Home

Hof van Justitie EU 27-04-2006 ECLI:EU:C:2006:261

Hof van Justitie EU 27-04-2006 ECLI:EU:C:2006:261

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
27 april 2006

Conclusie van advocaat-generaal

A. Tizzano

van 27 april 2006(*)

De onderhavige zaak betreft drie krachtens artikel 234 EG door het Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (Spanje) aan het Hof gestelde prejudiciële vragen over de uitlegging van richtlijn 80/987/EEG(*) van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (hierna: „richtlijn 80/987” of gewoon „richtlijn”), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG(*) (hierna: „richtlijn 2002/74”).

Kort samengevat werpt deze zaak nogmaals de vraag op van de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van een nationale regeling krachtens welke bij insolventie van de werkgever een waarborgfonds de aan de werknemers verschuldigde bedragen (in casu ontslagvergoedingen) slechts betaalt wanneer deze bij rechterlijke of administratieve beslissing zijn vastgesteld, onder uitsluiting dus van die welke voortvloeien uit een schikking.

Rechtskader

Toepasselijk gemeenschapsrecht

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 80/987 luidt: „Deze richtlijn is van toepassing op uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voortvloeiende aanspraken van werknemers tegenover werkgevers die in staat van insolventie in de zin van artikel 2, lid 1, verkeren.”

Artikel 2, lid 2, van de richtlijn preciseert dat deze laatste „geen afbreuk [doet] aan het nationale recht met betrekking tot de definitie van de termen ‚werknemer’, ‚werkgever’, ‚bezoldiging’, ‚verkregen recht’ of ‚recht in wording’”.

Ten slotte bepaalt artikel. 3, lid 1:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen en die betrekking hebben op het loon over de vóór een bepaalde datum vallende periode.”

In het kader van de onderhavige zaak dient ook te worden gewezen op richtlijn 2002/74 waardoor richtlijn 80/987, voor zover hier van belang, gewijzigd is; artikel 3, lid 1 luidt thans:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding, indien de nationale wetgeving hierin voorziet.”

Volgens artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de op 8 oktober 2002 in werking getreden richtlijn 2002/74 doen de lidstaten uiterlijk op 8 oktober 2005„de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om [...] aan deze richtlijn te voldoen”. In dit verband bepaalt de tweede alinea van deze bepaling:

„[De lidstaten] passen de in de eerste alinea bedoelde bepalingen toe op iedere staat van insolventie van een werkgever die na de datum van inwerkingtreding van die bepalingen intreedt.”

Nationaal recht

Artikel 26 van het Estatuto de los Trabajadores (hierna: „werknemersstatuut”), in de versie van Real Decreto Legislativo 1/1995 van 24 maart 1995(*), bepaalt:

Het loon omvat alle economische voordelen die de werknemers in geld of in natura ontvangen als tegenprestatie voor de door hen uit hoofde van hun dienstverband voor rekening van een ander verrichte werkzaamheden, wanneer deze voordelen de bezoldiging vormen voor verricht werk, ongeacht de vorm van de beloning, of voor de vakantieperioden die met werk worden gelijkgesteld [...]

Worden niet als loon aangemerkt de bedragen die de werknemer ontvangt als vergoeding van de kosten die hij bij de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheden heeft gemaakt, de uitkeringen en vergoedingen van de sociale zekerheid en de vergoedingen voor overplaatsing, schorsing of ontslag.”

Voorts bepaalt artikel 33 van het werknemersstatuut in de versie van wet 60/1997 van 19 december 1997(*):

Het Fondo de Garantía Salarial [loonwaarborgfonds; hierna:‚Fogasa’] is een zelfstandig, onder het Ministerio de Trabajo y Seguridad Social [Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken] vallend orgaan met rechtspersoonlijkheid [...], dat aan werknemers de lonen uitkeert die hun niet zijn uitbetaald wegens insolvabiliteit, surseance van betaling of faillissement van de ondernemers.

[...]

Het Fondo de Garantía Salarial keert in de in het vorige lid genoemde gevallen de vergoedingen uit die bij een vonnis of administratieve beslissing wegens ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomsten aan werknemers worden toegekend overeenkomstig de artikelen 50, 51 en 52, sub c, van deze wet, tot een maximum van een jaarsalaris, met dien verstande dat het dagloon dat als berekeningsgrondslag dient, niet meer dan het dubbele wettelijk minimumdagloon kan bedragen.”

