Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 6 oktober 2005.
Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 6 oktober 2005.
Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Grenzen - Vraag gesteld in kader van geschil betreffende toepassing van nationale regeling die niet binnen werkingssfeer van gemeenschapsrecht valt - Daarvan uitgesloten
(Art. 234 EG)
Wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt, moet het Hof, ingeval het om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, alle uitleggingsgegevens verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om te kunnen beoordelen of die regeling verenigbaar is met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Het Hof heeft die bevoegdheid echter niet ten aanzien van een wettelijke regeling die niet binnen het kader van het gemeenschapsrecht valt, en wanneer het voorwerp van het geding geen enkele aanknoping heeft met de in de bepalingen van de Verdragen bedoelde situaties.
(cf. punten 12-13)
In zaak C-328/04,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Fovárosi Bíróság (Hongarije) bij beschikking van 24 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2004, in de strafzaak tegen
Attila Vajnai
geeft
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, K. Schiemann (rapporteur) en E. Juhász, rechters,
advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffier: R. Grass,
de advocaat-generaal gehoord,
de navolgende
Beschikking
1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het non-discriminatiebeginsel als grondbeginsel van het gemeenschapsrecht.
2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen A. Vajnai die wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht (Bünteto Törvénykönyv), dat het gebruik in het openbaar van "symbolen van het totalitarisme" strafbaar stelt.
Het rechtskader
3. Artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht, dat het opschrift "Gebruik van symbolen van het totalitarisme" draagt, luidt:
"(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt,
a) verspreidt,
b) in het openbaar gebruikt, of
c) publiekelijk vertoont,
begaat een overtreding en kan worden gestraft met een geldboete, voorzover niet tevens sprake is van een ernstiger strafbaar feit.
(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen.
(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiële staatssymbolen."
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
4. Volgens de verwijzingsbeschikking wordt Vajnai, vice-voorzitter van de Hongaarse Arbeiderspartij, strafrechtelijk vervolgd wegens het in het openbaar, tijdens een op 21 februari 2003 te Boedapest georganiseerde demonstratie, op zijn kleding dragen van een vijfpuntige rode ster van karton met een doorsnede van vijf centimeter. Een dienstdoende politieagent heeft de betrokkene verzocht dit symbool te verwijderen, waarmee deze heeft ingestemd.
5. Bij vonnis van 11 maart 2004 heeft het Pesti Központi Kerületi Bíróság (centrale arrondissementsrechtbank van Pest) Vajnai schuldig verklaard aan het gebruik van een "symbool van het totalitarisme" in strijd met artikel 269/B, lid 1, sub b, van het Hongaarse wetboek van strafrecht. De rechtbank heeft een proeftijd van één jaar opgelegd en het genoemde symbool verbeurdverklaard.
6. Vajnai heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
7. In zijn verwijzingsbeschikking merkt het Fovárosi Bíróság (gerechtshof te Boedapest) op dat in verscheidene lidstaten, bijvoorbeeld de Italiaanse Republiek, de linkse partijen worden gesymboliseerd door de rode ster of door de hamer en sikkel. Daaruit volgt dat de leden van Italiaanse linkse organisaties de symbolen van de arbeidersbeweging kunnen dragen zonder een verbod te overtreden, terwijl het Hongaarse wetboek van strafrecht het gebruik van deze symbolen verbiedt. Aldus rijst de vraag of een bepaling die in een lidstaat onder bedreiging met strafsancties het gebruik van symbolen van de internationale arbeidersbeweging verbiedt, terwijl het dragen van dezelfde symbolen op het grondgebied van een andere lidstaat niet tot straffen leidt, discriminerend is.
8. Het Fovárosi Bíróság heeft daarom de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
"Is artikel 269/B, lid 1, van het Hongaarse wetboek van strafrecht, waarin wordt bepaald dat hij die een uit een vijfpuntige rode ster bestaand symbool in het openbaar gebruikt of vertoont, zich - voorzover niet tevens sprake is van een ernstiger strafbaar feit - schuldig maakt aan een overtreding, verenigbaar met het non-discriminatiebeginsel, een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht? Stellen artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin wordt bepaald dat de Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de bepalingen van richtlijn 2000/43/EG, die eveneens naar de fundamentele vrijheden verwijst, of de artikelen 10, 11 en 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, iemand die zijn politieke overtuiging door middel van een daarvan blijkgevend symbool wil uitdragen, in staat dat in elke lidstaat te doen?"
De bevoegdheid van het Hof
9. De Hongaarse en de Nederlandse regering alsook de Commissie, die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, twijfelen aan de bevoegdheid van het Hof om de prejudiciële vraag te beantwoorden.
10. Om na te gaan of het Hof bevoegd is, moet het voorwerp van de gestelde vraag worden onderzocht.
11. Met zijn vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen of het non-discriminatiebeginsel, artikel 6 EU, de bepalingen van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180, blz. 22) of de artikelen 10, 11 en 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd op 7 december 2000 te Nice (PB C 364, blz. 1), zich verzetten tegen een bepaling van nationaal recht zoals artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht, dat het gebruik in het openbaar van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde symbool strafbaar stelt.
12. Het is vaste rechtspraak dat wanneer een nationale wettelijke regeling binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt, het Hof, ingeval het om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, alle uitleggingsgegevens moet verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om te kunnen beoordelen of die regeling verenigbaar is met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert (zie arrest van 29 mei 1997, Kremzow, C-299/95, Jurispr. blz. I-2629, punt 15).
13. Het Hof heeft die bevoegdheid echter niet ten aanzien van een wettelijke regeling die niet binnen het kader van het gemeenschapsrecht valt, en wanneer het voorwerp van het geding geen enkele aanknoping heeft met de in de bepalingen van de Verdragen bedoelde situaties (zie arrest Kremzow, reeds aangehaald, punten 15 en 16).
14. Vastgesteld moet worden dat het geval van Vajnai geen enkele aanknoping heeft met de in de bepalingen van de Verdragen bedoelde situaties en dat de in het hoofdgeding toegepaste Hongaarse regeling niet binnen het kader van het gemeenschapsrecht valt.
15. Derhalve moet overeenkomstig artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering worden vastgesteld, dat het Hof kennelijk onbevoegd is om de door het Fovárosi Bíróság gestelde vraag te beantwoorden.
Kosten
16. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) beschikt:
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is kennelijk onbevoegd om de bij beschikking van 24 juni 2004 door het Fovárosi Bíróság (Hongarije) gestelde vraag te beantwoorden.