Home

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 24 mei 2005.

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 24 mei 2005.

1. De Conseil d'État van de Franse Republiek wil van het Hof weten of een lidstaat kan verbieden dat op zijn grondgebied allium ascalonicum(2), verkregen uit zaad en niet uit bollen, in de handel wordt gebracht onder de naam sjalot.

2. Hij beroept zich op tegenstrijdige bepalingen in de richtlijnen 70/458/EEG(3) en 92/33/EEG(4) die het in de handel brengen van groentezaad en van plantgoed en verder teeltmateriaal van groentegewassen regelen.(5) Onverminderd de analyse van de richtlijnen, is het echter noodzakelijk de horizon te verbreden en de inhoud van het EG-Verdrag bij de beoordeling te betrekken om de verwijzende rechter een bruikbaar antwoord te kunnen bieden.

I - Wettelijk kader

A - Gemeenschapsrecht

1. Het primaire recht: de gemeenschappelijke markt, het vrije verkeer van goederen en de landbouwproducten

3. De in artikel 2 EG beoogde gemeenschappelijke markt omvat de landbouw en de handel in landbouwproducten(6) ; de werking ervan wordt ondersteund door een gemeenschappelijk beleid (artikel 3, lid 1, sub e, EG en artikel 32, leden 1 en 2, EG) dat onder andere tot doel heeft, de productiviteit van de landbouw te vergroten door de technische vooruitgang te bevorderen en de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie te verzekeren (artikel 33, lid 1, sub a, EG). Het optreden van de Gemeenschap vereist in enkele gevallen de coördinatie van de verschillende nationale marktorganisaties (artikel 34, lid 1, sub b, EG).

4. De constructie van dit geheel vereist tevens de afschaffing van hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen (artikel 3, lid 1, sub c, EG), inclusief landbouwproducten (artikel 32, leden 1 en 2, EG), omwille waarvan kwantitatieve beperkingen en alle maatregelen van gelijke werking verboden zijn (artikelen 28 EG en 29 EG) voorzover zij niet gerechtvaardigd zijn om de in artikel 30 EG genoemde redenen,(7) die in geen geval een middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten mogen vormen.

5. Krachtens artikel 37 EG berust op dit gebied de regelgevende bevoegdheid bij de Raad, die beslist op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.

2. Het afgeleide recht: het in de handel brengen van vermeerderingsmateriaal van groentegewassen

6. Bevredigende resultaten bij de groenteteelt hangen grotendeels af van zowel de kwaliteit als de fytosanitaire staat van het zaad, het plantgoed en verder materiaal dat gebruikt wordt voor vermeerdering. Op de grondslag van artikel 37 EG heeft de Raad de bovengenoemde richtlijnen vastgesteld om de voorschriften inzake het verkeer van deze materialen te harmoniseren en aldus de belemmeringen die door uiteenlopend beleid van de lidstaten veroorzaakt worden voor de distributie van de genoemde gewassen op te heffen (tweede tot en met vierde overweging van de considerans van beide richtlijnen).

7. De Raad heeft gekozen voor opstelling van een gemeenschappelijke lijst aan de hand van enkele gecoördineerde regels, zodat opneming op die lijst enigerlei handelsbeperking uitsluit (vijfde, zevende, negende en tiende overweging van de considerans en artikel 16 van de zaaizaadrichtlijn; tiende en vijftiende overweging van de considerans en artikel 14 van de plantgoedrichtlijn).

8. De toepassingsgebieden van de twee richtlijnen lopen echter uiteen.

a) De zaaizaadrichtlijn

9. De richtlijn betreft zaad van de groentegewassen vermeld in artikel 2, lid 1, deel A - de sjalot wordt niet genoemd.(8) Wanneer het ras eenmaal officieel is toegelaten in ten minste één lidstaat, mag het zaad, indien goedgekeurd(9) en als standaardzaad(10) gecontroleerd, in de handel gebracht worden (artikel 3, lid 1).

10. Elke lidstaat stelt een of meerdere lijsten op(11), op basis waarvan één gemeenschappelijke lijst wordt samengesteld die de Commissie dient te publiceren (artikelen 3, lid 3, en 17).

11. Een ras wordt slechts in de lijsten opgenomen indien het onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen is. Dat wil zeggen dat het zich duidelijk door een of meer belangrijke morfologische of fysiologische eigenschappen onderscheidt van elk ander ras dat reeds is toegelaten of waarvoor een aanvraag tot toelating is ingediend; dat het na opeenvolgende vermeerderingen of aan het einde van elke cyclus zijn wezenlijke eigenschappen behoudt, en dat de planten van dit ras - enkele afwijkingen uitgezonderd - gezien de bijzonderheden van het voortplantingssysteem van de planten met elkaar overeenstemmen of genetisch identiek zijn (artikelen 4 en 5). Indien een ras deze kwaliteiten verliest, dient de toelating ervan te worden ingetrokken en wordt het van de lijst afgevoerd (artikelen 14, lid 1, en 15, lid 1).

12. De lidstaten maken de lijsten van de op hun grondgebied toegelaten rassen bekend en brengen wijzigingen daarvan onmiddellijk ter kennis van de overige lidstaten en van de Commissie, met een korte beschrijving van de eigenschappen voor elk nieuw ras (artikelen 10, lid 1, en 11, leden 1 en 2).

