Home

Conclusie van advocaat-generaal Kokott van 18 juli 2007.

Conclusie van advocaat-generaal Kokott van 18 juli 2007.

I - Inleiding

1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (hierna: "besluit nr. 1/80"); het stelt de vraag aan de orde of au pairs en studenten die een nevenactiviteit verrichten, binnen de werkingssfeer van die bepaling vallen.

II - Rechtskader

A - Gemeenschapsrecht

2. De Overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (hierna: "Associatieovereenkomst") is op 12 september 1963 te Ankara ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en is namens laatstgenoemde gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963.(2)

3. Volgens artikel 36 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst, van 23 november 1970, stelt de Associatieraad de nodige regels vast voor de geleidelijke totstandbrenging van het vrije verkeer van werknemers tussen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije, overeenkomstig de in artikel 12 van de Associatieovereenkomst neergelegde beginselen.

4. Dienovereenkomstig stelde de Associatieraad besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie(3) vast.

5. Artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 luidt:

"1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:

- na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;

- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;

- na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze."

B - Nationaal recht

6. De bepalingen betreffende de toegang tot het grondgebied voor au pairs en studenten staan in het "House of Commons Paper" 395 (hierna: "HC 395").

7. De toegang voor au pairs is geregeld in de Rules 88 tot en met 93 van het HC 395. In Rule 88 wordt een au-pairplaatsing gedefinieerd als een overeenkomst waarbij een persoon die tussen 17 en 27 jaar oud is, naar het Verenigd Koninkrijk komt om de Engelse taal te leren. Een au pair leeft voor enige tijd als lid van een Engelssprekend gezin, met passende mogelijkheden voor studie, en helpt in het huis van dat gezin voor maximaal 5 uur per dag, met twee vrije dagen per week, en met als tegenprestatie een redelijke toelage.

8. Wie toestemming wenst te verkrijgen om het Verenigd Koninkrijk binnen te komen als au pair, mag volgens Rule 89 o.m. niet de bedoeling hebben langer dan twee jaar als au pair in het Verenigd Koninkrijk te blijven, maar moet integendeel de bedoeling hebben het Verenigd Koninkrijk na voltooiing van zijn of haar verblijf als au pair te verlaten.

9. De toegang voor studenten is geregeld in de Rules 57 tot en met 62 van het HC 395.

10. Volgens Rule 57 moet iemand die toestemming wenst te verkrijgen om het Verenigd Koninkrijk als student binnen te komen, toegelaten zijn voor een studie en in staat zijn en de bedoeling hebben om een erkende voltijdopleiding te volgen. Hij moet het voornemen hebben het Verenigd Koninkrijk na het einde van zijn studie te verlaten; hij mag niet het voornemen hebben bedrijfsmatig actief te zijn dan wel een dienstbetrekking te aanvaarden, behoudens parttime- of vakantiewerk, waarvoor toestemming vereist is.

11. Volgens Rule 58 kan iemand die het Verenigd Koninkrijk als student wenst binnen te komen, worden toegelaten en onderworpen aan een voorwaarde die zijn vrijheid tot aanvaarding van een dienstbetrekking beperkt. Hoofdstuk 3, bijlage A, punt 4, van de "Immigration Directorate's Instructions" (Instructies van het directoraat Immigratie) bevat nadere bepalingen dienaangaande. Wanneer iemand toestemming heeft gekregen om het land als student binnen te komen dan wel daar te blijven onder een voorwaarde die zijn of haar vrijheid tot aanvaarding van een dienstbetrekking beperkt (maar niet tot nul reduceert), heeft hij of zij een algemene toestemming om te werken, zolang dit werk niet meer bedraagt dan 20 uur per week gedurende de onderwijsperiode.

III - Feiten en hoofdgeding

12. Verzoekers in het hoofdgeding zijn Turkse staatsburgers die toestemming hebben gekregen om het Verenigd Koninkrijk binnen te komen om daar als au pair te werken (Payir) of er te studeren (Akyuz en Ozturk).

13. In 2000 kreeg Payir toestemming het Verenigd Koninkrijk binnen te komen. Aan deze toestemming was o.m. de voorwaarde verbonden dat zij geen - al dan niet bezoldigde - dienstbetrekking zou aanvaarden anders dan als au pair. Nadat zij het land was binnengekomen, werkte Payir bij twee gezinnen. Sinds maart 2001 was zij bij het tweede gezin, waar zij per week 15 tot 25 uur in huis werkte en voor de kinderen zorgde. Als tegenprestatie hiervoor ontving zij kost en inwoning en ongeveer 70 GBP per week. Payir wenst verder bij dit gezin in dienst te blijven.

