Beschikking van de president van het Hof van 27 april 2004.
Beschikking van de president van het Hof van 27 april 2004.
Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade - Afweging van alle betrokken belangen - Verlenging van maatregel van opschorting van tenuitvoerlegging bij gebreke van nieuwe elementen en van overleg tussen partijen
In zaak C-320/03 R,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Schmidt als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
ondersteund door
Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en A. Tiemann als gemachtigden, bijgestaan door T. Lübbig, Rechtsanwalt,
en
Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door I. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. De Bellis, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
interveniënten,
tegen
Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door H. Dossi als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
betreffende opschorting van het sectorale rijverbod krachtens de Verordnung des Landeshauptmannes von Tirol, mit der auf der A 12 Inntalautobahn verkehrsbeschränkende Maßnahmen erlassen werden (sektorales Fahrverbot) van 27 mei 2003 [verordening van de minister-president van Tirol, waarbij op de autoweg A 12 door het dal van de Inn verkeersbeperkende maatregelen worden vastgesteld (sectoraal rijverbod)] (BGBl. II Nr. 279/2003),
geeft
DE PRESIDENT VAN HET HOF,
de navolgende
Beschikking
1. Bij op 24 juli 2003 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG het Hof verzocht vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door vrachtauto's die bepaalde goederen vervoeren, een rijverbod op te leggen krachtens de Verordnung des Landeshauptmannes von Tirol, mit der auf der A 12 Inntalautobahn verkehrsbeschränkende Maßnahmen erlassen werden (sektorales Fahrverbot) van 27 mei 2003 [verordening van de minister-president van Tirol, waarbij op de autoweg A 12 door het dal van de Inn verkeersbeperkende maatregelen worden vastgesteld (sectoraal rijverbod)] (BGBl. II Nr. 279/2003; hierna: "bestreden regeling"), de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 1 en 3 van verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten (PB L 95, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 484/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 1 maart 2002 (PB L 76, blz. 1), de artikelen 1 en 6 van verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (PB L 279, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 484/2002 , en de artikelen 28 EG tot en met 30 EG.
Voorgeschiedenis van de onderhavige procedure
2. Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 25 juli 2003, heeft de Commissie krachtens de artikelen 242 EG en 243 EG het Hof in kort geding verzocht, de Republiek Oostenrijk te gelasten de nodige maatregelen te nemen om de tenuitvoerlegging van het bij de bestreden regeling ingestelde rijverbod op te schorten totdat het Hof op het beroep in hoofdzaak heeft beslist.
3. De Commissie heeft krachtens artikel 84, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering eveneens verzocht om de maatregel nog vóór de indiening van de opmerkingen van de wederpartij toe te staan tot de einduitspraak in kort geding.
4. Bij beschikking van 30 juli 2003, Commissie/Oostenrijk (C-320/03 R, Jurispr. blz. I-7929), is bij wijze van bewarende maatregel de Republiek Oostenrijk gelast, de tenuitvoerlegging van het bij de bestreden regeling ingestelde rijverbod op te schorten tot de einduitspraak in kort geding.
5. Bij beschikking van 2 oktober 2003, Commissie/Oostenrijk (C-320/03 R, Jurispr. blz. I-11665), is de opschorting van dit rijverbod verlengd tot 30 april 2004.
6. Bij dezelfde beschikking van 2 oktober 2003 zijn de Bondsrepubliek Duitsland en de Italiaanse Republiek toegelaten tot interventie in deze kortgedingprocedure ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
7. De punten 105 tot en met 107 van voormelde beschikking van 2 oktober 2003, Commissie/Oostenrijk, luiden als volgt:
"105 Gelet op de realiteit en de ernst van de problemen bij de luchtkwaliteit in het betrokken gebied, wordt partijen niettemin verzocht in gemeen overleg naar maatregelen te zoeken, die geschikt zijn om, al was het maar tijdelijk, de tegenstrijdige belangen met elkaar in overeenstemming te brengen en het Hof elk eventueel compromis mee te delen.
