Home

Conclusie van advocaat-generaal Trstenjak van 27 februari 2007.

Conclusie van advocaat-generaal Trstenjak van 27 februari 2007.

I - Inleiding

1. In zijn verzoek om een prejudiciële beslissing stelt het Hovrätt för Övre Norrland (hof van beroep te Övre Norrland) (Zweden) het Hof vier vragen betreffende de uitlegging van de artikelen 7, lid 4, en 9, lid 3, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop(2), zoals gewijzigd bij richtlijn 92/108/EEG van de Raad van 14 december 1992(3) (hierna: "richtlijn").

2. F. Granberg wordt vervolgd omdat hij in drie vaten achter in een bestelwagen 3 000 liter stookolie voor eigen gebruik vanuit Finland in Zweden heeft binnengebracht zonder te voldoen aan de in het Zweeds recht voorgeschreven formaliteiten die de betaling van de accijns in Zweden moeten waarborgen.

II - Toepasselijk gemeenschapsrecht

3. In de vijfde tot en met de zevende overweging van de considerans van de richtlijn wordt verklaard:

"Overwegende dat elke levering, elk voorhanden hebben met het oog op de levering of elk gebruik voor een zelfstandig bedrijf dan wel voor een publiekrechtelijk orgaan, welke plaatsvindt in een andere lidstaat dan die van de uitslag tot verbruik, aanleiding geeft tot verschuldigdheid van de accijns in die andere lidstaat;

Overwegende dat over door particulieren voor eigen gebruik verkregen en door henzelf vervoerde accijnsproducten belasting moet worden geheven in de lidstaat van verkrijging;

Overwegende dat de lidstaten met een aantal criteria rekening moeten houden teneinde te kunnen bepalen dat accijnsproducten niet voor eigen gebruik maar voor handelsdoeleinden voorhanden worden gehouden".

4. Artikel 7 van de richtlijn bepaalt:

"1. Indien in een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsproducten in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, worden de accijnzen geheven in de lidstaat waar deze producten voorhanden worden gehouden.

[...]

4. Het verkeer van de hierboven genoemde producten tussen de grondgebieden van de verschillende lidstaten vindt plaats onder dekking van een geleidedocument, waarin de voornaamste punten van het in artikel 18, lid 1, bedoelde document vermeld staan. De vorm en de inhoud van dit document worden bepaald volgens de procedure van artikel 24.

[...]"

5. Artikel 8 van de richtlijn luidt als volgt:

"Voor door particulieren voor eigen behoefte verkregen en door henzelf vervoerde producten moet de accijns volgens het voor de interne markt geldende beginsel in de lidstaat van verkrijging worden geheven."

6. Artikel 9, lid 3, van de richtlijn bepaalt:

"De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de accijns in de lidstaat van verbruik verschuldigd wordt bij de verkrijging van minerale oliën die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen, indien deze producten op een atypische wijze worden vervoerd door particulieren of voor hun rekening. Als atypisch vervoer moeten worden aangemerkt het vervoer van brandstof anders dan in de tank van de voertuigen of in een passend reserveblik, alsmede het vervoer van vloeibare verwarmingsproducten anders dan in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt."

III - Relevante bepalingen van Zweeds recht

7. § 1 van hoofdstuk 4 van de wet op de energieheffingen (hierna: "LSE") bepaalt:

"De energieheffing is verschuldigd door [...]

5. eenieder [...] die vanuit een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap brandstof binnenbrengt of in ontvangst neemt in Zweden".

8. § 1 bis van hoofdstuk 4, LSE bevat een uitzondering op dit punt 5:

"De heffing is niet verschuldigd overeenkomstig § 1, punt 5, [...]

voor brandstof die voor eigen gebruik in Zweden wordt binnengebracht in de brandstoftank van een voertuig, vaartuig of vliegtuig, of in een reserveblik van maximum 10 liter".

