Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 november 2006.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 november 2006.

Harmonisatie van wetgevingen - Etikettering en presentatie van, alsmede reclame voor, levensmiddelen - Richtlijn 2000/13

(Richtlijn 2000/13 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 3 en 12)

De artikelen 2, 3, en 12 van richtlijn 2000/13 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat, op grond waarvan een in deze lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een alcoholhoudende drank verkoopt die bestemd is om als zodanig te worden geleverd in de zin van artikel 1 van deze richtlijn, en die is geproduceerd door een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer, aansprakelijk kan worden gesteld voor een door een overheidsorgaan vastgestelde schending van deze regeling als gevolg van de onjuistheid van het door de producent op het etiket van het betrokken product vermelde alcoholvolumegehalte, en bijgevolg kan worden gestraft door oplegging van een bestuurlijke boete, ofschoon hij in zijn hoedanigheid van loutere distributeur het levensmiddel slechts in de handel brengt zoals de producent hem dit heeft geleverd.

Een dergelijke nationale regeling, die bepaalt dat in geval van niet-nakoming van die verplichting ter zake van etikettering niet alleen de producenten, maar ook de distributeurs aansprakelijk zijn, brengt geenszins het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat in gevaar. In zoverre een dergelijke regeling de kring van marktdeelnemers die aansprakelijk kunnen worden gesteld voor niet-nakoming van de in richtlijn 2000/13 geformuleerde verplichtingen ter zake van etikettering, ruim definieert, draagt zij juist kennelijk bij tot het bereiken van het doel van deze richtlijn, de eindverbruiker van levensmiddelen voor te lichten en te beschermen.

Bovendien is het in beginsel aan het nationale recht om de bepalingen vast te stellen volgens welke een distributeur aansprakelijk kan worden gesteld voor niet-nakoming van de door de artikelen 2, 3 et 12 van richtlijn 2000/13 oplegde verplichting ter zake van etikettering en met name om de verdeling te regelen van de respectieve verantwoordelijkheden van de verschillende marktdeelnemers die betrokken zijn bij het in de handel brengen van het betrokken levensmiddel.

(cf. punten 49-50, 59-60 en dictum)

In zaak C-315/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Giudice di pace di Monselice (Italië) bij beslissing van 12 juli 2005, ingekomen bij het Hof op 12 augustus 2005, in de procedure

Lidl Italia Srl

tegen

Comune di Arcole (VR)

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen, P. Kuris, J. Makarczyk en G. Arestis, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 juni 2006,

gelet op de opmerkingen van:

- Lidl Italia Srl, vertegenwoordigd door F. Capelli en M. Valcada, avvocati,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello, avvocato dello Stato,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans en G. de Bergues als gemachtigden,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en M. de Mol als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu en J.-P. Keppenne als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2006,

het navolgende

Arrest

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, 3 en 12 van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29).

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep dat door Lidl Italia Srl (hierna: "Lidl Italia") is ingesteld tegen een besluit van de directeur-generaal van de Comune di Arcole waarbij deze vennootschap een bestuurlijke boete is opgelegd vanwege het in de handel brengen van een alcoholhoudende drank, met de aanduiding "amaro alle erbe", in strijd met de nationale reglementering die voor bepaalde dranken de vermelding van het alcoholvolumegehalte op de etikettering voorschrijft.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3. Punt 6 van de considerans van richtlijn 2000/13 luidt als volgt:

"Bij iedere vorm van reglementering op het gebied van de etikettering van levensmiddelen dient in de eerste plaats te worden uitgegaan van de noodzaak de consumenten voor te lichten en te beschermen."

4. Punt 8 van de considerans van genoemde richtlijn luidt als volgt:

"Een gedetailleerde etikettering betreffende de precieze aard en de karakteristieken van de producten, die de verbruiker in staat stelt met kennis van zaken zijn keuze te bepalen, is het meest geschikt in de mate dat zij het vrije handelsverkeer het minst belemmert."

5. Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/13 bepaalt:

"Deze richtlijn heeft betrekking op de etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd, alsmede op bepaalde aspecten van de presentatie van deze levensmiddelen en van de daarvoor gemaakte reclame."