14. Akyuz en Ozturk kwamen respectievelijk in 1999 en 1997 als studenten het Verenigd Koninkrijk binnen. Zij kregen in dat verband toestemming om het land binnen te komen en naderhand een verblijfsvergunning, waarin hun werd toegestaan gedurende de onderwijsperiode een dienstbetrekking van maximaal 20 uur per week te aanvaarden. Beide studenten werkten naast hun studie binnen die grens parttime als kelner. Hun werkgevers hebben aangeboden, hun arbeidsovereenkomst te verlengen.

15. Verzoekers verzochten de Secretary of State for the Home Department (minister van Binnenlandse Zaken; hierna: "Secretary of State") om wijziging of verlenging van de toestemming, zodat zij in het Verenigd Koninkrijk werkzaam konden blijven. Zij baseerden hun verzoeken op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Zij voerden aan dat zij langer dan een jaar bij dezelfde werkgever in dienst waren geweest en dat zij bij deze werkgever in dienst wilden blijven.

16. De Secretary of State wees de verzoeken af op grond dat studenten die parttime werken en au pairs geen beroep kunnen doen op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Verzoekers hebben die besluiten aangevochten bij de rechter. De Administrative Court van de High Court of England and Wales wees de beroepen toe en verklaarde de besluiten van de Secretary of State nietig op grond dat verzoekers binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 vielen. De Secretary of State heeft bij de Court of Appeal hoger beroep ingesteld tegen die uitspraken van de Administrative Court.

IV - Verzoek om een prejudiciële beslissing en procesverloop voor het Hof

17. Bij beslissing van 15 juni 2006 heeft de Court of Appeal het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) In een geval waarin

- een Turks staatsburger tot het Verenigd Koninkrijk is toegelaten voor een periode van twee jaar om in dat land een plaatsing als au pair te aanvaarden in de zin van de [Immigration Rules]; [...]

- haar toelating tevens toestemming inhield om als zodanig werkzaam te zijn; [...]

- zij als zodanig langer dan een jaar ononderbroken werkzaam is geweest bij dezelfde werkgever terwijl haar toelating nog geldig was; [...]

- deze arbeid een reële en daadwerkelijke economische activiteit was, en

- deze arbeid in overeenstemming was met de nationale wetgeving inzake arbeid en immigratie,

is deze Turkse staatsburger dan zolang die arbeid voortduurt:

- werknemer in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 [...]?

- een persoon die tot de legale arbeidsmarkt van het Verenigd Koninkrijk behoort in de zin van dat artikel?

2) In een geval waarin

- een Turks staatsburger tot het Verenigd Koninkrijk is toegelaten ingevolge de [Immigration Rules] voor het volgen van een opleiding; [...]

- zijn toelating tevens toestemming inhield om elke arbeid in loondienst te verrichten voor maximaal 20 uur per week tijdens het studiejaar; [...]

- hij langer dan een jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is geweest terwijl zijn toelating nog geldig was; [...]

- deze arbeid een reële en daadwerkelijke economische activiteit was, en

- deze arbeid in overeenstemming was met de nationale wetgeving inzake arbeid en immigratie,

is deze Turkse staatsburger dan zolang die arbeid voortduurt:

- werknemer in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 [...]?

- een persoon die tot de legale arbeidsmarkt van het Verenigd Koninkrijk behoort in de zin van dat artikel?"

18. In de procedure voor het Hof zijn schriftelijke en mondelinge opmerkingen ingediend door partijen in het hoofdgeding, de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Duitse en de Nederlandse regering; de Italiaanse regering heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.

V - Beoordeling

19. Om de uit artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 voortvloeiende rechten te kunnen genieten, moet de belanghebbende een Turks werknemer zijn, tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaat van ontvangst behoren en gedurende de in artikel 6, lid 1, bepaalde perioden aldaar legaal werkzaam zijn geweest. De verwijzende rechter vraagt thans of au pairs en studenten die een nevenactiviteit verrichten, werknemers zijn in de zin van artikel 6, en moeten worden geacht tot de legale arb eidsmarkt te behoren. In wezen gaat het erom, of voor de toepassing van artikel 6, lid 1, van belang is, dat de staat van ontvangst de toestemming om het land binnen te komen, heeft verleend met het oog op het volgen van een studie of, in het geval van een au pair, om de taal te leren.

