A — De relevantie van overeenkomsten inzake dubbele belasting in het algemeen
44. De Commissie lijkt ervan uit te gaan dat een overeenkomst inzake dubbele belasting als die welke tussen Frankrijk en Zweden is gesloten, in het algemeen niet relevant is bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een nationale belastingregeling met de fundamentele vrijheden.(36) Hierbij baseert zij zich op de arresten „Avoir fiscal”(37) en Saint-Gobain.(38) Met een beroep op het arrest Eurowings Luftverkehr(39) spreekt ook Bouanich zich uit in die zin.
45. Ik deel deze zienswijze niet.
46. De afschaffing van dubbele belasting binnen de Gemeenschap is een van de doelstellingen van het Verdrag; dit blijkt niet in de laatste plaats uit het EG-Verdrag zelf, namelijk artikel 293, tweede streepje, EG. Bij gebreke van communautaire unificatie- of harmonisatiemaatregelen zijn de lidstaten onverminderd bevoegd om de criteria voor de belasting van het inkomen en het vermogen vast te stellen teneinde, in voorkomend geval door het sluiten van een overeenkomst, dubbele belasting te vermijden. In die samenhang staat het hen vrij om in het kader van bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting aanknopingspunten vast te stellen voor de verdeling van de fiscale bevoegdheid.(40)
47. Bij de uitoefening van de aldus verdeelde fiscale bevoegdheid kunnen de lidstaten evenwel niet voorbijgaan aan de communautaire rechtsvoorschriften.(41) Dit heeft in het bijzonder twee gevolgen: in de eerste plaats mag een lidstaat de naleving van zijn uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen, en zeker de eerbiediging van de rechtstreeks toepasselijke fundamentele vrijheden, niet van een voorwaarde van wederkerigheid of anderszins van de inhoud van een met een andere lidstaat gesloten overeenkomst laten afhangen (voorwaarde van wederkerigheid).(42) In de tweede plaats kan een nadelige fiscale behandeling die strijdig is met een fundamentele vrijheid niet gerechtvaardigd worden door het eventuele bestaan van andere voordelen die geen verband houden met het concrete individuele geval (verwijzing naar andere voordelen).(43)
48. In het onderhavige geval is er noch van een voorwaarde van wederkerigheid, noch van een verwijzing naar andere voordelen sprake.
49. Enerzijds wijst hier in het geheel niets op het bestaan van de een of andere voorwaarde van wederkerigheid. Anders namelijk dan in de zaak Avoir fiscal, wordt in casu niet geprobeerd om een nadelige behandeling van gemeenschapsonderdanen te verklaren, of zelfs te rechtvaardigen, door het ontbreken van een overeenkomst inzake dubbele belasting.(44) In de onderhavige zaak daarentegen gaat het om de omgekeerde vraag, namelijk of bij inaanmerkingneming van een reeds bestaande overeenkomst inzake dubbele belasting, dus rekening houdend met alle rechtsvoorschriften die in Zweden op het concrete geval van toepassing zijn, wel sprake kan zijn van een nadelige behandeling.
50. Anderzijds wordt hier ook niet geprobeerd om in eventuele andere voordelen een vorm van compensatie te vinden voor de nadelige behandeling door de wet op de dividendbelasting van niet in Zweden ingezeten aandeelhouders. Anders namelijk dan in de zaak Avoir fiscal en vergelijkbare zaken(45), gaat het er in casu niet om, rekening te houden met vermeende vage voordelen die niets van doen hebben met het concrete geval, maar om de inaanmerkingneming van de gevolgen van de in Zweden op dit concrete geval feitelijk van toepassing zijnde rechtsvoorschriften. Volgens de inlichtingen van de verwijzende rechter maakt de Frans-Zweedse overeenkomst inzake dubbele belasting deel uit van deze voorschriften. Bij de beantwoording van een prejudiciële vraag moet het Hof immers uitgaan van de juridische context waarin de verwijzende rechter zijn verwijzingsbeslissing plaatst.(46)
51. Bijgevolg moeten de op het concrete geval toepasselijke bepalingen van een overeenkomst inzake dubbele belasting als de Frans-Zweedse wel degelijk in aanmerking worden genomen bij het onderzoek naar de verenigbaarheid van een nationale belastingregeling met de fundamentele vrijheden.
B — De concrete gevolgen van de overeenkomst inzake dubbele belasting
52. Het is evenwel zaak om na te gaan of een overeenkomst inzake dubbele belasting als de Frans-Zweedse inderdaad waarborgt dat elke vorm van nadelige behandeling van niet in Zweden ingezeten aandeelhouders uitgesloten is.