6. Artikel 1, lid 3, van deze richtlijn bevat de volgende definitie:

"[...]

b. ,voorverpakt levensmiddel': de verkoopeenheid, die bestemd is als zodanig aan de eindverbruiker en instellingen te worden aangeboden en bestaat uit een levensmiddel en het verpakkingsmateriaal waarin dit, alvorens ten verkoop te worden aangeboden, is verpakt, waarbij dit verpakkingsmateriaal het levensmiddel geheel of ten dele kan bedekken, maar zodanig dat de inhoud niet kan worden veranderd zonder dat het verpakkingsmateriaal wordt geopend of aangetast."

7. Artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13 bepaalt:

"De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a. mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

i. ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging,

[...]"

8. Artikel 3, lid 1, van de richtlijn bevat een uitputtende lijst van de gegevens die op de etikettering van levensmiddelen moeten worden vermeld.

9. Punt 7 van deze bepaling schrijft voor dat de vermelding wordt aangebracht van "de naam of de handelsnaam en het adres van de fabrikant of van de verpakker of van een in de Gemeenschap gevestigde verkoper".

10. Punt 10 van dezelfde bepaling schrijft voor dat wordt vermeld "voor dranken met een alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2 %: het effectieve alcoholvolumegehalte".

11. Artikel 12 van richtlijn 2000/13 bepaalt:

"De wijze van vermelding van het alcoholvolumegehalte wordt voor de producten van de posten 22.04 en 22.05 van het gemeenschappelijk douanetarief vastgesteld bij de specifieke communautaire bepalingen die daarop van toepassing zijn.

Voor de overige dranken met een alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2 % wordt deze wijze van vermelding vastgesteld volgens de procedure van artikel 20, lid 2."

12. De in de tweede alinea van genoemd artikel 12 bedoelde wijze van vermelding wordt geregeld in richtlijn 87/250/EEG van de Commissie van 15 april 1987 inzake de vermelding van het alcoholvolumegehalte bij etikettering van voor de eindverbruiker bestemde alcoholhoudende dranken (PB L 113, blz. 57).

13. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 87/250 bepaalt:

"De toleranties, in positieve en in negatieve zin, die bij de vermelding van het alcoholgehalte zijn toegelaten, zijn, uitgedrukt in absolute waarden:

a. voor hieronder niet genoemde dranken:

0,3 % vol;

[...]"

14. Artikel 16, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/13 bepaalt:

"1. De lidstaten dragen er zorg voor op hun grondgebied de handel in levensmiddelen te verbieden waarop de in artikel 3 en in artikel 4, lid 2, bedoelde vermeldingen niet zijn aangebracht in een voor de verbruiker gemakkelijk te begrijpen taal, behalve indien de voorlichting van de verbruiker daadwerkelijk voor één of meer etiketteringsvermeldingen gewaarborgd is door andere, volgens de procedure van artikel 20 vastgestelde maatregelen.

2. De lidstaat waar het product wordt verkocht, kan, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag, eisen dat op zijn grondgebied voor deze vermeldingen op de etikettering ten minste gebruik wordt gemaakt van één of meer talen die hij uit de officiële talen van de Gemeenschap kiest."

15. Punt 12 van de considerans van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1), luidt als volgt:

"Om de voedselveiligheid te waarborgen, moeten alle aspecten van de voedselproductieketen als één geheel worden beschouwd, vanaf de productie van diervoeders, met inbegrip van de primaire productie, tot en met het verkopen of verstrekken van voedsel aan de consument, aangezien elk onderdeel daarvan op de voedselveiligheid van invloed kan zijn."

16. Punt 13 van de considerans van genoemde verordening bepaalt:

"Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf bevindt zich in de beste positie om een veilig systeem op te zetten om levensmiddelen te leveren en te waarborgen dat de geleverde levensmiddelen veilig zijn. Daarom dient de primaire wettelijke verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid bij de exploitant te liggen. Hoewel dit beginsel in sommige lidstaten en sommige onderdelen van de levensmiddelenwetgeving bestaat, is het in andere onderdelen niet uitdrukkelijk vastgelegd of wordt deze verantwoordelijkheid overgenomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat door middel van door hen uitgevoerde controles. Dergelijke verschillen kunnen tot handelsbelemmeringen leiden en de concurrentie tussen exploitanten van levensmiddelenbedrijven in verschillende lidstaten verstoren."

17. Artikel 3, punt 3, van verordening nr. 178/2002 bevat de volgende definitie:

",exploitant van een levensmiddelenbedrijf': natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft".

18. Artikel 17, "Verantwoordelijkheden", van genoemde verordening bepaalt:

"1. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven zorgen ervoor dat de levensmiddelen en diervoeders in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd.