20. De verwijzende rechter vraagt uitdrukkelijk niets over het derde element van artikel 6, lid 1, het begrip "legale arbeid". Om de vraag van de verwijzende rechter geheel en definitief te kunnen beantwoorden, moet ik hierna echter ook ingaan op het derde element van artikel 6.

A - Hoedanigheid van werknemer

21. Volgens vaste rechtspraak moet voor de bepaling van de draagwijdte van het begrip werknemer te rade worden gegaan met de uitlegging van het gemeenschapsrechtelijke begrip werknemer.(4) Volgens die rechtspraak heeft het begrip werknemer een communautaire inhoud en mag het niet restrictief worden uitgelegd. Bij de omschrijving van dit begrip moet worden uitgegaan van objectieve criteria die, wat de rechten en plichten van de betrokkenen betreft, kenmerkend zijn voor de arbeidsverhouding. Om als werknemer te worden aangemerkt, moet een persoon reële en daadwerkelijke arbeid verrichten, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig blijken. Het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in deze zin is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.(5)

1. Au pairs

22. Bij een au pair, die zoals verzoekster Payir volgens de verwijzende rechter 25 tot 30 uur per week zorgt voor de kinderen van het gastgezin en huishoudelijk werk verricht, zal doorgaans moeten worden aangenomen dat deze de hoedanigheid van werknemer heeft.

23. In geval van een wekelijkse arbeidsduur van 25 tot 30 uur en werkzaamheden als de zorg voor kinderen en huishoudelijk werk kan zowel wat de duur als de inhoud van de werkzaamheden betreft, geen sprake zijn van slechts louter marginale en bijkomstige werkzaamheden. Hier is veeleer sprake van reële en daadwerkelijke arbeid in de zin van het begrip werknemer.

24. Dat een au pair niet fulltime werkt, belet hoe dan ook niet dat zij de hoedanigheid van werknemer heeft. In verband met artikel 39 EG heeft het Hof reeds beslist dat ook een persoon die slechts parttime werkt, als werknemer moet worden beschouwd.(6) Dit moet ook gelden in het kader van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Beslissend moet zijn, of reële en daadwerkelijke arbeid wordt verricht, die niet louter marginaal en bijkomstig is.

25. Doorgaans moet een au pair bij haar werkzaamheden ook de instructies van het gastgezin volgen.

26. De vraag rijst, of aan de kwalificatie als werknemer in de weg staat dat een au pair haar vergoeding ontvangt in de vorm van kost en inwoning plus een geldbedrag. Ook verzoekster in het hoofdgeding waarop de eerste vraag betrekking heeft, ontvangt als tegenprestatie voor haar arbeid kost en inwoning plus 70 GBP per week.

27. In de rechtspraak betreffende artikel 39 EG heeft het Hof reeds geoordeeld dat het voor het antwoord op de vraag of iemand als werknemer moet worden beschouwd, geen rol speelt of zijn vergoeding wordt betaald in de vorm van kost en inwoning plus zakgeld.(7)

28. Voor de uitlegging van het begrip werknemer in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 gaat het Hof in vaste rechtspraak te rade met de uitlegging van dat begrip in het kader van artikel 39 EG. Ik zie niet in waarom het in het kader van besluit nr. 1/80 - anders dan in dat van artikel 39 EG - voor het begrip werknemer van belang zou zijn dat de tegenprestatie in de vorm van kost en inwoning plus zakgeld wordt verstrekt.

29. Een andere beoordeling van de hoedanigheid van werknemer van een au pair volgt ook niet uit de bijzondere context van een plaatsing als au pair. Tewerkstelling als au pair heeft weliswaar in eerste instantie tot doel dat de au pair een vreemde taal leert of haar kennis daarvan verbetert en dat culturele uitwisseling plaatsvindt. Voor een au pair heeft de tewerkstelling als au pair derhalve in bijzondere mate voordelen die verder gaan dan de loutere vergoeding van haar activiteiten in de vorm van kost en inwoning plus zakgeld. Dit volstaat echter niet om een au pair de hoedanigheid van werknemer te ontzeggen. Ook andere arbeidsverhoudingen kunnen de werknemer immers voordelen bieden die verder gaan dan het loon. Dat kan bij werkzaamheden in het buitenland bijvoorbeeld ook de mogelijkheid zijn om een taal te leren, of meer algemeen het voordeel dat buitenlandse beroepservaring wordt opgedaan.

