Home

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 7 juli 2006.

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 7 juli 2006.

1. Procedure - Interventie - Belanghebbenden

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40)

2. Procedure - Interventie - Belanghebbenden

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, tweede alinea)

1. De interventie van een lidstaat krachtens artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan geenszins leiden tot uitsluiting van de interventie van een van zijn territoriale lichamen of van "elke andere persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een [...] rechtsgeding" in de zin van de tweede alinea van deze bepaling.

(cf. punt 20)

2. In artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie is het recht vastgelegd van personen die aannemelijk maken belang te hebben bij de beslissing van een bij het Hof aanhangig rechtsgeding, om in het geding te interveniëren. De uitzonderingen op dit procedurele interventierecht, dat de uitdrukking van het recht van hoor en wederhoor is, moeten noodzakelijkerwijze eng worden uitgelegd. Een land dat geen lidstaat van de Gemeenschap is, zoals de Zwitserse Bondsstaat, kan zich dus niet met succes beroepen op artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat de interventie van elke andere persoon dan lidstaten en gemeenschapsinstellingen uitsluit in gedingen tussen lidstaten, tussen gemeenschapsinstellingen of tussen lidstaten en gemeenschapsinstellingen. Deze uitsluiting in artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van het Statuut eveneens van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, geldt namelijk slechts voor rechtsgedingen tussen lidstaten of gemeenschapsinstellingen.

(cf. punten 21-22)

In zaak T-319/05,

Zwitserse Bondsstaat, vertegenwoordigd door S. Hirsbrunner en U. Soltész, advocaten,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Benyon, M. Huttunen en M. Niejahr als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door C.-D. Quassowski en A. Tiemann als gemachtigden, bijgestaan door T. Masing, advocaat,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG juncto artikel 20 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, van beschikking 2004/12/EG van de Commissie van 5 december 2003 inzake een procedure betreffende de toepassing van artikel 18, lid 2, eerste zin, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer en verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad (Zaak TREN/AMA/11/03 - Duitse maatregelen met betrekking tot de naderingen van de luchthaven van Zürich) (PB 2004, L 4, blz. 13),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, J. D. Cooke en V. Trstenjak, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

Rechtskader

1. Artikel 40, eerste en tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, eveneens van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, luidt:

"De lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap kunnen zich voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding.

Hetzelfde recht heeft elke andere persoon, die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een voor het Hof aanhangig rechtsgeding, met uitzondering van de rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Gemeenschap, of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Gemeenschap anderzijds."

Procesverloop voor het Hof en het Gerecht (zaak C-70/04, thans na verwijzing door het Hof naar het Gerecht, zaak T-319/05)

2. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Hof op 13 februari 2004 en ingeschreven onder nr. C-70/04, heeft de Zwitserse Bondsstaat verzocht om nietigverklaring van beschikking 2004/12/EG van de Commissie van 5 december 2003 inzake een procedure betreffende de toepassing van artikel 18, lid 2, eerste zin, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer en verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad (Zaak TREN/AMA/11/03 - Duitse maatregelen met betrekking tot de naderingen van de luchthaven van Zürich) (PB 2004, L 4, blz. 13; hierna: "bestreden beschikking").

3. Aan de oorsprong van de bestreden beschikking ligt een klacht van de Zwitserse Bondsstaat van 10 juni 2003 tegen de op 15 januari 2003 door de Duitse luchtvaartdienst vastgestelde 213e verordening tot uitvoering van het Duitse luchtverkeersreglement. Deze verordening bevat nieuwe procedures voor de nadering van de luchthaven Zürich voor vliegtuigen die het Duitse grondgebied overvliegen. Met deze maatregelen moet de geluidshinder worden verminderd, waaraan de ten noorden van de grens tussen Duitsland en Zwitserland gelegen gemeenten door het overvliegen worden blootgesteld.

4. Het beroep van de Zwitserse Bondsstaat is ingesteld op basis van artikel 230 EG juncto artikel 20 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (PB. 2002, L 114, blz. 73; hierna: "overeenkomst inzake luchtvervoer"), dat luidt:

"Alle geschilpunten betreffende de geldigheid van besluiten van de instellingen van de Gemeenschap genomen op basis van hun bevoegdheden krachtens deze overeenkomst, vallen onder de uitsluitende bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen."