2. De lidstaten handhaven de levensmiddelenwetgeving en gaan na of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven.

Daartoe onderhouden zij een systeem van officiële controles en andere op de situatie afgestemde activiteiten, met inbegrip van de communicatie met het publiek over de veiligheid en de risico's van levensmiddelen en diervoeders, bewaking van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders alsmede andere controleactiviteiten betreffende alle stadia van de productie, verwerking en distributie.

Voorts stellen de lidstaten de regels vast inzake maatregelen en sancties in geval van overtredingen van de wetgeving inzake levensmiddelen en diervoeder. De maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn."

19. Artikel 1 van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210, blz. 29), bepaalt:

"De producent is aansprakelijk voor de schade, veroorzaakt door een gebrek in zijn product."

20. Artikel 3 van deze richtlijn luidt:

"1. Onder ,producent' wordt verstaan de fabrikant van een eindproduct, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.

2. Onverminderd de aansprakelijkheid van de producent, wordt een ieder die een product in de Gemeenschap invoert om dit te verkopen, te verhuren, te leasen of anderszins te verstrekken, in het kader van zijn commerciële activiteiten, beschouwd als producent in de zin van deze richtlijn; zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent.

3. Indien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het product is, wordt elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de gelaedeerde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de producent of van degene die hem het product heeft geleverd. Dit geldt ook voor geïmporteerde producten, als daarop de identiteit van de in lid 2 bedoelde importeur niet is vermeld, zelfs al is de naam van de producent wel aangegeven."

Nationale regeling

21. Decreto legislativo (wetsdecreet) nr. 109 van 27 januari 1992 tot omzetting van de richtlijnen 89/395/EEG en 89/396/EEG inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (gewone bijlage bij GURI nr. 39 van 17 februari 1992), is gewijzigd bij decreto legislativo nr. 181 van 23 juni 2003 tot omzetting van richtlijn 2000/13/EG inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (GURI nr. 167 van 21 juli 2003; hierna: "wetsdecreet nr. 109/92").

22. Artikel 12, lid 3, van wetsdecreet nr. 109/92 bepaalt:

"Voor het alcoholgehalte gelden de volgende toleranties in positieve en in negatieve zin, uitgedrukt in absolute waarden:

[...]

d. 0,3 % vol. voor andere dan de sub a, b en c, genoemde dranken."

23. Artikel 18, lid 3, van genoemd wetsdecreet bepaalt:

"Schending van de bepalingen [van artikel 12] wordt bestraft met een geldboete van 600 tot 3 500 EUR."

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

24. Jürgen Weber GmbH produceert in Duitsland een alcoholhoudende drank met de aanduiding "amaro alle erbe". Op het etiket van deze drank wordt een alcoholvolumegehalte vermeld van 35 %.

25. Op 13 maart 2003 hebben de bevoegde regionale gezondheidsautoriteiten vijf monsters van deze drank genomen in een verkooppunt te Monselice dat behoort tot het distributienet van Lidl Italia.

26. De op 17 maart 2003 in een laboratorium uitgevoerde analyses van deze monsters hebben een reëel alcoholvolumegehalte aangetoond van 33,91 %, wat lager is dan dat het op het etiket van het betrokken product vermelde gehalte.

27. Lidl Italia heeft vervolgens verzocht om een contra-expertise. Daartoe zijn van het betrokken product andere monsters genomen en de op 20 november 2003 door een laboratorium uitgevoerde analyses daarvan hebben een reëel alcoholvolumegehalte aangetoond dat weliswaar hoger was, te weten 34,54 %, maar nog steeds lager dan het op het etiket van het betrokken product vermelde percentage.

28. Bij proces-verbaal van 3 juli 2003 hebben de bevoegde regionale gezondheidsautoriteiten Lidl Italia verweten, artikel 12, punt 3, sub d, van wetsdecreet nr. 109/92 te hebben geschonden, op grond dat het reële alcoholvolumegehalte van de betrokken drank lager was dan het op het etiket daarvan vermelde gehalte, met overschrijding van de tolerantiegrens van 0,3 %.

29. Na een administratieve procedure heeft de Comune di Arcole bij besluit van haar directeur-generaal van 23 december 2004 vastgesteld dat er sprake was van een inbreuk, en Lidl Italia krachtens artikel 18, lid 3, van wetsdecreet nr. 109/92 gelast een bestuurlijke boete van 3 115 EUR te betalen.