13. Iedere handelsbelemmering van toegelaten zaad dient voorkomen te worden, hoewel een lidstaat volgens de procedure van artikel 40 van dezelfde richtlijn kan worden gemachtigd de verhandeling ervan te verbieden indien een ras niet onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is (artikel 16, leden 1 en 2).

14. Zoals reeds gezegd, publiceert de Commissie, onder de aanduiding "Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen", alle rassen waarvan het zaaizaad op grond van artikel 16 niet aan handelsbeperkingen is onderworpen (artikel 17).

15. De lidstaten kunnen volgens de procedure van het reeds aangehaalde artikel 40 worden gemachtigd om de handel in een in de gemeenschappelijke rassenlijst opgenomen ras te verbieden, indien de teelt ervan in fytosanitair opzicht schadelijk is voor de teelt van andere rassen (artikel 18).

16. De zaaizaadrichtlijn is gecodificeerd bij richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002(12), die met dezelfde benaming in haar plaats is gekomen. Deze nieuwe tekst is in werking getreden in augustus 2002, maar is niet van toepassing op de onderhavige zaak, aangezien de litigieuze vordering betrekking heeft op twee soorten zaad die opgenomen zijn in de gemeenschappelijke lijst van 1997, zoals verderop in deze conclusie uiteengezet zal worden.

b) De plantgoedrichtlijn

17. Deze richtlijn betreft de intracommunautaire handel in plantgoed en teeltmateriaal(13), anders dan zaad, van de geslachten en soorten, alsmede de hybriden daarvan, van de in bijlage II genoemde groentegewassen (artikel 1), waaronder de sjalot.

18. Het teeltmateriaal van de gewassen die in de bijlage genoemd worden en tevens voorkomen in de zaaizaadrichtlijn, is in de Gemeenschap vrij verhandelbaar, wanneer het behoort tot een ras dat overeenkomstig deze laatste richtlijn is toegelaten (artikel 9, lid 1, van de plantgoedrichtlijn). In andere gevallen, zoals bij de sjalot, is de verhandeling afhankelijk van de officiële erkenning in tenminste één lidstaat, waarbij moet worden voldaan aan de vereisten en de formaliteiten zoals voorzien in de reeds genoemde zaaizaadrichtlijn (artikel 9, lid 2). In beide gevallen geschiedt de plaatsing op de gemeenschappelijke lijst onder de voorwaarden en met de gevolgen genoemd in de artikelen 16 tot en met 19 van de zaaizaadrichtlijn (artikel 9, lid 4). In het bijzonder mogen voor deze gewassen geen andere dan de in deze richtlijn vastgestelde handelsbeperkingen worden gesteld (artikel 14).

B - Het Franse recht: het besluit van 17 mei 1990 (14)

19. Dit besluit heeft betrekking op de exemplaren in natura die bestemd zijn voor de verbruiker (artikel 2); het gebruik van de benaming "sjalot" wordt alleen toegestaan voor de vrucht van de rassen van de Allium cepa L. var. ascalonicum, verkregen door vegetatieve vermeerdering door middel van bollen met bepaalde eigenschappen, zodat de verhandeling van uien onder die benaming is verboden indien zij vermeerderd zijn op andere wijze.

20. Ingevolge artikel 214-2 van de code de la consommation en besluit nr. 55-1126 van 19 augustus 1955 tot toepassing van de wet van 1 augustus 1905 betreffende de bestrijding van fraude in de handel van groente en fruit,(15) wordt overtreding van de bepalingen van het besluit van 17 mei 1990 strafrechtelijk vervolgd als overtreding.

II - De feiten, het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

21. De sjalot is een groentegewas dat behoort tot de lelieachtigen en vanouds geteeld wordt door vegetatieve vermeerdering(16), met gebruikmaking van bollen. Deze verbouwingsmethode wordt hoofdzakelijk toegepast in de Franse regio's Bretagne en de Loirevallei.

22. De Nederlandse vennootschappen De Groot en Slot Allium BV en Bejo Zaden BV (hierna: "De Groot en Bejo") hebben twee zaadrassen van dit bolgewas ontwikkeld, "ambition" en "matador", voor geslachtelijke vermenigvuldiging. Op 29 juni 1995 werden beide soorten, na de relevante onderzoeken, overeenkomstig de zaaizaadrichtlijn als afgeleiden van de soort Allium ascalonicum L. - Sjalot opgenomen in de Nederlandse lijst en met een beschrijving van de kenmerken meegedeeld aan de overige lidstaten en de Commissie.

23. Op 18 maart 1997 publiceerde de Commissie een aanvulling op de negentiende volledige uitgave van de gemeenschappelijke lijst, waarin aan deze lijst onder de rasnaam allium ascalonicum L. de genoemde rassen waren toegevoegd(17), zonder dat de daaropvolgende uitgaven de situatie gewijzigd hebben.(18) Vanaf die datum zijn de soorten "ambition" en "matador" onder de benaming "sjalot" in de lidstaten in de handel gebracht, behalve in Frankrijk vanwege het besluit van 17 mei 1990.

