Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 maart 2007.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 maart 2007.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 15 maart 2007
Uitspraak
Arrest van het Hof (Tweede kamer)
15 maart 2007(*)
In zaak C-54/05,
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 4 februari 2005,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. van Beek en M. Huttunen als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster, tegenRepubliek Finland, vertegenwoordigd door T. Pynnä en A. Guimaraes-Purokoski als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C W. A. Timmermans, kamerpresident, P. Kūris, J. Makarczyk (rapporteur), L. Bay Larsen en J.-C Bonichot, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 november 2006,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 januari 2007,
het navolgende
Arrest
1 De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Republiek Finland, door een overbrengingsvergunning te vereisen voor voertuigen die in een andere lidstaat rechtmatig zijn geregistreerd en worden gebruikt, de krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Toepasselijke bepalingen
2 § 1 van de Autoverolaki (1482/1994) (Finse wet nr. 1482/1994 op de registratiebelasting voor voertuigen) van 29 december 1994 bepaalt dat aan de staat een eenmalige heffing („autovero”) moet worden betaald vóór de registratie of ingebruikneming in Finland van personenvoertuigen.
3 Volgens § 2 van deze wet „wordt met ingebruikneming in Finland bedoeld het in het verkeer brengen van het voertuig op Fins grondgebied, ook wanneer het niet in Finland is geregistreerd”.
4 § 35 van diezelfde wet voorziet in uitzonderingen op de heffing van deze belasting, met name voor voertuigen die met een overbrengingsvergunning worden gebruikt.
5 Volgens § 8 van de Ajoneuvolaki (1090/2002) (Finse voertuigenwet nr. 1090/2002) van 11 december 2002„moeten alle motorvoertuigen en hun aanhangers [...] worden geregistreerd en onderworpen aan een technische controle, behoudens bij of krachtens deze wet bepaalde uitzonderingen. Motorvoertuigen en hun aanhangers [...] die niet zijn geregistreerd of geen technische keuring hebben ondergaan, mogen niet in het verkeer worden gebracht”.
6 Ingevolge § 64 van deze wet kunnen bij besluit uitzonderingen op de registratieplicht worden vastgesteld. Deze uitzonderingen worden genoemd in § 8 van het Asetus ajoneuvojen rekisteröinnistä (1598/1995) (Fins besluit nr. 1598/1995 inzake de voertuigenregistratie; hierna: „registratiebesluit”) van 18 december 1995.
7 § 8, lid 2, van dit besluit bepaalt:
„Een in het buitenland geregistreerd voertuig of een voertuig met een tijdelijke nummerplaat kan in Finland zonder aangifte ter registratie in het verkeer worden gebracht onder de in de §§ 46 tot en met 48, 48a, 49 tot en met 51, 51a, 51b en 52 tot en met 56 van dat besluit gestelde voorwaarden. Dit geldt ook voor het in het verkeer brengen van een voertuig waarvoor een overbrengingsvergunning is afgegeven.”
8 In § 48 van ditzelfde besluit wordt bepaald:
„1. De met de registratie belaste instantie en de douanedienst kunnen ten behoeve van een technische keuring, voor de overbrenging, tentoonstelling, deelneming aan een wedstrijd of demonstratie in Finland van een voertuig dat niet in dat land is geregistreerd, of om een andere, specifiek met de overbrenging van een voertuig verband houdende reden, op verzoek een schriftelijke overbrengingsvergunning afgeven, met het oog op het in het verkeer brengen van dat voertuig. De overbrengingsnummers (stickers) worden bij de afgifte van de overbrengingsvergunning verstrekt.
2. Deze overbrengingsvergunning wordt afgegeven voor zover voor het voertuig een geldige wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering is afgesloten en de jaarlijkse belastingen voor benzinevoertuigen [„ajoneuvovero”] of dieselvoertuigen [„moottoriajoneuvovero”] zijn betaald.