9. § 6 van hoofdstuk 1 van de wet betreffende de controle op onder meer het vervoer van alcoholhoudende dranken, tabaksfabrikaten en minerale oliën met het oog op de heffing van accijns (hierna: "LPK") bepaalt:

"Accijnsproducten mogen slechts worden vervoerd indien is voldaan aan de verplichtingen inzake het geleidedocument, de zekerheidstelling [als waarborg voor de betaling van de belasting], het bewijs van de zekerheidstelling en de aangifte, zoals die voortvloeien uit de wetten bedoeld in § 2 of uit de bepalingen bedoeld in § 5 bis."

10. Overeenkomstig § 1 van hoofdstuk 5, LPK wordt eenieder die opzettelijk in strijd met § 6 van hoofdstuk 1 van deze wet vanuit een staat waarop de communautaire accijnsregeling van toepassing is, accijnsproducten in Zweden binnenbrengt en aldus de uitoefening van de belastingcontrole op het vervoer van goederen ernstig in het gevaar brengt, wegens illegaal vervoer van accijnsproducten veroordeeld tot een gevangenisstraf van maximum twee jaar. De dader van het strafbare feit wordt een geldboete opgelegd wanneer het gaat om niet-ernstige feiten.

IV - Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11. Granberg wordt door de Zweedse overheid vervolgd omdat hij op 7 december 2003 3 000 liter stookolie vanuit Finland heeft binnengebracht in Zweden zonder vooraf bij de fiscus aangifte te doen van dat vervoer, zonder zekerheid te hebben gesteld als waarborg voor de betaling van de belasting en zonder geleidedocument of bewijs van de zekerheidstelling.

12. Granberg vervoerde dat product in de laadruimte van een bestelwagen, in drie vaten van 1 000 liter elk. Het product moest dienen om zijn woning met garage te verwarmen en was dus bestemd voor eigen gebruik.

13. Granberg heeft de feiten erkend, doch hij betwist dat het gaat om een strafbaar feit.

14. Bij vonnis van 4 mei 2004 heeft het Haparanda tingsrätt (rechtbank van eerste aanleg te Haparanda) Granberg schuldig verklaard aan illegaal vervoer van accijnsproducten. Granberg heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij het Hovrätt för Övre Norrland.

15. Volgens deze rechterlijke instantie waren de toepasselijke internrechtelijke bepalingen de LPK en LSE. Elke inbreuk op de LPK wordt strafrechtelijk vervolgd. De LPK verwijst naar de richtlijn.

16. Het Hovrätt för Övre Norrland heeft bijgevolg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Biedt artikel 9, lid 3, van de richtlijn [...] de lidstaten de mogelijkheid om via een algemene bepaling stookolie van de werkingssfeer van artikel 8 van de richtlijn uit te sluiten, zodat een lidstaat kan bepalen dat een particulier die zelf stookolie voor eigen behoefte heeft verkregen in een andere lidstaat waarin dat product reeds tot verbruik is uitgeslagen, en dat product zelf [...] naar de lidstaat van bestemming heeft vervoerd, in laatstgenoemde staat accijns moet betalen, ongeacht de wijze waarop de stookolie is vervoerd?

2) Indien de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord, is artikel 9, lid 3, van de richtlijn [...] dan verenigbaar met het in het EG-Verdrag vervatte beginsel van vrij verkeer van goederen en met het evenredigheidsbeginsel, gelet op het feit dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn tot doel lijkt te hebben, particulieren te ontraden minerale oliën te vervoeren door in een uitzondering te voorzien op de algemene regel die bepaalt dat de accijns op door een particulier voor eigen behoefte verkregen en door hemzelf vervoerde producten verschuldigd is in de lidstaat van verkrijging? Is deze doelstelling verenigbaar met de door de Raad vermelde rechtsgrondslag van de richtlijn of is artikel 9, lid 3, van de richtlijn ongeldig?

3) Indien de eerste vraag ontkennend dient te worden beantwoord, vormt het vervoer door een particulier van 3 000 liter stookolie in drie vaten, doorgaans ,ibc-containers' genaamd - die op zich goedgekeurd kunnen zijn voor bedrijfsmatig vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder vloeistoffen - in een bestelwagen atypisch vervoer in de zin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn [...]?

