Home

Hof van Justitie EU 15-02-2007 ECLI:EU:C:2007:95

Hof van Justitie EU 15-02-2007 ECLI:EU:C:2007:95

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
15 februari 2007

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

15 februari 2007(*)

In zaak C-34/04,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 29 januari 2004,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en C. Diderich als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster, tegen

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster als gemachtigde,

verweerder,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Tizzano, A. Borg Barthet, J. Malenovský (rapporteur) en A. Ó Caoimh, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 2006,

het navolgende

Arrest

De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door de visvergunningen voor de vaartuigen Wiron III en Wiron IV na de definitieve overbrenging daarvan naar Argentinië niet te hebben ingetrokken, inbreuk heeft gemaakt op de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 5 van verordening (EG) nr. 3690/93 van de Raad van 20 december 1993 tot invoering van een communautair stelsel van regels voor de minimuminformatie die visvergunningen moeten bevatten (PB L 341, blz. 93).

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

De overeenkomst inzake de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Argentinië op het gebied van de zeevisserij is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 3447/93 van de Raad van 28 september 1993 (PB L 318, blz. 1; hierna: „visserijovereenkomst”). De negende overweging van de preambule van deze overeenkomst vermeldt dat de partijen daarbij „ervan overtuigd [zijn] dat deze nieuwe vorm van samenwerking in de visserijsector nieuwe stabiele vangstmogelijkheden verschaft, bijdraagt tot vernieuwing en omschakeling van de Argentijnse vloot en tot de herstructurering van de communautaire vloot, en de rationele exploitatie van de visbestanden op lange termijn bevordert”.

Artikel 5, leden 1 en 3, van de visserij overeenkomst bepaalt:

De overeenkomstsluitende partijen scheppen gunstige voorwaarden voor de vestiging in Argentinië van ondernemingen die zijn opgericht met kapitaal uit een of meer lidstaten van de Gemeenschap en voor de totstandbrenging van gemengde vennootschappen en tijdelijke samenwerkingsverbanden in de visserijsector tussen reders uit Argentinië en uit de Gemeenschap, met het oog op de gezamenlijke exploitatie, en eventueel verwerking, van de Argentijnse visbestanden, overeenkomstig het bepaalde in Protocol I en in de bijlagen I en II.

[...]

In het kader van het beleid tot herstructurering van de vissersvloot staat de Gemeenschap toe dat vaartuigen uit de Gemeenschap worden overgenomen door in Argentinië opgerichte of nog op te richten ondernemingen. Daarbij verleent Argentinië, in het kader van het beleid inzake technologische vernieuwing in de visserijsector, toestemming tot het overdragen van de geldende visvergunningen en geeft het nieuwe vergunningen af op grond van deze Overeenkomst.”

Artikel 5 van verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (PB L 389, blz. 1), luidde als volgt:

Overeenkomstig de procedure van artikel 43 van het Verdrag stelt de Raad vóór 31 december 1993 een communautair stelsel vast waarin de minimuminformatie wordt bepaald die in de door de lidstaten af te geven en te beheren visvergunningen moet zijn vermeld; dit stelsel wordt uiterlijk op 1 januari 1995 van kracht.

Vanaf de datum waarop het communautaire stelsel van toepassing wordt, dienen de lidstaten nationale visvergunningenstelsels te hanteren. Tenzij anders is bepaald dienen alle communautaire vissersvaartuigen een bij het vaartuig behorende visvergunning te hebben.

Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing onverminderd eventuele bestaande specifieke stelsels op communautair niveau en onverminderd de stelsels die in het kader van de bestaande of toekomstige internationale overeenkomsten vereist zijn.

De vergunningenstelsels zijn van toepassing op alle communautaire vissersvaartuigen die hun activiteiten uitoefenen in de communautaire viswateren, in de wateren van derde landen of in de volle zee. De communautaire voorschriften betreffende de vereiste minimuminformatie zijn ook van toepassing op vissersvaartuigen uit derde landen die in de communautaire viswateren vissen, indien zulks uit hoofde van internationale overeenkomsten is bepaald.”