5. Bij op 27 mei 2004 ter griffie van het Hof ingekomen faxbericht heeft de Landkreis Waldshut verzocht te mogen interveniëren ter ondersteuning van verweersters conclusies in zaak C-70/04, thans na verwijzing door het Hof naar het Gerecht, zaak T-319/05. De Landkreis Waldshut is de nabij de grens met Zwitserland gelegen Duitse regio die vliegtuigen bij nadering van de luchthaven Zürich overvliegen en die de Duitse maatregelen waarop de bestreden beschikking betrekking heeft, tegen geluidshinder willen beschermen.

6. Dit interventieverzoek is aan partijen betekend overeenkomstig artikel 93, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Bij brieven van 18 en 23 juni 2004 hebben de Commissie en de Zwitserse Bondsstaat hun opmerkingen over het interventieverzoek ingediend.

7. Bij beschikking van de president van het Hof van 21 juli 2004 is de Bondsrepubliek Duitsland toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

8. Bij beschikking van 14 juli 2005, Zwitserse Bondsstaat/Commissie (70/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) heeft het Hof deze zaak naar het Gerecht verwezen. In deze beschikking wijst het Hof er in punt 21 op dat, aangenomen dat de Zwitserse Bondsstaat met de lidstaten moet worden gelijkgesteld, thans het Gerecht bevoegd is om in eerste aanleg kennis te nemen van beroepen van de lidstaten tegen een beschikking van de Commissie, daar het hierbij gaat om in artikel 230 EG bedoelde beroepen die niet in de zin van artikel 225 EG aan een rechterlijke kamer zijn toegewezen en ook niet krachtens artikel 51 van het Statuut van het Hof van Justitie, in de versie van besluit 2004/407/EG, Euratom van de Raad van 26 april 2004 tot wijziging van de artikelen 51 en 54 van het Statuut van het Hof van Justitie (PB L 132, blz. 5, rectificatie PB L 194, blz. 3), aan het Hof zijn voorbehouden.

9. Het Hof voegt er in punt 22 aan toe dat indien de Zwitserse Bondsstaat, gelet op met name de bijzondere context van de overeenkomst inzake luchtvervoer, niet als een lidstaat met de daaruit voortvloeiende toepassing van artikel 230, tweede alinea, EG moet worden behandeld, maar als een rechtspersoon in de zin van de vierde alinea van dit artikel, eveneens het Gerecht bevoegd is om in eerste aanleg kennis te nemen van het beroep onder de voorwaarden van deze bepaling van het Verdrag, zodat de zaak krachtens artikel 54, tweede alinea, van het Statuut van het Hof naar het Gerecht moet worden verwezen.

10. In deze omstandigheden heeft het Hof beslist dat het beroep hoe dan ook in eerste aanleg bij het Gerecht aanhangig moest worden gemaakt, hetzij krachtens beschikking 2004/407 hetzij krachtens artikel 54, tweede alinea, van het Statuut van het Hof.

11. Op 30 maart 2006 heeft de president van de Eerste kamer het interventieverzoek van de Landkreis Waldshut krachtens artikel 116, lid 1, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht naar het Gerecht verwezen.

Interventieverzoek van de Landkreis Waldshut en opmerkingen van partijen

12. Ter ondersteuning van zijn interventieverzoek stelt de Landkreis Waldshut dat zijn interventie niet op basis van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof kan worden uitgesloten, aangezien de Zwitserse Bondsstaat geen lidstaat in de zin van deze bepaling is. Uit artikel 20 van de overeenkomst inzake luchtvervoer, krachtens hetwelk het Hof slechts voor bepaalde geschillen bevoegd is, volgt niet dat de Zwitserse Bondsstaat als een lidstaat in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof is te beschouwen. Hetzelfde geldt wanneer een land een volkenrechtelijke overeenkomst met de Gemeenschap heeft gesloten (beschikking Hof van 23 februari 1983, Chris International Foods/Commissie, 91/82 R en 200/82 R, Jurispr. blz. 417; beschikking president Gerecht van 14 augustus 1998, Emesa Sugar/Commissie, T-44/98 R, Jurispr. blz. II-3079, punten 26 e.v.).