Vergelijking van de fiscale behandeling van aandeelhouders die in Zweden hun woonplaats hebben en aandeelhouders die aldaar geen woonplaats hebben
53. Volgens de inlichtingen van de verwijzende rechter betekent dit, rekening houdend met de overeenkomst inzake dubbele belasting, voor de fiscale behandeling van een aandeelhouder als Bouanich, die niet in Zweden woonachtig is, het volgende(47):
54. Het vervreemdingsresultaat dat is ontvangen door een niet in Zweden ingezeten aandeelhouder van een Zweedse emitterende vennootschap in het kader van de terugkoop van haar eigen aandelen, wordt in Zweden als een dividend behandeld. Deze mogelijkheid bieden de artikelen 13, lid 6, en 10, lid 5, van de overeenkomst inzake dubbele belasting, uitgelegd in het licht van het commentaar bij de artikelen 10 en 13 van het OESO-modelverdrag.
55. Wanneer in Frankrijk woonachtige aandeelhouders dergelijke betalingen van in Zweden gevestigde vennootschappen ontvangen, worden zij in beginsel in Frankrijk belast (artikel 10, lid 1, van de overeenkomst inzake dubbele belasting). Binnen bepaalde grenzen kan evenwel ook in Zweden hierover belasting worden geheven (artikel 10, lid 2, van de overeenkomst inzake dubbele belasting).
56. Volgens de wet op de dividendbelasting zou een aandeelhouder als Bouanich met betrekking tot de volledige tegenwaarde van haar door de emitterende vennootschap teruggekochte aandelen in Zweden tegen een tarief van 30 % worden aangeslagen. Voor een vervreemdingsresultaat van 100 zou derhalve bij de bron een dividendbelasting ten bedrage van 30 worden ingehouden.
57. De overeenkomst inzake dubbele belasting leidt in tweeërlei opzicht tot een verbetering van de situatie van de aandeelhoudster:
58. In de eerste plaats moet de nominale waarde van de aandelen van het belastbare bedrag worden afgetrokken (dit vloeit voort uit de overeenkomst inzake dubbele belasting, uitgelegd in het licht van het commentaar bij artikel 13 van het OESO-modelverdrag). Wanneer dus het vervreemdingsresultaat 100 bedraagt en de nominale waarde van de aandelen 50, zou enkel een bedrag van 50 in Zweden belastbaar zijn, hetgeen bij een belastingtarief van 30 % neerkomt op een dividendbelasting van 15. Wanneer daarentegen de nominale waarde van de aandelen 10 bedraagt, dan wordt bij een gelijk vervreemdingsresultaat van 100 een bedrag van 90 in Zweden belast, hetgeen bij een belastingtarief van 30 % neerkomt op een dividendbelasting van 27.
59. In de tweede plaats kan ingevolge artikel 10, lid 2, van de overeenkomst inzake dubbele belasting ten hoogste 15 % belasting over het brutobedrag worden geheven, dat wil zeggen in casu 15 % van het met de nominale waarde verminderde vervreemdingsresultaat. Bij een vervreemdingsresultaat van 100 na aftrek van de nominale waarde bedraagt bijgevolg de daadwerkelijk verschuldigde dividendbelasting ten hoogste 15, ongeacht of de werkelijk berekende belasting hoger is.(48)
60. Daarentegen ziet, volgens de inlichtingen van de verwijzende rechter, de situatie van een in Zweden woonachtige aandeelhouder er als volgt uit: voor hem geldt eveneens een belastingtarief van 30 %, maar hij kan de aankoopkosten, dat wil zeggen de prijs van het aandeel(49) op de aankoopdatum, in voorkomend geval vermeerderd met de kosten, van het vervreemdingsresultaat aftrekken. Wanneer dus het vervreemdingsresultaat 100 en de aankoopprijs 60 bedraagt, kan slechts een bedrag van 40 worden belast, hetgeen tegen een tarief van 30 % op een belasting van 12 neerkomt. Zouden echter de aankoopkosten 30 hebben bedragen, dan zou bij een gelijk vervreemdingsresultaat van 100 in Zweden belasting moeten worden geheven over een bedrag van 70, hetgeen bij een belastingtarief van 30 % tot een belasting van 21 zou leiden.
61. De voorlopige slotsom kan dus luiden dat voor aandeelhouders die in Zweden hun woonplaats hebben en aandeelhouders die aldaar geen woonplaats hebben weliswaar hetzelfde belastingtarief van 30 % als uitgangspunt geldt, maar dat de werkelijke belasting van in Zweden ingezeten aandeelhouders van de aankoopkosten afhangt, terwijl de belasting van aldaar niet-ingezeten aandeelhouders varieert volgens de nominale waarde van de teruggekochte aandelen en bovendien voor laatstgenoemden een plafond van 15 % van het met de nominale waarde verminderde vervreemdingsresultaat geldt.
Beoordeling
62. Bij de beoordeling van deze feiten mag niet uit het oog worden verloren dat er in het algemeen een wezenlijk verschil bestaat tussen de nominale waarde van een aandeel en de aankoopkosten die de aandeelhouder bij de aankoop van dit aandeel moet dragen. Het komt namelijk niet zelden voor, dat de aankoopkosten aanzienlijk meer bedragen dan de nominale waarde van het aandeel. Zelfs wanneer dus de overeenkomst inzake dubbele belasting het de niet in Zweden ingezeten aandeelhouders toestaat om de nominale waarde van de aandelen af te trekken, leidt dit in de regel niet tot een volledige gelijkstelling met in Zweden ingezeten aandeelhouders, aangezien laatstgenoemden de — vaak hogere — aankoopkosten van het belastbare vervreemdingsresultaat kunnen aftrekken, waardoor zij uiteindelijk meestal op een lagere belastbaar bedrag uitkomen.