In artikel 11 van verordening nr. 3760/92 was bepaald:

„Met inachtneming van titel I stelt de Raad, volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag, voor een meerjarige periode en voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 1994 de doelstellingen en bepalingen vast voor de herstructurering van de communautaire visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht tussen de hulpbronnen en de exploitatie daarvan. Bij deze herstructurering moet ook per geval rekening worden gehouden met de mogelijke economische en sociale gevolgen en de specifieke kenmerken van de visserijgebieden.”

Volgens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 3690/93 „moeten in het communautaire stelsel de regels worden vastgesteld voor de minimuminformatie die de visvergunningen moeten bevatten voor elk vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert”.

In artikel 1 van deze verordening heet het:

Er wordt een communautair stelsel ingevoerd van regels voor de minimuminformatie die de in artikel 5 van verordening (EEG) nr. 3760/92 bedoelde visvergunningen moeten bevatten.

Alle communautaire vissersvaartuigen moeten in het bezit zijn van een bij het vaartuig behorende visvergunning.

De vergunning moet zich aan boord bevinden.

Vissersvaartuigen zonder visvergunning of waarvan de visvergunning is ingetrokken of geschorst, mogen geen vis vangen of aan boord hebben, overladen op een ander vaartuig of lossen in een haven.”

Artikel 3 van verordening nr. 3690/93 bepaalt:

„De vlagstaat verleent en beheert de visvergunningen voor de vissersvaartuigen die zijn vlag voeren met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van verordening (EEG) nr. 3760/92.”

Artikel 5 van verordening nr. 3690/93 is als volgt geformuleerd:

„De vlagstaat trekt de visvergunning van vaartuigen die tijdelijk worden stilgelegd tijdelijk of definitief in en trekt de visvergunningen in van vaartuigen die definitief buiten bedrijf worden gesteld.”

Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (PB L 346, blz. 1), luidde als volgt:

De lidstaten nemen maatregelen tot aanpassing van de visserij inspanning om ten minste de doelstellingen van de in artikel 5 bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's te bereiken.

Voor zover nodig treffen de lidstaten maatregelen voor definitieve beëindiging of beperking van de visserijactiviteiten van de vaartuigen.

De maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vaartuig kunnen met name bestaan in:

  • sloop van het vaartuig,

  • definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, mits deze overbrenging niet als een inbreuk op het internationale recht en op de instandhouding en het beheer van de visstand kan gelden,

  • definitieve bestemming van het vaartuig in de wateren van de Gemeenschap voor andere doeleinden dan visserij.

[...]

De lidstaten zien erop toe dat de vaartuigen waarop deze maatregelen betrekking hebben, uit de registers voor vissersvaartuigen en uit het communautaire gegevensbestand inzake vissersvaartuigen worden geschrapt Zij zien er tevens op toe dat de doorgehaalde vaartuigen definitief worden uitgesloten van het vissen in de wateren van de Gemeenschap.”

Artikel 9, lid 1, van verordening nr. 3699/93 bepaalde:

„De lidstaten kunnen maatregelen ten voordele van de heroriëntatie van de visserijactiviteiten nemen door aanmoediging van de oprichting van tijdelijke samenwerkingsverbanden en/of gemengde vennootschappen.”

Verordening nr. 3699/93 is ingetrokken bij artikel 20, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 2468/98 van de Raad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan (PB L 312, blz. 19). De formulering van de artikelen 8, leden 1 en 2, en 9, lid 1, is identiek aan de overeenkomstige bepalingen van verordening nr. 3699/93.

Nationale regeling

Artikel 4 van de Regeling visserijlicentie van 27 december 1984 (Stcrt. 1984, 253; hierna: „nationale regeling visserijlicentie”), luidde in de op het tijdstip van de feiten van het hoofdgeding geldende versie:

Het is met ingang van 1 januari 1995 verboden zonder visvergunning met een vissersvaartuig op de vissoorten, genoemd in de bijlage, de visserij uit te oefenen dan wel deze vissoorten aan boord te hebben, over te laden of aan te landen.

[...]

De vissersvergunning, bedoeld in het eerste lid, moet aan boord van het vissersvaartuig aanwezig zijn en komt te vervallen zodra met het vissersvaartuig de visserij niet meer wordt uitgeoefend.”