4) Is het in overeenstemming met artikel 7, lid 4, van de richtlijn [...] wanneer een lidstaat een bepaling invoert waarbij een particulier die zelf en voor eigen behoefte stookolie heeft verkregen in een andere lidstaat waar dit product reeds tot verbruik is uitgeslagen, en deze stookolie zelf [...] naar de lidstaat van bestemming heeft vervoerd op een atypische wijze, in de zin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn, verplicht is, zekerheid te stellen als waarborg voor de betaling van de accijns en tijdens het vervoer in het bezit te zijn van een vereenvoudigd geleidedocument en van het bewijs van de zekerheidstelling als waarborg voor de betaling van de accijns?"

17. De verwijzende rechter benadrukt bovendien dat bij hem zes andere vergelijkbare zaken aanhangig zijn.

V - Bij het Hof ingediende opmerkingen

18. De Zweedse, de Griekse, de Italiaanse en de Poolse regering alsmede de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Granberg heeft zijn standpunt uiteengezet ter terechtzitting.

A - Eerste vraag

19. De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 9, lid 3, van de richtlijn de mogelijkheid biedt om af te wijken van de werkingssfeer van artikel 8 van deze richtlijn en dus om elk vervoer, door een particulier, van voor eigen behoefte verkregen stookolie van de ene naar de andere lidstaat te onderwerpen aan de betaling van accijns in de lidstaat van verbruik.

20. Volgens de Poolse regering, de Raad en de Commissie biedt artikel 9, lid 3, van de richtlijn deze mogelijkheid niet op een algemene wijze.

21. De Commissie stelt dat de accijns slechts in geval van atypisch vervoer kan worden geheven in de lidstaat van bestemming. A contrario kan in de lidstaat van bestemming geen accijns worden geheven in geval van normaal vervoer. Onder "atypisch vervoer" in de zin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn dient te worden verstaan elke vorm van vervoer, met uitzondering van een aantal nader omschreven vormen van vervoer. In de tweede volzin van deze bepaling wordt aldus gepreciseerd dat de daarin voorziene afwijking niet geldt wanneer de brandstof wordt vervoerd in de tank van het voertuig of in een passend reserveblik. Het derde geval - dat in casu aan de orde is - betreft "het vervoer van vloeibare verwarmingsproducten anders dan in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt".

22. De Raad voegt daaraan toe dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn beperkend dient te worden uitgelegd aangezien het een uitzondering op de algemene regel van artikel 8 van deze richtlijn vormt. Indien het de bedoeling van de gemeenschapswetgever was geweest om het mogelijk te maken om elke vorm van vervoer van minerale oliën door particulieren uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 8 van de richtlijn, dan had hij deze bedoeling duidelijk verwoord. In dat geval zou de tweede volzin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn zijn weggevallen en zou dat artikel dan luiden als volgt:

"De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de accijns in de lidstaat van verbruik verschuldigd wordt bij de verkrijging van minerale oliën die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen, indien deze producten worden vervoerd door particulieren."

23. De Zweedse, de Griekse en de Italiaanse regering zijn daarentegen van mening dat de lidstaten elk vervoer van minerale oliën door een particulier kunnen uitsluiten van de werkingssfeer van artikel 8 van de richtlijn en dus kunnen bepalen dat de accijns op deze producten verschuldigd is in de lidstaat van bestemming.

24. Volgens de Zweedse regering is het volgens de bewoordingen van artikel 9, lid 3, van de richtlijn voor een particulier niet mogelijk om minerale oliën te vervoeren op een typische wijze, want een particulier mag een dergelijk product niet vervoeren in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt, hetgeen dus voor de lidstaten die dat wensen, de mogelijkheid inhoudt om dat product uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 8 van deze richtlijn.

25. Deze drie regeringen stellen bovendien dat deze uitsluitingsmogelijkheid verband houdt met de specifieke eigenschappen van minerale oliën, die om veiligheidsredenen en met het oog op de bescherming van het leefmilieu normaliter niet door particulieren mogen worden vervoerd.