Ten slotte bepaalt lid 8 van dit artikel dat Fogasa bij ontslagen om economische redenen in ondernemingen met minder dan 25 werknemers 40 % van de vergoeding uitsluitend uit eigen middelen en zonder dat de werkgever insolvent moet zijn, ten laste neemt.

Feiten en procesverloop

Op 4 november 2002 werd A. Cordero Alonso ontslagen door de onderneming Trasportes San-Gom S.L., waar hij in dienst was, om redenen die verband hielden met de economische situatie van de onderneming.

Nadat Cordero Alonso tegen dit ontslag was opgekomen, ondertekenden hij en Trasportes San-Gom een vervolgens door de geadieerde rechter goedgekeurde schikking, die de beëindiging van de arbeidsverhouding om de door de werkgever aangevoerde redenen bevestigde en voorzag in een aan de werknemer te betalen vergoeding van 5 540,06 EUR.

Daar Trasportes San-Gom op 24 april 2003 insolvent werd verklaard, verzocht Cordero Alonso Fogasa hem deze vergoeding te betalen. Het fonds verklaarde zich bereid overeenkomstig artikel 33, lid 8, van het werknemersstatuut 40 % van de ontslagvergoeding te betalen, maar weigerde de resterende 60 % te betalen, op grond dat hij daarop geen aanspraak kon maken omdat de vergoeding bij minnelijke schikking en niet bij rechterlijke of administratieve beslissing was vastgesteld.

Bij vonnis van 9 juli 2004 heeft de Juzgado de lo Social de Palenda het beroep van de werknemer tegen de beslissing van Fogasa afgewezen. Daartegen heeft Cordero Alonso hoger beroep ingesteld bij het Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León, dat — wegens twijfel aan de uitlegging van de richtlijnen 80/987 en 2002/74 alsook aan de draagwijdte van het algemene gelijkheidsbeginsel en het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht — bij beschikking van 28 januari 2005 de behandeling van de bij hem aanhangige zaak heeft geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen heeft gesteld:

  1. Houden de verplichting voor de lidstaten om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen om de nakoming van de uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of uit handelingen van de instellingen voortvloeiende verplichtingen te verzekeren (artikel 10 EG), en het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht boven het nationale recht, als zodanig en zonder dat uitdrukkelijke bepalingen van nationaal recht noodzakelijk zijn, in dat de nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid hebben om alle met het gemeenschapsrecht strijdige bepalingen van nationaal recht buiten toepassing te laten, ongeacht de plaats van die bepalingen in de hiërarchie der normen (besluiten, wetten of zelfs de grondwet)?

    1. Wanneer de Spaanse administratieve en rechterlijke instanties uitspraak moeten doen over het recht van een werknemer wiens werkgever insolvent is verklaard, om van [Fogasa] de vergoedingen te ontvangen die hem verschuldigd zijn wegens beëindiging van een arbeidsovereenkomst en die door de nationale wetgeving in geval van insolventie worden gewaarborgd, passen zij dan gemeenschapsrecht toe, hoewel in de artikelen 1 en 3 van richtlijn 80/987 de vergoedingen wegens beëindiging van een arbeidsovereenkomst niet uitdrukkelijk zijn voorzien?

    2. Zo ja, zijn de Spaanse administratieve en rechterlijke instanties dan bij de toepassing van richtlijn 80/987 en de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van die richtlijn gebonden aan het uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende beginsel van gelijkheid voor de wet en non-discriminatie, waarvan de strekking door de uitlegging van het Hof [...] is bepaald, hoewel die uitlegging niet overeenstemt met de uitlegging van het door de Spaanse grondwet erkende overeenkomstige fundamentele recht, die door de rechtspraak van het Spaanse Tribunal Constitucional daaraan is gegeven?

    3. Zo ja, legt het uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende fundamentele recht van gelijkheid voor de wet een verplichting op tot gelijke behandeling van de gevallen waarin het recht van de werknemer op de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij een rechterlijke beslissing is vastgesteld, en die gevallen waarin dit recht voortvloeit uit een overeenkomst tussen werknemer en werkgever, die voor een rechter en met diens goedkeuring is gesloten?