Feiten en precontentieuze procedure

In het kader van de visserij overeenkomst zijn de vaartuigen Wiron III en Wiron IV, die onder Nederlandse vlag voeren en in Nederland waren geregistreerd, in juli 1996 overgebracht naar Argentinië. Deze overbrenging vond plaats ten behoeve van de oprichting van een gemengde vennootschap waarin communautaire en Argentijnse reders werden ondergebracht en waaraan de Gemeenschap steun heeft verleend. De vaartuigen zijn uit het Nederlandse register van vissersvaartuigen (hierna: „Nederlands visserij register”) geschrapt en in het Argentijnse register ingeschreven.

De Commissie heeft vastgesteld dat de voor de Wiron III en de Wiron IV verleende visvergunningen opnieuw werden gebruikt voor andere vaartuigen.

Bij brief van 17 april 2001 liet de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden weten dat hergebruik van de visvergunningen in strijd was met de krachtens artikel 5 van verordening nr. 3690/93 op de nationale bevoegde autoriteiten rustende verplichting om deze vergunningen in te trekken wanneer de vaartuigen waarvoor zij waren verleend, definitief buiten bedrijf waren gesteld. Bovendien werd deze lidstaat overeenkomstig artikel 226, eerste alinea, EG aangemaand zijn opmerkingen over de verweten niet-nakoming in te dienen.

In zijn antwoord van 15 juni 2001 op die brief heeft het Koninkrijk der Nederlanden deze voorstelling van zaken betwist en zich op het standpunt gesteld dat het de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen was nagekomen.

Aangezien de argumenten in dit antwoord de Commissie niet konden overtuigen, heeft zij het Koninkrijk der Nederlanden op 16 januari 2003 een met redenen omkleed advies gezonden waarin zij, enerzijds, haar in de aanmaningsbrief uiteengezette argumenten herhaalde en, anderzijds, het Koninkrijk der Nederlanden verzocht binnen twee maanden na de kennisgeving ervan mee te delen welke maatregelen deze lidstaat zou nemen om een einde te maken aan de verweten inbreuk.

In zijn antwoord van 27 maart 2003 op dat met redenen omkleed advies heeft het Koninkrijk der Nederlanden betoogd dat het zijn uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen volledig was nagekomen en dat bij de overdracht van de vaartuigen Wiron III en Wiron IV naar Argentinië niet tot definitieve intrekking van de desbetreffende visvergunningen behoefde te worden overgegaan.

Daarop heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

Het beroep

Argumenten van partijen

Het beroep van de Commissie is gebaseerd op artikel 5 van verordening nr. 3690/93, waarin is bepaald dat de vlagstaat de visvergunningen van vaartuigen die definitief buiten bedrijf worden gesteld, intrekt.

De Commissie betoogt dat deze verplichting om de visvergunningen in te trekken aldus moet worden uitgelegd dat de vrijgekomen visserij capaciteit niet opnieuw mag worden gebruikt om nieuwe visvergunningen voor andere vaartuigen af te geven. Een dergelijk hergebruik zou in strijd zijn met artikel 8, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 3699/93, volgens hetwelk de lidstaten maatregelen moeten nemen tot aanpassing van de visserij inspanning om ten minste de doelstellingen van de meerjarige oriëntatieprogramma's te bereiken. Indien de Gemeenschap zou toestaan dat visvergunningen voor vaartuigen die definitief naar een derde land zijn overgebracht, op deze wijze worden hergebruikt, zou het doel van inkrimping van de vissersvloot niet worden bereikt.

Dit ligt zelfs niet anders wanneer de definitieve overbrenging plaatsvindt in het kader van de oprichting van een gemengde vennootschap. Deze overbrenging, die uitdrukkelijk is voorzien in bijlage III, punt 1.2, sub a, derde streepje, van verordening nr. 3699/93, vormt immers een van de mogelijkheden van overbrenging van de vaartuigen naar een derde land.