106 Voor het geval zij hierin niet slagen, wordt partijen verzocht alle relevante informatie te verzamelen, met name over de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in het betrokken gebied, over de geschatte invloed van het nachtelijk rijverbod gedurende het jaar 2003 en over de vooruitzichten op het gebied van de ontwikkeling van het spoorvervoer of het vervoer via andere routes, en deze informatie, vergezeld van de nuttig geoordeelde opmerkingen, uiterlijk 6 februari 2004 aan het Hof over te leggen.
107 Op basis van deze nieuwe informatie en opmerkingen zal de bij deze beschikking getroffen maatregel kunnen worden verlengd, ingetrokken of gewijzigd."
8. Op 4 februari 2004 heeft de Republiek Oostenrijk in onderlinge overeenstemming met de andere partijen bij de onderhavige procedure verzocht, de termijn voor de indiening van de desbetreffende relevante inlichtingen te verlengen tot 1 maart 2004. Ter ondersteuning van dit verzoek stelde zij, dat een verlenging van deze termijn wenselijk was daar er reële mogelijkheden bestonden de tegenstrijdige belangen met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij beschikking van de president van het Hof van 5 februari 2004 is dit verzoek ingewilligd.
9. Daar dit overleg evenwel geen compromis binnen de daartoe gestelde nieuwe termijn opleverde, hebben de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Oostenrijk en de Commissie op 25 februari respectievelijk 1 maart 2004 hun opmerkingen bij het Hof ingediend.
De verlenging van de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden regeling
Opmerkingen van partijen
10. De Commissie wijst erop dat partijen twee keer, op 14 januari en 17 februari 2004, zijn bijeengekomen; daarbij is een bepaald aantal alternatieven voor het door de bestreden regeling ingevoerde sectoraal rijverbod besproken, die in dezelfde richting gingen als dit verbod zonder evenwel discriminerend te zijn of het vrij verrichten van transitodiensten en het vrij verkeer van goederen even sterk te belemmeren.
11. Zij stelt dat volgens de wetenschappelijke ramingen van Ökoscience AG, gevestigd te Chur (Zwitserland), vertegenwoordigd door J. Thudium, expert in luchthygiëne, die de Oostenrijkse afvaardiging vergezelde, het sectoraal rijverbod de emissies van stikstofoxide tussen 5 en 6 % kan verminderen ten opzichte van het huidige peil; deze ramingen trekt zij niet in twijfel.
12. Volgens dezelfde ramingen zijn de effecten van alternatieven voor het ingevoerde sectorale rijverbod op het emissiepeil: een vermindering van de stikstofoxide-emissie met 2 % in geval van een rijverbod voor EURO 0 en 1-vrachtwagens, 6 à 7 % in geval van een rijverbod voor EURO 2-vrachtwagens, terwijl een snelheidsbeperking voor auto's over het weggedeelte waarop het rijverbod geldt, door de installatie van een verkeersbeheersingssysteem in het ideale geval leidt tot een vermindering met 11 %. Over de gevolgen van een verlenging van het nachtelijk rijverbod voor vrachtwagens van thans zeven naar twaalf uren per dag zijn nog geen gegevens beschikbaar.
13. Ten minste twee van de voormelde maatregelen zouden dus ieder afzonderlijk een groter effect hebben dan het door de bestreden regeling ingevoerde sectorale rijverbod. Aangezien deze alternatieven in overeenstemming zijn met het gemeenschapsrecht, ziet de Commissie daarin steun voor haar stelling dat het sectorale rijverbod onevenredig is.
14. De Oostenrijkse regering wijst op het sterk afnemende effect van maatregelen die een rijverbod voor vrachtwagens omvatten. Bij een rijverbod voor EURO 0, 1 en 2-vrachtwagens op de autoweg A 12 in het dal van de Inn zou het stikstofoxide namelijk met 8,5 % in 2003 en met 6 % in 2004 verminderen; deze vermindering zou nog slechts 3,5 % bedragen in 2005. Uiterlijk in de loop van dit laatste jaar zou het rijverbod moeten worden versterkt door uitbreiding tot EURO 3-vrachtwagens, wil de vermindering merkbaar blijven; aan dit verbod zouden evenwel moeilijkheden zijn verbonden vanuit rechtszekerheidsoogpunt.