24. Sinds 1999 hebben De Groot en Bejo, die aanvankelijk sjalotten als eindproduct in de handel brachten, zich toegelegd op de handel in zaaizaad, in het bijzonder van de twee litigieuze soorten.

25. In 2000 en 2001 kwamen er bij de Commissie twee klachten binnen met betrekking op het vrije verkeer van deze groentegewassen, die beide niet beantwoord zijn. De eerste klacht was ingediend door Franse en Nederlandse telers tegen de registratie van de genoemde soorten in de gemeenschappelijke lijst; de tweede klacht was afkomstig van Nederlandse producenten die betoogden dat het Franse besluit onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht.

26. Op een niet nader te bepalen datum in 2001(19) hebben De Groot en Bejo de bevoegde ministers verzocht het besluit in te trekken. Dit verzoek bleef onbeantwoord, waarop zij bij de Conseil d'État een contentieuze procedure startten waarin ook het Comité économique agricole régional fruits et légumes de la Région Brétagne (hierna: "Cerafel") heeft geïntervenieerd.

27. Bij beschikking van 4 februari 2004 heeft de Conseil d'État zich tot het Hof van Justitie gewend met de vraag of de richtlijnen 70/458 en 92/33 aldus moeten worden uitgelegd dat alleen de sjalotrassen die zich zonder zaad, door vegetatieve vermenigvuldiging, voortplanten, op de gemeenschappelijke lijst mogen worden opgenomen, en om vast te stellen of de soorten "matador" en "ambition" kunnen worden geregistreerd in de voor deze groentegewassen gereserveerde rubriek.

III - De procedure voor het Hof

28. Schriftelijke opmerkingen zijn binnen de in artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG gestelde termijn ingediend door de Commissie, de Franse en de Nederlandse regering, de verzoekers in het hoofdgeding en door Cerafel, waarvan de vertegenwoordigers ter terechtzitting van 21 april 2005 hun standpunten mondeling hebben toegelicht.

IV - Analyse van de prejudiciële vraag

29. In het hoofdgeding waarin de prejudiciële vraag gerezen is, wordt verzocht om nietigverklaring van het besluit dat in Frankrijk de handel in onbewerkte sjalotten bestemd voor de verbruiker regelt, omdat het in strijd zou zijn met het gemeenschapsrecht. Deze achtergrond geeft aanleiding tot de analyse van twee aspecten die nauw met elkaar verband houden en in sommige schriftelijke opmerkingen uitgebreid zijn behandeld: enerzijds de materiële werkingssfeer van de uit te leggen richtlijnen, en anderzijds de mogelijkheid van een verandering van het referentiekader, waardoor niet deze bepalingen maar de basisbeginselen van het primaire recht relevant worden, zoals het in artikel 28 EG neergelegde verbod van kwantitatieve belemmeringen op de invoer en alle maatregelen van gelijke werking.

A - De doelstelling van de zaaizaad- en de plantgoedrichtlijn

30. Deze gemeenschapsregelingen hebben betrekking op de voortplantingsmethode van groentegewassen (zaaizaad respectievelijk plantgoed en teeltmateriaal anders dan zaad); het voor de Conseil d'État bestreden besluit betreft de exemplaren in natura als resultaat van de vermeerdering, die gereed zijn voor de verkoop. Met andere woorden, de objectieve inhoud van de regelingen die vergeleken dienen te worden, komt niet overeen, aangezien de Europese regels een intracommunautaire handel zonder belemmeringen nastreven van het genoemde vermeerderingsmateriaal , terwijl het besluit betrekking heeft op de verhandeling van het eindproduct daarvan op Frans grondgebied voor levering aan het publiek.

31. Daarmee is een kort en bondig antwoord mogelijk op de twijfels van de verwijzende rechter: de litigieuze richtlijnen zijn niet van toepassing op het hoofdgeding, aangezien zij niet de handel in noch de benaming van het eindproduct regelen, zodat het besluit van 17 mei 1990 geen inbreuk maakt op het gemeenschapsrecht. Dit antwoord, voorgestaan door zowel de Commissie als De Groot en Bejo, berust niet alleen op de letter van de wet, maar ook op de geest ervan.

32. Beide richtlijnen beogen, in overeenstemming met de in artikel 33, lid 1, sub a, EG bepaalde doelstellingen, de landbouwproductiviteit te vergroten met behulp van een specifiek middel: de controle van de kwaliteit en van de fytosanitaire staat van het voor vermeerdering gebruikte materiaal, zodat slechts het materiaal dat aan alle voorwaarden voldoet, vrijelijk binnen de Gemeenschap kan worden verhandeld; de gemeenschappelijke lijst dient als middel van publicatie en van rechtszekerheid.

33. Uiteraard zijn de communautaire sjalotten landbouwproducten die geen interne belemmeringen zouden moeten ondervinden. Echter, dit vereiste vloeit niet voort uit de onderhavige richtlijnen, het is een vereiste van de gemeenschappelijke markt zoals die in het EG-Verdrag is ontworpen, in het bijzonder in de artikelen 3, lid 1, sub a, EG en 32, leden 1 en 2, EG.(20)

34. Derhalve, om een uitspraak te kunnen doen in het hoofdgeding, behoeft de Conseil d'État niet te weten of de zaaizaadrichtlijn, waarin de sjalot niet voorkomt, en de plantgoedrichtlijn, waarin ze wel voorkomt, verbieden om de sjalot op te nemen in de gemeenschappelijke lijst van zaad van deze soort lelieachtigen, zonder het vrije verkeer daarvan te garanderen, aangezien het besluit waarover hij moet beslissen, niet het teeltmateriaal maar de voortgebrachte vruchten voor verkoop aan de verbruiker betreft.