Bovendien vormt volgens de Commissie de definitieve overbrenging van de twee vaartuigen in kwestie naar Argentinië in het kader van de oprichting van een gemengde vennootschap, een maatregel waarop de regels van het communautaire structuurbeleid van toepassing zijn. Het onderscheid dat het Koninkrijk der Nederlanden maakt tussen de definitieve overbrenging naar een derde land in de zin van verordening nr. 3699/93 en die welke geschiedt in het kader van de visserij overeenkomst, is dus ongegrond. Deze benadering is immers in strijd met verordening nr. 3699/93, met die visserij overeenkomst en met de beschikking van de Commissie van 16 december 1996 waarbij de financiële bijstand van de Gemeenschap aan de betrokken reders is vastgesteld (hierna: „beschikking van 16 december 1996”), alsmede met de aard van de betrokken overbrenging. De beoordeling van de Commissie vindt overigens bevestiging in de rechtspraak van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (arrest van 3 april 2003, Vieira e.a./Commissie, T-44/01, T-119/01 en T-126/01, Jurispr. blz. II-1209).

De uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's voor de visserij vloten heeft verschillende vormen. De artikelen 8 en 9 van verordening nr. 3699/93 beogen beide deze uitvoering door de definitieve overbrenging van vissersvaartuigen naar een derde land (artikel 8) of door de oprichting van gemengde vennootschappen (artikel 9) en dus, overeenkomstig de definitie van artikel 5 van deze verordening, de verwezenlijking van een reeks doelstellingen aan de hand waarvan de visserij inspanningen kunnen worden georiënteerd. Krachtens bijlage III, punt 1.2, sub a, derde streepje, van verordening nr. 3699/93 is aan toekenning van financiële steun aan de in artikel 9 van deze verordening bedoelde gemengde vennootschappen echter de voorwaarde verbonden dat de actie gepaard gaat met een definitieve overbrenging van het vaartuig naar het betrokken derde land. Daaruit volgt dat de in voormeld artikel 9 bedoelde maatregel onlosmakelijk verbonden is met een bijkomende maatregel, te weten de definitieve overbrenging van een vaartuig naar een derde land, met het oog op de inkrimping van de visserijactiviteiten.

Het Koninkrijk der Nederlanden betoogt dat de Commissie een ruime uitlegging geeft aan artikel 5 van verordening nr. 3690/93. Dit artikel preciseert immers niet onder welke voorwaarden nieuwe visvergunningen kunnen worden afgegeven.

Bovendien zijn de twee vaartuigen na hun overbrenging naar Argentinië in het kader van de visserijovereenkomst, uit het communautaire en het Nederlandse visserij register geschrapt. Krachtens artikel 4, lid 4, van de nationale regeling visserijlicentie waren de vergunningen van deze vaartuigen van rechtswege komen te vervallen, en niet na intrekking ervan overeenkomstig genoemd artikel 5.

Voorts is verordening nr. 3690/93 niet van toepassing op de overbrenging van de vaartuigen die in casu aan de orde zijn. Deze overbrenging werd immers verricht in het kader van de visserij overeenkomst en niet ter uitvoering van het meerjarig oriëntatieprogramma bedoeld in titel II van verordening nr. 3699/93. De voor deze overbrenging toegekende financiële bijstand werd niet door het financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij, maar volledig door de Gemeenschap gefinancierd. De twee stelsels lopen ook procedureel uiteen. In het kader van de visserij overeenkomst zijn de goedkeuring van projecten voor de oprichting van gemengde vennootschappen en de handhaving daarvan in handen van een gemengde commissie, terwijl dit in het kader van genoemde verordening de taak van de Commissie en de lidstaten is. Ten slotte verwijst de motivering van de beschikking van 16 december 1996 uitsluitend naar artikel 7, lid 1, van de visserij overeenkomst en naar verordening nr. 3447/93.

Hoe dan ook gaat het, zelfs indien verordening nr. 3690/93 moet worden geacht van toepassing te zijn op de overbrenging van de vaartuigen Wiron III en Wiron IV naar Argentinië, om een overbrenging in de zin van artikel 9 van verordening nr. 3699/93, die heeft plaatsgevonden in het kader van de oprichting van een gemengde vennootschap, en niet uit hoofde van artikel 8 van deze verordening, dat een definitieve overbrenging betreft. Er bestaat dus geen verbod om de in het Nederlandse visserij register vrijgekomen visserij capaciteit te gebruiken voor de afgifte van visvergunningen aan andere vaartuigen. Deze beide artikelen betreffen immers twee afzonderlijke handelingen en zijn gebaseerd op verschillende steunstelsels. Artikel 8 betreft de „aanpassing van de visserij inspanning”, terwijl artikel 9 de „heroriëntering van de visserijactiviteiten” betreft. Overbrenging van een vaartuig in het kader van laatstgenoemd artikel kan zonder twijfel gepaard gaan met aanpassing van de visserij inspanning, maar een dergelijke samenloop is geenszins noodzakelijk.

