Home

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 10 februari 2009.

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 10 februari 2009.

Inhoud

I - Inleiding

II - Gemeenschapsrechtelijk kader

A - Primair recht

1. Douane-unie

2. De eigen middelen van de Gemeenschappen

3. Specifieke afwijkingen in het Verdrag van Rome

4. Vóór hun toetreding door de lidstaten gesloten overeenkomsten

B - Afgeleid recht

1. Communautair douanewetboek

2. Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad

3. Verordeningen nrs. 1552/89 en 1150/2000

4. Verordening (EG) nr. 150/2003

III - Standpunt van de Commissie, precontentieuze fase en procedures voor het Hof

IV - Onderzoek van de niet-ontvankelijkheidsexcepties

A - Zaak C-372/05 (Commissie/Duitsland)

1. Artikel 226 EG, niet geschikt als rechtsgrondslag

2. De wezenlijke belangen van de staatsveiligheid en het ontbreken van bewijs voor de niet-nakoming

3. Recht van de Bondsrepubliek Duitsland om geen informatie te verstrekken

B - Zaak C-387/05 (Commissie/Italië)

C - Zaak C-409/05 (Commissie/Griekenland)

V - Onderzoek van de niet-nakoming

A - De eigen middelen van de Gemeenschappen

B - De douanerechten

C - De objectieve elementen van de niet-nakoming

VI - Overige argumenten van de lidstaten

A - Artikel 296 EG en de nationale veiligheid

1. Werkingssfeer

2. Vereisten van artikel 296 EG en toetsing door het Hof

3. Bewijslast

4. Een onterecht beroep

a) Het economisch argument

b) Geheimhouding en douaneprocedure

c) Slotsom

5. Een bepaling die zich nog steeds doet gelden

B - Artikel 307 EG

C - Vertrouwensbeginsel

VII - Proceskosten

VIII - Conclusie

I - Inleiding

1. In deze niet-nakomingsprocedures verzoekt de Commissie het Hof vast te stellen dat de Republiek Finland (C-284/05), het Koninkrijk Zweden (C-294/05), de Bondsrepubliek Duitsland (C-372/05), de Italiaanse Republiek (C-387/05 en C-239/06), de Helleense Republiek (C-409/05) en het Koninkrijk Denemarken (C-461/05), door de bedragen aan hoofdsom en rente van de douanerechten op de invoer van militair materieel en "dual-use-goederen" niet als eigen middelen van de Gemeenschap over te maken, de verplichtingen niet zijn nagekomen die krachtens artikel 26 EG, artikel 20 van het communautair douanewetboek(2) en de artikelen 2, 9, 10 en 11 van verordening nr. 1552/89(3) respectievelijk verordening nr. 1150/2000(4) op hen rusten.(5)

2. In een Gemeenschap van burgers en beginselen, zonder monetaire belemmeringen, zonder binnengrenzen en zonder hinderpalen voor wederzijdse erkenning is het vreemd te horen van stemmen die klagen dat de douaneprocedure bij de invoer van militair materieel de grondvesten van de binnenlandse veiligheid van een lidstaat aantast, en van weigering van de relevante informatie onder het mom van staatsgeheim, met het risico dat de toekomst van de Europese Unie op losse schroeven wordt gezet.

3. Wanneer twijfel wordt gezaaid wat het functioneren van de douane-unie betreft, dient niet alleen te worden onderzocht of de geheimhouding van bepaalde transacties is gewaarborgd of dat wellicht asymmetrieën in het eigenmiddelenstelsel voor de financiering van de Gemeenschappen mogelijk zijn, maar bovendien of inbreuk wordt gemaakt op het primaat en de autonomie van de Europese rechtsorde, en wordt het Hof voor de complexe taak gesteld de contouren af te bakenen van artikel 296 EG, dat een niet altijd welbegrepen notie van staatssoevereiniteit weerspiegelt.

4. Het ideaal van een wereld in harmonie(6) waarin geen wapens nodig zijn, is door de jaren heen vervlogen, om utilitaristische redenen(7), door economische belangen of door andere uiteenlopende oorzaken.

5. Ik wil mij hier niet als moreel geweten opwerpen, maar ik zou graag zien dat het Hof aan de hand van deze conclusie(8) zou willen ingaan op de zin van de beperkingen op de transparantie in het Europa van de integratie, van de samenwerking en van de vrede, dat, zoals een auteur al midden achttiende eeuw betoogde, de tirannie van het wantrouwen verfoeit.(9)

II - Gemeenschapsrechtelijk kader

A - Primair recht

1. Douane-unie

6. Het vrije verkeer van goederen wordt krachtig bevorderd door de douane-unie die, volgens artikel 23 EG "het gehele goederenverkeer" omvat en "zowel het verbod [meebrengt] van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de lidstaten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen". De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden krachtens artikel 26 EG door de Raad vastgesteld "met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie".

2. De eigen middelen van de Gemeenschappen

7. Artikel 269 EG schrijft voor dat de begroting, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen wordt gefinancierd, en draagt in de tweede alinea de Raad op met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de bepalingen vast te stellen inzake het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschap, "waarvan hij de aanneming door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt".

3. Specifieke afwijkingen in het Verdrag van Rome

8. Artikel 296 EG bepaalt:

"1. De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor de volgende regels:

a) geen enkele lidstaat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;

b) elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.

2. De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie wijzigingen aanbrengen in de lijst van de producten waarop de bepalingen van lid 1, onder b), van toepassing zijn, die hij op 15 april 1958 heeft vastgesteld."

9. Artikel 298 EG bepaalt:

"Indien maatregelen, genomen in de gevallen bedoeld in de artikelen 296 en 297, tot gevolg hebben dat de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt worden vervalst, onderzoekt de Commissie tezamen met de betrokken staat onder welke voorwaarden die maa tregelen kunnen worden aangepast aan de in dit Verdrag vastgestelde regels.

In afwijking van de procedure bepaald in de artikelen 226 en 227, kan de Commissie of iedere lidstaat zich rechtstreeks wenden tot het Hof van Justitie, indien zij menen dat een andere lidstaat misbruik maakt van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 296 en 297. Het Hof van Justitie beslist met gesloten deuren."

4. Vóór hun toetreding door de lidstaten gesloten overeenkomsten

10. Artikel 307 EG:

"De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast.

Voor zover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met dit Verdrag maakt de betrokken lidstaat of maken de betrokken lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door elke lidstaat in dit Verdrag toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Gemeenschap en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten."

B - Afgeleid recht

1. Communautair douanewetboek

11. Artikel 20 van verordening nr. 2913/92, dat in het eerste lid als beginsel stelt: "de bij het ontstaan van een douaneschuld wettelijk verschuldigde rechten zijn op het douanetarief van de Europese Gemeenschappen gebaseerd", somt vervolgens in het derde lid de verschillende elementen op die dit douanetarief omvat, die ik, voor zover hier van belang, aansluitend letterlijk weergeef:

"[...]

a) de gecombineerde nomenclatuur van de goederen;

b) iedere andere nomenclatuur waarin de gecombineerde nomenclatuur geheel of gedeeltelijk of eventueel met toevoeging van onderverdelingen wordt overgenomen en die voor de toepassing van tariefmaatregelen in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen wordt vastgesteld;

c) de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met betrekking tot:

- de douanerechten, en

[...]

d) de preferentiële tariefmaatregelen in de overeenkomsten die de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële tariefbehandeling voorzien;

e) de preferentiële tariefmaatregelen die door de Gemeenschap ten gunste van bepaalde landen, groepen van landen of gebieden unilateraal zijn vastgesteld;

f) de autonome schorsingsmaatregelen waarbij voor bepaalde goederen in een verlaging of een vrijstelling van de rechten bij invoer is voorzien;

g) de overige in het kader van andere communautaire voorschriften vastgestelde tariefmaatregelen".

12. De inboeking van de schuld wordt geregeld in artikel 217 van het douanewetboek, dat bepaalt: "elk bedrag aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld [...] dient door de douaneautoriteiten te worden berekend zodra deze over de nodige gegevens beschikken en dient door deze autoriteiten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienst doet, te worden geregistreerd [...]".

2. Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad(10)

13. Dit besluit, waardoor met ingang van 1 januari 1995 besluit 88/376/EEG, Euratom is ingetrokken(11), bepaalt in artikel 2, lid 1, sub b, dat de op de algemene begroting van de Gemeenschappen opgevoerde eigen middelen worden gevormd door de ontvangsten uit "de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Gemeenschappen ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met niet-lidstaten, alsmede de douanerechten op de onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten".

3. Verordeningen nrs. 1552/89 en 1150/2000

14. Door de tweede van deze verordeningen is, met ingang van de datum van publicatie ervan op 31 mei 2000, de eerste ingetrokken en vervangen.(12)

15. Artikel 2 van verordening nr. 1150/2000 bepaalt dat "voor de toepassing van deze verordening" een recht geldt van de Gemeenschappen op de in artikel 2, lid 1, sub a en b, van besluit 94/728/EG, Euratom genoemde eigen middelen als vastgesteld, "zodra is voldaan aan de voorwaarden van de douanevoorschriften voor wat betreft de boeking van het bedrag van het recht en de kennisgeving daarvan aan de belastingschuldige".

16. Ingevolge artikel 9 "boekt iedere lidstaat de eigen middelen op het credit van de rekening welke daartoe op naam van de Commissie bij zijn schatkist of bij het orgaan dat de lidstaat aanwijst, is geopend".

17. Artikel 10, lid 1, bepaalt dat de boeking uiterlijk moet worden gedaan "op de eerste werkdag na de 19e dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht [...] is vastgesteld."

18. Artikel 11 schrijft voor: "Elke te late boeking op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening verplicht de betrokken lidstaat tot het betalen van rente tegen de op de vervaldag op de geldmarkt van deze lidstaat geldende rentevoet voor kortetermijnfinanciering, vermeerderd met twee punten. Deze rente wordt met 0,25 punt per maand vertraging verhoogd. De aldus verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging."

4. Verordening (EG) nr. 150/2003(13)

19. Om de bescherming van de militaire geheimhouding van de lidstaten te waarborgen zijn in deze verordening specifieke administratieve procedures vastgelegd voor de schorsing van de douanerechten op bepaalde wapens en militaire uitrusting die door of namens de met de militaire defensie belaste autoriteiten worden ingevoerd uit derde landen.(14)

20. Als passende waarborg hiervoor geldt "een verklaring door de bevoegde autoriteit van de lidstaat voor de strijdkrachten waarvan de wapens of de militaire uitrusting zijn bestemd, die tevens zou kunnen worden gebruikt als een door het douanewetboek vereiste douaneaangifte". Die verklaring moet worden opgemaakt "in de vorm van een certificaat" en zodanig dat er "gegevensverwerkingstechnieken" voor kunnen worden gebruikt .(15)

21. Artikel 2:

"1. De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief die van toepassing zijn bij de invoer van de in bijlage I opgenomen goederen, worden geschorst tot 0 % wanneer deze goederen worden gebruikt door, of namens, de strijdkrachten van een lidstaat, individueel of in samenwerking met andere staten, voor het verdedigen van de territoriale integriteit van de lidstaat of bij deelname aan internationale vredeshandhavings- of steunverleningsoperaties, of voor andere militaire doeleinden zoals de bescherming van onderdanen van de Europese Unie tegen sociale of militaire onrust.

2. Dergelijke rechten worden ook tot 0 % geschorst voor:

a) delen, componenten of subassemblages ingevoerd om te worden verwerkt in of aangebracht op goederen die in de lijst in bijlage I en bijlage II zijn opgenomen of delen, componenten of subassemblages ervan, of die dienen voor het herstellen, het weer in goede staat brengen of het onderhoud van dergelijke goederen;

b) goederen ingevoerd voor gebruik bij opleiding of bij het testen van goederen die in de lijsten in bijlage I en bijlage II zijn opgenomen.

3. De in bijlage I en in lid 2 gedefinieerde goederen zijn onderworpen aan de voorwaarden voor eindgebruik zoals bepaald in de artikelen 21 en 82 van verordening (EEG) nr. 2913/92 en de toepassingsverordeningen daarvan. Het douanetoezicht op het eindgebruik eindigt drie jaar na de datum van het in het vrije verkeer brengen van de goederen.

4. Het gebruik van de in bijlage I opgenomen goederen voor opleidingsdoeleinden of het tijdelijke gebruik van deze goederen in het douanegebied van de Gemeenschap door strijdkrachten of andere eenheden voor civiele doeleinden in verband met onvoorziene rampen of natuurrampen, vormt geen schending van het eindgebruik, zoals bedoeld in lid 1."

22. Artikel 3:

"1. Het verzoek om goederen waarvoor een schorsing van rechten overeenkomstig artikel 2 wordt gevraagd, in het vrije verkeer te mogen brengen, gaat vergezeld van een certificaat, afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat voor de strijdkrachten waarvan de goederen zijn bestemd. Het certificaat, naar het voorbeeld in bijlage III, dient aan de douaneautoriteiten van de invoerende lidstaat te worden voorgelegd, samen met de goederen waarop het betrekking heeft. Het mag in de plaats komen van de douaneaangifte die wordt verlangd in de artikelen 59 tot en met 76 van verordening (EEG) nr. 2913/92.

2. Niettegenstaande lid 1, kunnen het certificaat en de ingevoerde goederen om redenen van militaire geheimhouding aan andere, door de invoerende lidstaat voor dit doel aangewezen autoriteiten worden voorgelegd. In dergelijke gevallen zendt de bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft, vóór 31 januari en 31 juli van elk jaar aan de douaneautoriteiten van zijn lidstaat een overzicht van deze invoer. Dit overzicht beslaat een periode van zes maanden die onmiddellijk voorafgaat aan de maand waarin het overzicht moet worden ingediend. Het bevat het aantal en de afgiftedatum van de certificaten, de datum van invoer en de totale waarde en het bruto gewicht van de met de certificaten ingevoerde producten.

3. Voor de afgifte en de indiening van het certificaat aan de douaneautoriteiten of andere autoriteiten die belast zijn met de inklaring, mag gebruik worden gemaakt van gegevensverwerkingstechnieken overeenkomstig artikel 292, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

4. Dit artikel geldt mutatis mutandis voor in bijlage II genoemde ingevoerde goederen."

23. Verordening nr. 150/2003, alhoewel van toepassing vanaf 1 januari 2003, is in werking getreden op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen , te weten 30 januari 2003.(16)

III - Standpunt van de Commissie, precontentieuze fase en procedures voor het Hof

24. De Commissie stelt dat Finland, Zweden, Duitsland, Italië, Griekenland en Denemarken de douanerechten op de invoer van wapens of "dual-use-goederen" in de periode onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van verordening nr. 150/2003 niet hebben overgemaakt.