35. Het verbod om het uit zaad verkregen groentegewas in de handel te brengen onder de benaming sjalot, werkt indirect door op de verhandeling van dit zaad en van het groentegewas, maar dit aspect is een onderdeel van het debat in het hoofdgeding. Het Hof dient zich ertoe te beperken de verwijzende rechter de hulpmiddelen aan te reiken om te kunnen beoordelen of de nationale regeling in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, waarvoor de richtlijnen in casu niet relevant zijn.

36. Maar hiermee is niet alles gezegd.(21) Alle landbouwproducten moeten zonder beperkingen kunnen circuleren(22), zoals in artikel 28 EG bepaald, met uitzondering van de beperkingen die op een van de in artikel 30 EG genoemde gronden gerechtvaardigd zijn, ongeacht of het gaat om meer of minder bewerkte eindproducten die klaar zijn voor consumptie, of om het teeltmateriaal waarmee deze verkregen worden.(23)

B - De toepassing van artikel 28 EG

1. Een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking

37. De Franse regering beroept zich op het arrest Daimler/Crysler(24) en meent dat wanneer een materie geharmoniseerd is, aan het afgeleide recht en niet aan de bepalingen van het Verdrag moet worden getoetst. Deze stelling stuit echter op een ernstig bezwaar, aangezien de litigieuze richtlijnen verwijzen naar teeltmateriaal, zonder de sjalot als eindproduct te noemen. Niets staat dus eraan in de weg dat het Hof aan het EG-Verdrag toetst.

38. Sinds het arrest Dassonville van 11 juli 1974(25), waarin een zin is geformuleerd die in een latere zaak als beroemd werd gekwalificeerd(26), is aanvaard dat artikel 28 EG elke regeling verbiedt die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, die bijgevolg als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking is te beschouwen (punt 5).

39. Een regeling die nationale producten anders behandelt dan buitenlandse, valt daaronder en kan daarom enkel op een van de in artikel 30 EG genoemde gronden van algemeen belang aanvaardbaar zijn.(27)

40. Tot diezelfde categorie behoren ook de maatregelen die, hoewel ze binnenlandse en buitenlandse producten gelijk behandelen, voor de laatste de toegang tot de markt op enigerlei wijze moeilijker maken.(28) Deze situaties komen vaak voor in sectoren die niet gecoördineerd zijn, waarin bestaande dispariteiten belemmeringen veroorzaken voor het vrije verkeer binnen de Gemeenschap.(29) Dergelijke belemmeringen worden echter aanvaard indien zij een van de doelstellingen van artikel 30 EG nastreven of noodzakelijk zijn voor de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van de handelstransacties en de bescherming van de consument.(30)

41. De uitspraak in het arrest Dassonville, die vele malen herhaald is, soms in zaken met betrekking tot levensmiddelen(31), is ook te vinden in zaken die in feitelijk opzicht vergelijkbaar zijn met de onderhavige, waardoor zij bruikbare criteria kunnen verschaffen voor de beslissing van het hoofdgeding.

42. In het arrest Miro(32) werd beslist dat artikel 30 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 28 EG) zich verzette tegen een nationale regeling die vereiste dat gedistilleerde drank een minimumalcoholgehalte diende te hebben om de benaming jenever te mogen dragen, waardoor het in de handel brengen van drank onder dezelfde benaming uit andere lidstaten belet werd wanneer deze niet het vastgestelde minimumalcoholgehalte bevatte, ondanks dat dit product in de lidstaat van oorsprong vanouds zo werd vervaardigd en een behoorlijke voorlichting van de kopers verzekerd was. In het arrest Deserbais(33) werd in gelijke zin beslist met betrekking tot Edam-kaas.

43. In de reeds aangehaalde zaak Smanor werd beslist dat artikel 28 EG eraan in de weg staat dat de benaming "yoghurt" wordt beperkt voor diepgevroren yoghurt die in andere lidstaten rechtmatig in de handel gebracht is, wanneer de kenmerken daarvan niet wezenlijk verschillen van die van het verse product. In het arrest van 22 oktober 1998, Commissie/Frankrijk,(34) werd geconstateerd dat dit land inbreuk maakte op artikel 28 EG door de verhandeling van elders bereide foie-gras die niet aan de Franse maar aan de aldaar geldende regels voldeed, te verbieden. In het arrest Guimont(35) werd beslist dat het artikel zich ertegen verzette dat een lidstaat (wederom Frankrijk) de benaming "emmentaler" verbood voor een korstloze kaas die elders in de Gemeenschap rechtmatig was vervaardigd. Ook Spanje en Italië hebben volgens de respectievelijke arresten van 16 januari 2003(36) inbreuk gemaakt op artikel 28 EG door het op de markt brengen onder de benaming chocolade te belemmeren van bepaalde vervangingsmiddelen die in andere lidstaten bekend stonden onder die benaming.