Beoordeling door het Hof

Vooraf dient te worden opgemerkt dat in casu vaststaat dat de vaartuigen Wiron III en Wiron IV in het Argentijnse visserij register zijn ingeschreven en dat zij dus definitief zijn overgebracht naar Argentinië.

De grief die de Commissie aanvoert in de conclusie van haar verzoekschrift, zoals die in punt 1 van het onderhavige arrest is weergegeven, strekt ertoe het Hof te doen vaststellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door de visvergunningen voor genoemde vaartuigen na de definitieve overbrenging daarvan naar Argentinië niet te hebben ingetrokken, niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 5 van verordening nr. 3690/93 op hem rustende verplichtingen.

Zoals gezegd bepaalt artikel 5 van verordening nr. 3690/93 dat wanneer een vissersvaartuig definitief buiten bedrijf wordt gesteld, de vergunning die voor dat vaartuig was verleend wordt ingetrokken.

Alvorens de grief van de Commissie ten gronde kan worden onderzocht, rijzen bijgevolg twee preliminaire vragen, te weten de vraag waarin een definitieve buitenbedrijfstelling van een vissersvaartuig precies bestaat, en de vraag of de definitieve overbrenging van een dergelijk vaartuig naar Argentinië in het kader van de oprichting van een gemengde vennootschap, kan worden gelijkgesteld met een definitieve buitenbedrijfstelling in de zin van artikel 5 van verordening nr. 3690/93.

Definitieve buitenbedrijfstelling

Aangaande het begrip „definitief buiten bedrijf stellen” in artikel 5 van verordening nr. 3690/93 staat vast dat noch dit artikel noch die verordening als zodanig aanwijzingen geeft over de definitie van dat begrip. Daarentegen wordt in verordening nr. 3699/93, meer bepaald in artikel 8, lid 2, daarvan, het begrip „maatregel voor definitieve beëindiging” omschreven. Volgens deze bepaling kunnen de maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vaartuig met name bestaan in de sloop van het vaartuig, definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, mits deze overbrenging niet als een inbreuk op het internationale recht en op de instandhouding en het beheer van de visstand kan gelden, en definitieve bestemming in de wateren van de Gemeenschap voor andere doeleinden dan visserij.

De verordeningen nrs. 3690/93 en 3699/93 vertonen diepgaande verschillen zowel wat hun voorwerp als wat hun doelstelling betreft. Bij verordening nr. 3690/93 worden blijkens meer in het bijzonder de derde overweging van de considerans ervan immers regels vastgesteld voor de minimuminformatie die de visvergunningen moeten bevatten, terwijl verordening nr. 3699/93 de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur vaststelt.

Ofschoon deze twee verordeningen dus een verschillende doelstelling hebben, rechtvaardigt echter niets de slotsom dat de definitie van het begrip „maatregel voor definitieve beëindiging” enkel geldt voor verordening nr. 3699/93 en dat deze definitie niet kan worden gebruikt in het kader van andere instrumenten van afgeleid recht op het gebied van het visserijbeleid.

Verordening nr. 3699/93, die het begrip „definitieve beëindiging” omschrijft, is bovendien na verordening nr. 3690/93 vastgesteld. De gemeenschapswetgever heeft dan ook in verschillende taalversies van verordening nr. 3699/93, waaronder de Duitse, de Spaanse, de Franse en de Italiaanse versie, welbewust gekozen voor dezelfde uitdrukking als die welke reeds in verordening nr. 3690/93 voorkwam.

Niets verzet zich er dus tegen dat de definitie van dit begrip, hoewel zij afkomstig is uit verordening nr. 3699/93, kan worden gebruikt in het kader van de toepassing van artikel 5 van verordening nr. 3690/93 betreffende de tijdelijke of definitieve intrekking van visvergunningen.