    1. Wanneer een lidstaat in zijn nationale recht reeds vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2002/74 de werknemers in geval van insolventie van de werkgever het recht op bescherming door het waarborgfonds toekende met betrekking tot een vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst, kan dan worden aangenomen dat de lidstaat vanaf de inwerkingtreding van die richtlijn op 8 oktober 2002 het gemeenschapsrecht toepast hoewel de termijn voor de omzetting daarvan in nationaal recht niet is verstreken, wanneer hij beslist over de betaling door het waarborgfonds van die vergoedingen wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst in gevallen waarin de werkgever na 8 oktober 2002 insolvent is verklaard?

    2. Zo ja, zijn de Spaanse administratieve en rechterlijke instanties dan ingevolge richtlijn [2002/74] en de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van die richtlijn gebonden aan het uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende beginsel van gelijkheid en non-discriminatie, waarvan de strekking door de uitlegging van het Hof [...] is bepaald, hoewel die uitlegging niet overeenstemt met de uitlegging van het door de Spaanse grondwet erkende overeenkomstige fundamentele recht, die door de rechtspraak van het Spaanse Tribunal Constitucional daaraan is gegeven?

    3. Zo ja, legt het uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende fundamentele recht van gelijkheid voor de wet een verplichting op tot gelijke behandeling van de gevallen waarin het recht van de werknemer op de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij een rechterlijke beslissing is vastgesteld, en die gevallen waarin dit recht voortvloeit uit een overeenkomst tussen werknemer en werkgever, die voor een rechter en met diens goedkeuring is gesloten?”

In deze procedure hebben Fogasa, de Spaanse regering en de Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend.

Juridische analyse

De toepasselijkheid van richtlijn 80/987

Ik begin met de vragen 2, sub a en 3, sub a, waarmee de Spaanse rechter in wezen wenst te vernemen of de betrokken nationale regeling binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht en in het bijzonder van richtlijn 80/987 valt.

Zoals gezegd, wordt namelijk in het bij de nationale rechter aanhangige geding in de eerste plaats de vraag opgeworpen of de behandeling krachtens artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut van het bij schikking vastgestelde vergoedingen het gelijkheidsbeginsel schendt.(*)

Zoals bekend, kunnen volgens vaste rechtspraak van het Hof, en zoals de verwijzende rechter in herinnering brengt, evenwel slechts de nationale bepalingen die „binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht [vallen]”, aan de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, zoals meer bepaald het gelijkheidsbeginsel, worden getoetst, aangezien deze beginselen de lidstaten alleen „bij de uitvoering van gemeenschapsregelingen” binden.(*)

Derhalve moeten de vragen 2, sub a en 3, sub a, eerst worden besproken, aangezien op de eerste plaats juist moet worden uitgemaakt of met voormeld artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut in feite gemeenschapsbepalingen worden omgezet, zodat het binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt. Alleen wanneer de vraag bevestigend wordt beantwoord, kan vervolgens de verenigbaarheid van deze bepaling met het gelijkheidsbeginsel worden getoetst.

In de verwijzingsbeschikking wordt evenwel betwijfeld of richtlijn 80/987, zowel in haar oorspronkelijke versie als na wijziging, toepasselijk is op de feiten van het hoofdgeding. De verwijzende rechter vraagt zich enerzijds af of de hier aan de orde zijnde vergoeding bij de beëindiging van de arbeidsverhouding kan worden beschouwd als „loon” in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn (in haar oorspronkelijke versie) en bijgevolg binnen de waarborgplicht in de zin van deze bepaling valt. Anderzijds vraagt hij of alternatief artikel 3, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74, kan worden toegepast, dat daarentegen uitdrukkelijk verwijst naar de „vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding”.

Daarbij wijst de verwijzende rechter er in het bijzonder op, dat in het Spaanse recht ten tijde van de relevante gebeurtenissen, ook al was de termijn voor omzetting van de richtlijn toentertijd nog niet afgelopen, artikel 33 van het werknemersstatuut reeds bepaalde dat Fogasa de vergoedingen dekte. Dus zou kunnen worden aangenomen dat dit artikel 33 ten tijde van de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn (die dateert van vóór verzoekers ontslag en verweersters insolventverklaring), reeds het nieuwe artikel 3 van richtlijn 2002/74 omzette.