44. In de onderhavige zaak doet zich iets soortgelijks voor(37), omdat het verbod om uit zaadgoed verkregen sjalotten onder de benaming sjalotten te verhandelen, niet alleen de in Frankrijk geteelde sjalotten treft, maar ook die die geteeld zijn buiten haar grondgebied. Evenals in de aangehaalde(38) en in andere vergelijkbare(39) zaken, ziet het ernaar uit dat dit verbod, wat de in andere lidstaten geproduceerde sjalotten betreft, een invoerbelemmering genoemd kan worden, aangezien het de producenten dwingt een andere benaming te gebruiken die bij de consument onbekend is of minder gewaardeerd wordt, waardoor de verkoop van die producten bemoeilijkt en de handel tussen de lidstaten indirect belemmerd wordt.(40)

45. Derhalve moet worden onderzocht of de bepalingen van het Franse besluit gerechtvaardigd worden door een van de in het arrest "Cassis de Dijon" geformuleerde uitzonderingen. De verwijzingsbeschikking en de opmerkingen in de onderhavige zaak verschaffen hierover geen duidelijkheid, en ook de Franse regering en Cerafel zwijgen met betrekking tot dit punt. De considerans van het besluit van 17 mei 1990 geeft echter een aanknopingspunt door te refereren aan de wet betreffende fraude en vervalsing met betrekking tot goederen en diensten. Het gaat dus om twee mogelijke sectoren: de bescherming van de commerciële eigendom en de bescherming van de consument(41) ; de eerste dient in het onderhavige geval buiten beschouwing te worden gelaten omdat, zoals ik heb herinnerd in punt 64 van de conclusie van 10 mei jongstleden in de zaken "Feta II"(42), artikel 30 EG als uitzondering eng moet worden uitgelegd en niet kan worden uitgebreid tot andere dan de aldaar genoemde gevallen, en er in casu overeenstemming bestaat dat de benaming "sjalot" niet tot deze specifieke sector behoort.(43)

2. De bescherming van de consument

46. Deze rechtvaardigingsgrond voor het beperken van het goederenverkeer houdt in, dat de consument goederen correct moet kunnen herkennen zonder bij zijn keuze te worden misleid.(44)

47. Om de koper de nodige inlichtingen te verschaffen is een aangepaste informatie vaak voldoende(45) om duidelijk te maken dat de aangeboden levensmiddelen, ondanks eenzelfde benaming, niet gelijk zijn. Dit is een vereiste van het evenredigheidsbeginsel.(46)

48. Wanneer echter het verschil tussen de goederen belangrijk is, kan de lidstaat volgens de arresten Smanor (punt 21) en Deserbais (in een obiter dictum in punt 13)(47) voor het in de handel brengen van een geïmporteerd levensmiddel verlangen dat de naam ervan gewijzigd wordt, voorzover dat product qua samenstelling of vervaardiging zozeer verschilt van de binnen de Gemeenschap algemeen onder die benaming bekendstaande goederen dat het niet kan worden geacht tot dezelfde categorie te behoren.

49. Een antwoord op dit punt lijkt niet eenvoudig. Allereerst betwist niemand dat de traditionele sjalot en de sjalot verkregen uit zaad er van buiten vergelijkbaar uitzien, hoewel zij aan de binnenkant behoorlijk verschillen aangezien alleen de laatste op de ui lijkt. Verder is het productieproces verschillend, aangezien de ene soort vegetatief wordt vermeerderd door middel van bollen die herplant worden en zo hun eigen nakomelingen voortbrengen, terwijl de andere soort geslachtelijk vermeerderd wordt middels zaad, zonder dat het eindproduct nieuwe exemplaren voortbrengt. Maar ondanks de verschillende vermenigvuldigingsprocessen mogen we niet vergeten dat beide soorten in taxonomisch opzicht behoren tot hetzelfde ras (Allium ascolonicum L.).

50. De zaaisjalot is recentelijk op de markt gekomen en heeft maar een zeer klein aandeel in de totale omvang van de communautaire teelt. Dit is begrijpelijk omdat in Frankrijk, de voornaamste producent van de Europese Unie (90 % van het totaal), doorgaans de methode van vegetatieve vermeerdering gebruikt wordt; het land waar, juist vanwege het besluit van 17 mei 1990, de sjalot die door geslachtelijke vermeerdering is verkregen, niet die benaming krijgt waaronder het in andere lidstaten, waaronder Nederland, in de handel wordt gebracht.(48)

51. De meest geschikte oplossing wordt door de Commissie gegeven in haar schriftelijke opmerkingen. Zonder een antwoord op de prejudiciële vraag voor te stellen, pleit zij voor een wetgevingsinitiatief om de benaming van producten te harmoniseren, waarbij de naam "zaaisjalotten" dan wordt gereserveerd voor de sjalot geteeld uit zaad. Aangezien dat voornemen echter nog geen vaste vorm heeft gekregen, dient het Hof de Conseil d'État de benodigde criteria aan te reiken om in het hoofdgeding te kunnen beslissen.