25. De controverse die aan deze beroepen ten grondslag ligt, speelt al sinds de jaren zeventig, zo geeft ook de Commissie toe in de zaak tegen Italië(17) (C-239/06). Uit de met redenen omklede adviezen van 10 september 1984 met betrekking tot Duitsland en van 25 juli 1985 ten aanzien van Italië (C-387/05), alsmede dat van 1990 betreffende Griekenland, blijkt dat de controverse nog steeds aanhoudt; daarvan getuigt ook het feit dat de Commissie op 20 december 2001 de eerste waarschuwingsbrieven heeft gestuurd aan de verwerende landen in de thans dienende zaken(18), die echter niet tot procedures voor het Hof hebben geleid. De Commissie heeft Italië in zaak C-387/05 aangemaand bij brief van 31 januari 2002.

26. De Commissie heeft de lidstaten wederom meegedeeld dat zij vraagtekens zette bij de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van hun betalingsweigering(19) : op 31 oktober 2002 heeft zij dit aan de Italiaanse Republiek bericht (C-387/05), op 15 oktober 2003 aan de Republiek Finland (C-284/05) en ten slotte, op 17 oktober 2003, aan het Koninkrijk Zweden (C-294/05), de Duitse Bondrepubliek (C-372/05), het Koninkrijk Denemarken (C-461/05), de Helleense Republiek (C-409/05) en, ten tweede male aan de Italiaanse Republiek (C-239/06).

27. Aangezien de Commissie geen genoegen kon nemen met de gegeven antwoorden, heeft zij met redenen omklede adviezen uitgebracht, respectievelijk op 11 juli 2003 aan Italië (C-387/05), op 7 juli 2004 aan Finland, op 9 juli 2004 aan Zweden en Italië (C-239/06), en op 18 oktober 2004 aan Duitsland (C-372/05), Denemarken (C-461/05) en Griekenland (C-409/05).

28. Op 15 juli 2005, 20 juli 2005, 7 oktober 2005, 24 oktober 2005, 21 november 2005, 23 december 2005 en 29 mei 2006 heeft de Commissie krachtens artikel 226, lid 2, EG een beroepsprocedure ingesteld tegen respectievelijk de Republiek Finland (C-284/05), het Koninkrijk Zweden (C-294/05), de Bondsrepubliek Duitsland (C-372/05), de Italiaanse Republiek (C-387/05), de Helleense Republiek (C-409/05), het Koninkrijk Denemarken (C-461/05) en nog een tegen Italië (C-239/06). Partijen hebben in deze procedures in hun standpunten volhard.

29. In alle procedures is een aantal verzoeken tot interventie toegelaten.(20)

30. Aansluitend op de algemene vergadering van 7 oktober 2008 hebben op 25 november 2008 de mondelinge behandelingen plaatsgevonden(21), waarna in de zaken conclusie kon worden genomen.

IV - Onderzoek van de niet-ontvankelijkheidsexcepties

31. Voor een beter begrip van deze excepties behandel ik ze afzonderlijk en in de volgorde waarin zij zijn gedaan in de drie beroepen waarin zij zijn opgeworpen.

A - Zaak C-372/05 (Commissie/Duitsland)

32. De Duitse regering voert drie bezwaren aan tegen de ontvankelijkheid van dit beroep.

1. Artikel 226 EG, niet geschikt als rechtsgrondslag

33. Volgens de Bondsrepubliek Duitsland heeft de Commissie de verkeerde actie en in het verlengde daarvan de verkeerde procedure voor het Hof ingesteld. Waar Duitsland immers zijn verweer in hoofdzaak doet steunen op artikel 296, lid 1, EG, zou de bijzondere procedure van art ikel 298, lid 2, EG gevolgd dienen te worden.(22)

34. Dit argument mist goede grond. Uit de verschillende taalversies van artikel 298 EG blijkt niet dat de Commissie verplicht is dit bijzondere beroep in te stellen. Noch in het Spaans ("la Comisión o cualquier Estado miembro podrá recurrir directamente"), het Frans ("la Commission ou tout État membre peut saisir directement la Cour de Justice"), het Engels ("the Commission or any Member State may bring the matter directly before the Court of Justice") of het Duits ("kann die Kommission oder ein Mitgliedstaat den Gerichtshof unmittelbar anrufen") valt enige verplichting hiertoe te lezen; dit rechtstreeks beroep wordt slechts als mogelijkheid vermeld.(23)

35. De Bondsrepubliek miskent dat, onverminderd de onaantastbaarheid van de procesregels(24), het voorwerp van elk rechtsgeding wordt bepaald door de verzoeker en niet door de stellingen van de verweerder; anders zou een exceptie van niet-ontvankelijkheid de grondslagen van het geschil volkomen kunnen wijzigen.

36. Alhoewel uit de stukken die vóór de contentieuze fase zijn gewisseld zonder al te veel moeite valt op te maken dat er verschil van opvatting bestaat over artikel 296 EG, mag niet uit het oog worden verloren dat het beroep van de Commissie uitsluitend strekt tot vaststelling van de niet-nakoming van artikel 26 EG en een aantal verordeningen(25) en gemeenschapsbesluiten - niet van artikel 296 EG, dat er door Duitsland nu juist als een van de steunpilaren van zijn verdedigingsstrategie met de haren wordt bijgesleept.

37. De keuze van het type beroep door de verzoeker is dus niet onderworpen aan hetgeen de wederpartij in zijn verweer stelt.

38. Ook uit het doel van artikel 298 EG en de systematische uitlegging van de twee alinea's van dit artikel blijkt dat deze exceptie onterecht wordt opgeworpen, aangezien de Commissie zich bij mogelijk misbruik van artikel 296 EG alleen "rechtstreeks [zou kunnen] wenden tot het Hof van Justitie" wanneer "de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt" worden vervalst.

39. Ik meen(26) dat de mogelijkheid die artikel 298, tweede alinea, EG biedt, gereserveerd dient te blijven voor de oplossing van de neveneffecten die de artikelen 296 en 297 EG op de mededinging en de economie kunnen hebben.(27)

40. Het gaat hier duidelijk niet om vervalsing van de vrije mededinging. Het met die procedure beoogde doel is derhalve in de onderhavige zaak niet aan de orde.

41. Bovendien wordt een lidstaat door een niet-nakomingsberoep geenszins benadeeld(28) ; in feite versterkt het zijn verdedigingspositie juist vanaf de precontentieuze fase, die artikel 298 EG niet kent, dat mijns inziens eerder in de richting van een summiere procedure wijst aangezien het de bevoegdheid van het Hof beperkt tot de loutere vaststelling of de markt en de handelstransacties naar behoren functioneren, waardoor de mogelijkheid van het betrokken land om te reageren sterk wordt beperkt.

42. In de zaak Commissie/Spanje(29) ten slotte, waarin de door Spanje op basis van artikel 296 EG bepaalde btw-vrijstelling op de invoer van militair materieel aan de orde was, heeft niemand zich op artikel 298 EG beroepen om een uitspraak ten gronde te voorkomen, zelfs het Hof niet ambtshalve.(30)

2. De wezenlijke belangen van de staatsveiligheid en het ontbreken van bewijs voor de niet-nakoming

43. De Bondsrepubliek Duitsland voert aan dat het niet aan de Commissie is om over de wezenlijke belangen van haar veiligheid te oordelen.

44. Zij heeft er mijns inziens wijs aan gedaan dat argument niet verder door te zetten en de bevoegdheid van het Hof in twijfel te trekken om over een zo netelige kwestie te beslissen, al insinueert zij wel dat het Hof die bevoegdheid zou missen.

45. De exceptie, die moet worden verworpen, bagatelliseert op ontoelaatbare wijze een van de inhoudelijke aspecten van het geschil en brengt het terug tot een louter procesincident.

46. De idee van die wezenlijke belangen als een rem op de bevoegdheid van de Commissie en in het verlengde daarvan op de toepasselijkheid van het gemeenschapsrecht staat centraal in deze zaak en manifesteert zich op verschillende fronten, zoals dat van de bewijslast of dat van het uiterst delicate terrein van de onschendbaarheid van de overheidsmacht.(31)

47. Bewaking van de wezenlijke defensiebelangen van de staten staat evenwel niet bij de Commissie op het menu. Het hoofdgerecht dáárop is de handhaving van de douaneverplichtingen als financieringsinstrumenten van de Gemeenschap, hoezeer de staten het ook kruiden met de ingrediënten van artikel 296 EG.

48. Het gaat met andere woorden niet om een inmenging in de binnenlandse veiligheid van de staten(32) maar om de harmonische toepassing van dit artikel en de verdragen als geheel, en dát is een taak waarvoor de Commissie en dit Hof bevoegd zijn.

49. Duitsland werpt de Commissie tegen dat zij de verdragsschendingen niet heeft gesubstantieerd in haar brieven, maar lezing van het verzoekschrift en het hierboven uiteengezette rechtskader volstaan reeds om te begrijpen om welke bepalingen, zowel van primair als van afgeleid recht, het gaat, die alle het bevoegdheidsterrein van de douane-unie en de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen betreffen.

50. Maar afgezien hiervan zou het ontbreken van bewijs van die schending in elk geval niet tot een niet-ontvankelijkverklaring maar tot een afwijzing van het beroep leiden, na een gedegen beoordeling van alle feitelijke en juridische aspecten van de zaak.

3. Recht van de Bondsrepubliek Duitsland om geen informatie te verstrekken

51. Het verband tussen deze derde niet-ontvankelijkheidsgrond en de twee eerder genoemde ligt voor de hand, want wanneer de verwerende staat zich op het standpunt stelt dat de Commissie raakt aan de gevoelige flanken van zijn veiligheid, zou zijn regering zich niet hoeven te rechtvaardigen in deze procedure en geen inlichtingen op dit punt hoeven te verstrekken, waartoe artikel 296, lid 1, EG de mogelijkheid biedt.

52. Van de in haar opzet gedurfde opstelling blijft niet veel meer over wanneer opnieuw blijkt dat Duitsland met zijn geraffineerde gemanoeuvreer met argumenten uit is op een niet-ontvankelijkverklaring.

53. De lidstaat neemt zelf verantwoordelijkheid voor het vrijgeven van bepaalde informatie, zodat de beslissing of hetgeen hij doet kan slagen of moet falen, dient te worden genomen wanneer over de zaak ten gronde wordt geoordeeld, en niet ad limine.

54. Bovendien brengt het standpunt van de Commissie dat het bewijs dat aan de vereisten voor de toepassing van artikel 296 EG is voldaan door de staten geleverd dient te worden, niet met zich dat haar de details van de invoer van militair materieel dienen te worden verstrekt.

55. Een dergelijke verplichting bestaat niet en, in weerwil van hetgeen Duitsland beweert, trekt de Commissie ook geen recht aan zich dat haar niet toekomt.

B - Zaak C-387/05 (Commissie/Italië)

56. Volgens Italië heeft de Commissie in haar met redenen omkleed advies niet gevraagd te bewijzen dat er geen concurrentievervalsing had plaatsgehad, terwijl zij dat bewijs in haar verzoekschrift wel vordert.

57. Conform het daarin gestelde verzoekt de Commissie het Hof Italië te veroordelen wegens overtreding van de financiële en douanevoorschriften van de Gemeenschap, zodat de reeds in de voorafgaande fase aangevangen discussie thans in de contentieuze fase in volle omvang ter tafel komt.

58. Om in dit geschil tot een oplossing te komen dient, wanneer wordt vastgesteld dat de regels betreffende de eigen middelen zijn geschonden, te worden onderzocht of deze schending mogelijk gerechtvaardigd is als middel ter bescherming van de binnenlandse veiligheid.

59. Dit blijkt uit het met redenen omkleed advies, zoals Italië in punt 18 van zijn verweer erkent. Voor die loskoppeling bestaat derhalve geen grond, aangezien het niet verstoren van de markt slechts een premisse is voor een dergelijke uitzonderlijke afwijking.

60. Er is bijgevolg geen sprake van nieuwe argumenten, van uitbreiding van het onderwerp van geschil of van enige andere grond om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.(33)

C - Zaak C-409/05 (Commissie/Griekenland)

61. De Helleense Republiek voert in dupliek dezelfde, op artikel 298 EG gebaseerde niet-ontvankelijkheidsgrond aan als de Duitse regering in zaak C-372/05.

62. Griekenland vermeldt deze grond voor niet-ontvankelijkheid in de punten 4 en 37 van zijn verweerschrift, maar formuleert zijn desbetreffende vordering pas in dupliek. Gelet op artikel 42 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen(34) is dit ontoelaatbaar aangezien verweerster daardoor niet de mogelijkheid tot betwisting heeft gehad.

63. Los van het feit dat deze exceptie tardief is voorgesteld, heeft voor deze exceptie hetzelfde te gelden als voor die in de zaak Commissie/Duitsland, waarnaar ik verwijs, reden waarom ik het Hof in overweging geef haar te verwerpen.

64. Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordigster van de Griekse regering ex novo als preliminair verweer aangevoerd dat een niet-nakomingsberoep niet mag worden ingesteld om van het Hof een uitspraak te verkrijgen die de lidstaat verplicht bepaalde maatregelen te nemen.(35)

65. In de rechtspraak is deze discussie al beslecht, want zij onderscheidt het onderwerp van het beroep van artikel 226 EG, dat erin bestaat dat "een lidstaat een van de krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen", duidelijk van "de maatregelen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie", waarover volgens artikel 228 EG allereerst de betrokken lidstaat beslist. Het Hof kan de lidstaat niet bevelen andere maatregelen te nemen.

66. Deze regel is af te leiden uit punt 40 en 52 van het arrest van het Hof van 14 april 2005, Commissie/Duitsland(36), waarin het de vordering verwierp die ertoe strekte "dat het Hof een lidstaat gelast [...] vertragingsrente te betalen".

67. De situatie in de onderhavige zaak verschilt echter van die in de aangehaalde zaak, aangezien de Commissie geen vorderingen tot betaling instelt, gericht op een veroordeling van de staten om de niet afgedragen eigen middelen en de vertragingsrente overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de verordeningen nrs. 1552/89 en 1150/2000 op haar rekening over te maken, maar uitsluitend verzoekt om vaststelling van de niet-nakomingen.

68. Uiteraard dient de staat, wanneer de vordering wordt toegewezen, ter uitvoering van het arrest te beoordelen of het voor het beëindigen van die niet-nakoming nodig is de eigen middelen van de Gemeenschap vast te stellen en op de rekening van de Commissie te boeken met de vertragingsrente.

69. Ten slotte, ook al worden door het niet betalen van de douanerechten op importen als de onderhavige thans geen douanevoorschriften overtreden, aangezien verordening nr. 150/2003 die rechten voor bepaalde wapens en militaire uitrusting schorst, kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat er geen gevolgen zijn verbonden aan mogelijke niet-nakomingen die zich vóór het van kracht worden van deze verordening hebben voorgedaan en wellicht nog voortduurden na afloop van de in de met redenen omklede adviezen vastgestelde termijn. Het blijft daarom noodzakelijk vast te stellen of dergelijke schendingen hebben plaatsgehad.