3. De overbrengingsvergunning wordt afgegeven voor de tijd gedurende welke het voertuig in het verkeer moet worden gebracht. De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt, behoudens zwaarwegende redenen, ten hoogste zeven dagen. De deelneming aan een wedstrijd kan niet als een dergelijke reden worden aangemerkt.
4. Een voertuig kan niet met een overbrengingsvergunning worden gebruikt wanneer het niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen wegens zijn staat, afmetingen of gewicht.”
9 De in § 48, lid 2, van het registratiebesluit genoemde jaarlijkse belastingen zijn vervangen door een nieuwe jaarlijkse belasting („ajoneuvovero”), ingevoerd bij de Ajoneuvoverolaki (1281/2003) (Finse wet nr. 1281/2003 op de jaarlijkse motorrijtuigenbelasting) van 30 december 2003. Voertuigen waarvoor een overbrengingsvergunning is afgegeven, zijn krachtens § 12, lid 10, van deze wet vrijgesteld van deze jaarlijkse belasting.
10 § 21, lid 2, van het Valtioneuvoston asetus ajoneuvoliikennerekisterin tiedoista (1116/2003) (Fins besluit nr. 1116/2003 inzake de in het voertuigenregister op te nemen informatie) van 18 december 2003, bevat een opsomming van de informatie betreffende de overbrengingsvergunning die in het voertuigenregister moet worden opgenomen:
„De volgende informatie uit de overbrengingsvergunning wordt ingeschreven in het register: naam, adres, persoonsnummer of nummer van de onderneming of organisatie die houder is van de vergunning, merk van het voertuig, model, serienummer, registratienummer, wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering, datum van afgifte en autoriteit die de vergunning heeft afgegeven, geldigheidsduur van de vergunning, bestemming van het voertuig, met de vergunning samenhangende betaling en, in voorkomend geval, reisroute.”
De precontentieuze procedure
11 Nadat de Commissie verscheidene klachten had ontvangen over de Finse wetgeving en de praktijk van de bevoegde autoriteiten betreffende de afgifte van de overbrengingsvergunning die wordt vereist bij invoer van een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig, heeft zij de Republiek Finland bij brief van 17 mei 2002 om inlichtingen gevraagd over de betrokken wetgeving en praktijk.
12 Aangezien de Commissie geen genoegen kon nemen met de aldus door voornoemde lidstaat verstrekte antwoorden, heeft zij de precontentieuze procedure ingeleid met een aanmaningsbrief van 9 april 2003, waarin zij erop wees dat de verplichting voor in Finland wonende personen die een in het buitenland geregistreerd voertuig willen invoeren, om meteen bij overschrijding van de Finse grens een overbrengingsvergunning aan te vragen, het vrije verkeer van goederen beperkte en dus inbreuk maakte op artikel 28 EG. De Commissie heeft ook opgemerkt dat de geldigheidsduur van de overbrengingsvergunning van zeven dagen te kort is en derhalve, als zodanig, in strijd is met deze bepaling.
13 Bij een met redenen omkleed advies van 16 december 2003 heeft de Commissie de Republiek Finland verzocht, de nodige maatregelen te treffen om aan dit advies te voldoen binnen twee maanden vanaf de ontvangst ervan.
14 Nadat de Republiek Finland haar eerste opmerkingen had herhaald zonder zich binnen de gestelde termijn naar voornoemd advies te hebben gevoegd, heeft de Commissie krachtens artikel 226, tweede alinea, EG het onderhavige beroep ingesteld.
Het beroep
Argumenten van partijen
15 De Commissie is van mening dat de artikelen 28 EG en 30 EG zich verzetten tegen het bij het registratiebesluit ingevoerde stelsel van de overbrengingsvergunning. Subsidiair, voor het geval het Hof van oordeel mocht zijn dat van een dergelijke nietnakoming geen sprake is, betoogt zij dat de geldigheidsduur van voornoemde vergunning, gelet op de korte duur ervan, te weten zeven dagen, op zich in strijd is met voornoemde artikelen.
