeerd indien wordt gezorgd voor gelijke kansen voor de onderscheiden marktdeelnemers (zie arrest van 22 mei 2003, Connect Austria, C-462/99, Jurispr. blz. I-5197, punt 83).
40. Het Hof heeft eerder reeds de mededingingsrechtelijke vraag moeten onderzoeken, die rees in verband met een regeling die voorzag in de kosteloze toewijzing van bepaalde exploitatiefaciliteiten, te weten extra frequenties in een sector van de digitale mobiele telefonie, aan een openbaar bedrijf met een machtspositie, terwijl een nieuwe exploitant een vergoeding voor de verkrijging van een licentie voor dezelfde sector had moeten betalen. In dit verband heeft het Hof toen beslist dat een dergelijke regeling artikel 82 EG kan schenden door de machtspositie van dat bedrijf uit te breiden of te versterken. Het Hof heeft echter gepreciseerd dat de mededingingsregels zich niet verzetten tegen een dergelijke regeling, indien blijkt dat de vergoeding die door het openbare bedrijf met een machtspositie eerder is voldaan voor de verkrijging van een licentie op het gebied van de mobiele telefonie, alsmede de kosteloze toekenning van de bijkomende frequenties, economisch gelijkwaardig is met de vergoeding die van de concurrent wordt gevraagd (zie arrest Connect Austria, reeds aangehaald, punten 85-90).
41. Derhalve moet een gelijksoortig vergelijkend onderzoek worden verricht met betrekking tot de vergoedingen die van de onderneming met een machtspositie en van haar concurrenten worden verlangd voor de toewijzing van telefoonnummers.
42. In dit verband moet worden vastgesteld dat de onderneming met een machtspositie, te weten Deutsche Telekom, voor de toewijzing van een zeer groot aantal telefoonnummers helemaal geen vergoeding heeft betaald en enkel voor de toewijzing van nieuwe nummers moet betalen, terwijl haar concurrenten, de nieuwe exploitanten, vanaf de toewijzing van het eerste telefoonnummer een vergoeding moeten betalen.
43. Vaststaat evenwel dat die vergoeding, die aan de hand van de economische waarde van de toegewezen nummers wordt berekend, een aanzienlijke last vormt voor de telecommunicatieondernemingen. Het budget van de nieuwe exploitanten wordt door die vergoeding vanaf het begin van hun activiteit op het niveau van het lokale aansluitnet zwaar belast.
44. Bijgevolg worden de nieuwe exploitanten voor de toewijzing van telefoonnummers niet op gelijke voet behandeld als de onderneming met een machtspositie, zodat de concurrentie op de markt voor lokale spraaktelefoniediensten is vervalst.
45. In plaats van de intrede van nieuwe exploitanten op de markt door de afzwakking van de concurrentieverschillen tussen de onderneming met een machtspositie en de nieuwe exploitanten op de markt voor telecommunicatie aanzienlijk te vergemakkelijken, zoals overweging 5 van de considerans van richtlijn 97/13 preciseert (zie arrest Albacom en Infostrada, reeds aangehaald, punt 35), heeft een regeling als die in het hoofdgeding tot gevolg dat die verschillen worden bestendigd. Zij vormt een beletsel voor de intrede van nieuwe exploitanten op die markt en belemmert bijgevolg de ontwikkeling van de concurrentie en de bevordering van innovatieve diensten, in strijd met de derde voorwaarde van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13.
46. Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 aldus moet worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een nieuwe exploitant op de telecommunicatiemarkt verplicht is voor de toewijzing van telefoonnummers een aan de economische waarde van die nummers gerelateerde vergoeding te betalen, terwijl een telecommunicatieonderneming met een machtspositie op dezelfde markt van haar rechtsvoorganger, de voormalige monopolist, kosteloos het zeer aanzienlijke nummerbestand heeft overgenomen en achterafbetaling van die vergoeding voor dat historische bestand om redenen van nationaal recht onmogelijk is.
De tweede vraag
47. Gezien het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
48. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een nieuwe exploitant op de telecommunicatiemarkt verplicht is voor de toewijzing van telefoonnummers een aan de economische waarde van die nummers gerelateerde vergoeding te betalen, terwijl een telecommunicatieonderneming met een machtspositie op dezelfde markt van haar rechtsvoorganger, de voormalige monopolist, kosteloos het zeer aanzienlijke nummerbestand heeft overgenomen en achterafbetaling van die vergoeding voor dat historische bestand om redenen van nationaal recht onmogelijk is.