52. In deze omstandigheden en rekening houdend met het feit dat het door de Franse autoriteiten beoogde doel bereikt kan worden door de consument met behulp van een passende etikettering naar behoren te informeren dat het aangeschafte groentegewas is verkregen uit zaad, stel ik het Hof voor, de verwijzende rechter te antwoorden dat artikel 28 EG zich verzet tegen een nationale regeling als die waarover hij dient te beslissen, die een onnodige belemmering opwerpt en blijkens de strafrechtelijke handhaving ervan onevenredig is.

V - Conclusie

53. Gezien het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Conseil d'État te beantwoorden als volgt:

"1) De richtlijnen 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad, en 92/33/EEG van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, zijn niet van toepassing op een geval als in het hoofdgeding aan de orde.

2) Artikel 28 EG verzet zich tegen een nationale regeling die het recht op het gebruik van de benaming ,sjalot' voorbehoudt aan de door vegetatieve vermeerdering geteelde exemplaren, met uitsluiting van die geteeld uit zaad, wanneer deze laatste in andere lidstaten rechtmatig onder die benaming in de handel zijn gebracht en geproduceerd, en een passende etikettering blijkt te volstaan om een correcte voorlichting van de consument over het verschillende teeltproces te garanderen."

(1) .

(2)  - De sjalot is een bolgewas, behorend tot hetzelfde geslacht als de ui (allium cepa L.) en de knoflook (allium sativum), en wordt gebruikt als specerij. Dit gewas is afkomstig uit Centraal-Azië en dankt zijn naam aan de oude Palestijnse stad Ascalon, waar het geteeld werd.

(3)  - Richtlijn van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 225, blz. 7; hierna: "zaaizaadrichtlijn").

(4)  - Richtlijn van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PB L 157, blz. 1; hierna: "plantgoedrichtlijn").

(5)  - Tot op heden heeft het Hof geen van deze richtlijnen uitgelegd; het heeft slechts twee keer verklaard dat de Italiaanse Republiek haar communautaire verplichtingen niet is nagekomen door deze richtlijnen niet binnen de gestelde termijn om te zetten: in het arrest van 26 februari 1976, Commissie/Italië (52/75, Jurispr. blz. 277) betreffende de zaaizaadrichtlijn, en in het arrest van 30 november 1995, Commissie/Italië (C-118/95, Jurispr. blz. I-4281) inzake de plantgoedrichtlijn.

(6)  - In de conclusie in de gevoegde zaken Atzeni e.a. (C-346/03) en Scalas en Lilliu (C-529/03) van 28 april 2005, nog aanhangig, punten 104 en volgende, heb ik de onderlinge samenhang onderzocht tussen landbouwproductie, de gemeenschappelijke markt en de mededinging.

(7)  - Dit artikel verwijst naar de openbare orde, de openbare zedelijkheid en veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, de bescherming van het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit en de bescherming van de industriële en commerciële eigendom.

(8)  - De lijst is niet onveranderlijk, aangezien artikel 2, lid 1 bis (ingevoegd bij richtlijn 78/55/EG van de Raad van 19 december 1977; PB 1978, L 16, blz. 23) wijzigingen voorziet.

(9)  - In artikel 2, lid 1, wordt "basiszaad" (deel B) en "gecertificeerd zaad" (deel C) gedefinieerd.

(10)  - Het gaat om het zaad dat in artikel 2, lid 1, deel D, "standaardzaad" wordt genoemd, zoals ook is af te leiden uit de overige taalversies, bijvoorbeeld de Spaanse ("semillas estándar"), de Engelse ("standard seed"), de Duitse ("Standardsaatgut"), de Italiaanse ("sementi standard") of de Portugese ("sementes-tipo"). Dit is zaad dat voldoende rasecht en raszuiver is, vooral voor de voortbrenging van groenten bestemd is, voldoet aan de in bijlage II opgenomen voorwaarden van zuiverheid, vetgehalte van andere soorten en kiemkracht, en dat onderworpen is aan een steekproefsgewijze officiële controle achteraf.

(11)  - Er zijn lijsten van de rassen die officieel tot de keuring worden toegelaten, als standaardzaad gecontroleerd en in de handel gebracht worden (artikel 3, lid 2).

(12)  - PB L 193, blz. 33.

(13)  - Onder "teeltmateriaal" wordt verstaan plantendelen en alle plantmateriaal, bestemd voor de vermeerdering en de productie van groentegewassen; "plantgoed" bestaat uit volledige planten en plantendelen, de enten inbegrepen, die bestemd zijn om te worden uitgeplant voor de productie van nieuwe groentegewassen (artikel 3, sub a en b).

(14)  - Besluit gepubliceerd in het Journal officiel de la République française nr. 127, van 2 juni 1990.

(15) - Journal officiel de la République française van 23 augustus 1955 .

(16)  - Hierbij wordt gebruikgemaakt van een ongeslachtelijke methode voor de vermeerdering van meercellige planten, gebaseerd op natuurlijke of kunstmatige ontneming van plantendelen (uitlopers, bollen, knollen, rizomen), die in staat zijn om te groeien en onder gunstige voorwaarden een geheel nieuwe plant te genereren.

(17)  - PB 1997, C 87 A, blz. 1 en volgende, in het bijzonder blz. 4. De Franse regering kritiseert de opneming en stelt dat deze onrechtmatig is. Deze grief is echter ongegrond, aangezien zij toentertijd niet gereageerd heeft volgens de voorwaarden voorzien in de zaaizaadrichtlijn.