B - Tweede vraag

26. Indien de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 9, lid 3, van de richtlijn verenigbaar is met het beginsel van vrij verkeer van goederen en met het evenredigheidsbeginsel, en of de doelstelling die erin bestaat, het vervoer van minerale oliën door particulieren te vermijden door, in afwijking van de algemene regel van artikel 8 van deze richtlijn, de accijns te heffen in de lidstaat van verbruik, in overeenstemming is met de rechtsgrondslag van deze richtlijn.

27. Wat het eerste deel van de tweede vraag betreft, is de Commissie met name van mening dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn in overeenstemming is met het beginsel van vrij verkeer van goederen en zij verwijst in dit verband naar punt 32 van het arrest van 17 juni 2003, De Danske Bilimportører, waarin het Hof eraan heeft herinnerd dat "de werkingssfeer van artikel 28 EG niet de belemmeringen omvat die onder andere, specifieke bepalingen vallen, en dat de belemmeringen van fiscale aard of van gelijke werking als douanerechten, bedoeld in de artikelen 23 EG, 25 EG en 90 EG, niet onder het verbod van artikel 28 EG vallen".(4) De Commissie benadrukt tevens dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn het vrije verkeer van goederen niet in het gedrang brengt, aangezien - zoals in antwoord op de eerste vraag is uiteengezet - deze bepaling het voor particulieren mogelijk maakt om voor eigen behoefte stookolie "op een atypische wijze" te vervoeren met vrijstelling van de accijns.

28. Wat het tweede deel van deze vraag betreft, verklaart het Hovrätt för Övre Norrland in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing dat de richtlijn met name verwijst naar artikel 93 EG(5), dat niet de mogelijkheid blijkt te bieden om maatregelen tot verhoging van de veiligheid van het vervoer te nemen, terwijl artikel 9, lid 3, van deze richtlijn volgens een verslag van de Commissie ertoe strekt, de risico's van het vervoer van minerale oliën door particulieren weg te nemen.(6) De verwijzende rechter vraagt dus of deze bepaling geldig is.

29. Volgens de Griekse en de Italiaanse regering alsmede volgens de Raad is artikel 9, lid 3, van de richtlijn geldig. Ook al houdt artikel 9, lid 3, van deze richtlijn rekening met de veiligheidseisen voor het vervoer, deze doelstelling is slechts bijkomstig, vergeleken met de voornaamste - fiscale - doelstelling van de richtlijn. Volgens de rechtspraak moet de rechtsgrondslag van een handeling verband houden met de voornaamste doelstelling van de tekst.

30. De Zweedse en de Griekse regering verklaren bovendien dat de accijnsrichtlijnen slechts een gedeeltelijke fiscale harmonisatie tot stand brengen. In deze richtlijnen wordt, in wezen, alleen een indeling van de producten volgens objectieve criteria gemaakt, worden de voorwaarden voor de opeisbaarheid van de accijns bepaald, wordt een regeling voor het verkeer van accijnsproducten vastgesteld, wordt de belastbare grondslag van de accijnzen bepaald en worden de minimumtarieven vastgesteld.

C - Derde vraag

31. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of het vervoer door een particulier van 3 000 liter stookolie in drie vaten aan boord van een bestelwagen atypisch vervoer in de zin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn vormt.

32. De Poolse regering, de Raad en de Commissie menen dat deze vorm van vervoer atypisch is. De Zweedse en de Griekse regering achten het niet nodig op deze vraag te antwoorden, gelet op het antwoord op de vorige vragen. Granberg heeft geen mening te kennen gegeven.

D - Vierde vraag

33. Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 7, lid 4, van de richtlijn een lidstaat de mogelijkheid biedt, te eisen dat een particulier die van de ene lidstaat naar de andere stookolie voor eigen behoefte vervoert op een atypische wijze, een zekerheid stelt als waarborg voor de betaling van de accijns, en tijdens dat vervoer in het bezit is van een vereenvoudigd geleidedocument.

34. De Commissie stelt dat artikel 7, lid 1, van de richtlijn, waarin wordt omschreven om welke producten het gaat in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn, uitsluitend betrekking heeft op producten die "voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden". Bijgevolg heeft artikel 7, lid 4, van deze richtlijn geen betrekking op producten die voor eigen behoefte zijn verkregen.