V - Onderzoek van de niet-nakoming

A - De eigen middelen van de Gemeenschappen

70. Artikel 201 EG bepaalde: "De begroting wordt, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen gefinancierd", maar de technische en politieke moeilijkheden bij het implementeren van dit financieringsstelsel, dat zich kenmerkt door autonomie ten opzichte van de staten, hebben meer dan twaalf jaar geduurd(37) en in de overgangsperiode is in de financiering van de Europese Economische Gemeenschap voorzien door de bijdragen van de leden ervan.

71. Besluit 70/243/EGKS, EEG, Euratom, van de Raad van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen van de Gemeenschappen(38) ("eerste eigenmiddelenbesluit") heeft een einde gemaakt aan de feitelijke zeggenschap van de nationale regeringen en een nieuw tijdperk van economische emancipatie ingeluid, waarvan de gevolgen nog goed waarneembaar zijn.

72. De overgang naar deze situatie kende als belangrijkste pijlers de landbouwheffingen, de douanerechten(39) en de btw.

73. Midden jaren zeventig begon het Verenigd Koninkrijk zich te beklagen over zijn financiële bijdrage, hetgeen leidde tot diepgaande meningsverschillen over de begroting, waarvoor in 1984 een oplossing is gevonden tijdens de Europese Raad te Fontainebleau(40), waarvan de conclusies zijn uitgemond in besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen(41) ("tweede eigenmiddelenbesluit").

74. Een van de maatregelen was een mechanisme voor de correctie van begrotingsonevenwichtigheden, dat tot nu toe alleen op het Verenigd Koninkrijk is toegepast ("rebate" - "korting ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk")(42), in de vorm van terugbetaling van bedragen die worden vastgesteld door berekening van het verschil tussen het procentuele aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de belasting over de toegevoegde waarde en het procentuele aandeel van deze staat in het totaal van de toegerekende uitgaven van de Gemeenschap(43), waarvan de financiering ten laste komt van de overige staten naar evenredigheid van hun btw-betalingen, waarbij voor Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden een bijzondere regeling geldt.(44)

75. Bij besluit 88/376 ("derde eigenmiddelenbesluit") is aan de drie genoemde middelen een vierde toegevoegd, gebaseerd op het bruto nationaal product ("BNP") van de lidstaten(45) en bedoeld om de bijdragen in overeenstemming te brengen met de financiële draagkracht.(46)

76. Aangezien de bijdrageheffing ten behoeve van de Gemeenschap kosten opleverde die op de nationale economieën drukten, is door besluit 94/728 ("vierde eigenmiddelenbesluit") een vermindering voor heffingskosten ingevoerd, waarbij de staten als compensatie een bepaald percentage van het bedrag van de traditionele middelen als heffingskosten mochten inhouden, dat op 10 % werd vastgesteld (artikel 2, lid 3, van besluit 94/728) en thans 25 % bedraagt.(47)

77. Op initiatief van de Europese Raad van Berlijn en teneinde te voorzien in een stelsel dat "billijk, doorzichtig, kosteneffectief en eenvoudig moet zijn, en dat [...] gebaseerd moet zijn op criteria die het bijdragevermogen van iedere lidstaat het best weerspiegelen", is besluit 2000/597/EG, Euratom, van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(48) ("vijfde eigenmiddelenbesluit") vastgesteld, dat is vervangen door het reeds aangehaalde besluit 2007/436 ("zesde eigenmiddelenbesluit").

B - De douanerechten

78. Was het heffen van deze rechten aanvankelijk louter als belastingmaatregel bedoeld, is men zich later bewust geworden dat deze douaneheffingen een protectionistisch instrument van de eerste orde waren, dat al snel kwaad bloed zette bij de voorstanders van vrijhandel.

79. Na de Tweede Wereldoorlog pleitten zekere liberaal geïnspireerde beginselen voor een geleidelijke verlaging en zelfs afschaffing van de douanerechten(49), maar andere voordelen bleken zwaarder te wegen, zoals het feit dat zij goede dienst deden als controlemechanismen van de goederenstromen, indicatoren van de handelspolitiek of als bewakers van het goederenverkeer.

80. Op gemeenschapsniveau is op 1 juli 1968 de douane-unie in werking getreden, die tot de afschaffing van die rechten en beperkingen moest leiden, waarvoor bovendien een gemeenschappelijk douanetarief(50) moest worden vastgesteld dat in de gehele Gemeenschap van toepassing zou zijn tegenover derde landen, waarvan de opbrengsten als eigen middelen zouden toevloeien aan de Gemeenschapskas.

C - De objectieve elementen van de niet-nakoming

81. De Commissie beperkt de niet-nakoming tot de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2002, maar heeft ter terechtzitting, in overeenstemming met artikel 7, lid 2(51), van verordening nr. 1150/2000, wel verklaard dat de waarschuwing aan sommige staten niet in 2001 maar in het jaar daarna(52) is uitgegaan, waardoor in die gevallen als dies a quo de eerste dag van 1999 heeft te gelden.

82. De mogelijke inbreuk wegens het niet voldoen aan de betalingsverplichting is tot deze perioden beperkt, ook al was er in 2003, door het van kracht worden van verordening nr. 150/2003, geen douanerecht verschuldigd op die transacties(53), aangezien de hierbij ingevoerde schorsing niet tot het verval van de ex ante ontstane schuld leidt en evenmin tot de ongedaanmaking van de mogelijke niet-nakoming, die blijft staan.

83. Wegens hun nauwe samenhang moeten de vage grenzen tussen de eigenmiddelenregeling en die betreffende het ontstaan, de berekening en de invordering van de douaneschuld zorgvuldig in het oog worden gehouden.(54)

84. Het niet in acht nemen van de douaneregeling kan nadelige gevolgen hebben voor het financieringsstelsel, zoals het Hof opmerkt in zijn arrest van 12 september 2000(55) . Er is in zekere zin sprake van een "overlapping"(56) en in het verlengde daarvan van een tweefasige toets, waarin eerst onderzocht wordt of op de aankopen douanerechten moeten worden geheven om vervolgens, bij een bevestigend antwoord, vast te stellen of is nagelaten de bedragen op het credit van de Gemeenschappen te boeken.

85. Deze methodologie leidt mij zonder meer tot de conclusie dat de objectieve niet-nakomingselementen in het gedrag van de verwerende lidstaten aanwezig zijn.(57)

86. Vanuit het perspectief van het douaneacquis volstaan de artikelen 23 EG, 26 EG en 20, lid 1, van het douanewetboek voor de onrechtmatigverklaring van het niet vaststellen van douanerechten op oorlogsmaterieel of "dual-use-goederen".

87. De toepasselijkheid van douanerechten volgt eveneens uit de verschillende categorieën vermeld in verordening nr. 2658/87/EEG van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief(58), zonder dat gesteld kan worden, zoals Duitsland en Finland in hun verweer suggereren, dat dit in strijd is met de grondbeginselen van de Gemeenschap.

88. Zonder de geleidelijke achteruitgang in betekenis van de traditionele eigen middelen(59), het verlangen naar een handelspolitiek zonder enige belemmering, noch de wens tot verandering(60) te verhelen, wordt in het gemeenschapsrecht het beginsel van gelijkheid van de economische belangen van de lidstaten strikt geëerbiedigd, dat niet toelaat dat de algemene regel van gebondenheid aan de verplichting wordt omgezet in een vrijstelling of een schorsing.

89. Alle staten erkennen dat zij niet hebben betaald, al hebben zij incidenteel verschillende bedragen overgemaakt(61) . Deze betalingen zijn echter niet als bevrijdend te beschouwen(62), omdat zij afhankelijk zijn gesteld van het bestaan van de schuld en niet zijn berekend op basis van de betrokken invoertransacties of de betrokken perioden.

90. Voor die importen gold geen vrijstelling van het gemeenschappelijk douanetarief en evenmin enige bijzondere regeling voor een verlaagd tarief, in de vorm van een eventueel "nultarief".

91. Voorts valt in verordening nr. 150/2003 allerminst iets te lezen dat, wat de situatie vóór de inwerkingtreding betreft, de balans kan doen doorslaan naar de door de staten ingenomen standpunten, maar sterkt zij mij juist in mijn overtuiging dat aan de vaststelling van douanerechten dwingend is.

92. Eerbiediging van een basaal legaliteitsbeginsel, op financieel gebied of op beperktere terreinen, zoals de belastingen of de douane, en het feit dat verordening nr. 150/2003 geen terugwerkende kracht heeft, sluiten de schorsing van de douanerechten van 1 januari 1999 tot 31 december 2002 uit.

93. De lidstaten zijn gehouden het recht van de Gemeenschappen op de eigen middelen vast te stellen zodra hun douaneautoriteiten over de nodige tariferingsgegevens beschikken en dus in staat zijn om het bedrag te berekenen en de schuldenaar aan te wijzen(63) . Blijft één staat daarbij in gebreke, dan is dat al voldoende om het financiële evenwicht van de Gemeenschappen te verstoren.(64)

94. Het delicate evenwicht van het communautaire financieringsstelsel vereist een nauwkeurige definitie van wat onder de vaststelling, de heffing en het ter beschikking stellen van de eigen middelen wordt verstaan, en nakoming door de lidstaten van hun verplichtingen, want wanneer één staat zich niet aan deze regels houdt, moet dit door de overige staten worden gecompenseerd via hun "BNI"(65), hetgeen zich slecht verhoudt met een loyale samenwerking.(66)

95. Het is mijns inziens een sofisme om, zoals Finland doet(67), deze gefundeerde argumenten om te keren ter verdediging van de stelling dat het gelijkheidsbeginsel bij het financieren van de gemeenschapsbegroting zou worden doorbroken wanneer de lidstaten die wapens uit derde landen invoeren, "bovenop" de prijs de douanerechten zouden moeten betalen, terwijl dit niet geldt voor de staten die hun aankopen doen binnen de Gemeenschap.

96. In deze visie wordt miskend dat bij de bepaling van de plaats waar de aankopen worden gedaan politiek-commerciële en strategische belangen een rol spelen, die niet als grond voor een vrijstelling kunnen worden aangevoerd.

97. De vertegenwoordiger van de Deense regering heeft ter terechtzitting betoogd dat het gemeenschappelijk douanetarief niet dient om de Gemeenschap te financieren, maar om potentiële kopers ervan te weerhouden hun aankopen in derde landen te doen, en om de handel tussen de lidstaten te bevorderen.

98. Dit standpunt geeft de werkelijkheid niet zuiver weer, want dat protectionistische doel kan alleen volledig worden verwezenlijkt als de Europese belangen niet worden aangetast wanneer, zoals hier het geval is, met derde staten zaken worden gedaan. En dat wordt nu juist bereikt door de financiële positie van de Gemeenschap te versterken door middel van het douanetarief, waardoor de financiële verliezen die het gevolg zijn van het feit dat de aa nkopen niet binnen de grenzen van de Gemeenschap worden gedaan, worden gecompenseerd.

99. Duitsland heeft daar zijnerzijds ter terechtzitting over opgemerkt dat de staten die het meest bijdragen aan de defensie van de Unie gestraft worden, omdat zij meer douanerechten moeten betalen.

100. In deze redenering worden ongelijksoortige instituten op één niveau naast elkaar gezet, namelijk de interne markt en de defensie van de staten, waarvan de respectieve doeleinden niet met elkaar verward mogen worden, terwijl toch de eenzijdige afschaffing van bepaalde douanevoorschriften niet de meest aangewezen oplossing is voor een compensatie van de economische belasting als gevolg van de defensieverplichtingen(68) .

101. Het evenwicht tussen de ontvangsten en de uitgaven (artikel 268 EG), de economische solidariteit binnen de Gemeenschap (artikel 2 EG) en het beginsel van goed financieel beheer (artikel 274 EG) staan vierkant in de weg aan deze economische argumentatie in het uitsluitende belang van de individuele staat.

102. Eveneens tot mislukking gedoemd is het argument(69) dat de Commissie de douanerechten moet terugbetalen aan de staten die ze hebben betaald, om ongelijkheden tussen de staten te voorkomen, want dat betekent generalisering van de inbreuk als remedie tegen het onregelmatig handelen van die staten die zich aan de betaling hebben onttrokken.

VI - Overige argumenten van de lidstaten

103. Alle verwerende staten beroepen zich ter rechtvaardiging van de niet-betaling op artikel 296 EG, omdat zij van mening zijn dat de heffing van douanerechten op die uit derde landen afkomstige goederen een groot risico met zich brengt voor de wezenlijke belangen van hun veiligheid.

104. Volgens hen zou de betaling van die eigen middelen een financiële aderlating voor hen betekenen, waardoor hun bewapening en in het verlengde daarvan hun militaire slagkracht zou verzwakken; voorts stellen zij dat de geheimhouding van de gegevens die zij moeten verstrekken om de respectieve totaalbedragen te berekenen, door de niet-waterdichte douaneprocedure niet gewaarborgd is; bovendien beroepen zij zich op artikel 307 EG en op de met de exporterende landen aangegane overeenkomsten of op het door de tardieve reactie van de Commissie gewekte vertrouwen.

A - Artikel 296 EG en de nationale veiligheid

105. Dit panorama, met een overvloed aan argumenten over en weer, dient minutieus te worden onderzocht om de in artikel 296, lid 1, sub a en b, EG bedoelde gevallen zorgvuldig af te bakenen.

1. Werkingssfeer

106. Onder a, waarin wordt bepaald dat de lidstaat niet is gehouden "inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid", vallen behalve uitsluitend voor militair gebruik bestemd materieel ook "dual-use-goederen", want de schadelijkheid schuilt, los van het voorwerp van de transactie, vooral in de verspreiding als zodanig.

107. Voor het onder b van dit artikel bepaalde gaat deze redenering niet op, want het bepaalt weliswaar dat elke lidstaat "de maatregelen [kan] nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid", maar beperkt deze vrijheid tot "de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal".

108. Deze interpretatie vindt ook steun in de op 15 april 1958 door de Raad vastgestelde lijst(70), aangezien hierin wordt gesproken van "de producten waarop de bepalingen van lid 1, onder b) van toepassing zijn" (artikel 296, lid 2, EG).

109. De aard van de in de lijst van 1958 opgenomen producten en de verwijzing in artikel 296, lid 1, sub b, EG naar de markt van oorlogsmateriaal verbieden, alleen al op grond van het bepaalde sub b, af te wijken van het financieringsstelsel van de Gemeenschappen, in het bijzonder van de douaneregeling, wat betreft de aankoop van goederen waarvan het ontwerp, de productie of de ontwikkeling niet bestemd zijn voor puur militaire doeleinden.

110. "Dual-use-goederen" zijn derhalve niet krachtens artikel 296, lid 1, sub b, EG vrijgesteld van douanerechten, behalve wanneer wordt aangetoond dat zij uitsluitend voor militaire doeleinden worden gebruikt, hetgeen noch door Italië noch door Zweden is aangevoerd en evenmin door enig bewijsmiddel is komen vast te staan.