Daarop geven partijen verschillende antwoorden.

Volgens Fogasa en de Spaanse regering vallen de betrokken vergoedingen namelijk om twee redenen buiten de werkingssfeer van de richtlijn. In de eerste plaats kunnen de bij richtlijn 2002/74 aangebrachte wijzigingen hier geen toepassing vinden, aangezien de termijn voor omzetting van deze richtlijn ten tijde van de relevante feiten nog niet was afgelopen. In de tweede plaats kan bij de hier in het geding zijnde vergoedingen ook niet worden gesproken van „loon” in de zin van de oorspronkelijke versie van richtlijn 80/987, aangezien het toepasselijke nationale recht (hier artikel 26, lid 2, van het werknemersstatuut(*)), waarnaar artikel 2 van de richtlijn voor de definitie van dit begrip verwijst, uitdrukkelijk bepaalt dat ontslagvergoedingen geen loon vormen.

De Commissie daarentegen stelt in wezen dat, ook al dient de rechtsorde van de lidstaten het begrip „loon” te definiëren, de nationale rechter steeds verplicht is het eigen recht uit te leggen in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, met inbegrip van de richtlijnen, zoals richtlijn 2002/74, die ten tijde van de relevante gebeurtenissen reeds in werking zijn getreden, maar waarvan de omzettingstermijn nog niet is afgelopen.(*) In casu betekent dit dat de verwijzende rechter de voorkeur moet geven aan een uitlegging van de litigieuze bepalingen van het werknemersstatuut, die in overeenstemming is met de letter en de geest van de bij richtlijn 2002/74 aangebrachte wijzigingen, en de ontslagvergoeding als een krachtens het gemeenschapsrecht gegarandeerd bedrag moet behandelen.

Ik wijs er om te beginnen op, dat richtlijn 2002/74 twee bepalingen bevat die voor de onderhavige zaak van bijzondere betekenis kunnen zijn.

Allereerst preciseert de gewijzigde versie — anders dan de oorspronkelijke versie, die het aan de lidstaten overliet de bedragen vast te stellen die door het waarborgfonds moesten worden gedekt — uitdrukkelijk dat de waarborgfondsen de betaling van „de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding” moeten garanderen, „indien de nationale wetgeving hierin voorziet” (nieuw artikel 3).

Wat vervolgens de termijn voor de toepassing van deze wijzigingen betreft, wijs ik erop dat richtlijn 2002/74 volgens haar artikel 3 in werking trad op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, dit wil zeggen op 8 oktober 2002, terwijl de termijn voor de omzetting ervan in de nationale rechtsorde in artikel 2, lid 1, op 8 oktober 2005 is vastgesteld. Dit artikel 2, lid 1, tweede alinea, bepaalde evenwel dat de lidstaten „de [...] bepalingen [die noodzakelijk zijn om de richtlijn om te zetten] [toepassen] op iedere staat van insolventie van een werkgever die na de datum van inwerkingtreding van die bepalingen intreedt”.

Indien de richtlijn vroeger dan vereist wordt omgezet, moeten de desbetreffende nationale bepalingen worden toegepast op alle gevallen van insolventie die na de inwerkingtreding van deze bepalingen intreden, dus ook op die welke vóór 8 oktober 2005 worden vastgesteld. Er hoeft nauwelijks aan te worden herinnerd dat deze maatregelen dan, als maatregelen tot omzetting van gemeenschapsbepalingen, binnen de werkingssfeer ervan vallen.