30. Lidl Italia heeft tegen dit bestuurlijke besluit beroep ingesteld bij de Giudice di pace di Monselice.

31. De verwijzende rechter merkt op dat Lidl Italia tegenover hem heeft betoogd dat de communautaire voorschriften op het gebied van etikettering van producten en levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig te worden geleverd, niet zijn gericht tot de marktdeelnemer die het levensmiddel slechts in de handel brengt, maar uitsluitend tot de producent van dit levensmiddel.

32. De distributeur kan immers niet weten of de informatie op het etiket dat door de producent op het product is aangebracht, juist is, en kan zich niet inlaten met de fabricage van het product of de opstelling van het etiket waaronder dit aan de eindgebruiker wordt verkocht.

33. De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat Lidl Italia bovendien heeft aangevoerd dat in het gemeenschapsrecht het beginsel van aansprakelijkheid van de producent ook blijkt uit richtlijn 85/374.

34. Van oordeel dat voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding uitlegging van de communautaire regelgeving noodzakelijk is, heeft de Giudice di pace di Monselice besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

"1. Moet richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, voor zover zij betrekking heeft op de voorverpakte producten als bedoeld in artikel 1 ervan, aldus worden uitgelegd, dat de normatieve verplichtingen waarin deze richtlijn, en inzonderheid de artikelen 2, 3 en 12 ervan, voorziet, moeten worden geacht alleen te gelden voor de producent van het voorverpakte levensmiddel?

2. Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de artikelen 2, 3 en 12 van richtlijn 2000/13/EG dan aldus worden uitgelegd dat zij uitsluiten dat de in een lidstaat gevestigde loutere distributeur van een door een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer voorverpakt product (in de zin van artikel 1 van richtlijn 2000/13/EG), kan worden geacht aansprakelijk te zijn voor een door de overheid vastgestelde inbreuk die erin bestaat dat de door de producent op het etiket van het voorverpakte levensmiddel vermelde waarde (in casu het alcoholvolumegehalte) niet strookt met de werkelijkheid, en derhalve wordt gestraft, ook indien hij (de loutere distributeur) zich ertoe beperkt het levensmiddel te verkopen zoals het door de producent is verpakt?"

Beantwoording van de prejudiciële vragen

35. Met zijn beide vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2, 3, en 12 van richtlijn 2000/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een reglementering van een lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde, op grond waarvan een in deze lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een alcoholhoudende drank verkoopt die bestemd is om als zodanig te worden geleverd in de zin van artikel 1, van deze richtlijn en die is geproduceerd door een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer, aansprakelijk kan worden gesteld voor een door een overheidsorgaan vastgestelde schending van deze regeling als gevolg van onjuistheid van het door de producent op het etiket van het betrokken product vermelde alcoholvolumegehalte, en bijgevolg wordt gestraft door oplegging van een bestuurlijke boete, ofschoon hij in zijn hoedanigheid van loutere distributeur enkel het levensmiddel in de handel brengt zoals de producent dit hem heeft geleverd.

36. Artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13 verbiedt onder meer dat de etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd, de koper kunnen misleiden ten aanzien van een van de kenmerken van een levensmiddel.

37. Dit algemene verbod wordt uitgewerkt in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, dat een uitputtende lijst bevat van de gegevens waarvan de vermelding op de etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd, verplicht is.

38. Met betrekking tot dranken met een alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2 %, zoals de drank met de aanduiding "amaro alle erbe" die in het hoofdgeding aan de orde is, schrijft punt 10 van voormelde bepaling voor dat op de etikettering het effectieve alcoholvolumegehalte wordt vermeld.

39. De in artikel 12, tweede alinea, van richtlijn 2000/13 bedoelde wijze van vermelding van het alcoholvolumegehalte wordt geregeld in richtlijn 87/250, die in artikel 3, lid 1, voorziet in een tolerantiegrens, in positieve en in negatieve zin, van 0,3 %.

40. Hoewel dus bij lezing in onderling verband van de artikelen 2, 3 en 12 van richtlijn 2000/13 blijkt dat de etikettering van bepaalde alcoholhoudende dranken, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, behoudens een zekere tolerantiegrens, het reële alcoholvolumegehalte van die dranken moet vermelden, blijft onverlet dat deze richtlijn, in tegenstelling tot andere communautaire handelingen waarbij verplichtingen ter zake van etikettering worden opgelegd (zie onder meer de richtlijn die aan de orde was in de zaak waarin het arrest is gewezen van 8 september 2005, Yonemoto, C-40/04, Jurispr. blz. I-7755), niet de marktdeelnemer aanwijst die aan deze verplichting ter zake van etikettering uitvoering moet geven en evenmin een regel bevat om te bepalen welke marktdeelnemer aansprakelijk kan worden gesteld in geval van schending van deze verplichting.