111. Het tegen Zweden (C-294/05)(71) en Italië (C-387/05) ingestelde beroep dient bijgevolg, bij gebreke van een sluitend verweer(72), te worden toegewezen aangezien zij zich slechts op het bepaalde sub a kunnen beroepen voor de rechtvaardiging in abstracto(73) van de afwijking van het Verdrag.(74)

2. Vereisten van artikel 296 EG en toetsing door het Hof

112. Er moet worden onderzocht hoe artikel 296 EG dient te worden toegepast om een reeks bepalingen uit te sluiten(75), die de sluitsteen vormen van het communautaire financieringsstelsel en rechtstreekse gevolgen hebben voor de douane-unie, de belichaming bij uitstek van de interne markt.(76)

113. Wat dit betreft kan ik mij slechts verbazen over de manier waarop de staten in de gehele procedure hebben gepleit voor een "autonome toepassing" van artikel 296 EG.(77)

114. Terwijl dit begrip cruciaal is voor de uitkomst van het geschil, heerst er mijns inziens bij de verwerende staten grote verwarring over.

115. Het feit dat de lidstaten "autonoom" kunnen beslissen of zij zich op artikel 296 EG beroepen, laat onverlet dat de normen die tot leidraad voor een zuiver begrip ervan strekken in de gehele Gemeenschap uniform zijn.

116. Ieder land bepaalt zelf welke de belangrijkste aspecten van zijn binnenlandse veiligheid zijn, stelt zelf vast waardoor deze wordt bedreigd en hoe groot die dreiging is, en beslist ten slotte of het gebruik moet maken van één van de in artikel 296 EG voorziene beperkingen, waarbij het belangenafwegingen maakt die, aangezien zij de kern van zijn soevereiniteit uitmaken, buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht liggen.

117. Bovendien is de gemeenschapssfeer niet de geschikte plaats om een soort van autonoom begrip "wezenlijke belangen van de nationale veiligheid" vast te stellen. Bij de huidige stand van de ontwikkeling van het gemeenschapsrecht is dit per definitie een exclusief statelijk begrip.

118. De in de staten gevoerde discussies over de vraag welke organen bevoegd zijn om controle uit te oefenen op geheime informatie, kennen dan ook een patroon van subtiele checks and balances van de macht(78), die niet in het gemeenschapsrecht worden weerspiegeld. Het Hof dient zich derhalve te onthouden van een tot een puur nationale dimensie beperkte toetsing.

119. Het beginsel van de scheiding der machten(79) dwingt tot het aanvaarden van een aantal beperkingen aan de rechterlijke toetsingsbevoegdheid. En de methoden om te beoordelen of de met de draden van hun beoordelingsbevoegdheid door de regeringen geweven besluiten ten aanzien van de inrichting van hun defensiebeleid rechtmatig tot stand zijn gekomen, dienen van een zodanige aard te zijn dat het risico wordt voorkomen dat handelingen van de uitvoerende macht door de toepassing van opportuniteitscriteria opzij worden gezet.

120. In deze situatie zou een materiële toetsing van het besluit om een document als geheim te classificeren het automatische einde van de geheimhouding betekenen. De rechter kan echter bij zijn onderzoek van de zaak met het geheim leven, het isoleren, terwijl hij alleen de regels maar niet de inhoud ervan beoordeelt.(80)

121. Naast de in elk individueel land uitgevoerde beoordeling(81) is het dus aan het gemeenschapsrecht, en in het bijzonder aan het Hof, om de uitleggingsregels te formuleren volgens welke die uitzonderlijke maatregelen geoorloofd zijn vanuit het perspectief van artikel 296 EG, zonder de uniforme juiste toepassing ervan aan te tasten en uiteraard evenmin, conform alle voorzorgsmaatregelen die ik hier aan het uitwerken ben, de beoordelingsbevoegdheid van de staten.

122. Deze scheidslijn tussen de nationale en de communautaire sfeer dient uiterst zorgvuldig te worden getrokken, echter wel met de nodige beslistheid, opdat de harmonie in de Unie zegeviert.

123. Het gaat erom het precaire evenwicht tussen de belangen van de lidstaten op het gebied van hun binnenlandse veiligheid en de fundamentele doelstellingen van de Gemeenschap te onderzoeken, zonder de grenzen van het redelijke te overschrijden.

124. Bij een afwijking van regels van gemeenschapsrecht dient het evenredigheidsbeginsel te worden geëerbiedigd(82) en dient als maatstaf te gelden dat zij niet verder mag gaan dan passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel.

125. Hoezeer men in artikel 296 EG ook een toegeving van het Verdrag zelf wil zien, toch pleiten het primaat van het gemeenschapsrecht als geheel en het nuttig effect van de gemeenschapsregels voor beperking van nationale handelingen gebaseerd op dit artikel.

126. Het Verdrag bevat afwijkingen(83) voor situaties waarin de openbare veiligheid ernstig wordt bedreigd, maar het kent geen algemene machtigingsgrondslag voor elke maatregel, onafhankelijk van de ernst van de verstoring.(84)

127. Daartegenover worden de lidstaten niet gebonden door het primaire recht wanneer de bedreigende belangen "wezenlijk" worden geacht, zodat de openbareveiligheidsbepaling slechts in stelling kan worden gebracht bij daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreigingen van die belangen.

128. Ontmanteling van een van de grondvesten van het gebouw van de Gemeenschap is uitsluitend gerechtvaardigd wanneer de lidstaten geen ander middel ter beschikking staat om hun meest vitale belangen te beschermen.

129. Bovendien ware ook maar een schijntje van een vermeende door artikel 296 EG aan de regeringen toegekende beoordelingsbevoegdheid niet goed te rijmen met de loyale integratie die Europa verlangt.

130. De lidstaten kunnen niet automatisch van deze door artikel 296 EG geboden mogelijkheid gebruikmaken, aangezien het Hof zich over de lijst van 1958 heeft uitgesproken(85) en heeft bepaald dat artikel 296 EG weliswaar de rechtsgrondslag vormt voor de afwijking, maar dat de op die lijst vermelde producten wel aan de andere vereisten voor toepassing van dit artikel moeten voldoen.

131. Mijns inziens verbindt artikel 296 EG het onbepaalde rechtsbegrip "wezenlijke belangen van hun veiligheid" en dat van het noodzakelijk "achten" van de maatregel met een onontkomelijke motiveringsplicht.

132. Een zuivere hantering van deze begrippen vergt uiterste precisie, onverenigbaar met een algemene en hypothetische benadering van de nationale belangen, de militaire daaronder begrepen.(86)

133. Een dergelijke gemakzuchtige aanpak zou de erkenning betekenen van een soort van politieke handelingen(87) die een weg naar onschendbaarheid openen, die funest zou zijn voor de Gemeenschap en, naar ik meen, voor de plaats die de staten daarbinnen innemen.

134. De discussie in deze zeven beroepen is zonder twijfel op de vaststelling van de grenzen tussen de ratio van de Gemeenschap en de nationale politieke macht gericht, maar zij strekt verder en heeft mede een instrumenteel gebruik van het Verdrag op het oog door een overspannen voorstelling van artikel 296 EG, met krampachtige existentialistische trekken.(88)

3. Bewijslast

135. De verwerende staten gaan de bewijslast van de bestanddelen van artikel 296 EG uit de weg, stellen dat de litigieuze douaneheffingen hun belangen in de zin van verordening nr. 150/2003 schaden en verheffen de vijfde overweging van de considerans tot een proclamatie van de bedoelingen van de gemeenschapswetgever.(89)

136. Opnieuw wordt zo het zuivere zicht op de regeling vertroebeld, aangezien de vijfde overweging van de considerans van deze verordening zegt dat "specifieke administratieve procedures voor het verlenen van dergelijke schorsingen" dienen te worden vastgelegd "om rekening te houden met de bescherming van de militaire geheimhouding van de lidstaten".(90)

137. Bijgevolg brengt het beroep op die vertrouwelijkheid niet met zich dat de geheimhouding niet a priori gewaarborgd is, en evenmin dat, zelfs al zou dat niet zo zijn, de wezenlijke belangen van de veiligheid van de staten ernstig geschaad zouden worden, want niet elke vrijgegeven informatie betekent de doodsteek voor de defensie.

138. De argumentatie van de staten overtuigt mij niet, aangezien zij niet in overeenstemming is met de rechtspraak van dit Hof, dat zich verre houdt van extensieve uitlegging en verlangt dat degene die zich op deze afwijkingen wil beroepen, bewijst dat de vrijstellingen de hierin vastgestelde grenzen niet overschrijden.(91)

139. De uitzonderlijke context van deze maatregelen moet eens te meer tot het inzicht leiden dat de bewijslast altijd rust op degene die de bijzondere afwijking van het Verdrag opwerpt, om aldus de samenhang en de naleving van de verdragsnormen te verzekeren.

140. Het Hof heeft met name in het arrest van 16 september 1999, Commissie/Koninkrijk Spanje(92) een niet-nakoming vastgesteld omdat de Spaanse regering niet had aangetoond "dat de afschaffing van de btw-vrijstelling voor de invoer en de verwerving van wapens, munitie en materiaal voor uitsluitend militair gebruik, zoals de vrijstelling waarin de Spaanse wet voorziet, een maatregel vormt waardoor de bescherming van wezenlijke belangen van de veiligheid van het Koninkrijk Spanje in gevaar komt, zodat die vrijstellingen uit hoofde van artikel 223, lid 1, sub b, van het Verdrag gerechtvaardigd zijn".

4. Een onterecht beroep

141. Ik heb reeds opgemerkt dat het Hof de beoordelingsbevoegdheden met betrekking tot het staatsgeheim niet vol kan toetsen(93), al heeft het wel de bevoegdheid om deze, wanneer zij het gemeenschapsrecht rechtstreeks raken, marginaal te toetsen aan de hand van de evenredigheid en de algemene beginselen van gemeenschapsrecht.

142. Wanneer, zoals in casu het geval is, gaat om afwijkingen van de grondslagen van het vrije verkeer(94) of verstoringen in het financieringsstelsel van de Gemeenschappen, moeten de nationale autoriteiten, al is het summier, de zin van deze onregelmatigheden verklaren en aangeven welk doel ermee wordt beoogd en welk logisch verband ertussen bestaat.

143. Doen zij dit niet, dan is dit verweermiddel tot uitsluiting veroordeeld en doemen de spookbeelden van de aberraties van de macht op achter het juridische rookgordijn.

a) Het economisch argument

144. De verwerende staten voeren aan dat hun militaire strategie zou worden verzwakt door de grotere economische aanslag als gevolg van de betaling van de douanerechten, maar dit argument zou het doel dat met artikel 296 EG wordt beoogd totaal wijzigen en het in feite in dienst stellen van zuiver industriële of economische doelstellingen(95), die de afwijking van het Verdrag in geen enkel opzicht rechtvaardigen.(96)

145. Ofschoon Griekenland terecht de kritiek van de Commissie weerlegt, waar het nadrukkelijk wijst op het verschil tussen het "beroepsgeheim" en de "militaire geheimhouding"(97), zouden die tot het uiterste opgevoerde economische argumenten de belastingontduiking legitimeren, in het belang van de financiële sanering en de dictatuur van de winst.

146. Ook kunnen de economische gevolgen van de btw voor de overheidsfinanciën niet worden vergeleken met de heffing van de douanerechten, zoals door Denemarken(98) en Italië(99) wordt gedaan, die stellen dat anders dan het geval is bij de douanerechten, de btw de lidstaten ten goede komt.

147. Het Hof geeft met betrekking tot de wapeninvoer de weg aan in het arrest van 16 september 1999 in de zaak Commissie/Koninkrijk Spanje, waarin het verklaart dat "de btw-vrijstellingen niet noodzakelijk zijn voor de bescherming van wezenlijke belangen van de veiligheid van het Koninkrijk Spanje"(100), om mogelijke bedreigingen het hoofd te bieden, "aangezien de inkomsten uit de btw op de betrokken handelingen in de staatskas terugvloeien, met uitzondering van een klein percentage dat, als eigen middelen, in de kas van de Gemeenschap vloeit".(101)

148. Door hier nu a contrario redenerend uit af te leiden dat, anders dan de btw, de vaststelling van douanerechten tot een verslechtering van de nationale veiligheid leidt, is een misplaatste en onbezonnen doortrekking van deze redenering.

149. Bovendien kan zij er makkelijk toe leiden dat individuele aspecten van het financieringsstelsel, zoals bijvoorbeeld het bedrag van de uit de middelen voortvloeiende directe inkomsten, te zwaar worden aangezet, en maakt zij het anderzijds moeilijk oog te hebben voor het onderling verband dat ertussen bestaat en voor de voordelen die de solidariteit bij de bijdragenbetaling en de evenwichtige lastenverdeling voor de gemeenschapsleden hebben.

b) Geheimhouding en douaneprocedure

150. Gezien het voorgaande doet het exposé over de douaneprocedure, dat begint met de vermelding dat het ontbreken van geheimhouding de rust en vrede in de staten aan het wankelen brengt, nogal merkwaardig aan.

151. De verwerende staten betogen dat er ten aanzien van de btw meer anonimiteit bestaat dan met betrekking tot de douane-inkomsten(102), en voorts dat de mate van geheimhouding die in sommige nationale verordeningen geldt(103) haar gelijke niet kent in de Gemeenschap.

152. Het pure vermoeden van lekken kan niet als katalysator worden aangevoerd voor de door de Commissie verweten niet-nakoming. De gegevensbescherming en de gegevensbeveiliging worden immers gewaarborgd door artikel 287 EG, dat de leden van de gemeenschapsinstellingen, de comités, alsmede in het algemeen de ambtenaren en personeelsleden van de Gemeenschap er, zelfs na afloop van hun functie toe verplicht "de inlichtingen die naar hun aard vallen onder de geheimhoudingsplicht" en in het bijzonder die betreffende "de ondernemingen en hun handelsbetrekkingen of de bestanddelen van hun kostprijzen niet openbaar te maken", een verplichting die in artikel 15 van het douanewetboek(104) wordt overgenomen.

153. De staten zouden hun bezwaren tegen deze voorzorgsregeling in hun verweer naar voren hebben moeten brengen. Bovendien moet niet vergeten worden dat bij bepaalde lekken in het gegevensverwerkingscircuit schadevergoeding wegens inbreuk op het gemeenschapsrecht kan worden gevorderd.

154. De eenzijdige afschaffing van het stelsel voldoet echter niet aan het vereiste van evenredigheid(105), waaraan elke overheidsbeslissing moet voldoen die een beperking vormt op de verdragsregels, zodanig "dat de werking ervan beperkt is tot hetgeen noodzakelijk is voor de bescherming van de belangen die het beoogt te waarborgen".(106)

155. Een substantieel deel van de communautaire financiële regelgeving terzijde stellen verdraagt zich niet met de discipline die haar bindend karakter kenmerkt, en is niet te rijmen met de doeleinden die zij beoogt.