30. Voorts kan een verdere bijzonderheid van de tewerkstelling als au pair erin bestaan dat de integratie in het gastgezin bijzondere betekenis krijgt, zoals de Italiaanse regering heeft opgemerkt. In dit verband kan een parallel worden getrokken met de rechtspraak van het Hof betreffende de hoedanigheid van werknemer van gezinsleden. Om uit te maken of een persoon die werkt bij een gezinslid, moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van het Verdrag, heeft het Hof als beslissend beschouwd of sprake is van een situatie van ondergeschiktheid, die het kenmerk van een arbeidsverhouding is.(8)

31. In de regel zal een au pair dus als werknemer in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 moeten worden beschouwd.(9)

32. Ten slotte moet ik er op wijzen dat een au-pairverhouding verschillende vormen kan aannemen. Of een au pair voldoet aan de criteria voor het begrip werknemer, is dus afhankelijk van het concrete geval. Het staat dan ook aan de nationale rechters om definitief uit te maken of in elk concreet geval is voldaan aan de hiervoor vermelde criteria om de hoedanigheid van werknemer te hebben.

2. Studenten

33. Studenten die gedurende 20 uur per week als kelner werken en daarvoor de gebruikelijke vergoeding ontvangen, zoals de verzoekers op wie de tweede vraag betrekking heeft, zijn werknemers in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Zij verrichten namelijk onder andermans gezag reële en daadwerkelijke arbeid, waarvoor zij als tegenprestatie een vergoeding ontvangen. Dat zij slechts parttime werken, belet niet dat zij de hoedanigheid van werknemer hebben.(10) Hoewel arbeid van 20 uur per week geen voltijdse arbeid is, kan deze arbeid toch niet als louter marginaal en bijkomstig worden beschouwd.

34. Studenten die werken naast hun studie, moeten daarom in beginsel als werknemers worden beschouwd, tenzij hun werkzaamheden louter marginaal en bijkomstig zijn.(11)

3. Parallellen met de zaak Bettray

35. De nationale rechter verwijst naar het arrest Bettray en vraagt het Hof, of uit dat arrest de algemene regel kan worden afgeleid dat de lidstaten stelsels met een overwegend sociaal doel kunnen creëren die tot gevolg hebben dat tewerkstelling binnen een dergelijk stelsel niet als een arbeidsverhouding in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 kan worden beschouwd. De toestemming voor het verrichten van nevenactiviteiten door studenten of de mogelijkheid van tewerkstelling als au pair zouden als een dergelijk stelsel kunnen worden beschouwd.

36. In het arrest Bettray overwoog het Hof dat werkzaamheden die enkel een middel zijn ter revalidatie of wederopneming van de betrokkenen in het arbeidsproces, niet als reële en daadwerkelijke arbeid met economische waarde kunnen worden beschouwd.(12) De feiten die aan het arrest Bettray ten gronde lagen, hadden betrekking op een persoon die, wegens zijn drugsverslaving, was tewerkgesteld op basis van een nationale regeling die bedoeld was om werk te verschaffen aan personen die ten gevolge van omstandigheden in verband met hun toestand gedurende onbeperkte tijd niet in staat waren onder normale omstandigheden arbeid te verrichten; bovendien was de betrokkene niet geselecteerd op basis van zijn geschiktheid om bepaald werk te verrichten, doch verrichtte hij op zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid afgestemde werkzaamheden in ondernemingen of werkverbanden die speciaal voor de verwezenlijking van een sociaal doel waren opgericht.

37. Later heeft het Hof echter beklemtoond dat de situatie die aan het arrest Bettray ten gronde lag, vrij uniek was, en heeft het overwogen dat de conclusie in het arrest Bettray enkel te verklaren is door de bijzonderheden van het geval en daarmee niet in de lijn van de rechtspraak betreffende de uitlegging van het begrip werknemer in de zin van het gemeenschapsrecht ligt; het arrest kan derhalve niet gelden voor situaties die geen kenmerken vertonen die vergelijkbaar zijn met die van de zaak Bettray.(13)

38. De arbeid die au pairs en studenten verrichten, is doorgaans echter reële en daadwerkelijke arbeid met economische waarde. Van de bijzondere kenmerken die in de zaak Bettray aan de orde waren, is bij studenten en au pairs geen sprake. Ook uit het arrest Bettray kan dus niet worden afgeleid dat au pairs en studenten die een nevenactiviteit verrichten, niet de hoedanigheid van werknemer kunnen hebben.