Tot de verschillende „maatregelen voor definitieve beëindiging” van de visserijactiviteiten van een vaartuig die in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 3699/93 worden opgesomd, behoort onder meer de „definitieve overbrenging [...] naar een derde land”. In casu zijn de vissersvaartuigen Wiron III en Wiron IV overgebracht naar „een derde land”, te weten de Republiek Argentinië.

Het Koninkrijk der Nederlanden betoogt echter dat de overbrenging van die vaartuigen naar Argentinië heeft plaatsgevonden in het kader van de visserij overeenkomst. Dat betekent zijn inziens dat deze overbrenging niet kan worden gelijkgesteld met een maatregel voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten in de zin van artikel 8, lid 2, van verordening nr. 3699/93. Dit argument moet evenwel worden afgewezen.

De bewoordingen van dat artikel 8, lid 2, verzetten zich er geenszins tegen dat het begrip „maatregel voor definitieve beëindiging” kan worden toegepast op de definitieve overbrenging van vaartuigen op basis van een internationale overeenkomst tussen de Gemeenschap en een derde staat. Deze bepaling verwijst in het tweede streepje juist uitdrukkelijk naar de eerbiediging van het internationale recht, en bijgevolg naar internationale overeenkomsten.

De visserij overeenkomst verzet zich er op haar beurt niet tegen dat een overbrenging van vissersvaartuigen die op basis van de bepalingen ervan heeft plaatsgevonden, wordt aangemerkt als „maatregel voor definitieve beëindiging” van de visserijactiviteiten in de zin van het gemeenschapsrecht.

Daaruit volgt dat de definitieve overbrenging van vissersvaartuigen naar een derde staat die krachtens een internationale overeenkomst heeft plaatsgevonden, een van de maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten als bedoeld in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 3699/93 vormt. Bijgevolg moet in casu de definitieve overbrenging van de Wiron III en de Wiron IV naar Argentinië worden aangemerkt als „maatregel voor definitieve beëindiging” van de visserijactiviteiten in de zin van de definitie die door het gemeenschapsrecht aan deze maatregel is gegeven.

In dit verband is het niet van belang dat deze overbrenging heeft plaatsgevonden in het kader van de oprichting van een gemengde vennootschap. Deze omstandigheid, bedoeld in artikel 9 van verordening nr. 3699/93, heeft geen invloed op de toepassing van verordening nr. 3690/93.

Intrekking van de visvergunningen

De vraag rijst dus of in het onderhavige geval de visvergunning voor de vaartuigen Wiron III en Wiron IV, die beide definitief naar Argentinië zijn overgebracht, door de Nederlandse bevoegde autoriteiten is ingetrokken.

Het Koninkrijk der Nederlanden betoogt dat deze vaartuigen na overbrenging ervan in het kader van de visserij overeenkomst, zijn geschrapt uit het communautaire en het Nederlandse visserij register en dat krachtens artikel 4, lid 4, van de nationale regeling visserij licentie de betrokken vergunningen van rechtswege zijn komen te vervallen, hetgeen gelijk staat aan intrekking daarvan.

De Commissie betwist niet dat het feit dat de visvergunningen voor de vaartuigen Wiron III en Wiron IV krachtens die nationale bepaling waren komen te vervallen, als intrekking kan worden aangemerkt. Zij stelt echter vast dat de door de overbrenging van deze vaartuigen vrijgekomen visserij capaciteit opnieuw is gebruikt voor andere vaartuigen.

De Commissie betoogt tevens dat dit verweermiddel een nieuw element is, aangezien het Koninkrijk der Nederlanden zich gedurende de precontentieuze procedure niet heeft beroepen op artikel 4, lid 4, van de nationale regeling visserijlicentie en evenmin op verval van rechtswege van de voor die vaartuigen verleende vergunningen. Deze lidstaat had veeleer een ander standpunt te kennen gegeven door te betogen dat het in het geval van definitieve overbrenging van vaartuigen naar een derde land niet nodig was om de visvergunningen in te trekken.