(18)  - De twintigste (PB 1998, C 130 A, blz. 5), eenentwintigste (PB 1999, C 167 A, blz. 5), tweeëntwintigste (PB 2003, C 308 A, blz. 5) en drieëntwintigste uitgave (PB 2004, C 260 A, blz. 8).

(19)  - In de verwijzingsbeschikking vermeldt de Conseil d'État 28 november 2001 (tweede overweging van de considerans); verzoekers in het hoofdgeding noemen geen enkele datum; de Franse regering noemt 21 november 2001 als datum waarop De Groot en Bejo verzocht hebben om intrekking van het besluit; Cerafel verheldert hieromtrent ook niets in haar verzoek om interventie, en de Commissie noemt als datum 26 februari 2001 (punt 17 van haar schriftelijke opmerkingen), die ook voorkomt in het rapport ter terechtzitting (punt 23).

(20)  - In de conclusie in de zaken Atzeni e.a. en Scalas en Lilliu, reeds aangehaald, heb ik aangegeven dat het landbouwbeleid een van de integratievormen is waarmee de economische doelstellingen van de Gemeenschap moeten worden bereikt (punt 104).

(21)  - Het arrest van 20 mei 2003, Ravil (C-469/00, Jurispr. blz. I-5053, punt 27), herinnert eraan dat het in het kader van de bij artikel 234 EG ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof is om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan oplossen, waartoe het in voorkomend geval de hem voorgelegde vraag kan herformuleren (arrest van 28 november 2000, Roquette Frères, C-88/99, Jurispr. blz. I-10465, punt 18) en bepalingen van gemeenschapsrecht in aanmerking nemen waarvan de nationale rechter in de verwijzingsbeschikking geen melding heeft gemaakt (arrest van 18 mei 2000, Schiavon, C-230/98, Jurispr. blz. I-3547, punt 37).

(22)  - Het vrije verkeer van landbouwproducten bestaat in het zonder belemmeringen circuleren vanaf de plaats van productie tot de plaats van verwerking en consumptie. Aldus Lorvellec, L., "La liberté de circulation des marchandises agricoles", Derecho agrario ante el tercer milenio (VI Congreso Mundial de Derecho Agrario) , uitgegeven door de Universidad de Almería en Dykinson, SL, Madrid, 2002, blz. 709.

(23)  - Krachtens de drieëntwintigste overweging van de considerans van de zaaizaadrichtlijn mag het zaad dat aan de bepaalde voorwaarden voldoet, ten aanzien van het in de handel brengen niet onderworpen worden aan andere beperkingen dan voorgeschreven in de communautaire bepalingen, "onverminderd de toepassing van artikel 36 van het Verdrag" (thans, na wijziging, artikel 30 EG).

(24)  - Arrest van 13 december 2001 (C-324/99, Jurispr. blz. I-9897).

(25)  - 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5.

(26)  - Punt 48 van de conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri (C-317/95, Jurispr. blz. I-4681), die doorgehaald is bij beschikking van 8 augustus 1997, omdat de verwijzende rechter de door hem gestelde prejudiciële vragen had ingetrokken.

(27)  - Zie in die zin het arrest van 10 januari 1985, Leclerc e.a. (229/83, Jurispr. blz. 1, punt 29).

(28)  - Zie punt 33 van mijn conclusie voor het arrest van 25 oktober 2001, Commissie/Griekenland (C-398/98, Jurispr. blz. I-7915).

(29)  - Ik herinner eraan dat volgens het arrest van 24 november 1993, Keck en Mithouard (C-267/91 en C-268/91, Jurispr. blz. I-6097) artikel 28 EG geen betrekking heeft op de verschillen veroorzaakt door een uiteenlopende regeling van de verkoopmodaliteiten, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten (punten 16 en 17).

(30)  - Aldus voor het eerst in het arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral (120/78, Jurispr. blz. 649, punt 8), bekend onder de naam "Cassis de Dijon"; sindsdien meerdere malen bevestigd, bijvoorbeeld in het arrest van 14 juli 1988, Smanor (298/87, Jurispr. blz. 4489, punt 15).