15. Wat een snelheidsbeperking voor auto's betreft op het weggedeelte waarop het door de bestreden regeling ingevoerde sectorale rijverbod van toepassing is, toont wetenschappelijk onderzoek volgens deze regering aan dat dag en nacht geldende stricte snelheidsbeperkingen over lange afstanden ongeacht de verkeerssituatie vrij weinig nageleefd. Met een emissiegerelateerd verkeersbeheersingssysteem is wel een sterkere naleving van de snelheidsbeperkingen denkbaar, maar met de inbedrijfstelling ervan is een zekere tijd gemoeid, zodat dit systeem, ook al wordt overeenkomstig de planning in de eerste helft van 2004 met de installatie ervan begonnen, waarschijnlijk niet vóór 2005 operationeel zal zijn.
16. Voor de naleving van de doelstellingen inzake luchtkwaliteit acht de Oostenrijkse regering derhalve, naast een nachtelijk rijverbod, het door de bestreden regeling ingevoerde sectoraal rijverbod noodzakelijk. De door de Commissie voorgestelde alternatieven kunnen thans niet worden uitgevoerd ofwel zijn niet even doeltreffend als de toepassing van dit verbod.
17. De Duitse regering herinnert eraan dat de Gemeenschap bij verordening (EG) nr. 2327/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 tot invoering van een overgangspuntensysteem voor vrachtwagens in transito door Oostenrijk voor het jaar 2004 in het kader van een duurzaam vervoersbeleid (PB L 345, blz. 30), een nieuwe ecopuntensysteem heeft ingevoerd vanaf 1 januari 2004, dat striktere voorwaarden voor de transitotrajecten door Oostenrijk stelt. Haars inziens past deze lidstaat deze verordening niet toe en maakt dus niet gebruik van alle maatregelen waarover hij beschikt om de bescherming van de bevolking en het milieu te verbeteren.
18. Zij wijst op de ongunstige economische gevolgen en de veelal onherstelbare schade voor vele vervoersondernemingen van het bij de bestreden regeling ingevoerde sectorale rijverbod. Haars inziens stuit de door Oostenrijk voorgestane oplossing om het aan dit verbod onderworpen vervoer naar het spoor over te brengen, op veel grotere hindernissen dan deze lidstaat toegeeft, met name omdat de vervoerscapaciteit per spoor te kort schiet en bepaalde transporten moeilijk per spoor kunnen worden uitgevoerd.
Beoordeling
19. In punt 65 van voormelde beschikking van 2 oktober 2003, Commissie/Oostenrijk, heeft de kortgedingrechter vastgesteld dat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten, dat het beroep in de hoofdzaak gegrond is, ook al mogen de door de Republiek Oostenrijk als verweer aangevoerde argumenten niet worden miskend. Volgens punt 102 van die beschikking moet het gevaar van ernstige en onherstelbare schade als gevolg van de onmiddellijke toepassing van de bestreden regeling voldoende aangetoond worden geacht. Derhalve is in die beschikking beslist om het aan deze lidstaat gegeven bevel tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het in de bestreden regeling vervatte sectorale rijverbod voor een beperkte periode te verlengen, en wel tot 30 april 2004. Doel van deze opschorting was met name, partijen in staat te stellen om in gemeen overleg naar maatregelen te zoeken, die geschikt zijn om, al was het maar tijdelijk, de tegenstrijdige belangen met elkaar in overeenstemming te brengen.
20. De opmerkingen die partijen bij deze procedure na het mislukken van de daartoe gevoerde onderhandelingen bij het Hof hebben ingediend, stellen de grondslagen van die beschikking of de in dit opzicht door de kortgedingrechter getrokken conclusies niet ter discussie.
21. De bestreden regeling voert een permanent rijverbod in voor vrachtauto's met een maximaal toegestaan totaal gewicht van meer dan 7,5 ton, die bepaalde specifiek genoemde goederen vervoeren over een snelweggedeelte van 46 kilometer dat deel uitmaakt van een van de belangrijkste landverkeerswegen tussen Noord-Europa en Noord-Italië, terwijl het enerzijds wegens andere verkeersbeperkingen moeilijk is om om het betrokken gebied heen te rijden, en anderzijds de opmerkingen van de Oostenrijkse regering niet de twijfel hebben kunnen wegnemen dat deze belemmering van het door het EG-verdrag ingevoerde vrije verkeer indirect discriminerend kan zijn.