156. Ook al spelen zij een hoofdrol, toch is in het door de verwerende staten opgestelde draaiboek geen rekening gehouden met de opkomst van de regels voor de bewijslast, want zij zijn degenen die zouden moeten aantonen dat de geheimhouding van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 niet verzekerd was.(107)

157. Al ziet de financiële toekomst van de Gemeenschap er anders uit door verordening nr. 150/2003 waarbij de douanerechten zijn afgeschaft, toch moeten ingevolge artikel 7 van deze verordening(108) sommige gegevens betreffende de aankoop worden gemeld, waardoor er niets verandert aan de door de staten gestelde moeilijkheden ten aanzien van hun zeggenschap.

158. Duitsland laat niet na er in zijn dupliek (C-372/05) op te wijzen dat de verstrekking van de door artikel 7 vereiste informatie niet dient om de douaneopbrengsten de berekenen, hetgeen ik niet bestrijd, want afgezien van het met deze bepaling beoogde doel om het bedrag aan rechten - die nu niet meer worden geheven - vast te stellen, ligt haar belang immers in het feit dat de erin bedoelde certificaten(109) consequenties kunnen hebben voor de belangen die de staten nu juist geheim proberen te houden.(110)

159. Het is niet, zoals Griekenland in zijn interventie in het beroep tegen Finland (zaak C-284/05) ten onrechte meent, aan de Commissie om andere methoden aan te dragen om te voorkomen dat de gegevens bekend worden.(111)

160. In deze visie worden de verdeling van de bewijslast en het voorwerp van de bewijslast door elkaar gehaald; de staten dienen immers te bewijzen dat de procedures niet geschikt zijn om de geheimhouding te verzekeren.

161. Het is derhalve onaannemelijk dat de mededelingen die zij de Commissie maandelijks(112) of jaarlijks moeten verstrekken, zó gedetailleerd zullen zijn dat zij nadelige gevolgen hebben voor de nationale defensiestrategie, want in de betrokken formulieren(113) geven zij de totaalbedragen op van de invoer in de betreffende periode.

162. Uit het beroep tegen Denemarken blijkt dat onduidelijk is wát precies dient te worden aangegeven, want de Deense regering, die ervan uitgaat dat, behalve opgaaf van de ingevoerde goederen, ook hun aantal, hun waarde en het land van oorsprong moeten worden vermeld, ziet dit anders dan de Commissie, die alleen maar het totaalbedrag van de transacties hoeft te weten.

163. Zelfs al worden, in het ergste geval(114), de door Denemarken genoemde details bekend, dan nog zie ik niet in wat hiervan het negatieve gevolg kan zijn voor zijn externe veiligheid, te meer waar zij geen technische specificaties van de verschillende onderdelen of het beoogde gebrui k bevatten.(115)

164. De Commissie ziet er geen enkel bezwaar in(116) om vóór het jaar 2003 over te gaan op vereenvoudigde douaneregelingen; de staten bepalen immers zelf hoe zij de zaak regelen en zij zouden, zoals de Commissie onder verwijzing naar artikel 60 van het douanewetboek(117) aangeeft(118), ad hoc een bijzondere administrateur kunnen aanstellen.(119)

165. In die beginfase zijn de nationale vertegenwoordigers en organen belast met de uitvoering. Het zou dan ook ongehoord zijn wanneer de veiligheidsrisico's van een land geweten zouden moeten worden aan het gebrek aan vertrouwen in zijn douaneautoriteiten.

166. De volgende etappe in het douanetraject leidt naar de - door de Commissie verifieerbare - controle op de gedane vaststelling, een fase waarin aanvullende gegevens nodig kunnen zijn, waarvan de geheimhouding eveneens door artikel 5 van verordening nr. 1026/1999/EG is verzekerd.(120)

167. Hierin ligt een van de sleutels van het geschil, want ter terechtzitting is gebleken dat in de beginfase nooit gevoelige informatie vrijkomt, aangezien dan slechts met totaalcijfers wordt gewerkt, zonder details die de binnenlandse veiligheid in gevaar kunnen brengen. Er kan derhalve niet met recht een beroep op artikel 296 worden gedaan zolang de Commissie niet vraagt om meer informatie over de door de staat gedane vaststelling.

168. Waar de staten ingevolge artikel 10 EG de Commissie behulpzaam moeten zijn bij haar taak om toe te zien op de toepassing van het Verdrag(121), dienen zij haar ook de instrumenten te verschaffen om vast te stellen of de eigen middelen volgens de regels zijn afgedragen(122), hetgeen hen er mijns inziens niet van hoeft te weerhouden, in voorkomend geval en bij hoge uitzondering, te beslissen dat het beter is de informatie beperkt te houden tot een enkel onderdeel van een document of haar, met een beroep op artikel 296, sub a, EG in het geheel niet te verstrekken, mogelijkheden die meer in overeenstemming zouden zijn met het evenredigheidsbeginsel, in plaats van eenzijdig te beslissen het hele stelsel maar af te schaffen.

169. Het gaat ook ál te ver wanneer een staat zich vooruitlopend op een mogelijke controle door de Commissie, die niet steeds zal plaatsvinden, beroept op het bepaalde sub b van dit artikel, want ten aanzien van de wapenhandel mogen slechts die maatregelen worden getroffen die nodig zijn voor "de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid", die per definitie in de eerste van de vermelde fasen niet door het douanerecht in gevaar komen, laat staan wanneer er niet eens een vaststelling plaatsvindt.

170. De staten hebben zich in abstract-theoretische zin op artikel 296 EG beroepen, want dit artikel is alleen van toepassing wanneer hun belangen worden geschaad, hetgeen, ik zeg het nogmaals, alleen het geval zou kunnen zijn wanneer de Commissie zeer concrete gegevens zou verlangen, en dat heeft zij niet gedaan, want in weerwil van hetgeen de vertegenwoordiger van de Griekse regering ter terechtzitting heeft verklaard, is het niet zo dat de door de staten gedane voorwaardelijke betalingen niet zijn aanvaard omdat bepaalde gegevens te summier zijn, maar omdat zij in het geheel niet zijn verstrekt, waardoor zelfs maar een enigermate redelijke controle onmogelijk is.

171. Alhoewel het gemeenschapsrecht de gegevensbescherming beoogt te waarborgen, stellen de regeringen(123) meer vertrouwen in de ondernemingen die zich met deze handel bezighouden(124) dan in de douaneautoriteiten, een stuitend staaltje van meten met twee maten.(125)

c) Slotsom

172. Uit het voorgaande blijkt dat de argumenten betreffende de geografische situatie van het land, de bevolkingsspreiding, de bescherming van de grenzen tegen mogelijke invallen of, op economisch vlak, de kosten van de militaire programma's geen hout snijden, want wat vliegtuigen betreft is in sommige staten het aantal verkenningsvluchten gestegen.(126)

173. Er is geen juridisch evenwicht tussen de middelen en de beoogde doelen. De staten die voor de inwerkingtreding van verordening nr. 150/2003 de douanerechten hieven en in de gemeenschapskas stortten, zonder dat daardoor hun hele verdedigingsstelsel in elkaar stortte, hadden deze wijzigingen immers kunnen voorzien.

174. Naar mijn oordeel hebben de verwerende staten zich dan ook bediend van voor het gemeenschapsrecht en de beginselen die ik heb uiteengezet ondeugdelijke drogredenen, waardoor zij het odium op zich laden een abjecte scepsis te koesteren ten aanzien van de Unie.

175. Bijzonder tekenend is het geval Finland, dat in zijn verweer aanvoert dat reeds de voorwaardelijke betaling, zonder een akkoord met de Commissie, zijn veiligheid in gevaar zou brengen, om daarna ter terechtzitting toe te geven dat het op eigen initiatief ongeveer 10 000 000 EUR heeft betaald zonder dat zijn belangen daardoor zijn geschaad.

5. Een bepaling die zich nog steeds doet gelden

176. Artikel 296 EG (oud artikel 223) is bepaald niet bijgezet; het heeft sinds 1957 de tand des tijds doorstaan en leeft voort in het Verdrag van Lissabon.(127) Het roept echter een aantal vragen op, die consciëntieus, op basis van een historische uitleg moeten worden beantwoord.

177. Er zit duidelijk spanning tussen de twee opvattingen over artikel 296 EG, de ene, voorgestaan door de lidstaten, die een absolute soevereiniteit op defensiegebied verdedigen, tegenover de meer communautaristische, die het een beperktere werking toekent.(128)

178. De aanvankelijke reserves van de landen, gevoed door de koude oorlog, vonden hierin een veilige uitlaatklep, maar rechtvaardigen in de huidige tijd de statelijke opstelling niet, omdat het dreigingsbeeld zijn individuele karakter heeft verloren.(129)

179. Er zijn gevallen waarin iets verzwijgen neerkomt op het niet zeggen van de waarheid; en wellicht wringt de ongebreidelde vrijheid om alleen te zeggen wat men kwijt wil soms in het kader van de integratie van de Europese Unie.

180. Door de internetpagina's(130) te bekijken waarnaar de Commissie in haar memories verwijst, kan iedereen kennisnemen van de details van een gedeelte van het door de legers aangekochte wapentuig.

181. Deze mogelijkheid, eigen aan de moderne maatschappij, relativeert de geheimhouding(131) en leidt mijns inziens tot een exponentiële toename van de pogingen van de staten om zich aan de hand van artikel 296 EG aan het gemeenschapsrecht te onttrekken.

182. Een ontwikkeling van de bepaling, waarbij óf tot afschaffing van dit artikel(132) óf tot wijziging van de lijst van 1958(133) wordt besloten, is onmogelijk zonder een zekere wederzijdse aanpassing van de wetgevingen op defensiegebied(134) of de oprichting van een Europees Verdedigingsagenschap.(135)

183. Het heeft iets anachronistisch om deze bepalingen af te zetten tegen de bevoegdheid van de Unie tot de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid(136) en tegen de solidariteitsclausule die bepaalt dat van alle militaire middelen gebruik wordt gemaakt om een lidstaat tegen een eventuele terroristische aanval te beschermen of in geval van een natuurramp of van een door de mens veroorzaakte ramp.(137)

184. Met betrekking tot de wapenexport zijn er overal tal van regels gesteld(138) en bewustwordingscampagnes opgezet(139), waardoor het, mutatis mutandis, weinig zin heeft te proberen het terrein van de import los te koppelen van het toch al indirecte en beperkte toezicht dat het gemeenschapsrecht via de douane-unie uitoefent.(140)

185. De overdracht van soevereiniteit die het lidmaatschap van de Europese club met zich brengt, laat geen gewrongen of partijdige interpretaties toe van de mechanismen die door het Verdrag van Rome zijn vastgesteld om zijn doeleinden te verwezenlijken.

186. Artikel 296 EG kan valse hoop wekken bij de lidstaten en de hoofdrolspelers van de achtereenvolgende uitbreidingen; het Hof dient derhalve, zolang het zich in een goede gezondheid kan verheugen, zijn verantwoordelijkheid niet uit de weg te gaan en dus de werkingssfeer van dit artikel te beperken, want de uniformiteit van het gemeenschapsrecht staat op het spel.

187. Wanneer de maatregelen die op grond van dit artikel genomen kunnen worden, worden gezien als de uitkomst van discretionaire, individuele en op Unie-niveau ontoetsbare besluiten leidt dit tot een Europa van verschillende snelheden, zowel wat de gebondenheid aan de Europese regels als wat een selectief gebruik van haar gedachtegoed betreft.

188. Artikel 296 EG laat geen ruimte voor de vrees van de lidstaten om de werkelijke uitgaven voor militair materieel bekend te maken of om zelf de lacunes in de toetredingsverdragen aan te vullen en evenmin om zich op duistere gronden te onttrekken aan de Europese geheimhoudingsregels of om in gevallen waarin de veiligheid niet ernstig wordt bedreigd te voorzien.

B - Artikel 307 EG

189. Volgens sommige verwerende staten wordt door geheimhoudingsclausules die in de met de wapenleveranciers gesloten overeenkomsten of in de met derde landen gesloten verdragen worden opgenomen, het heffen van douanerechten verboden.

190. Al dienen die voorzorgsmaatregelen om de doelmatigheid of de geldigheid van een koop-verkoopovereenkomst te verzekeren, het staat partijen wel vrij ze al dan niet op te nemen, waardoor de lidstaat, wanneer hij akkoord gaat met het geheimhouden van sommige gegevens, waardoor hij niet naar behoren aan zijn gemeenschapsverplichtingen kan voldoen, die "overeenkomsten" vóór zijn Europese verplichtingen stelt.

191. Wanneer die particuliere overeenkomst zou d ateren van vóór zijn toetreding tot de Unie, zou zij door de receptie van het gemeenschapsrecht in een hachelijke situatie van onwettigheid komen.

192. Bezien vanuit het oogpunt van het internationale verdragsrecht vereist artikel 307 EG in de eerste plaats dat de litigieuze overeenkomst wordt geïdentificeerd om de datum waarop zij is gesloten en haar verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht vast te stellen.

193. Overeenkomsten mogen niet zó geheim zijn dat zij aan de nakoming van de douaneverplichtingen in de weg staan en zo voorkomen dat artikel 307 kan worden toegepast.(141)

194. Bovendien heeft het Hof, dat weliswaar een keer de voorrang heeft aanvaard van een bilateraal verdrag(142), er al snel op gewezen(143) dat de bepaling derde staten "rechten" verleent terwijl zij tegelijkertijd de lidstaten "verplichtingen" oplegt, waardoor zij afzien van de uitoefening van de hun uit het eerdere verdrag toekomende rechten wanneer dat voor de nakoming van de verplichtingen uit de nieuwe overeenkomst noodzakelijk is.

195. Het in dit artikel gehuldigde adagium pacta sunt servanda duldt geen apathische staten, aangezien het de lidstaten verplicht gebruik te maken van "alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen". In geen van de door de verwerende staten in deze procedures aangevoerde argumenten is ook maar enige poging tot rechtvaardiging van mogelijke tegenstrijdigheden te bespeuren, hetgeen eens te meer reden vormt om dit middel te verwerpen.

196. Met name het Koninkrijk Zweden heeft zich hierover ter terechtzitting nogal uitgelaten, waar het hardnekkig heeft betoogd dat in een aantal bilaterale samenwerkingsverdragen(144) de verplichting voor de koper is opgenomen om geen enkel gegeven over de aankoop bekend te maken zonder toestemming van de verkoper of de leverancier. Mijns inziens wordt met deze redenering de naleving van het gemeenschapsrecht aan derden overgeleverd, hetzij staten, hetzij particuliere entiteiten of ondernemingen.

C - Vertrouwensbeginsel

197. Met uitzondering van Finland en Zweden hebben alle overige verwerende staten in hun memories aangevoerd dat het Commissiestandpunt in de onderhavige beroepen het vertrouwensbeginsel schendt.