16 De Commissie beschouwt de procedure inzake de overbrengingsvergunning als een voorgeschreven administratieve fase, die voorafgaat aan de eigenlijke registratieprocedure, wanneer een Fins ingezetene een in een andere lidstaat rechtmatig geregistreerd voertuig wil invoeren.
17 Volgens de Commissie vertoont de invoering van een dergelijke vergunning de kenmerken van een kwantitatieve invoerbeperking of een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 28 EG, omdat een Fins ingezetene geen wettelijke garantie heeft dat hij een in een andere lidstaat rechtmatig geregistreerd voertuig dat hij in Finland invoert, in het verkeer kan brengen.
18 Volgens de Commissie volgt met name uit § 48 van het registratiebesluit dat de afgifte van de overbrengingsvergunning wordt overgelaten aan het oordeel van de bevoegde autoriteiten, zodat de aanvrager niet verzekerd is van de verkrijging ervan.
19 Zij wijst erop dat de houder van het voertuig in het algemeen moet stoppen bij de Finse grens om de overbrengingsvergunning aan te vragen, en dat degene die het voertuig wil invoeren zich in verband met de aanvraag van de vergunning, zelfs als deze vóór de grensoverschrijding is ingediend, naar het douanekantoor moet begeven. Bovendien brengt de aanvraag kosten met zich mee.
20 Ten slotte wordt volgens de Commissie de afgifte van de overbrengingsvergunning niet gerechtvaardigd door een van de dwingende redenen van algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 30 EG. Zij voldoet met name niet aan de vereisten van doeltreffendheid van de belastingcontroles, noch aan de doelstelling van verkeersveiligheid.
21 De Republiek Finland betoogt primair dat het stelsel van de overbrengingsvergunning, dat moet worden onderscheiden van de procedure van eigenlijke registratie van voertuigen, geen invoerbeperking vormt in de zin van artikel 28 EG.
22 Ter ondersteuning van haar beschouwing voert zij aan dat dit stelsel zowel toepassing vindt in geval van tijdelijk gebruik in Finland van niet-geregistreerde en niet-belaste voertuigen, als in het geval waarin een persoon die zijn gewone verblijfplaats in Finland heeft een voertuig dat niet in deze lidstaat is geregistreerd wil invoeren vanuit het buitenland. Zij preciseert dat de afgifte van genoemde vergunning geen rechtstreeks verband houdt met het overschrijden van de grens, aangezien zij uitsluitend gekoppeld is aan het in het verkeer brengen van het voertuig, zodat het vereiste van de overbrengingsvergunning zonder onderscheid van toepassing is op alle nog niet in Finland geregistreerde voertuigen.
23 De Republiek Finland wijst niet alleen op de geringe kosten van de overbrengingsvergunning, maar ook op de snelheid en eenvoud van de procedure voor de verkrijging ervan, aangezien de vergunning zonder voorafgaande technische keuring van het voertuig wordt afgegeven, terwijl de aanvrager bovendien bij de indiening van de aanvraag van de overbrengingsvergunning niet in het bezit van het voertuig hoeft te zijn.
24 Verder zet zij uiteen dat er voorwaarden zijn vastgesteld voor de verlening van de overbrengingsvergunning en dat het besluit van de bevoegde autoriteiten bijgevolg niet op een willekeurige beoordeling berust
25 Subsidiair stelt de Republiek Finland dat de procedure van de overbrengingsvergunning hoe dan ook gerechtvaardigd is, aangezien zij het meest eenvoudige middel is om de doelstellingen van doeltreffendheid van de belastingcontroles en van verkeersveiligheid te verwezenlijken.