22. De Oostenrijkse regering verwijst naar het begrip "bahnaffine Güter" ("affiniteit met het spoorwegvervoer bezittende goederen") ter rechtvaardiging van de keuze van de goederen waarop de bestreden regeling van toepassing is. Bij deze keuze is dus niet uitgegaan van een bijzondere bijdrage van de betrokken goederen aan de overschrijding van de grenswaarden voor de schadelijke emissies, maar van de gestelde geschiktheid van deze goederen voor spoorwegvervoer. Aangezien voor de beslissing om een bepaald goed per spoor te vervoeren, veelal echter niet zozeer de aard van het goed als wel andere criteria doorslaggevend zijn, zoals het af te leggen traject, de duur van het vervoer en de kosten ervan, valt niet uit te sluiten dat dit criterium de gemaakte keuze niet kan rechtvaardigen. Dat artikel 3 van deze regeling zeer uiteenlopende goederen noemt, zoals afvalstoffen, granen, rondhout en kurk, ferro- en nonferrometalen, stenen, aarde, afgegraven grond, motorvoertuigen en aanhangwagens, alsmede bouwstaal, versterkt veeleer de in dit opzicht bestaande twijfel.
23. Blijkens de overeenkomstig punt 106 van voormelde beschikking van 2 oktober 2003, Commissie/Oostenrijk, bij het Hof ingediende opmerkingen zijn er bovendien een aantal alternatieven die de schadelijke emissies aanzienlijk kunnen verminderen. Weliswaar zullen bepaalde van deze maatregelen met de jaren een deel van hun effect verliezen, met name het rijverbod voor EURO 0, 1 en 2-vrachtwagens na de geleidelijke vervanging van deze voertuigen door modernere vrachtwagens. Het onderhavige kortgeding betreft evenwel de nabije toekomst, namelijk de periode totdat het Hof op het beroep in de hoofdzaak heeft beslist.
24. Partijen hebben uiteenlopende standpunten over de vraag, of deze alternatieven het door de bestreden regeling ingevoerde sectoraal rijverbod kunnen vervangen dan wel of alleen een combinatie van dit verbod met deze maatregelen de onmisbaar geachte vermindering van de schadelijke emissies mogelijk zal maken. Ook al zou een dergelijke combinatie noodzakelijk zijn, dit neemt niet weg dat de andere maatregelen deze emissies kunnen terugdringen. In beide gevallen neemt het gewicht toe van de belangen die voor verlenging van de bij beschikking van 30 juli 2003, Commissie/Oostenrijk, gelaste opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden regeling pleiten.
25. Afgezien van het voorgaande is uit de overeenkomstig voormelde beschikking van 2 oktober 2003, Commissie/Oostenrijk, aan het Hof verstrekte inlichtingen niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op basis waarvan de kortgedingrechter bij de afweging van de aanwezige belangen in dit stadium van de procedure tot een andere conclusie zou moeten komen dan in de voormelde beschikking.
26. Bij gebrek van een akkoord tussen partijen over de maatregelen die de tegenstrijdige belangen, zij het voorlopig, in overeenstemming kunnen brengen om tot een compromis te komen, dient de bij de beschikking van 30 juli 2003 gelaste opschorting van de tenuitvoerlegging, die bij de beschikking van 2 oktober 2003 is gehandhaafd tot 30 april 2004, vanaf deze laatste datum te worden verlengd totdat het Hof op het beroep in de hoofdzaak heeft beslist.
DE PRESIDENT VAN HET HOF
beschikt:
1) De opschorting van de tenuitvoerlegging, die is gelast bij de beschikking van 30 juli 2003, Commissie/Oostenrijk (C-320/03 R), en gehandhaafd bij de beschikking van 2 oktober 2003, Commissie/Oostenrijk, wordt verlengd totdat het Hof op het beroep in de hoofdzaak heeft beslist.
2) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
Luxemburg, 27 april 2004.