198. Zoals ik in mijn bespreking van de precontentieuze fase vermeld, voert de Commissie reeds geruime tijd besprekingen met Duitsland, Italië en Griekenland; hun regeringen beroepen zich hier nu op ter rechtvaardiging van het vertrouwen dat zij daaraan ontleenden, waardoor zij ervan meenden te mogen uitgaan dat er geen sprake van een inbreuk was, omdat de hoedster van de verdragen daarna niets meer had ondernomen.

199. Ook Denemarken verwijst naar deze contacten en de eerdere inbreukdossiers in 1984 en 1985 en verklaart dat, aangezien daarop geen enkel beroep voor het Hof is gevolgd, bij de staten de indruk was ontstaan dat de Commissie stilzwijgend akkoord was gegaan met de vrijstelling van de douanerechten op militair materieel.

200. Het vertrouwensbeginsel beperkt de mogelijkheid overheidshandelingen te herroepen, met het oog op de bescherming van de burger(145) tegen de staat.

201. Het bevordert de voor de stabiliteit van het recht noodzakelijke rechtszekerheid, om met kennis van oorzaak en gevolg van dat overheidshandelen te kunnen functioneren en aldus een sfeer van zekerheid te verschaffen(146), die in de economische verhoudingen een vruchtbare bodem vindt voor zijn uitgangspunten.(147)

202. Het Hof heeft het in zijn rechtspraak(148) "een van de fundamentele rechtsbeginselen van de Gemeenschap" genoemd(149), vastgesteld dat het werking heeft tegenover bepalingen met terugwerkende kracht of met rechtstreekse werking(150) en bepaald dat de adressaat er bij een wijziging op mag vertrouwen dat hij zijn rechtspositie behoudt, aangezien hij door het optreden van de overheid, mocht vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie.(151)

203. Wil het vertrouwensbeginsel zijn beschermende werking kunnen ontplooien, dan moet de burger(152) kunnen afgaan op uiterlijke tekenen en niet op puur subjectieve speculaties of overtuigingen(153), en na afweging van de strijdige belangen dient de positie van degene die terecht heeft vertrouwd op het handelen van de overheid beschermd te worden.(154)

204. Zoals duidelijk zal zijn, kan het beroep op dit beginsel in deze zaken niet slagen.

205. Het Hof heeft herhaaldelijk erkend dat de Commissie over de grootst mogelijke vrijheid beschikt om een procedure tegen een lidstaat in te stellen, hetgeen tevens betekent dat het aan de Commissie staat, te oordelen op welk tijdstip het beroep wegens niet-nakoming wordt ingesteld(155), zonder dat zij daarbij een bepaalde termijn in acht moet nemen.

206. Bovendien verzet het vertrouwensbeginsel zich tegen de zeldzame mogelijkheid dat een gemeenschapsbesluit reeds vóór de publicatie ervan effect sorteert(156), maar de verwerende staten keren dit argument om teneinde zich te onttrekken aan de gevolgen van het vóór de invoering van verordening nr. 150/2003 geldende recht.

207. Bijgevolg leek het hun wellicht beter ze als eigen besluiten van de Commissie aan te merken(157), om aannemelijk te maken dat zij ervan uit konden gaan dat zij was teruggekomen op haar bezwaren.

208. Maar ook deze aanpak kan niet slagen, aangezien de Commissie zich in haar verklaring tijdens de onderhandelingen over verordening nr. 130/2003(158) vastbesloten heeft verklaard niet af te zien van het invorderen van de douanerechten die hadden moeten worden afgedragen en zich daartoe alle noodzakelijke initiatieven voorbehield.

209. Evenmin kon daarvóór worden aangenomen dat de Commissie enige toegeving in deze zin had gedaan, want reeds in 1988 heeft zij een plan voor afschaffing van de douanerechten opgesteld dat deels is mislukt omdat de staten maar niet tot overeenstemming konden komen.

210. Maar verordening nr. 150/2003 bevat hoe dan ook geen bepalingen met terugwerkende kracht, waarmee de staten akkoord zijn gegaan, daar zij zich er immers niet tegen hebben verzet.

211. Een aantal staten stelt dat de gevolgen van het arrest(159) op grond van het vertrouwensbeginsel in de tijd beperkt dienen te zijn, maar zoals ik heb uitgelegd dient het Hof geen uitspraak te doen over de economische gevolgen van de door hem bewezen geachte niet-nakoming.

212. Deze beperking in de tijd is niet op haar plaats, aangezien zij uitzonderlijk is.(160) Wanneer de niet-nakoming zou worden vastgesteld, zou dit niet tot ernstige financiële gevolgen voor de staten leiden. Bovendien moet niet de bijkomende bijzonderheid worden vergeten dat artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1150/2000 voor deze zaken een grens stelt door correcties later dan drie jaar na de waarschuwing te verbieden.

213. De verwerping van de excepties en de materiële middelen die door de staten zijn aangevoerd, in combinatie met het feit dat de objectieve voorwaarden voor niet-nakoming zijn vervuld, leiden tot gegrondverklaring van deze zeven beroepen.

VII - Proceskosten

214. Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit, zoals in al deze zaken is gebeurd, is gevorderd. Derhalve zouden, wanneer de beroepen van de Commissie slagen, de verwerende staten in elk van de procedures veroordeeld dienen te worden tot betaling van de proceskosten.

215. Krachtens het vierde lid van deze bepaling dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen hun eigen kosten.

VIII - Conclusie

216. Op grond van hetgeen ik hiervoor heb uiteengezet, geef ik het Hof in overweging:

1) vast te stellen dat de Republiek Finland (C-284/05), het Koninkrijk Zweden (C-294/05), de Bondsrepubliek Duitsland (C-372/05), de Italiaanse Republiek (C-239/06), de Helleense Republiek (C-409/05) en het Koninkrijk Denemarken (C-461/05), door de bedragen van de eigen middelen ter zake van de invoer van militair materieel en "dual-use-goederen" niet te hebben vastgesteld en tijdig aan de Commissie te hebben overgemaakt met betaling van vertragingsrente, de verplichtingen niet zijn nagekomen die op hen rusten krachtens artikel 26 EG, artikel 20 van het communautair douanewetboek en de artikelen 2, 9, 10 en 11 van de verordeningen nrs. 1552/89 en 1150/2000;

2) vast te stellen dat het Koninkrijk Zweden (C-294/05) en de Italiaanse Republiek (C-387/05), door de bedragen van de eigen middelen ter zake van de invoer van militair materieel en "dual-use-goederen" niet te hebben vastgesteld en tijdig aan de Commissie te hebben overgemaakt met betaling van vertragingsrente, de verplichtingen niet zijn nagekomen die op hen rusten krachtens artikel 26 EG, artikel 20 van het communautair douanewetboek en de artikelen 2, 9, 10 en 11 van de verordeningen nrs. 1552/89 en 1150/2000;

3) de Republiek Finland in zaak C-284/05, het Koninkrijk Zweden in zaak C-294/05, de Bondsrepubliek Duitsland in zaak C-372/05, de Italiaanse Republiek in de zaken C-387/05 en C-239/06, de Helleense Republiek in zaak C-409/05 en het Koninkrijk Denemarken in zaak C-461/05 te veroordelen in de kosten;

4) te verstaan dat de lidstaten in de gedingen waarin zij zijn tussengekomen hun eigen kosten dragen.

(1) .

(2)  - Sinds de recente vervanging door verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (PB L 145, blz. 1) is ratione tempore verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) van toepassing.

(3)  - Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1).

(4)  - Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1).

(5)  - Alle niet-nakomingsberoepen betreffen de invoer van militair materieel, met uitzondering van één van de twee zaken tegen Italië, C-387/05, waarin de goederen zowel militair als civiel gebruikt kunnen worden, alsmede die tegen Zweden (C-294/05), waarin de grief van de Commissie zowel de invoer van militair materieel als van "dual-use-goederen" betreft.

(6)  - Twee sprekende voorbeelden van dit droombeeld, An die Freude (Lofdicht aan de vreugde) van Friedrich Schiller, door Beethoven getoonzet in zijn negende symfonie in d klein, op. 125, en de legendarische song Imagine van John Lennon, koesteren de droom van een mensheid die deze aspiraties broederlijk nastreeft.

(7)  - Ik ben het niet eens met het spreekwoord si vis pacem para bellum , ondanks de overredingspoging, in een schalkse uitschieter, van de door mij zo bewonderde Cervantes, die Don Quichot laat zeggen: "Uit mijn ogen wie zeggen dat de letteren [de wetten] verhevener zijn dan de wapenen; ik zal hun, ongeacht hun persoon, duidelijk maken dat zij niet weten wat ze zeggen. [...] de wapenen, die de orde als oogmerk en streven hebben, het hoogste goed dat de mens zich in dit leven kan wensen". De vernuftige edelman don Quichot van La Mancha [Nederlandse vertaling van Barber van de Pol], Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2005, eerste deel, hoofdstuk 37, blz. 337 en 338.

(8)  - Ik combineer deze zeven conclusies die, als de mondelinge behandeling van alle zeven door de Commissie ingestelde niet-nakomingsberoepen niet op dezelfde dag had plaatsgevonden, op verschillende tijdstippen zouden zijn genomen.

(9)  - "Het geheim is het grootste schild van de tirannie", aldus Beccaria, C., in Dei delitti e delle pene , [ Over misdaden en straffen , ingeleid, van aantekeningen voorzien en in het Nederlands vertaald door J. M. Michiels], Zwolle, Tjeenk Willink, 1971, hoofdstuk 15, blz. 337.

(10)  - Besluit van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 293, blz. 9).

(11)  - Besluit van de Raad van 24 juni 1988 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 185, blz. 24).

(12)  - De in dit onderdeel 3 vermelde artikelen verwijzen uitsluitend naar verordening nr. 1150/2000, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van deze verordening.

(13)  - Verordening van de Raad van 21 januari 2003 inzake schorsing van douanerechten op bepaalde wapens en militaire uitrusting (PB L 25, blz.1).

(14)  - Punt 5 van de considerans en artikel 1 van verordening nr. 150/2003.

(15)  - Punt 5 van de considerans van verordening nr. 150/2003.

(16)  - Artikel 8.

(17)  - In punt 14 van haar verzoekschrift.

(18)  - In de zaak tegen Finland heeft dit bovendien geleid tot inbreukprocedure nr. 2001/2219, die later is gestaakt.

(19)  - Gezien de overschrijdingen van de betaaldata vordert de Commissie naast de hoofdsom vertragingsrente.

(20)  - In het beroep tegen Finland (C-284/05) zijn Zweden, Duitsland, Italië, Griekenland, Denemarken en Portugal tussengekomen; in dat tegen Zweden (C-294/05), Duitsland, Finland en Denemarken; in dat tegen Duitsland (C-372/05), Griekenland, Finland en Denemarken; in dat tegen Italië (C-387/05), Griekenland, Denemarken, Finland en Portugal; in dat tegen Griekenland (C-409/05), Italië, Finland, Denemarken en Portugal; in dat tegen Denemarken (C-461/05), Griekenland, Portugal en Finland en ten slotte in het tweede beroep tegen Italië (C-239/06), Griekenland en Finland.

(21)  - Een openbare terechtzitting voor de zaken C-372/05, C-387/05, C-409/05, C-461/05 en C-239/06 gezamenlijk, en twee met gesloten deuren (huis clos), in de zaken C-284/05 en C-294/05.

(22)  - Het rijke arsenaal aan argumenten ter onderbouwing van deze exceptie van de Duitse regering in haar verweerschrift steekt af tegen de zwijgzaamheid ter terechtzitting van haar vertegenwoordiger, een teken dat zij niet bijster overtuigd is van de haalbaarheid van die argumenten.

(23)  - Lenaerts, K., Arts, D., en Maselis, I., Procedural Law of the European Union, Robert Bray red., Ed. Sweet & Maxwell, Londen, 2006, blz. 141 en 142, zijn van mening dat dit geldt voor de bijzondere procedure van artikel 95, lid 9, EG, maar volgens mij echter eveneens voor het bijzondere beroep van artikel 298, 2e alinea, EG, waar zij overigens wel naar verwijzen onder het hoofdje "Relationship between Arts 226 and 227 of the EC Treaty. And special procedures relating to the improper use of derogating provisions". Volgens deze auteurs "the opportunity afforded to the Commission by Art. 95 of the EC Treaty in order to bring a matter directly before the Court of Justice without incurring the delay of a pre-litigation procedure is intended to serve the Community interest of protecting in full the establishment of the internal market. However, this does not preclude the Commission from opting to bring proceedings under Art. 226 of the EC Treaty in the interest of the defendant Member State."

(24)  - De openbare orde staat geen vrije beoordeling toe.

(25)  - Bijvoorbeeld het communautair douanewetboek.

(26)  - Dit standpunt wordt door advocaat-generaal Jacobs verdedigd in de punten 63 tot en met 67 van zijn conclusie in de zaak Commissie/Griekenland, die is doorgehaald bij beschikking van de president van het Hof van 19 maart 1996 (C-120/94, Jurispr. blz. I-1513). Met als feitelijke context de eenzijdig door Griekenland getroffen maatregelen, die er volgens de Commissie op waren gericht de verhandeling van producten van oorsprong van, afkomstig uit of bestemd voor de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, in het bijzonder via de haven van Thessaloniki, evenals de invoer in Griekenland van producten van oorsprong van of afkomstig uit deze Republiek te verbieden, is dit tot nu toe het enige beroep dat krachtens de bijzondere procedure van artikel 298 EG (voorheen artikel 225 EG) is ingesteld.

(27)  - Díez-Hochleitner, J., en Martínez Capdevila, C., Derecho de la Unión Europea, Ed. McGraw-Hill, Madrid, 2001, blz. 419.

(28)  - Ik sluit mij op dit punt aan bij de overwegingen in de repliek van de Commissie.

(29)  - Arrest van 16 september 1999 (C-414/97, Jurispr. blz. I-5585).

(30)  - Ik wil door het aanhalen van dit - duidelijk subsidiaire - precedent het stelsel van stare decisis et non quieta movere niet al te veel gewicht geven, alleen het Hof hierop attenderen.

(31)  - García de Enterría, E., "La lucha contra las inmunidades del poder en el derecho administrativo (poderes discrecionales, poderes de gobierno, poderes normativos)", in Revista de Administración Pública , nr. 38, 1962, blz. 159 tot en met 208.

(32)  - Het House of Lords heeft zich in de zaak Zamora [The Zamora (1916), 2 appeal Cases, 77] met grote stelligheid uitgesproken: "Degenen die verantwoordelijk zijn voor de nationale veiligheid dienen als enigen te beslissen wat nodig is ter verzekering van die veiligheid. Het zou dus bepaald onwenselijk zijn dit soort zaken tot voorwerp van voor een gerecht te leveren bewijs of anderszins tot voorwerp van openbaar debat te maken."

(33)  - Arresten Hof van 8 februari 1983, Commissie/Verenigd Koninkrijk (124/81, Jurispr. blz. 203); 21 september 1988, Commissie/Frankrijk (50/87, Jurispr. blz. 4797), en 10 september 1996, Commissie/Duitsland (C-61/94, Jurispr. blz. 3989).