35. Bovendien verwijst de Commissie met name naar punt 23 van het arrest van 2 april 1998, EMU Tabac e.a.(7), waarin het Hof heeft vastgesteld dat "[b]lijkens de derde, de vijfde, de zesde en de elfde overweging van de considerans [...] de richtlijn onderscheid [maakt] tussen goederen die voorhanden worden gehouden voor handelsdoeleinden en voor het vervoer waarvan een geleidedocument noodzakelijk is, en goederen die voorhanden worden gehouden voor persoonlijk gebruik".

36. De Commissie voegt daaraan toe dat hoewel een lidstaat die het recht heeft, overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de richtlijn de accijns te heffen, ook het recht heeft gebruik te maken van middelen om de betaling van de accijns te controleren, deze bevoegdheid niet kan voortvloeien uit artikel 7, lid 4, van deze richtlijn.

37. Volgens de Zweedse en de Poolse regering blijkt uit artikel 9, lid 3, van de richtlijn daarentegen dat elk atypisch vervoer voor handelsdoeleinden plaatsvindt. Deze regeringen zijn van mening dat particulieren geen stookolie mogen vervoeren en dat elk vervoer van stookolie, ook al gebeurt dat door een particulier voor eigen behoefte, moet worden geacht voor handelsdoeleinden plaats te vinden en dat daarvoor dus moet zijn voldaan aan de verplichtingen van artikel 7, lid 4, van deze richtlijn.

VI - Opmerkingen vooraf

38. De harmonisatie inzake accijnzen op minerale oliën ging gepaard met grote moeilijkheden omdat deze producten voor de economie van de lidstaten van groot belang zijn en ook omdat er een nauw en belangrijk verband bestaat tussen deze producten (benzine, diesel, stookolie, kerosine, enz.) en het beleid dat in andere sectoren wordt gevolgd.

39. Parallel met richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën(8), voert de in casu aan de orde zijnde richtlijn regels in die een adequate basis zijn voor de uitwerking van de fiscale regeling van de handel in accijnsproducten in een ruimte zonder binnengrenzen.

40. Artikel 8 van de richtlijn bevat het algemene beginsel dat de accijns op de door een particulier voor eigen behoefte verkregen en door hemzelf vervoerde producten verschuldigd is in de lidstaat van verkrijging.

41. Artikel 9, lid 3, van de richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden van dat beginsel af te wijken door te bepalen dat de accijns verschuldigd is in de lidstaat van verbruik.

42. Het is echter mogelijk dat deze bepaling, op initiatief van de Commissie, wordt geschrapt.(9)

43. Bij de huidige stand van het positief recht dient artikel 9, lid 3, van de richtlijn evenwel letterlijk te worden toegepast, hoewel deze toepassing het vrije verkeer van goederen afremt(10), hetgeen niet het geval was vóór deze richtlijn en niet meer het geval zal zijn na schrapping van deze bepaling.

VII - Beoordeling

A - Eerste vraag

44. Om de eerste vraag te beantwoorden is het noodzakelijk elk woord van artikel 9, lid 3, van de richtlijn aandachtig te lezen in samenhang met artikel 8 ervan, dat bepaalt dat "[v]oor door particulieren voor eigen behoefte verkregen en door henzelf vervoerde producten [...] de accijns volgens het voor de interne markt geldende beginsel in de lidstaat van verkrijging [moet] worden geheven".

45. Artikel 9, lid 3, van deze richtlijn bevat een uitzondering op de toepassing van dat artikel 8, waardoor "[d]e lidstaten [...] tevens [kunnen] bepalen dat de accijns in de lidstaat van verbruik verschuldigd wordt bij de verkrijging van minerale oliën die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen indien deze producten op een atypische wijze worden vervoerd door particulieren of voor hun rekening".(11)

46. Het is evenwel van belang te benadrukken dat dit artikel 9, lid 3, het begrip atypisch vervoer definieert als "het vervoer van brandstof anders dan in de tank van de voertuigen of in een passend reserveblik, alsmede het vervoer van vloeibare verwarmingsproducten anders dan in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt".