(31)  - Enkele voorbeelden. De arresten van 12 maart 1987, Commissie/Griekenland (176/84, Jurispr. blz. 1193) en Commissie/Duitsland (178/84, Jurispr. blz. 1227) stelden een inbreuk door de verwerende lidstaten vast, omdat zij het in de handel brengen op hun grondgebied verboden van bier uit andere lidstaten dat bereid was volgens andere methodes dan genoemd in hun respectievelijke wetgevingen. De arresten van 14 juli 1988, 3 Glocken en Kritzinger (407/85, Jurispr. blz. 4233) en Zoni (90/86, Jurispr. blz. 4285) onderzochten het Italiaanse systeem dat de handel verbood van pasta vervaardigd op basis van zachte tarwe of een mengsel van zachte en harde tarwe. Het arrest van 14 juli 1994, Van der Veldt (C-17/93, Jurispr. blz. I-3537), zette de lijn door en bestempelde de nationale regeling die de verkoop verbood van brood en andere bakkerijproducten met een bepaald zoutgehalte, als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking. De in Nederland bewerkte schouderham met stukken varkensschouder en het handelsverbod in Duitsland waren het onderwerp van het arrest van 9 februari 1999, Van der Laan (C-383/97, Jurispr. blz. I-731). De Italiaanse Republiek werd in arrest van 19 juni 2003, Commissie/Italië (C-420/01, Jurispr. blz. I-6445), verweten dat zij haar verplichtingen niet was nagekomen omdat zij het in de handel brengen niet toestond van energiedrankjes met een bepaalde hoeveelheid cafeïne. Hetzelfde verwijt kregen de koninkrijken Denemarken en Nederland in de arresten van 23 september 2003, Commissie/Denemarken (C-192/01, Jurispr. blz. I-9693), en van 2 december 2004, Commissie/Nederland (C-41/02, Jurispr. blz. I-11373), omdat zij de verhandeling van verrijkte levensmiddelen die in andere lidstaten rechtmatig in de handel waren gebracht, afhankelijk stelden van het bewijs dat de betrokken toevoeging voorzag in een werkelijke voedingskundige behoefte van de bevolking. Van dezelfde orde zijn de arresten van 29 april 2004, gewezen in de zaken Commissie/Duitsland (C-387/99, Jurispr. blz. I-3751) en Commissie/Oostenrijk (C-150/00, Jurispr. blz. I-3887), waarin werd vastgesteld dat deze staten niet aan hun verplichtingen hadden voldaan door vitaminepreparaten die in andere lidstaten rechtmatig als voedingssupplement in de handel waren gebracht, systematisch te kwalificeren als geneesmiddelen.

(32)  - Arrest van 26 november 1985 (182/84, Jurispr. blz. 3731).

(33)  - Arrest van 22 september 1988 (286/86, Jurispr. blz. 4907).

(34)  - C-184/96, Jurispr. blz. I-6197.

(35)  - Arrest van 5 december 2000 (C-448/98, Jurispr. blz. I-10663).

(36)  - Arresten Commissie/Spanje (C-12/00, Jurispr. blz. I-459) en Commissie/Italië (C-14/00, Jurispr. blz. I-513).

(37)  - De Franse regering betoogt dat de aangehaalde rechtspraak alleen van toepassing is op verwerkte levensmiddelen en niet op de sjalot, waartegen kan worden ingebracht dat het EG-Verdrag het vrije verkeer van landbouwproducten garandeert, los van de mate van verwerking.

(38)  - Het arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, wijst erop dat een nationale regeling die de invoer van een foie-gras verbiedt uit een andere lidstaat die aan de aldaar geldende regels voldoet, doch niet geheel beantwoordt aan de eisen die hij zelf stelt, een potentiële belemmering kan vormen voor de handel tussen lidstaten (punt 18).

(39)  - Arresten van 12 maart 1987, Commissie/Griekenland (punt 26) en Commissie/Duitsland (punt 29), alsook arresten 3 Glocken en Kritzinger (punt 11) en Zoni (punt 11), alle reeds aangehaald.

(40)  - Arresten Miro (punt 22), Smanor (punten 12 en 13), Guimont (punt 26), Commissie/Spanje (punten 79 en 82) en arrest Commissie/Italië van 16 januari 2003 (punt 75), eveneens reeds aangehaald.

(41)  - Deze laatste sector is ter terechtzitting genoemd door de vertegenwoordiger van de Franse regering.

(42)  - Gevoegde zaken Duitsland/Commissie en Denemarken/Commissie (C-465/02 en C-466/02), waarin tot op heden nog geen uitspraak is gedaan.

(43)  - Volgens het arrest van 10 november 1992, Exportur (C-3/91, Jurispr. blz. I-5529), gebaseerd op het arrest van 31 oktober 1974, Centrafarm (16/74, Jurispr. blz. 1183), gedoogt artikel 36 van het Verdrag inbreuken op het vrije verkeer slechts voorzover die hun rechtvaardiging vinden in het waarborgen van de rechten die het specifieke voorwerp van de industriële of commerciële eigendom vormen (punt 24).

(44)  - Onder andere de arresten Smanor, punt 18, en Commissie/Spanje, punt 84, reeds aangehaald.

(45)  - De arresten Guimont, punt 31, en Commissie/Spanje, punt 86, beide reeds aangehaald, passen dit idee toe.

(46)  - Het arrest Van der Laan, reeds aangehaald, herinnert eraan dat de bescherming van de consument dient te worden gewaarborgd door middelen die de invoer van in andere lidstaten rechtmatig vervaardigde en in de handel gebrachte producten niet belemmeren, met name door het aanbrengen van een passend etiket waarop de eigenschappen van het product zijn vermeld (punt 24). Het arrest Smanor neemt dit beginsel nadrukkelijk over in de punten 15 en 23.

(47)  - Dit is later bevestigd in het arrest van 12 september 2000, Geffroy (C-366/98, Jurispr. blz. I-6579, punt 22), alsmede in de arresten Commissie/Frankrijk, punt 23, Guimont, punt 30, Commissie/Spanje, punt 85, en Commissie/Italië, punt 80, alle reeds aangehaald.

(48)  - De in Frankrijk geteelde sjalotten buiten beschouwing gelaten, vertegenwoordigde de zaaisjalot vóór de laatste uitbreiding van de Gemeenschap 50 % van de communautaire productie.