B - Legale arbeid

39. Volgens de rechtspraak veronderstelt het begrip "legale arbeid" een stabiele en niet-tijdelijke situatie op de arbeidsmarkt van een lidstaat en, daarmee, het bestaan van een niet omstreden verblijfsrecht.(14) De betrokkene mag zich niet in een precaire situatie bevinden die op elk moment ter discussie kan worden gesteld.(15)

40. Zoals de verwijzende rechter heeft uiteengezet, hadden verzoekers in deze zaak tijdens de periode waarin zij werkten, ook een verblijfsrecht. Au pairs en studenten bevinden zich in beginsel ook niet in een precaire situatie die op elk moment ter discussie kan worden gesteld.

41. De Nederlandse regering heeft terecht beklemtoond dat het verblijf van een student in de lidstaat van ontvangst met het oog op een opleiding door de studieduur in de tijd wordt beperkt. Dat betekent evenwel niet dat het verblijf van een student kan worden aangemerkt als precair en op elk moment ter discussie kan worden gesteld.

42. Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat het voor "legale arbeid" irrelevant is dat de werknemer reeds bij de verlening van toestemming om het grondgebied van de lidstaat van ontvangst binnen te komen erop was gewezen, dat zijn verblijf en arbeid waren gebonden aan de inachtneming van bepaalde temporele en materiële voorwaarden.(16)

43. Het enkele feit dat het verblijf in het gastland slechts voor een bepaalde tijd is gepland, betekent dus nog niet dat het verblijf als niet-stabiel en slechts tijdelijk moet worden aangemerkt.

44. Een voorlopige situatie op de arbeidsmarkt is volgens de rechtspraak van het Hof bijvoorbeeld de periode waarin een werknemer wegens de schorsende werking van zijn beroep tegen een weigering om hem het recht van verblijf te verlenen, voorlopig in de betrokken lidstaat mag blijven en er arbeid mag verrichten.(17)

45. De situatie van een au pair of van een student kan daar echter niet mee worden vergeleken.

C - Behoren tot de legale arbeidsmarkt

46. Volgens vaste rechtspraak betekent het begrip "legale arbeidsmarkt" in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, dat de arbeidsverhouding van de betrokkene rechtens is gelokaliseerd op het grondgebied van een lidstaat dan wel een nauwe aanknoping met dit grondgebied vertoont.(18)

47. De vraag is gerezen, of het vereiste van de legale arbeidsmarkt voorwaarden impliceerde die verder gingen dan het vereiste van de legale arbeid. In het arrest Birden heeft het Hof die vraag ontkennend beantwoord.(19) Het Hof oordeelde daarin dat de in de Duitse tekst gehanteerde begrippen "regulär" en "ordnungsgemäß" synoniemen zijn.

48. Het begrip "legale arbeidsmarkt" doelt derhalve op alle werknemers die de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de betrokken lidstaat in acht nemen en dus het recht hebben, aldaar een beroepsactiviteit uit te oefenen.(20)

49. Volgens de rechtspraak van het Hof kan het begrip "legale arbeidsmarkt" dan ook niet aldus worden uitgelegd, dat het doelt op de arbeidsmarkt in het algemeen, in tegenstelling tot een beperkte markt met een specifieke sociale doelstelling.(21)

50. Dat de arbeid als au pair en de arbeid die studenten regelmatig als nevenactiviteit naast de studie verrichten, vaak bijzonderheden vertonen - doordat zij een bijzonder sociaal doel hebben, aangezien zij (mede) strekken tot de taalverwerving van de au pair dan wel tot financiering van de studie - verandert dus niets aan het feit dat het gaat om werkzaamheden op de "legale arbeidsmarkt" in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80.

D - Voorlopige conclusie

51. Zowel studenten als au pairs vervullen dus op het eerste gezicht de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80.

E - Doel van het binnenkomen

52. De onderhavige casusposities vertonen echter een bijzonder kenmerk: de bij de procedure betrokken lidstaten beklemtonen dat de toestemming om het land binnen te komen, niet is gegeven om een plaats op de arbeidsmarkt in te nemen. Studenten krijgen toestemming met het oog op een studie, en de toestemming om te werken is slechts accessoir, ter financiering van de studie. De toestemming voor een au pair heeft het verwerven van taalkennis en culturele uitwisseling ten doel.