Aangaande de exceptie van niet-ontvankelijkheid die de Commissie tegen dit verweermiddel heeft opgeworpen, kan worden volstaan met op te merken dat een dergelijke exceptie van niet-ontvankelijkheid in strijd is met het algemene beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Volgens de rechtspraak van het Hof vormt het regelmatige verloop van de precontentieuze procedure een door het EG-Verdrag gewilde wezenlijke waarborg, niet enkel ter bescherming van de rechten van de aangesproken lidstaat, maar ook om te verzekeren dat in de eventuele procedure voor het Hof het voorwerp van het geschil duidelijk is omschreven (zie beschikking van 11 juli 1995, Commissie/Spanje, C-266/94, Jurispr. blz. I-1975, punt 17). Wanneer het voorwerp is omschreven, mag de lidstaat dus alle hem ter beschikking staande middelen voor zijn verweer aanvoeren. Voorts verplicht geen enkele procedureregel de betrokken lidstaat om in het kader van een op artikel 226 EG gebaseerd beroep reeds in de fase van de precontentieuze procedure alle argumenten voor zijn verweer aan te voeren (zie arrest van 16 september 1999, Commissie/Spanje, C-414/97, Jurispr. blz. I-5585, punt 19).

Toekenning van nieuwe visvergunningen

De Commissie betoogt dat uit artikel 5 van verordening nr. 3690/93 voortvloeit dat de lidstaat zich er in het geval van definitieve overbrenging van vaartuigen naar een derde staat niet toe mag beperken de vergunningen van de aldus overgebrachte vaartuigen in te trekken, maar zich er tevens van dient te onthouden de aldus in het nationale visserij register vrijgekomen visserij capaciteit voor de afgifte van nieuwe vergunningen te gebruiken. Een dergelijk gebruik zou immers in strijd zijn met de doelstellingen van artikel 8 van verordening nr. 3699/93, dat is vastgesteld in het kader van een gemeenschapsbeleid van herstructurering van de communautaire vloot. Dit argument moet evenwel worden afgewezen.

De bewoordingen van artikel 5 van verordening nr. 3690/93 verbieden als zodanig immers niet dat de door overbrenging van vaartuigen naar een derde staat vrijgekomen visserij capaciteit voor de afgifte van nieuwe vergunningen wordt gebruikt. Dit artikel bepaalt enkel dat de vlagstaat de visvergunningen voor vaartuigen die definitief buiten bedrijf worden gesteld, dient in te trekken. Hiervóór is gebleken dat het Koninkrijk der Nederlanden deze verplichting om de visvergunningen in te trekken, heeft geëerbiedigd.

Wat artikel 8 van verordening nr. 3699/93 betreft, kan worden volstaan met vast te stellen dat artikel 5 van verordening nr. 3690/93, de enige bepaling die de Commissie in de conclusie van haar verzoekschrift vermeldt, daar niet naar verwijst. Hoe dan ook regelt dat artikel 8 met name waarin de maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vaartuig kunnen bestaan, en legt het de verplichting op dat de doorgehaalde vaartuigen worden uitgesloten van het vissen in de wateren van de Gemeenschap. Uit de tekst van deze bepaling blijkt echter niet dat de visserij capaciteit die door de definitieve overbrenging van vaartuigen naar derde staten in het nationale visserij register is vrijgekomen, niet voor de afgifte van nieuwe visvergunningen zou kunnen worden gebruikt.

Gesteld al dat de Commissie, zoals de advocaat-generaal in punt 45 van haar conclusie heeft opgemerkt, op basis van andere bepalingen van gemeenschapsrecht overeenkomstig de procedure van artikel 226 EG tegen het Koninkrijk der Nederlanden had kunnen optreden in verband met de regeling voor de afgifte van de nieuwe visvergunningen, dan nog staat vast dat de schending van die bepalingen niet het voorwerp van de verweten niet-nakoming is (zie arresten van 20 oktober 2005, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-6/04, Jurispr. blz. I-9017, punten 58-60, en 15 juni 2006, Commissie/Frankrijk, C-255/04, Jurispr. blz. I-5251, punt 24).

Uit een en ander volgt dat de door de Commissie aangevoerde grief, die is gebaseerd op schending van artikel 5 van verordening nr. 3690/93, ongegrond is.

In die omstandigheden moet het door de Commissie ingestelde beroep worden verworpen.

Kosten

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het Koninkrijk der Nederlanden worden verwezen in de kosten.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:

  1. Het beroep wordt verworpen,

  2. De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten,

ondertekeningen