Dat lijkt mij hier juist het geval. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt namelijk duidelijk dat:

  1. de werkgever, de vennootschap Trasportes San-Gom, op 24 april 2003, dat wil zeggen na de inwerkingtreding van richtlijn 2002/74 op 8 oktober 2002, insolvent is verklaard;

  2. op het tijdstip van de insolventverklaring artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut reeds van kracht was krachtens hetwelk Fogasa de ontslagvergoedingen dekte, hetgeen dus volledig in overeenstemming was met de bij richtlijn 2002/74 aangebrachte wijzigingen. Anders gezegd, kan — zoals de verwijzende rechter zelf opmerkt — ervan worden uitgegaan dat het nieuwe artikel 3 van de richtlijn ten tijde van de relevante feiten reeds in het bestaande nationale recht was omgezet, ook al was er geen bijzondere omzettingsbepaling.(*) Zoals bekend, erkent de communautaire rechtspraak uitdrukkelijk dat voor de omzetting van een richtlijn niet steeds een bijzondere formele omzettingshandeling is vereist, in het bijzonder niet wanneer het nationale recht reeds in overeenstemming is met de gemeenschapsbepalingen.(*)

Indien deze gedachtegang wordt gevolgd, kan worden vastgesteld dat de toepassing van een nationale regeling zoals artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut op de hier aan de orde zijnde feiten binnen de werkingssfeer van richtlijn 80/987, in de gewijzigde versie van richtlijn 2002/74, zou kunnen vallen.

Maar ook wanneer het Hof van oordeel zou zijn dat op de onderhavige zaak nog niet de gewijzigde versie van richtlijn, maar de vorige versie van toepassing is, betekent dit niet dat de betrokken vergoedingen noodzakelijkerwijs buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen, omdat zij niet als „loon” in de zin van artikel 3, lid 1, zouden kunnen worden beschouwd.

Ik herinner er namelijk aan dat het Hof in het arrest Olaso Valero in de gelegenheid was vast te stellen dat, ook wanneer „het aan het nationale recht [is] om de term ‚bezoldiging’ te definiëren, alsmede de inhoud ervan te bepalen”, de omstandigheid „[d]at richtlijn 80/987 de betaling van de bezoldiging aan referentieperioden koppelt [...] niet [uitsluit] dat zij op schadeloosstellingen wegens onrechtmatig ontslag wordt toegepast”, wat des te meer geldt daar „[d]eze vaststelling [steun] vindt” in de wijzigingen neergelegd in richtlijn 2002/74, die toentertijd nog niet in werking was getreden.(*) Anders gezegd, konden onder hel begrip „loon” nog vóór de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn niet alleen loonvorderingen overeenkomend met de vergoeding voor arbeidsprestaties tijdens een bepaalde periode, maar ook andere vorderingen zoals vergoedingen wegens beëindiging van de arbeidsverhouding vallen.

Een soortgelijke uitlegging is mijns inziens zeker gerechtvaardigd in een geval waarin richtlijn 2002/74 ten tijde van de relevante gebeurtenissen reeds van kracht was. Dat strookt niet alleen, zoals de Commissie terecht beklemtoont (zie punt 24 hierboven), met voormelde plicht tot uitlegging conform het gemeenschapsrecht(*), maar ook, op een algemener niveau, met het met de gemeenschapsregeling nagestreefde doel van bescherming van de werknemer.

De schending van het gelijkheidsbeginsel

Met de vragen 2, sub c en 3, sub c, wenst het Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León in wezen te vernemen of ingeval de betrokken regeling binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt, het algemene gelijkheidsbeginsel uitsluit dat de waarborg door Fogasa beperkt is tot vergoedingen die bij rechterlijke of administratieve beslissing zijn vastgesteld, zodat bij schikking overeengekomen vergoedingen buiten deze bescherming vallen.

Meteen wijs ik erop dat het antwoord op deze vragen gemakkelijk uit de communautaire rechtspraak is afte leiden. In voormelde zaken Rodríguez Caballero, Olaso Valero en Guerrero Pečino was het Hof namelijk reeds in de gelegenheid zich uit te spreken over de regeling die in Spanje wordt toegepast op in het kader van een schikkingsprocedure erkende vorderingen die voortvloeien uit een arbeidsverhouding. De gemeenschapsrechter heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hier het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, daar volgens de nationale regeling werknemers die „zich in dezelfde situatie bevinden”(*) ongelijk worden behandeld en bovendien „geen enkel overtuigend argument is aangevoerd ter rechtvaardiging van de ongelijke behandeling van aanspraken op schadeloosstelling [...] die bij vonnis of administratieve beslissing zijn erkend, en aanspraken [...] die in een schikkingsprocedure zijn erkend”.(*)

Ook in de onderhavige zaak worden werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden verschillend behandeld als zij om economische redenen worden ontslagen en derhalve aanspraak op betaling van een vergoeding hebben. Ook hebben de verwijzende rechter of de partijen nergens een nieuw argument aangevoerd dat het Hof in voormelde zaken nog niet heeft kunnen beoordelen. De Spaanse regering en Fogasa hebben op dit punt zelfs geen opmerkingen ingediend.