13. Voorts vloeit het belang van de Landkreis Waldshut bij de beslissing van het geding voort uit het feit dat hij als publiekrechtelijk territoriaal lichaam tot taak heeft het welzijn van zijn inwoners te bevorderen en zijn gebied te besturen. De Landkreis Waldshut wordt dus geografisch en materieel geraakt, aangezien de geluidshinder waaraan de bestreden beschikking een einde maakt, op zijn grondgebied plaatsvindt en zijn bevolking treft. De Landkreis Waldshut heeft bovendien bijgedragen tot de vaststelling van de litigieuze beperkingen van het luchtverkeer (in de 213e verordening tot uitvoering van het Duitse luchtverkeersreglement) en inlichtingen verstrekt aan de Commissie ten tijde van de administratieve procedure.

14. De Commissie erkent dat de Landkreis Waldshut een belang bij de beslissing van het geding aannemelijk maakt, maar vraagt zich af of zijn interventie niet door artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof wordt uitgesloten. Dienaangaande wijst de Commissie erop dat de Zwitserse Bondsstaat weliswaar geen lidstaat in de zin van deze bepaling is, maar in aanmerking moet worden genomen dat deze staat voor de toepassing van de in de bijlage bij de overeenkomst inzake luchtvervoer genoemde verordeningen en richtlijnen met de lidstaten van de Gemeenschap gelijk is gesteld.

15. Enerzijds wordt het Statuut van het Hof niet genoemd in de bijlage bij deze overeenkomst, zodat de gelijkstelling van de Zwitserse bondsstaat met een lidstaat zich niet tot de toepassing van dit Statuut uitstrekt, en anderzijds vormt de uitsluiting krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof een in beginsel eng uit te leggen uitzondering op het tevens in deze bepaling neergelegde interventierecht; deze uitsluiting is, aldus de Commissie, in casu evenwel van overeenkomstige toepassing. Geschillen tussen lidstaten of gemeenschapsinstellingen onderscheiden zich namelijk van andere geschillen, doordat de partijen over het algemeen geen particuliere belangen, maar het algemeen belang van de aan hun gezag onderworpen bevolking of hun "institutionele belangen" nastreven. Het zou dus incoherent zijn particuliere belangen via de interventie van andere partijen in deze geschillen te laten binnendringen. De in artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof bepaalde uitsluiting wil een dergelijke incoherentie juist verhinderen. De Landkreis Waldshut kan niet anders worden behandeld dan bijvoorbeeld een particuliere onderneming, waarvan de interventie in dergelijke gevallen uitgesloten is, daar artikel 40 van het Statuut van het Hof alleen een onderscheid maakt tussen lidstaten en gemeenschapsinstellingen enerzijds en "elke andere persoon" anderzijds.

16. Aangezien het Hof zich over deze vraag evenwel nog niet heeft uitgesproken en deze vraag ambtshalve moet worden onderzocht, ziet de Commissie af van de indiening van conclusies hieromtrent en legt zij zich neer bij de beslissing van het Gerecht.

17. De Zwitserse Bondsstaat concludeert tot afwijzing van het interventieverzoek van de Landkreis Waldshut en acht deze interventie uitgesloten krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof en het gelijkheidsbeginsel. Deze interventie zou namelijk onmogelijk zijn wanneer het onderhavige beroep door een lidstaat was ingesteld, aangezien artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof alleen lidstaten en gemeenschapsinstellingen toestaat te interveniëren in gedingen tussen lidstaten enerzijds en gemeenschapsinstellingen anderzijds, terwijl anderen deze mogelijkheid niet hebben. In een geding over de overeenkomst inzake luchtvervoer moet overeenkomstig het gelijkheidsbeginsel ook de Zwitserse Bondsstaat zich op deze bepaling kunnen beroepen.

18. Voorts, aldus de Zwitserse Bondsstaat, moet de interventie van de Landkreis Waldshut worden uitgesloten wegens de interventie van de Bondsrepubliek Duitsland. Hier zou het door het Hof geformuleerde beginsel (arrest Hof van 10 juli 1986, DEFI/Commissie, 282/85, Jurispr. blz. 2469) moeten worden toegepast, volgens hetwelk een lichaam niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden, wanneer een hoger lichaam dit rechtsmiddel reeds aanwendt en wanneer de belangen die het betrokken lichaam vertegenwoordigt, samenvallen met de belangen van het hogere lichaam of erin opgaan.

Beoordeling door het Gerecht

19. In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat het interventieverzoek is ingediend overeenkomstig de vormvoorschriften en binnen de in artikel 93, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof gestelde termijn.