26 In dit verband stelt zij in de eerste plaats dat wanneer een niet in Finland geregistreerd voertuig zich op Fins grondgebied in het verkeer bevindt, zonder kans op vergissingen moet kunnen worden nagegaan of het gaat om een voertuig dat vrijgesteld is van de eenmalige heffing, dan wel om een voertuig waarvoor deze belasting moet worden betaald. Het bestaan van de overbrengingsvergunning maakt het mogelijk om op betrouwbare wijze voor voertuigen van personen die gewoonlijk in Finland woonachtig zijn de datum van registratie van het voertuig vast te stellen, welke datum het uitgangspunt is voor de berekening van de duur van belastingvrij gebruik, en voorkomt het houden van grootschalige, op voertuigen met buitenlandse nummerplaten gerichte verkeerscontroles die nodig zouden zijn wanneer er geen overbrengingsvergunning zou bestaan.
27 De Republiek Finland stelt in de tweede plaats dat het stelsel van de overbrengingsvergunning waarborgt dat de informatie over het gebruikte voertuig en de vergunninghouder in het voertuigenregister wordt opgenomen. De actualisering van dit register is noodzakelijk voor het toezicht op de jaarlijkse belastingheffing. Bovendien is voornoemde informatie volgens haar noodzakelijk, gelet op de doelstelling van verkeersveiligheid, met name bij overtredingen van de wegenverkeerswet en bij ongevallen.
28 Aangaande de geldigheidsduur van de overbrengingsvergunning is deze lidstaat van mening, dat deze in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en dus niet strijdig met de artikelen 28 EG en 30 EG. Zij preciseert dat de geldigheidsduur op verzoek kan worden verlengd.
Beoordeling door het Hof
29 De Commissie verwijt de Republiek Finland dat deze de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG, door te vereisen dat een Fins ingezetene die een in een andere lidstaat rechtmatig geregistreerd voertuig wil invoeren, een overbrengingsvergunning aanvraagt met het oog op het in het verkeer brengen van dit voertuig vóór de registratie ervan in Finland en vóór de betaling van de motorrijtuigenbelastingen.
30 Volgens vaste rechtspraak ziet het in artikel 28 EG geformuleerde verbod van maatregelen van gelijke werking op iedere regeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren (zie onder meer arresten van 19 juni 2003, Commissie/Italië, C-420/01, Jurispr. blz. I-6445, punt 25; 23 september 2003, Commissie/Denemarken, C-192/01, Jurispr. blz. I-9693, punt 39; 2 december 2004, Commissie/Nederland, C-41/02, Jurispr. blz. I-11375, punt 39 en aangehaalde rechtspraak, en 10 januari 2006, De Groot en Slot Allium en Bejo Zaden, C-147/04, Jurispr. blz. I-245, punt 71).
31 Voorts heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 28 EG zich verzet tegen de toepassing, in de intracommunautaire betrekkingen, van nationale wetgeving waarbij, zij het ook zuiver formeel, het vereiste van invoervergunningen of enig soortgelijk middel zou worden gehandhaafd (zie in die zin arresten van 8 februari 1983, Commissie/Verenigd Koninkrijk, „UHT-melk”, 124/81, Jurispr. blz. 203, punt 9; 5 juli 1990, Commissie/België, 0304/88, Jurispr. blz. I-2801, punt 9, en 28 september 2006, Ahokainen en Leppik, 0434/04, Jurispr. blz. I-9171, punt 20).
32 Vaststaat dat het stelsel van de overbrengingsvergunning, dat formaliteiten oplegt voor het in het verkeer brengen in Finland van een in een andere lidstaat rechtmatig geregistreerd en door een Fins ingezetene ingevoerd voertuig, de intracommunautaire handel in motorvoertuigen en de toegang tot de markt van goederen die in andere lidstaten rechtmatig zijn vervaardigd en/of in de handel zijn gebracht, kan belemmeren.
33 De belemmering komt inzonderheid tot uiting in de stappen die de houder van een uit een andere lidstaat afkomstig motorvoertuig moet ondernemen voordat dit voertuig op het Finse grondgebied rechtmatig kan worden gebruikt — in voorkomend geval zal de betrokkene moeten stoppen bij de grensovergang teneinde de overbrengingsvergunning te verkrijgen — en die in ieder geval kosten met zich meebrengen, aangezien de vergunning niet gratis is. Daar komt bij dat indien bij het overschrijden van de grens een overbrengingsvergunning ontbreekt, het voertuig in beginsel niet in het verkeer mag worden gebracht.