47. Bijgevolg wordt in artikel 9, lid 3, van de richtlijn het begrip typisch vervoer a contrario gedefinieerd. Onder typisch vervoer wordt verstaan het vervoer van brandstof in de tank van een voertuig of in een passend reserveblik, alsmede het vervoer van vloeibare verwarmingsproducten in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt.

48. Elke vorm van vervoer die niet onder een van deze categorieën van typisch vervoer valt, is atypisch vervoer.

49. Aangezien de wetgever de mogelijkheid voor de lidstaten om af te wijken van het algemene beginsel van de plaats van verschuldigdheid van de accijns afhankelijk heeft gesteld van de voorwaarde dat de accijnsproducten op een atypische wijze worden vervoerd(12), is het evident dat de wetgever deze mogelijkheid uitsluitend in geval van atypisch vervoer heeft willen invoeren. Deze evidentie wordt nog versterkt door het feit dat de wetgever heeft bepaald wat onder atypisch vervoer dient te worden verstaan.

50. De Zweedse regering stelt dat het voor een particulier niet mogelijk is om stookolie op een typische wijze te vervoeren, aangezien een particulier geen stookolie mag vervoeren in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt. Zij is dan ook van mening dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om elke vorm van vervoer van stookolie door particulieren uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 8 van de richtlijn.

51. Dat argument kan niet worden aanvaard, aangezien artikel 9, lid 3, van de richtlijn, dat een uitzondering op de algemene regel van artikel 8 van deze richtlijn vormt, beperkend moet worden uitgelegd.(13)

52. Ook al zou het voor particulieren onmogelijk zijn om stookolie op een typische wijze te vervoeren(14), dient de eerste vraag dus ontkennend te worden beantwoord: het is voor de lidstaten niet mogelijk om via een algemene bepaling stookolie van de werkingssfeer van artikel 8 van de richtlijn uit te sluiten in geval van vervoer door een particulier van voor eigen gebruik verkregen stookolie, aangezien deze mogelijkheid alleen in geval van atypisch vervoer bestaat.

B - Tweede vraag

53. Aangezien op de eerste vraag ontkennend is geantwoord, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

C - Derde vraag

54. Uit de bewoordingen van artikel 9, lid 3, van de richtlijn blijkt dat het vervoer van vloeibare verwarmingsstoffen anders dan "in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt", moet worden beschouwd als atypisch vervoer.

55. Bijgevolg vormt het vervoer, door een particulier, van 3 000 liter stookolie in drie vaten aan boord van een bestelwagen ontegenzeggelijk atypisch vervoer in de zin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn.

D - Vierde vraag

56. Zoals de Commissie heeft uiteengezet, wordt in artikel 7, lid 1, van de richtlijn omschreven om welke goederen het gaat in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn. Het gaat uitsluitend om goederen die "voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden".

57. Het Hof heeft echter reeds geoordeeld dat in de richtlijn, zoals met name blijkt uit de vijfde en de zesde overweging van de considerans ervan, een onderscheid wordt gemaakt tussen producten die voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden en waarvan het vervoer documenten vereist, en producten die voor eigen gebruik voorhanden worden gehouden en zonder documenten mogen worden vervoerd.(15)

58. Bijgevolg heeft artikel 7, lid 4, van de richtlijn geen betrekking op voor eigen behoefte verkregen producten en kan deze bepaling niet dienen als rechtsgrondslag voor de door een lidstaat gestelde voorwaarde dat een zekerheid wordt gesteld als waarborg voor de betaling van de accijns en dat de vervoerder van dergelijke producten tijdens dat vervoer in het bezit is van een bewijs van deze zekerheidstelling.

VIII - Conclusie

59. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Hovrätt för Övre Norrland te beantwoorden als volgt:

"1) Artikel 9, lid 3, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/108/EEG van de Raad van 14 december 1992, biedt de lidstaten niet de mogelijkheid om via een algemene bepaling stookolie van de werkingssfeer van artikel 8 van deze richtlijn uit te sluiten, zodat een lidstaat zou kunnen bepalen dat een particulier die zelf voor eigen behoefte stookolie heeft verkregen in een andere lidstaat waarin dat product reeds tot verbruik is uitgeslagen, en de stookolie zelf naar de lidstaat van bestemming heeft vervoerd, accijns moet betalen in laatstgenoemde staat, ongeacht de wijze waarop de stookolie is vervoerd.