41. Derhalve volgt niet uit de bewoordingen van de artikelen 2, 3, en 12 van richtlijn 2000/13, en overigens evenmin uit die van een andere bepaling daarvan, dat, zoals Lidl Italia betoogt, krachtens deze richtlijn de betrokken verplichting ter zake van etikettering uitsluitend geldt voor de producent van dergelijke alcoholhoudende dranken of dat deze richtlijn uitsluit dat de distributeur aansprakelijk wordt gesteld in geval schending van die verplichting.

42. Voorts moet volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van gemeenschapsrechtelijke bepalingen niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen daarvan, maar ook met de algemene opzet, de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaken, nastreeft (zie in die zin onder meer arresten van 17 september 1997, Dega, C-83/96, Jurispr. blz. I-5001, punt 15, en 13 november 2003, Granarolo, C-294/01, Jurispr. blz. I-13429, punt 34).

43. Onderzoek van de algemene opzet van de artikelen 2, 3 et 12 van richtlijn 2000/13, de context van deze artikelen alsmede de doelstellingen van deze richtlijn brengt voldoende overeenstemmende gegevens aan het licht om te kunnen concluderen dat deze laatste zich niet verzet tegen een nationale reglementering als in het hoofdgeding aan de orde, volgens welke een distributeur aansprakelijk kan worden gesteld voor schending van de door deze bepalingen opgelegde verplichting ter zake van etikettering.

44. In de eerste plaats moet met betrekking tot de algemene opzet van deze bepalingen van richtlijn 2000/13 en de context daarvan, worden opgemerkt dat andere bepalingen van deze richtlijn in het kader van de tenuitvoerlegging van een aantal verplichtingen ter zake van etikettering immers verwijzen naar de distributeurs.

45. Dat is met name het geval bij artikel 3, lid 1, punt 7, van deze richtlijn, volgens hetwelk tot de verplichte vermeldingen op de etikettering onder meer behoren "de naam of de handelsnaam en het adres van de fabrikant of van de verpakker of van een in de Gemeenschap gevestigde verkoper".

46. Met betrekking tot de aan de bepaling in voormeld punt 7 identieke bepaling in artikel 3, lid 1, sub 6, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 1979, L 33, blz. 1), welke richtlijn is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2000/13, heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze bepaling in de eerste plaats ertoe dient dat degenen die voor het product verantwoordelijk zijn, waartoe naast de fabrikanten en de verpakkers ook de verkopers behoren, gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd door de eindverbruiker, zodat deze daar eventueel terecht kan met positieve of negatieve reacties betreffende het gekochte product (zie in die zin arrest Dega, reeds aangehaald, punten 17 en 18).

47. Wat in de tweede plaats de doelstellingen van richtlijn 2000/13 betreft, blijkt zowel uit punt 6 van de considerans van deze richtlijn als uit artikel 2 daarvan, dat deze richtlijn is vastgesteld om de eindverbruiker van levensmiddelen voor te lichten en te beschermen, met name ten aanzien van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst en wijze van vervaardiging of verkrijging van die producten (zie met betrekking tot richtlijn 79/112, arrest Dega, reeds aangehaald, punt 16).

48. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat wanneer een onderwerp niet door een richtlijn wordt geregeld omdat deze niet volledig harmoniseert, de lidstaten in beginsel bevoegd blijven om ter zake voorschriften te geven, mits dergelijke voorschriften het door de betrokken richtlijn voorgeschreven resultaat niet ernstig in gevaar brengen (arrest Granarolo, reeds aangehaald, punt 45).

49. Een nationale reglementering als in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat in geval van schending van een door richtlijn 2000/13 opgelegde verplichting ter zake van etikettering niet alleen de producenten, maar ook de distributeurs aansprakelijk zijn, brengt echter geenszins het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat in gevaar.

50. In zoverre een dergelijke reglementering de kring van marktdeelnemers die aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van de in richtlijn 2000/13 geformuleerde verplichtingen ter zake van etikettering ruim definieert, draagt zij juist zichtbaar bij tot het bereiken van het doel van deze richtlijn, de eindverbruiker van levensmiddelen voor te lichten en te beschermen.

51. Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het door Lidl Italia zowel voor de verwijzende rechter als voor het Hof aangevoerde argument, dat het gemeenschapsrecht het beginsel zou opleggen dat uitsluitend de producent verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens op de etikettering van producten bestemd om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd, welk beginsel ook zou voortvloeien uit richtlijn 85/374.

52. In dat verband moet allereerst worden vastgesteld dat in het gemeenschapsrecht een dergelijk algemeen beginsel niet is neergelegd.

53. In tegendeel, hoewel verordening nr. 178/2002 ratione temporis niet van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, blijkt uit het eerste lid van artikel 17, "Verantwoordelijkheden" van deze verordening, dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor moeten zorgen dat de levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd.

54. Voorts moet met betrekking tot richtlijn 85/374 worden vastgesteld dat deze richtlijn irrelevant is in een context van een situatie als die aan de orde in het hoofdgeding.

55. De aansprakelijkheid van de distributeur voor schendingen van de reglementering ter zake van de etikettering van levensmiddelen, waarvoor deze distributeur onder meer bestuurlijke geldboetes kunnen worden opgelegd, valt immers buiten de specifieke werkingssfeer van de bij richtlijn 85/374 ingevoerde regeling voor aansprakelijkheid zonder schuld.

56. Bijgevolg kunnen de eventuele beginselen ter zake van aansprakelijkheid die richtlijn 85/374 bevat, niet worden toegepast in de context van de bij richtlijn 2000/13 opgelegde verplichtingen ter zake van etikettering.

57. Hoe dan ook is ingevolge artikel 3, lid 3, van richtlijn 85/374 de leverancier enkel - beperkt - aansprakelijk indien niet kan worden vastgesteld wie de producent is (arrest van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C-402/03, Jurispr. blz. I-199, punt 34).

58. Tot slot zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 10 EG de lidstaten, die weliswaar vrij blijven in hun keuze van de op te leggen sancties, er met name op toe dienen te zien dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht en dat deze sancties in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn (zie met name arrest van 3 mei 2005, Berlusconi e.a., C-387/02, C-391/02 en C-403/02, Jurispr. blz. I-3565, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59. Binnen de aldus door het gemeenschapsrecht getrokken grenzen is het dus in beginsel aan het nationale recht om de bepalingen vast te stellen volgens welke een distributeur aansprakelijk kan worden gesteld voor een schending van de door de artikelen 2, 3 et 12 van richtlijn 2000/13 oplegde verplichting ter zake van etikettering en met name om de verdeling te regelen van de respectieve verantwoordelijkheden van de verschillende marktdeelnemers die betrokken zijn bij het in de handel brengen van het betrokken levensmiddel.

60. Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat de artikelen 2, 3, en 12 van richtlijn 2000/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een reglementering van een lidstaat zoals in het hoofdgeding aan de orde, op grond waarvan een in deze lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een alcoholhoudende drank verkoopt die bestemd is om als zodanig te worden geleverd in de zin van artikel 1 van deze richtlijn en die is geproduceerd door een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer, aansprakelijk kan worden gesteld voor een door een overheidsorgaan vastgestelde schending van deze reglementering als gevolg van onjuistheid van het door de producent op het etiket van het betrokken product vermelde alcoholvolumegehalte, en bijgevolg kan worden gestraft door oplegging van een bestuurlijke boete, ofschoon hij in zijn hoedanigheid van loutere distributeur enkel het levensmiddel in de handel brengt zoals de producent dit hem heeft geleverd.

Kosten

61. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 2, 3, en 12 van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een reglementering van een lidstaat zoals in het hoofdgeding aan de orde, op grond waarvan een in deze lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een alcoholhoudende drank verkoopt die bestemd is om als zodanig te worden geleverd in de zin van artikel 1 van deze richtlijn en die is geproduceerd door een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer, aansprakelijk kan worden gesteld voor een door een overheidsorgaan vastgestelde schending van deze reglementering als gevolg van de onjuistheid van het door de producent op het etiket van het betrokken product vermelde alcoholvolumegehalte, en bijgevolg kan worden gestraft door oplegging van een bestuurlijke boete, ofschoon hij in zijn hoedanigheid van loutere distributeur enkel het levensmiddel in de handel brengt zoals de producent dit hem heeft geleverd.