Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Enkelvoudige kamer) van 17 maart 2004.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Enkelvoudige kamer) van 17 maart 2004.
Samenvatting
1. Ambtenaren - Bevordering - Voor bevordering in aanmerking komende kandidaten - Recht op bevordering - Geen
(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)
2. Ambtenaren - Bevordering - Vergelijking van verdiensten - Modaliteiten - Beoordelingsvrijheid van administratie - Grenzen - Eerbiediging van beginsel van gelijke behandeling - Rechterlijke toetsing - Grenzen
(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)
3. Ambtenaren - Bevordering - Vergelijking van verdiensten - Inaanmerkingneming van beoordelingsrapporten - Inaanmerkingneming van niet-definitief beoordelingsrapport dat op onregelmatige wijze is opgenomen en door ambtenaar wordt betwist - Ontoelaatbaarheid - Inaanmerkingneming van definitief beoordelingsrapport, ondanks latere betwisting ervan voor rechter - Toelaatbaarheid
(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)
1. Het Statuut verleent geen recht op bevordering, ook niet aan ambtenaren die voldoen aan alle voorwaarden om te worden bevorderd.
(cf. punt 20)
Referentie: Gerecht 9 februari 1994, Latham/Commissie, T-3/92, JurAmbt. blz. I-A-23 en II-83, punt 50; Gerecht 6 juni 1996, Baiwir/Commissie, T-262/94, JurAmbt. blz. I-A-257 en II-739, punt 67; Gerecht 9 april 2003, Tejada Fernández/Commissie, T-134/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40
2. Bij de beoordeling van de verdiensten die in het kader van een bevorderingsbesluit krachtens artikel 45 van het Statuut in aanmerking moeten worden genomen beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een ruime beoordelingsvrijheid, en moet het toezicht door de gemeenschapsrechter zich beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar oordeel konden brengen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet een kennelijk onjuist gebruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt. Het Gerecht kan zijn beoordeling van de verdiensten en kwalificaties van de kandidaten derhalve niet in de plaats stellen van die van het tot aanstelling bevoegd gezag.
De aldus aan de administratie toegekende discretionaire bevoegdheid wordt echter beperkt door het vereiste dat de vergelijking van de sollicitaties zorgvuldig en onpartijdig moet geschieden, in het belang van de dienst en overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling van ambtenaren. In praktijk moet deze vergelijking dus op voet van gelijkheid en aan de hand van vergelijkbare gegevens en inlichtingen plaatsvinden.
Bovendien volgt uit de bewoordingen van artikel 45, lid 1, eerste alinea, van het Statuut uitdrukkelijk dat in het kader van een bevorderingsprocedure het tot aanstelling bevoegd gezag gehouden is om zijn keuze te maken op basis van een vergelijking van de beoordelingsrapporten en de respectieve verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren. Daartoe beschikt het over de statutaire bevoegdheid om die vergelijking te verrichten volgens de procedure of de methode die het het meest geschikt acht.
(cf. punten 21 en 22)
Referentie: Gerecht 30 november 1993, Tsirimokos/Parlement, T-76/92, Jurispr. blz. II-1281, punten 20 en 21; Baiwir/Commissie, reeds aangehaald, punt 66; Gerecht 5 maart 1998, Manzo-Tafaro/Commissie, T-221/96, JurAmbt. blz. I-A-115 en II-307, punt 16; Gerecht 21 september 1999, Oliveira/Parlement, T-157/98, JurAmbt. blz. I-A-163 en II-851, punt 35; Tejada Fernández/Commissie, reeds aangehaald, punt 41
3. Het beoordelingsrapport vormt een onmisbaar beoordelingsgegeven telkens wanneer de loopbaan van een ambtenaar in aanmerking wordt genomen met het oog op de vaststelling van een bevorderingsbesluit. Een op onregelmatige wijze in een persoonsdossier opgenomen rapport, dat door de ambtenaar is betwist, vormt informatie over de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende kandidaten waarmee het beoordelingscomité niet op rechtsgeldige wijze rekening kan houden in plaats van het beoordelingsrapport.
Hiervan verschilt de situatie waarin het beoordelingsrapport, ofschoon het later voor de rechter wordt betwist, gelet op de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut die in de betrokken instelling gelden, als definitief moest worden beschouwd.
(cf. punten 30 en 31)
Referentie: Hof 18 december 1980, Gratreau/Commissie, 156/79 en 51/80, Jurispr. blz. 3943, punt 22; Gerecht 21 november 1996, Michaël/Commissie, T-144/95, JurAmbt. blz. I-A-529 en II-1429, punt 52; Gerecht 24 februari 2000, Jacobs/Commissie, T-82/98, JurAmbt. blz. I-A-39 en II-169, punten 34 en 39