20. In de tweede plaats dient te worden vastgesteld dat de Landkreis Waldshut zijn belang bij de beslissing van het geding aannemelijk maakt. Dit belang is gebaseerd op het feit dat de Landkreis aan de oorsprong ligt van de Duitse maatregelen waarop de bestreden beschikking betrekking heeft, en dat vliegtuigen die de luchthaven van Zürich naderen of verlaten, zijn grondgebied en zijn bevolking overvliegen. Bovendien valt, anders dan de Zwitserse Bondsstaat stelt, het belang van de Landkreis Waldshut bij interventie niet samen met het belang van de Bondsrepubliek Duitsland bij interventie. De Bondsrepubliek Duitsland intervenieert namelijk in de onderhavige zaak krachtens artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, volgens hetwelk "[d]e lidstaten en de instellingen van de Gemeenschappen [zich] kunnen [...] voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding", en zij hoeft geen belang bij de beslissing van het geding aan te tonen. De interventie van de Bondsrepubliek Duitsland krachtens artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof kan dus geenszins leiden tot uitsluiting van de interventie van de Landkreis Waldshut of van "elke andere persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een [...] rechtsgeding" in de zin van de tweede alinea van deze bepaling.

21. In de derde plaats kan het feit dat de Zwitserse Bondsstaat voor de toepassing van de in de bijlage bij de overeenkomst inzake luchtvervoer genoemde verordeningen en richtlijnen kan worden gelijkgesteld met een "lidstaat" van de Gemeenschap, niet tot gevolg hebben dat particulieren de hen door het Statuut van het Hof verleende procedurele rechten niet zouden kunnen uitoefenen. In artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof is het recht vastgelegd van personen die aannemelijk maken belang te hebben bij de beslissing van een bij het Hof aanhangig rechtsgeding, om in het geding te interveniëren. De uitzonderingen op dit procedurele interventierecht, dat de uitdrukking van het recht van hoor en wederhoor is, moeten noodzakelijkerwijze eng worden uitgelegd. De Zwitserse Bondsstaat, die geen lidstaat van de Gemeenschap is, kan zich dus niet met succes beroepen op artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat de interventie van elke andere persoon dan lidstaten en gemeenschapsinstellingen uitsluit in gedingen tussen lidstaten, tussen gemeenschapsinstellingen of tussen lidstaten en gemeenschapsinstellingen. Deze uitsluiting in artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van het Statuut eveneens van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, geldt namelijk slechts voor rechtsgedingen tussen lidstaten of gemeenschapsinstellingen.

22. Om dezelfde reden kan de Zwitserse Bondsstaat geen toepassing van deze uitsluiting eisen op grond dat hij het algemeen belang van de aan zijn gezag onderworpen bevolking of zijn institutionele belangen vertegenwoordigt en dat het onderhavige geding tussen hem en de Commissie derhalve met een geding tussen een lidstaat en een gemeenschapsinstelling moet worden gelijkgesteld, waarin de instanties die een soortgelijk belang nastreven, namelijk de andere lidstaten en de gemeenschapsinstellingen, kunnen interveniëren. Deze gelijksoortigheid van belangen kan gelet op voormeld beginsel van enge uitlegging namelijk niet volstaan om het procedurele recht te passeren waarover de Landkreis Waldshut krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof beschikt, wanneer hij een belang bij de beslissing van het rechtsgeding aannemelijk maakt. Een staat die geen lid van de Gemeenschap is, kan niet op de bij het Statuut van het Hof aan de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen verleende voorrechten aanspraak maken om een procedureel recht te beperken dat dit Statuut uitdrukkelijk verleent aan "elke andere persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een [...] rechtsgeding".

23. Uit het voorgaande volgt dat de Landkreis Waldshut zijn belang bij de beslissing van het geding aannemelijk heeft gemaakt, zodat hij overeenkomstig artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53 van het Statuut eveneens van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, dient te worden toegelaten tot interventie. De rechten van de Landkreis Waldshut zijn die bepaald in artikel 116, leden 2 en 4, van het Reglement voor de procesvoering.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)

beschikt:

1) De Landkreis Waldshut wordt toegelaten tot interventie in zaak T-319/05 ter ondersteuning van verweersters conclusies.

2) De griffier zal een kopie van alle processtukken betekenen aan de Landkreis Waldshut.

3) De Landkreis Waldshut zal een termijn worden gesteld voor de schriftelijke indiening van de middelen en argumenten ter ondersteuning van zijn conclusie.

4) De beslissing over de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 7 juli 2006.