2) Aangezien de eerste vraag ontkennend is beantwoord, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

3) Het vervoer door een particulier van 3 000 liter stookolie in drie vaten aan boord van een bestelwagen vormt atypisch vervoer in de zin van artikel 9, lid 3, van deze richtlijn.

4) Artikel 7, lid 4, van deze richtlijn is niet van toepassing in het geval waarin een particulier stookolie vervoert die hijzelf voor eigen behoefte heeft verkregen in een lidstaat waarin dat product reeds tot verbruik is uitgeslagen, en deze stookolie zelf naar de lidstaat van bestemming heeft vervoerd op een atypische wijze in de zin van artikel 9, lid 3, van deze richtlijn."

(1) .

(2)  - PB L 76, blz. 1.

(3)  - PB L 390, blz. 124.

(4)  - C-383/01, Jurispr. blz. I-6065.

(5)  - "De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie v an de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt binnen de in artikel 14 gestelde termijn te verzekeren."

(6)  - De verwijzende rechter verwijst naar het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake de toepassing van de artikelen 7 tot en met 10 van richtlijn 92/12/EEG [COM(2004) 227 def.].

(7)  - C-296/95, Jurispr. blz. I-1605.

(8)  - PB L 316, blz. 12.

(9)  - Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 92/12 [COM(2004) 227 def.]: "Artikel 9, lid 3, wordt geschrapt. De Commissie ziet niet de noodzaak in van de handhaving van een fiscale bepaling die de lidstaten toestaat af te wijken van het algemene beginsel van het vrije verkeer dat van toepassing is op goederenbewegingen die door particulieren worden verricht. Als er al sprake is van een veiligheidsprobleem op het gebied van het vervoer van minerale oliën, ligt een afdoende juridische oplossing hiervoor zeker niet in de toepassing van een bepaling die van vorengenoemd beginsel afwijkt. Dat het vervoer van minerale oliën in nationale of communautaire wetgeving eventueel aan zeer strikte veiligheidsregels wordt onderworpen, moet volledig los staan van het beginsel van belastingheffing ter zake van dergelijk verkeer. De niet-naleving van bepaalde veiligheidsnormen zou dan tot de vaststelling van een inbreuk kunnen leiden, maar dit zou in geen geval gevolgen mogen hebben wat de accijns betreft."

(10)  - Te meer daar een particulier die overeenkomstig artikel 8 van de richtlijn de accijns in de lidstaat van verkrijging voldoet, en die in de lidstaat van verbruik accijns moet betalen omdat hij onder artikel 9, lid 3, van deze richtlijn valt, geen beroep kan doen op de in artikel 22 van de richtlijn voorziene regeling van teruggaaf in geval van dubbele heffing, aangezien deze mogelijkheid - onder zeer strikte voorwaarden trouwens - slechts bestaat "op verzoek van een bedrijf in het kader van de bedrijfsuitoefening".

(11)  - Deze uitzondering is duidelijk en het adagio zegt interpretatio cessat in claris.

(12)  - Artikel 9, lid 3, van de richtlijn preciseert wel degelijk dat de producten "op een atypische wijze" moeten worden vervoerd.

(13)  - Zie met name arresten van 12 december 1995, Oude Luttikhuis e.a. (C-399/93, Jurispr. blz. I-4515, punt 23); 18 januari 2001, Commissie-Spanje (C-83/99, Jurispr. blz. I-445, punt 19), en 12 december 2002, België/Commissie (C-5/01, Jurispr. blz. I-11991, punt 56).

(14)  - Voor het overige kan daaraan worden toegevoegd dat, bijvoorbeeld, het geval waarin een particulier een tankwagen met chauffeur inhuurt om voor eigen gebruik verkregen huisbrandolie te vervoeren, onder het begrip typisch vervoer valt.

(15)  - Arrest van 23 november 2006, Joustra (C-5/05, Jurispr. blz. I-11075, punt 28).