34 Bovendien vormt de afgifte van de overbrengingsvergunning, die niet hoeft te geschieden binnen een bepaalde termijn vanaf de indiening van de aanvraag, volgens § 48, lid 1, van het registratiebesluit geen verplichting voor de betrokken instanties, hetgeen de Republiek Finland overigens ter terechtzitting heeft bevestigd.
35 Gelet op de beslissingsbevoegdheid van de bevoegde autoriteiten is de aanvrager er dus niet van verzekerd dat hij de overbrengingsvergunning binnen een redelijke termijn verkrijgt, niettegenstaande het feit dat deze onontbeerlijk is om het voertuig conform de wettelijke vereisten in het verkeer te kunnen brengen. De mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het bestuurlijke besluit houdende afwijzing van de vergunningaanvraag is in dit verband niet van belang.
36 Het vrije verkeer is een recht waarvan de uitoefening niet mag afhangen van een discretionaire bevoegdheid of van inschikkelijkheid van de nationale autoriteiten (zie arrest UHT-melk, reeds aangehaald, punt 10).
37 Ten slotte kan niet worden betwist dat het betrokken document slechts korte tijd geldig is en dat het gevaar bestaat dat, na het verstrijken van de in de Finse regeling gestelde termijn van zeven dagen, het voertuig nog voordat het definitief is geregistreerd en voordat de heffing is betaald, moet worden stilgelegd.
38 Voor zover de betrokken overbrengingsvergunning binnen de werkingssfeer van artikel 28 EG valt, volgt uit vaste rechtspraak dat een nationale wettelijke regeling die een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen vormt, alleen kan worden gerechtvaardigd op een van de in artikel 30 EG omschreven gronden van algemeen belang of op grond van dwingende vereisten (zie in die zin arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 29, en arrest van 5 februari 2004, Commissie/Italië, C-270/02, Jurispr. blz. I-1559, punt 21). In beide gevallen dient de nationale bepaling geschikt te zijn om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder te gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie met name arresten van 20 juni 2002, Radiosistemi, C-388/00 en C-429/00, Jurispr. blz. I-5845, punten 40-42, en 8 mei 2003, ATRAL, C-14/02, Jurispr. blz. I-4431, punt 64).
39 In dit verband dienen de bevoegde nationale autoriteiten aan te tonen, enerzijds, dat hun regeling noodzakelijk is ter verwezenlijking van een of meer van de in artikel 30 EG genoemde doelstellingen of op grond van dwingende vereisten, en anderzijds dat die regeling in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin reeds aangehaald arrest ATRAL, punt 67; reeds aangehaalde arresten van 19 juni 2003, Commissie/Italië, punten 30 en 31, en 5 februari 2004, Commissie/Italië, punt 22).
40 Wat in de eerste plaats het door de Republiek Finland aangevoerde argument betreft dat de overbrengingsvergunning noodzakelijk is ter verwezenlijking van de doelstelling van verkeersveiligheid, aangezien zij met name een nauwkeurige identificatie van de betrokken voertuigen mogelijk maakt door de actualisering van de in het nationaal voertuigenregister opgenomen informatie, staat vast dat de verkeersveiligheid een dwingende reden van algemeen belang vormt die een belemmering van het vrije verkeer van goederen kan rechtvaardigen (zie onder meer arresten van 5 oktober 1994, Van Schaik, C-55/93, Jurispr. blz. I-4837, punt 19; 12 oktober 2000, Snellers, C-314/98, Jurispr. blz. I-8633, punt 55, en 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, Jurispr. blz. I-3193, punt 59).