Om die redenen verzet het algemene gelijkheidsbeginsel zich mijns inziens tegen een nationale regeling als de onderhavige, krachtens welke ontslagvergoedingen door het nationale waarborgfonds op grond van subsidiaire aansprakelijkheid alleen worden betaald wanneer zij bij rechterlijke of administratieve beslissing zijn vastgesteld, zodat ontslagvergoedingen die bij schikking zijn overeengekomen, van het waarborgmechanisme worden uitgesloten.

De gevolgen van de uitlegging van het Hof

Ten slotte moeten de vragen 1, 2, sub b en 3, sub b, worden beantwoord, waarmee de verwijzende rechter van het Hof wenst te vernemen welke rechtsgevolgen hij moet trekken uit een eventuele beslissing van de gemeenschapsrechter, waarbij een regeling als die welke hier in het geding is, onverenigbaar met het gemeenschapsrecht wordt verklaard, en in het bijzonder of hij als gevolg van een dergelijke beslissing deze regeling het kader van het hoofdgeding buiten toepassing moet laten.

Bij de formulering van deze vraag wijst de verwijzende rechter er in het bijzonder op dat de Spaanse rechtsorde hem niet toestaat een bepaling met de rang van een wet, zoals het werknemersstatuut, buiten toepassing te laten en dat de uitlegging van het gelijkheidsbeginsel door het Hof in de arresten Rodríguez Caballero en Olaso Valero niet verenigbaar is met de uitlegging van het grondwettelijk beginsel van de „gelijkheid voor de wet” in de zin van artikel 14 van de Spaanse grondwet, zoals toegepast door verschillende nationale hoven, waaronder het Spaanse Grondwettelijk Hof.(*)

Ook op dit punt heeft het Hof reeds een volledig duidelijk standpunt kunnen bepalen. Volgens vaste rechtspraak is de nationale rechter namelijk „verplicht [...] het gemeenschapsrecht integraal toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, daarbij buiten toepassing latend elke eventueel strijdige bepaling van de nationale wet [...], zonder dat hij de voorafgaande opheffing hiervan via de wetgeving of enige andere constitutionele procedure heeft te vragen of af te wachten”(*).

Overigens heeft het Hof juist met betrekking tot deze materie onlangs in het arrest Rodríguez Caballero bevestigd dat „de nationale rechter elke nationale discriminerende bepaling [die in strijd is met het gelijkheidsbeginsel] buiten beschouwing [dient] te laten, [...] en (...) op de leden van de door die discriminatie benadeelde groep dezelfde regeling [dient] toe te passen als op de andere werknemers”.(*)

Derhalve meen ik tot de conclusie te kunnen komen dat de nationale rechter gehouden is een nationale regeling als die in het hoofdgeding buiten toepassing te laten, die, in strijd met het gelijkheidsbeginsel, bij schikking overeengekomen ontslagvergoedingen uitsluit van de betalingswaarborg waarin deze regeling voorziet.

Conclusie

Derhalve geef ik het Hof in overweging de vragen van het Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León te beantwoorden als volgt:

  1. De toepassing van een nationale bepaling zoals artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut op omstandigheden als die van het hoofdgeding valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980, in de versie van richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002.

  2. Het algemene gelijkheidsbeginsel verzet zich tegen een nationale regeling als de onderhavige, krachtens welke vergoedingen door het nationale waarborgfonds op grond van subsidiaire aansprakelijkheid alleen worden betaald wanneer zij bij rechterlijke of administratieve beslissing zijn vastgesteld, zodat ontslagvergoedingen die bij schikking zijn overeengekomen, van het waarborgmechanisme worden uitgesloten.

  3. De nationale rechter is gehouden een nationale regeling als die in het hoofdgeding buiten toepassing te laten, die, in strijd met het gelijkheidsbeginsel, bij schikking overeengekomen ontslagvergoedingen uitsluit van de betalingswaarborg waarin deze regeling voorziet.”