63. Tegen deze achtergrond kan de door de overeenkomst inzake dubbele belasting voor niet in Zweden ingezeten aandeelhouders geboden mogelijkheid van aftrek van de nominale waarde van de aandelen, niet zonder meer worden aangemerkt als gelijkwaardig met de aftrekmogelijkheid die in Zweden ingezeten aandeelhouders met betrekking tot hun aankoopkosten hebben.
64. Uit het verbod van beperkingen van het kapitaalverkeer (artikel 56, lid 1, EG) en in het bijzonder het verbod van de willekeurige discriminatie van investeerders op grond van hun woonplaats (artikel 58, lid 3, EG) volgt evenwel dat in een geval als het onderhavige, aandeelhouders zonder woonplaats in Zweden bij de terugkoop van hun aandelen door de in Zweden gevestigde emitterende vennootschap, fiscaal niet nadeliger mogen worden behandeld dan in Zweden gevestigde aandeelhouders.(50)
65. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of, in het onderhavige geval, de aftrek van de nominale waarde van de aandelen en het belastingplafond van 15 %(51) bij niet in Zweden ingezeten aandeelhouders tot een uitkomst leiden die gelijkwaardig is met de aftrek van de aankoopkosten bij in Zweden ingezeten aandeelhouders.(52) Wanneer dit niet het geval is, is het de taak van de nationale rechter om de volledige werking van het gemeenschapsrecht te waarborgen en de door het gemeenschapsrecht aan de particulieren toegekende rechten — in casu het vrije verkeer van kapitaal — te beschermen; hiertoe dient hij zo nodig, op eigen gezag, elke strijdige bepaling van de nationale wetgeving, hieronder begrepen de bepalingen van een overeenkomst inzake dubbele belasting, buiten toepassing te laten, voor zover die bepalingen in de weg staan aan een gelijke behandeling van niet en wel in Zweden ingezeten aandeelhouders.(53)
66. Slechts terzijde wil ik opmerken dat de door de overeenkomst inzake dubbele belasting voorziene beperking van de belasting in Zweden tot 15 % van het vervreemdingsresultaat (artikel 10, lid 2) geenszins noodzakelijk tot een bevoordeling van niet in Zweden ingezeten aandeelhouders leidt.
67. Enerzijds leidt deze bepaling er namelijk toe dat een niet in Zweden ingezeten aandeelhouder ten opzichte van een wel in Zweden ingezeten aandeelhouder hooguit dan beter af is, wanneer zijn aankoopkosten — nominaal gezien — minder dan de helft van het behaalde vervreemdingsresultaat bedroegen; hij is daarentegen slechter af wanneer de aankoopkosten meer dan de helft van het behaalde vervreemdingsresultaat bedroegen.(54)
68. Anderzijds mag niet worden vergeten dat aandeelhouders zonder woonplaats in Zweden in de regel ook in hun staat van vestiging belasting moeten betalen over ontvangen dividenden of behaalde vervreemdingsresultaten; dit laat ook de Frans-Zweedse overeenkomst inzake dubbele belasting in het onderhavig geval toe (zie artikel 10, lid 1). Door het in de overeenkomst inzake dubbele belasting voorziene belastingsplafond van 15 % (zie artikel 10, lid 2) grenzen de overeenkomstsluitende staten uiteindelijk enkel hun eigen fiscale bevoegdheden van elkaar af en beïnvloeden zij aldus de onderlinge verdeling van de belastingopbrengsten.(55)
69. Bijgevolg kan dus worden vastgesteld:
Wanneer in geval van terugkoop van eigen aandelen door een in een lidstaat gevestigde vennootschap voor de fiscale behandeling van aandeelhouders zonder woonplaats of vaste verblijfplaats in die lidstaat een overeenkomst inzake dubbele belasting van kracht is die deze lidstaat met een andere lidstaat heeft gesloten, staat het aan de nationale rechter om in het concrete geval te verzekeren dat de betrokken aandeelhouders uiteindelijk niet nadeliger worden behandeld dan de aandeelhouders die wel hun woonplaats of vaste verblijfplaats in de eerstgenoemde lidstaat hebben. Hiertoe dient de nationale rechter zo nodig, op eigen gezag, elke strijdige bepaling van de nationale wetgeving, hieronder begrepen de bepalingen van een overeenkomst inzake dubbele belasting, buiten toepassing te laten, voor zover die bepalingen in de weg staan aan een gelijke behandeling van aandeelhouders die in de eerstgenoemde lidstaat een woonplaats of vaste verblijfplaats hebben en aandeelhouders die aldaar geen woonplaats of vaste verblijfplaats hebben.