41 Niet aangetoond is echter dat de afgifte van de overbrengingsvergunning, waarbij op de voertuigen overbrengingsstickers worden aangebracht die in de plaats komen van de oorspronkelijke registratie, alsmede de opname in het voertuigenregister van informatie aangaande deze vergunning, daadwerkelijk de verwezenlijking van de doelstelling van verkeersveiligheid beogen, te meer daar dit vergunningvereiste niet geldt voor alle in een andere lidstaat geregistreerde voertuigen die op Fins grondgebied in het verkeer worden gebracht.
42 Hoe dan ook moet worden beklemtoond, zoals ook de advocaat-generaal in punt 72 van zijn conclusie opmerkt, dat in afwachting van de definitieve registratie van voertuigen in Finland, de technische kenmerken van deze voertuigen kunnen worden achterhaald, ongeacht de lidstaat waarin zij zijn geregistreerd, daar alle lidstaten over een systeem van voertuigenregistratie beschikken (zie in die zin arrest van 23 februari 2006, Commissie/Finland, 0232/03, Jurispr. blz. I-27, punt 51).
43 Blijkens het voorgaande heeft de Republiek Finland niet aangetoond dat de doelstelling van verkeersveiligheid de procedure inzake de overbrengingsvergunning rechtvaardigt.
44 Wat in de tweede plaats het argument betreft dat door middel van de overbrengingsvergunning een doeltreffende belastingcontrole moet worden verzekerd, welke doelstelling volgens vaste rechtspraak een dwingend vereiste kan vormen dat een door artikel 28 EG verboden maatregel van gelijke werking kan rechtvaardigen (zie met name arrest van 12 maart 1987, Commissie/Griekenland, 176/84, Jurispr. blz. 1193, punt 25), staat vast dat de Republiek Finland rechtmatig controleprocedures kan invoeren om te kunnen nagaan welke voertuigen, ofschoon zij moeten worden geregistreerd in Finland, tijdelijk van de motorrijtuigenbelastingen kunnen worden vrijgesteld.
45 Aangaande de evenredigheid van de litigieuze regeling en de vraag of de nagestreefde doelstelling kan worden verwezenlijkt door maatregelen die de intracommunautaire handel minder belemmeren, moet worden vastgesteld dat de Republiek Finland niet concreet heeft aangetoond dat de beperking van het vrije verkeer van de betrokken goederen evenredig is aan het nagestreefde doel.
46 Een vergelijkbaar resultaat kan namelijk worden bereikt met minder beperkende maatregelen, die het mogelijk moeten maken om de datum vast te stellen waarop het gebruik van het voertuig zonder dat motorrijtuigenbelasting is geheven, is begonnen. In dit verband volgt in het bijzonder uit de over en weer gewisselde memories, uit hetgeen ter terechtzitting is verklaard en uit punt 83 van de conclusie van de advocaat-generaal, dat de invoering van een stelsel van verplichte aangifte van het in het verkeer brengen van een voertuig door de eigenaar of houder ervan, op straffe van passende sancties in geval van niet-naleving van deze administratieve formaliteit, een dergelijke maatregel vormt. Deze aangifte zou kunnen worden gekoppeld aan de vaststelling van een redelijke termijn vanaf de datum van aangifte van het in het verkeer brengen, gedurende welke het voertuig mag worden gebruikt zonder dat de belastingplichtige de motorrijtuigenbelastingen heeft betaald.
47 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Republiek Finland, door een overbrengingsvergunning te vereisen voor het in het verkeer brengen van voertuigen die in een andere lidstaat rechtmatig zijn geregistreerd en worden gebruikt, zoals voorzien in het registratiebesluit, de krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
48 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Aangezien de Republiek Finland in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:
-
Door een overbrengingsvergunning te vereisen voor het in het verkeer brengen van voertuigen die in een andere lidstaat rechtmatig zijn geregistreerd en worden gebruikt, zoals voorzien in het Asetus ajoneuvojen rekisteröinnistä (1598/1995) (Fins besluit nr. 1598/1995 inzake de voertuigenregistratie) van 18 december 1995, is de Republiek Finland de krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen,
-
De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten,
ondertekeningen