(34)  - PB 1991, L 176, blz. 7 (rectificatie PB 1992, L 383, blz. 117), geconsolideerde versie met de wijzigingen van 21 februari 1995 (PB 1995, L 44, blz. 61), van kracht op de datum waarop het beroep is ingesteld.

(35)  - Zij verwijst in dit verband naar het arrest Hof van 2 oktober 2008, Commissie/Griekenland (C-36/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

(36)  - Zaak C-104/02, Jurispr. blz. I-2689.

(37)  - Van 1958 tot 1970.

(38)  - PB L 94, blz. 19.

(39)  - Onder de veelzeggende betiteling "traditionele" of "naar hun aard" eigen middelen, aangezien de inning ervan uitsluitend afhangt van het gemeenschapsbeleid en niet van de wil van de staten.

(40)  - Op 25 en 26 juni 1984.

(41)  - PB L 128, blz. 15.

(42)  - Al was het door de Raad van Fontainebleau als algemene maatregel bedoeld voor elke lidstaat die met een zware begrotingsdruk te kampen heeft.

(43)  - Deze compensatie is ook nog voorzien in artikel 4 van besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, "zesde eigenmiddelenbesluit" (PB L 163 blz. 17).

(44)  - Deze regeling is neergelegd in artikel 5 van besluit 2007/436, aangehaald in de vorige voetnoot.

(45)  - Sinds 2002 wordt dit het bruto nationaal inkomen ("BNI") genoemd.

(46)  - Het eigen middel "BNI", dat wordt berekend door een jaarlijks vastgesteld percentage toe te passen op de som van het bruto nationaal product tegen marktprijzen, speelt een belangrijke rol, want het bepaalt de aftopping van de berekeningsgrondslag van de btw, de omslag van de kosten van de compensatie voor het Verenigd Koninkrijk en het maximum van het totaalbedrag voor eigen middelen dat is vastgesteld in de financiële ramingen; in het thans geldende besluit 2007/436 wordt het maximum voor de eigen middelen van 1,24 % van het totale BNI van de lidstaten tegen marktprijzen en dat voor de vastleggingskredieten van 1,31 % van het totale BNI van de lidstaten gehandhaafd.

(47)  - Artikel 2, lid 3, van het reeds meermaals aangehaalde besluit 2007/436.

(48)  - PB L 253, blz. 42.

(49)  - Dit verklaart waarom in de douanerechten een legitiem beschermingsinstrument wordt gezien tegenover een beweerdelijk volstrekt liberale internationale overtuiging, zoals Berr, J., en Trémeau, H., betogen in Le Droit Douanier: Communautaire et national, 7e dr., Economica, 2006, blz. 3.

(50)  - In mijn conclusie in de zaak D van 26 oktober 2004 (arrest van 5 juli 2005, C-376/03, Jurispr. blz. I-5821), bracht breng ik in herinnering dat om in de Gemeenschap een douane-unie tot stand te brengen een gemeenschappelijk douanetarief moest worden ingevoerd, terwijl met het oog op het onbelemmerde goederenverkeer de indirecte belastingen moesten worden geharmoniseerd. Voorts bepleitte ik een onderlinge aanpassing van de directe belastingen om het vrije verkeer van personen en van kapitaal te vergemakkelijken.

(51)  - Artikel 7, lid 2, bepaalt: "Na 31 december van het derde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar wordt de in lid 1 bedoelde jaarlijkse samenvattende rekening niet meer gecorrigeerd, behoudens op punten waarvan vóór het verstrijken van deze termijn door de Commissie of door de betrokken lidstaat kennis werd gegeven."

(52)  - Zoals met betrekking tot Italië in zaak C-387/05.

(53)  - De overwegingen van de Griekse regering (punten 10 en 11 van haar verweerschrift) zijn ondanks de slecht gekozen termen - "schending van het douanerecht" en "financiële inbreuk" - relevant, want het gaat hier niet om een sanctie, maar om de loutere vaststelling van een niet-nakoming.

(54)  - De behoedzaamheid klinkt door in de woorden van advocaat-generaal Stix-Hackl in haar conclusie van 26 januari 2006 in de zaak Commissie/België, waarin het Hof arrest heeft gewezen op 5 oktober 2006 (C-377/03, Jurispr. blz. I-9733), want, uitgaande van dit onderscheid betoogt zij dat "de grieven van de Commissie volgens het verzoekschrift beperkt zijn tot schendingen van de verordening inzake de eigen middelen". Om die reden hoeft het Hof zich in casu niet afzonderlijk uit te spreken over schendingen van het douanerecht.

(55)  - Zaak Commissie/Frankrijk (C-276/97, Jurispr. blz. I-6251).

(56)  - Zoals advocaat-generaal Stix-Hackl het in de reeds aangehaalde conclusie aanduidt.

(57)  - Ik ga hierna in op de door de verwerende staten aangevoerde rechtvaardigingsgronden, vanuit de invalshoek van artikel 296 EG.

(58)  - PB L 256, blz. 1.

(59)  - Dat er sprake is van een duidelijk dalende trend komt duidelijk naar voren in het rapport van Lamassoure, A., werkdocument nr. 1 van het Europees Parlement, Verslag over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie (2006/2205(INI) [A6-0066/2007] betreffende de Geschiedenis van de ontvangsten van de Gemeenschappen van de Begrotingscommissie, 2005, blz. 6.

(60)  - De lege ferenda, Jordán J. Mª., in "Por una reforma del sistema de financiación de la Unión europea", Quaderns de Política Econòmica, Revista electrónica, 2ª época, deel 2, januari-maart 2003, blz. 13, verdedigt de vervanging van het middel "BNP" door een aandeel van de nationale belastingopbrengst, vooral de inkomstenbelasting, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor een directere band tussen de Europese Unie en de burger, die wordt versterkt door een element van fiscaal federalisme, waardoor elke Europese burger bijdraagt op basis van zijn eigen inkomsten en niet op die van zijn land.

(61)  - In de zaak Duitsland is reeds in de schriftelijke fase komen vast te staan dat een betaling van 10 803 000 EUR was gedaan; andere staten, zoals Finland en Zweden, hebben deze betalingen ter terechtzitting gemeld.

(62)  - Wat de hoofdsom van de schuld betreft, los van hetgeen dit voor de vertragingsrente te betekenen heeft.

(63) - Arrest Hof van 18 oktober 2007, Commissie/Denemarken (C-19/05, Jurispr. blz. I-8597).

(64)  - Arresten Hof van 16 mei 1991, Commissie/Nederland (C-96/89, Jurispr. blz. I-2461, punt 37); 15 juni 2000, Commissie/Duitsland (C-348/97, Jurispr. blz. I-4429, punt 64); 15 november 2005, Commissie/Denemarken (C-392/02, Jurispr. blz. I-9811, punt 60), en 23 februari 2006, Commissie/Spanje (C-546/03, punt 28).

(65)  - Advocaat-generaal Geelhoed formuleert dit argument duidelijk in zijn conclusie van 10 maart 2005 in de zaak Commissie/Denemarken, waarin het Hof op 15 november 2005 het reeds aangehaalde arrest (C-392/02) heeft gewezen.

(66)  - Alhoewel het Hof in het in de vorige voetnoot aangehaalde arrest Commissie/Denemarken, het beroep van niet-nakoming toewijst, is het het echter niet eens met advocaat-generaal Geelhoed dat artikel 10 EG is geschonden.

(67)  - In dupliek.

(68)  - Die niet voor alle staten gelden, zoals de Deense gemachtigde ter terechtzitting in herinnering riep, waar hij erop wees dat Denemarken hier niet aan deelneemt.

(69)  - In de precontentieuze fase aangevoerd door de Deense regering en door de vertegenwoordigster van de Portugese regering ter terechtzitting verder uitgewerkt, op basis van ongerechtvaardigde verrijking van de Europese Gemeenschappen.

(70) - De lijst, opgesteld bij besluit 255/58 van de Raad is niet gewijzigd of gepubliceerd, al is zij wel door de Commissie bekendgemaakt naar aanleiding van een schriftelijke vraag (E-1323/2001) van 3 mei 2001 van europarlementariër Staes (Verts/ALE) (PB C 364 E, blz. 85).

(71) - Uitsluitend voor het gedeelte betreffende de meervoudige gevolgen, echter niet wat betreft het wapentuig.

(72) - Zweden concentreert zijn verweer op de wapens, wat het land op een verwijt van de Commissie in haar repliek komt te staan, waarbij zijn vertegenwoordiger zich lijkt neer te leggen, want in plaats van het te betwisten gaat hij er in zijn dupliek, waarin hij het uitsluitend heeft over oorlogsmaterieel, helemaal niet op in. In zaak C-387/05 doet Italië, alhoewel het de bepaling wel vermeldt, zijn verweer evenmin steunen op artikel 296, lid 1, sub a, EG.

(73) - Wil het in concreto van toepassing zijn, dan dient te zijn voldaan aan alle vereisten die ik hierna zal onderzoeken.

(74)  - Deze conclusie wordt ook getrokken door advocaat-generaal Mazák, in zijn conclusie van 10 juli 2007, punten 58-61, alsook door het Hof, in zijn arrest van 8 april 2008, Commissie/Italië (C-337/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 47-49), waarin een beroep op artikel 296, lid 1, sub a, niet terecht wordt geacht voor het rechtstreeks plaatsen van opdrachten voor de aankoop van helikopters, zonder openbare aanbesteding. In dezelfde zin het recent door het Hof gewezen arrest van 2 oktober 2008, Commissie/Italië (C-157/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 24-28).

(75)  - De bepalingen betreffende de eigen middelen.

(76)  - Zonder de zaak op de spits te willen drijven vraag ik mij in gemoede af of, wanneer de argumenten waarop de lidstaten zich zo hardnekkig beroepen zouden slagen, de fundamentele communautaire vrijheden en zelfs de grondrechten even rücksichtslos aan de kant gezet zouden worden.

(77)  - Vrijwel unaniem.

(78)  - Ik ben het eens met Garrido Cuenca, N., in "El episodio judicial de la desclasificación de los papeles del CESID. Las sentencias del Tribunal Supremo de 4 de abril de 1997. Paradojas y paralogismos de un conflicto entre la función de gobierno y el derecho a la tutela judicial efectiva", Revista de Administración Pública, nr. 143, mei-augustus 1997, die betoogt "[...] er kan niet eenvoudigweg worden gesteld dat het feit dat een bepaald onderwerp door een regering als geheim wordt geclassificeerd, betekent dat het zich daardoor volkomen aan elke controle onttrekt. Het is eerder omgekeerd zo dat de wetgever zich er rekenschap van heeft gegeven dat een andere macht in de staat er toegang toe dient te hebben, hetgeen hij in de Grondwet ook uitdrukkelijk voorschrijft", namelijk dat ze, afhankelijk van de nationale rechtsorde, verdeeld moeten worden tussen het parlement en de organen van de rechterlijke macht, al is de attributie van deze functies niet altijd formeel geregeld.

(79)  - Ik benadruk: vanuit een zuiver nationale visie op de juridische werkelijkheid, want op gemeenschapsniveau dient de afweging te worden gemaakt tussen de beginselen van bevoegdheid en subsidiariteit.

(80)  - De Lucas J., "Secretos de Estado", Derechos y libertades, Revista del Instituto Bartolomé de las Casas, blz. 57.

(81)  - Zoals uit de beroepen blijkt, is het afdragen van de douanerechten voor sommige staten een wurgende verplichting die hun meest kwetsbare belangen fnuikt, terwijl het voor andere een onschuldige maatregel is.

(82)  - Arrest Hof van 15 mei 1986, Johnston (222/84, Jurispr. blz. 1651).

(83)  - In de artikelen 30 EG, 39 EG, 46 EG, 58 EG, 64 EG, 296 EG en 297 EG.

(84)  - Arrest van 1 maart 2003, Dory (C-186/01, Jurispr. blz. I-2479, punt 31); arrest Johnston, reeds aangehaald, punt 26; arresten van 26 oktober 1999, Sirdar (C-273/97, Jurispr. blz. I-7403, punt 16), en 11 januari 2000, Kreil (C-285/98, Jurispr. blz. I-69, punt 16). 

(85)  - Arresten in de zaken Sirdar, Kreil en Dory, reeds aangehaald, becommentarieerd in de interpretatieve mededeling over de toepassing van artikel 296 EG op de aanschaf van defensiematerieel [SEC(2006)1554] [SEC(2006)1555].

(86)  - Advocaat-generaal Cosmas waarschuwt in zijn conclusie van 23 maart 2000, in de zaak waarin het Hof arrest heeft gewezen op 13 juli 2000, Albore (C-423/98, Jurispr. blz. I-5965), voor het risico dat door een stelselmatig beroep op dit artikel het evenwicht van de verdragsbepalingen verstoord zou kunnen worden en het mechanisme van toezicht op de verenigbaarheid van op basis van artikel 296 EG genomen nationale maatregelen met het gemeenschapsrecht zou kunnen worden ondermijnd.

(87)  - De theorie van "l'acte de gouvernement" heeft een belangrijke wijziging ondergaan toen de Franse Conseil d'État in zijn arrest van 19 februari 1975, Prince Napoléon (Jurispr. 155), in de motivering van zijn onbevoegdverklaring om bepaalde overheidshandelingen te beoordelen, de leer van het politieke motief heeft verlaten, die hij in voorgaande beslissingen had gehuldigd (CE, 1 mei 1822, Laffitte, en CE, 9 mei 1867, Duc d'Aumale).

(88)  - In Niebla van Miguel de Unamuno, tart de hoofdpersoon, Agustín, zijn lot en komt zelfs tegen de auteur in verzet, met wie hij in de roman een gedenkwaardig onderhoud heeft, waarin hij hem verzoekt het personage niet dood te laten gaan; de lidstaten lopen dit risico uiteraard niet, zelfs niet wanneer de beslissing in deze zaken niet naar hun tevredenheid zou uitvallen, want degenen die de geschiedenis van de Gemeenschap gedurende meer dan 50 jaar hebben bepaald, zijn de staten zelf geweest die zich nu afhoudend tonen tegenover de idee van rechtseenheid en daarbij een slachtofferrol aannemen.

(89)  - Italië bijvoorbeeld neemt in zaak C-239/06 expliciet dit maximalistische standpunt in en blijft volhouden dat van hem in het geheel geen bewijs verlangd kan worden.

(90)  - In de Spaanse versie.

(91)  - Arresten van 10 maart 1987, Commissie/Italië (199/85, Jurispr. blz. 1039); 4 oktober 1991, Richardt en Les Accessoires Scientifiques (C-367/89, Jurispr. blz. I-4621); 16 september 1999, Commissie/Spanje, reeds aangehaald, en 2 juni 2005, Commissie/Griekenland (C-394/02, Jurispr. blz. I-4713).

(92)  - Reeds aangehaald.

(93)  - Het heeft daartoe niet de bevoegdheid en het vormt ook niet de kern van het geding; toch is er hierover belangrijke rechtsliteratuur: Wiggings, J. R., in Freedom of Secrecy, New York, Oxford University Press, 1964; Revenga Sanchez, M., "Razonamiento Judicial, Seguridad Nacional y Secreto de Estado", Revista española de Derecho Constitucional, jaargang 18, nr. 53, mei-augustus 1998, en De Lucas, J., op. cit., blz. 35-62.

(94)  - Dat in de interne markt en het douanestelsel het duidelijkst belichaamd wordt.

(95) - Arrest van 14 maart 2000, Eglise de scientologie (C-54/99, Jurispr. blz. I-1335, punt 17).

(96) - In zijn arrest van 11 december 2003, Deutscher Apothekerverband (C-322/01, Jurispr. blz. I-14887), heeft het Hof categorisch ontkend dat zuiver economische doelstellingen een rechtvaardiging kunnen vormen voor een belemmering van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen (punt 122).

(97)  - Punt 31 van zijn verweerschrift (C-409/05).

(98)  - Zaak C-461/05.

(99)  - Zaak C-239/06.

(100)  - Punt 22 aan het slot.

(101)  - Punt 23.

(102)  - Zoals Denemarken in zaak C-461/05 of Finland in zijn interventiememorie in de zaak tegen Italië (C-239/06).

(103)  - Zie bijvoorbeeld de lofzang van Duitsland in zijn verweer (C-372/05).

(104)  - Aldus geformuleerd in artikel 1, lid 4, van verordening nr. 648/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 tot wijziging van verordening nr. 2913/92 (PB L 117, blz. 13).

(105)  - Om in de oorlogsretoriek waarvan deze zaken zijn doordrenkt te bijven: de verwerende staten proberen "met een kanon op een vlieg schieten".

(106)  - Arrest van het Hof van 26 april 1988, Bond van Adverteerders (352/85, Jurispr. blz. 2085), waarnaar advocaat-generaal Cosmas verwijst in zijn reeds aangehaalde conclusie van 23 maart 2003.

(107)  - In deze zin wordt in de conclusie (punt 62) en het arrest (punt 53) in de reeds besproken zaak C-337/05 de beslissing van Italië om opdrachten rechtstreeks te plaatsen zonder zich aan de regels voor openbare aanbesteding te houden, met het doel verspreiding van vertrouwelijke informatie te voorkomen, onevenredig geacht.

(108)  - Artikel 7, lid 1, bepaalt: "Elke lidstaat verstrekt de Commissie binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening informatie over de administratieve toepassing van deze verordening." Ook zenden de lidstaten de Commissie niet later dan drie maanden na het einde van elk kalenderjaar informatie over het totale aantal afgegeven certificaten en de totale waarde en het totale brutogewicht van de volgens de bepalingen van de verordening ingevoerde goederen.

(109)  - In mijn bespreking van het rechtskader ga ik op deze certificaten in.

(110)  - De staten laten zich hierover niet uit, terwijl uit de verordening toch een zekere bezorgdheid spreekt, aangezien in het zesde punt van de considerans op de dringende noodzakelijkheid wordt gewezen dat "er [...] voor de lidstaten voorschriften [dienen] te worden vastgelegd inzake het verstrekken van informatie over de hoeveelheid, de waarde en het aantal afgegeven certificaten, en procedures voor de toepassing van deze verordening".

(111)  - Gegevens die overigens, naar ik begrijp, niet in gevaar komen.

(112)  - Artikel 6, lid 4, sub a, van verordening nr. 1150/2000.

(113)  - Beschikking 97/245/EG, Euratom van de Commissie van 20 maart 1997 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de mededeling door de lidstaten van bepaalde, in het kader van het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschappen aan de Commissie toegezonden gegevens (PB L 97, blz. 12).

(114)  - Bijvoorbeeld bij een onderzoek achteraf door de Commissie.

(115)  - Finland stelt in beroep C-284/05 dat het soms gaat om onderdelen die nog geassembleerd moeten worden.

(116)  - Punt 58 van de repliek in de zaak Commissie/Duitsland (C-372/05).

(117)  - De bepaling laat de nationale overheid een aanzienlijke speelruimte: "Voor zover in de communautaire douanewetgeving hieromtrent geen bepalingen zijn vervat, stellen de lidstaten de bevoegdheid van de diverse op hun grondgebied gelegen douanekantoren vast, in voorkomend geval rekening houdend met de aard van de goederen of met de douaneregeling waaronder de goederen moeten worden geplaatst."

(118)  - In punt 26 van de repliek in het beroep tegen Finland (C-284/05).

(119)  - Uiteraard een uiterst betrouwbaar iemand, zoals een auditeur-militair.

(120)  - Verordening van de Raad van 10 mei 1999 houdende bepaling van de bevoegdheden en verplichtingen van de personeelsleden die door de Commissie zijn gemachtigd om de controles betreffende de eigen middelen van de Gemeenschappen te verrichten (PB L 126, blz. 9).

(121)  - Arrest Hof van 12 september 2000, Commissie/Nederland (C-408/97), Jurispr. blz. I-6417.

(122)  - Zo blijkt uit onder andere uit het arrest Hof van 7 maart 2002, Commissie/Italië (C-10/00, Jurispr. blz. I-2357).

(123)  - Onder andere de Finse.

(124)  - Met name de verkopers, de kopers of de tussenpersonen.

(125)  - In de punten 30 tot en met 32 van zijn dupliek in beroep C-284/05 vermeldt Finland dat sterk de hand wordt gehouden aan de geheimhoudingsplicht van de ondernemingen, vooral wat betreft hun bedrijfsvestigingen en de betrouwbaarheid van hun personeel.

(126)  - Ter terechtzitting heeft Griekenland mij niet overtuigend kunnen uitleggen hoe de betaling van de douanerechten tot een besnoeiing op een programma uitsluitend voor het onderhoud van vliegtuigen kan leiden, aangezien reparaties (ik heb het niet over nieuwe onderdelen) als gewone dienstverlening buiten die douaneheffingen vallen.

(127)  - In de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2008, C 115, blz. 1), volgens het op 13 december 2007 in Lissabon ondertekende Verdrag, is het weer opgenomen in artikel 346 EG.

(128)  - Trombetta, S., "La protection des intérêts nationaux de la défense quand la défense devient européenne", Revue du Marché commun et de l ´Union européenne, nr. 490, juli-augustus 2005, blz. 442-443. Andere monografieën over artikel 296 EG zijn te vinden in Bratanova, E., Legal Limits of National Defense Privilege in the European Union, Overview of the recent European Court of Justice judgement on Art. 296 European Community Treaty and the new role of the Commission in armamets: A step towards a single market in armaments? , Bonn International center for conversion, BICC paper 34, 2004; Eikenberg, K., "Article 296 (ex -223) E.C. and external trade in strategic goods", European Law Review, deel 25, nr. 2, april, 2005, en Barbe, I., "article 223 du traité de Rome: un article controversé", Droit et défense, Revue générale du droit de la sécurité et de la défénse, nr. 98/1.

(129)  - Moreiro González, C. J., Las cláusulas de seguridad nacional, Iustel, Madrid, 2007, blz. 39-48, wijdt hier enige belangwekkende beschouwingen aan in zijn uiteenzetting over wat hij noemt "het polysemische karakter van de nationale veiligheid in het huidige internationale recht", want ten opzichte van de internationaal geworden bedreigingen, blijft de nationale veiligheid ten achter als een aan het ontstaan van de staat verbonden element, dat een overgang markeert die, zonder die aanvankelijke notie te verzliezen, ook in andere contexten kan worden gezien waarin sprake is van een duidelijke globalisering.

(130)  - Die onder andere informatie verschaffen over het register van de Verenigde Naties over conventionele wapens (http://disarmament.un.org/UN_REGISTER.NSF), waarin zelfs de wapenvoorraden van de staten worden beschreven, of over de wapenindustrie (http://www.defenseindustrydaily.com).

(131)  - Garrido Cuenca, N., wijst er in het aangehaalde artikel, blz. 231, op dat een staatsgeheim niet ophoudt dat te zijn omdat iemand het, door schending van zijn geheimhoudingsplicht, openbaar maakt; volgens mij moeten de verwerende staten de openbaarmaking op het web hebben geaccepteerd, aangezien het tegendeel niet is komen vast te staan. Daartegenover wijst Moreiro González, C. J., in zijn reeds aangehaalde studie, blz. 202 en 203, op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 9 februari 1995, Vereniging Weekblad Bluf!, waarin het EHRM heeft bepaald dat een vertrouwelijk verslag door de latere verspreiding dat karakter verliest, waardoor "the protection of the information as a State secret was no longer justified and the withdrawal [...] no longer appeared necessary to achieve the legitimate aim pursued." (punt 45).

(132)  - Trombetta, S., op. cit., blz. 447-450.

(133)  - Deze minder ingrijpende mogelijkheid dan de afschaffing van artikel 296 EG stuit eveneens op moeilijkheden, want ook al ligt het initiatief bij de Commissie, de uiteindelijke beslissing is toch aan de Raad, waarbij bovendien nog een mogelijk vetorecht geldt van de staten.

(134)  - In het bijzonder het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB).

(135)  - Voortgekomen uit 2004/551/GBVB: Gemeenschappelijk optreden 2004/551/GBVB (PB L 245, blz. 17) van de Raad, waarin alle lidstaten van de Unie behalve Denemarken participeren, en dat vooral tot doel heeft de Europese samenwerking op het stuk van bewapening te bevorderen en uit te breiden, de Raad te steunen bij zijn inspanningen de defensievermogens van de Europese Unie op het gebied van crisisbeheersing te ontwikkelen en het EVDB in zijn huidige en toekomstige vorm te ondersteunen.

(136)  - Artikel 2, lid 4, van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(137)  - Artikel 222 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(138)  - In het kader van de Europese Unie, verordening nr. 1334/2000/CE van de Raad van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (PB L 159, blz. 1); Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van de Raad van 23 juni 2003 over het toezicht op de tussenhandel in wapens (PB L 156, blz. 79); verordening nr. 1236/2005/EG van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 200, blz. 1), alsmede als een instrument van soft-law, de EU-Gedragscode inzake de uitvoer van wapens, aangenomen in 1998.

(139)  - In de midden jaren negentig door organisaties als Amnesty International, Intermón Oxfam of Greenpeace in Spanje gehouden campagne werd de slogan "Sommige geheimen zijn dodelijk" gebruikt.

(140)  - Wakend over de geregelde gang van zaken met betrekking tot de eigen middelen.

(141)  - Zie voor een uitgebreid commentaar op de gevolgen hiervan, Stoffel Vallotton, N., "Las relaciones entre el derecho internacional y el derecho comunitario en el marco del artículo 307 CE: convenios de Estados miembros con terceros Estados anteriores a su adhesión a la UE: nuevas consideraciones sobre su limitada primacía", in Revista de Derecho Comunitario Europeo, nr. 22, Madrid, september-december 2005, blz. 843-890.

(142)  - Arrest van 18 november 2003, Budejovicky Budvar (C-216/01, Jurispr. blz. I-13617).

(143)  - In zijn arrest van 27 februari 1962, Commissie/Italië (10/61, Jurispr. blz. p. 1).

(144)  - Verdragen waarvan de datum niet vaststaat, waardoor geen beroep kan worden gedaan op artikel 307 EG, dat alleen van toepassing is wanneer zij dateren van vóór de toetreding van de staat tot de Gemeenschap.

(145)  - Arrest Hof van 14 mei 1975, CNTA (74/74, Jurispr. blz. 533).

(146)  - Zielinski, A., "La stabilité du droit, élément essentiel de l'État de droit', in VV.AA., L'État de droit et la securité juridique, Institut de Sciences Juridiques , CNRS, Parijs/Warschau, 1996, blz. 83 e.v.

(147)  - Sharpston, E., "Legitimate Expectations and Economic Reality", in European Law Review  1990, blz. 103.

(148)  - Zie voor een sytematische analyse van deze rechtspraak, Papadopoulu, R. E., Principes généraux du droit et droit communautaire (origines et concrétisation) , Brussel, 1996.

(149)  - Arresten Hof van 16 mei 1979, Tomadini (84/78, Jurispr. blz. 1801), en 5 mei 1981, Dürbeck (112/80, Jurispr. blz. 1095).

(150)  - Puissochet, J. P., "Vous avez dit confiance legitime?", in L'État de Droit ( Mélanges en l'honneur de Guy Braibant) , Ed. Dalloz, Parijs, 1996, blz. 585.

(151)  - De eerste aanzetten hiertoe zijn te vinden in de arresten van 13 juli 1965, Lemmerz-Werke (111/63, Jurispr. blz. 835), en 5 juni 1973, Commissie/Raad (81/72, Jurispr. blz. 575).

(152)  - García de Enterría, E., becommentarieert in "El principio de protección de la confianza legítima como supuesto título justificativo", in Revista de Administración Pública , nr. 159, september-december 2002, blz. 178, de Spaanse constitutionele rechtspraak over dit beginsel, dat berust op de gefundeerde verwachting van de burger dat de overheid het recht op een bepaalde wijze toepast.

(153)  - Arrest Hof van 5 oktober 1993, Driessen (C-13/92-C-16/92, Jurispr. blz. 4751).

(154)  - Aan andere belangen kan meer gewicht toekomen, zoals blijkt uit het arrest van 17 juli 1997, Affish (C-183/95, Jurispr. blz. I-4315).

(155)  - Arresten Hof van 1 juni 1994, Commissie/Duitsland (C-317/92, Jurispr. blz. I-2039); 18 juni 1998, Commissie/Italië (C-35/96, Jurispr. blz. I-3851), en 1 februari 2001, Commissie/Frankrijk (C-333/99, Jurispr. blz. I-1025).

(156)  - Arresten Hof van 11 juli 1991, Crispoltoni (C-368/89, Jurispr. blz. I-3695), en 29 april 2004, Gemeente Leusden en Holin Groep (C-487/01 en C-7/02, Jurispr. blz. I-5337).

(157)  - Zoals Duitsland doet in punt 83 van zijn repliek, waar het schending van het beginsel van venire contra factum propium aanvoert.

(158)  - Document nr. SI 2002, 1548 van de secretaris-generaal van de Commisie van 21 december 2002 betreffende de vergadering van de permanente vertegenwoordigers van 20 december 2002, punt X.

(159)  - Voor Italië vanaf de datum waarop het de brieven van de Commissie heeft ontvangen of subsidiair vanaf het reeds aangehaalde arrest van 16 september 1999, Commissie/Spanje; Zweden heeft ter terechtzitting verzocht om ex-nunctoepassing van de gevolgen van de uitspraak van het Hof op de niet-nakomingsberoepen ten aanzien van de vertragingsrente, hetgeen ook door Finland in zijn verweerschrift is geponeerd.

(160)  - Arrest van 6 oktober 2005, Commissie/Spanje (C-204/03, Jurispr. blz. I-8389, punt 29).