53. Hierna moet dan ook worden onderzocht, welke gevolgen het doel waarmee het gastland wordt binnengekomen, heeft voor de uitlegging van het begrip werknemer in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80.

1. Studenten

54. De bij de procedure be trokken lidstaten menen dat Turkse staatsburgers die toestemming hebben gekregen om het land binnen te komen teneinde er te gaan studeren, in beginsel niet binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 vallen, ook niet wanneer zij een bijbaantje hebben. Artikel 6, lid 1, geldt slechts voor wie toestemming heeft om als werknemer het land binnen te komen.

55. De Nederlandse en de Duitse regering verwijzen in dat verband naar richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk.(22) Artikel 17, lid 1, daarvan verplicht de lidstaten om studenten uit derde landen toe te staan een bijbaantje te hebben van minimaal 10 uur per week of het equivalent ervan in dagen of maanden per jaar.

56. Uit de structuur van richtlijn 2004/114 kan volgens hen worden afgeleid dat de gemeenschapswetgever studenten die een nevenactiviteit verrichten, niet als werknemer, maar nog steeds uitsluitend als studenten beschouwt, zodat studenten ook in het kader van besluit nr. 1/80 niet als werknemer kunnen worden aangemerkt.

57. Dit betoog is echter niet overtuigend. In de eerste plaats bepaalt artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/114 - die voor het Verenigd Koninkrijk trouwens niet bindend is(23) - uitdrukkelijk dat de richtlijn niet afdoet aan gunstiger bepalingen van bilaterale overeenkomsten. Uit de richtlijn kan dus geenszins een restrictieve uitlegging van een bilaterale regeling worden afgeleid. Verder hebben beide rechtsinstrumenten een verschillend voorwerp. Voor zover richtlijn 2004/114 de minimale omvang regelt van het aan studenten toe te kennen recht om nevenactiviteiten te verrichten, kan hieruit geen conclusie worden getrokken voor de uitlegging en toepassing van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80.

58. In verband met richtlijn 2004/114 hebben de Duitse en de Nederlandse regering er verder nog op gewezen dat indien artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 werd toegepast op studenten die naast hun studie nog een bijbaantje hebben, de krachtens de richtlijn op de lidstaten rustende verplichting om studenten toestemming te verlenen om een nevenactiviteit te verrichten, ertoe zou leiden dat elke Turkse student de mogelijkheid zou krijgen de uit artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 voortvloeiende rechten te genieten. Het besluit van een lidstaat om een Turks staatsburger toestemming te verlenen om het land binnen te komen om er te studeren, zou via de regeling van artikel 17, lid 1, van de richtlijn tot gevolg hebben dat de student - voor zover hij gedurende zijn studie, die doorgaans langer duurt dan de in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 bedoelde tijd, gebruikmaakt van zijn recht om nevenactiviteiten te verrichten - rechtstreeks een permanent verblijfsrecht zou krijgen.

59. De lidstaten verwijzen in dat verband naar de rechtspraak van het Hof, volgens welke het de lidstaten zijn die beslissen over de eerste toegang en de eerste tewerkstelling van een Turks staatsburger, en die dus ook mogen beslissen of een Turks staatsburger de mogelijkheid krijgt de uit artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 voortvloeiende rechten te verkrijgen.(24)

60. Op grond van de uit de richtlijn voortvloeiende verplichting om Turkse studenten toe te staan nevenactiviteiten te verrichten, kunnen de lidstaten niet langer zelf beslissen over de eerste tewerkstelling van een student. Indien bovendien werd aangenomen dat artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 van toepassing is, dan zou een Turks student uiteindelijk een recht van permanent verblijf met het oog op de uitoefening van beroepsactiviteiten kunnen krijgen, zonder dat het gastland in de regel nog een beoordelingsvrijheid zou hebben met betrekking tot de beroepswerkzaamheid en het verdere verblijf met het oog daarop. De lidstaten wijzen er in dat verband op, dat het enige beleidsinstrument ter regulering van de arbeidsmarkt waarover zij met betrekking tot Turkse studenten en de hun door artikel 6 van het besluit mogelijk gemaakte toegang tot de arbeidsmarkt zouden blijven beschikken, erin zou bestaan dat het aantal Turkse staatsburgers die toestemming krijgen om het land binnen te komen teneinde er te studeren, meer wordt gereglementeerd en eventueel zelfs sterk wordt gereduceerd.

61. Ter terechtzitting heeft ook de Commissie geantwoord op de vraag wat de gevolgen zijn van de wisselwerking tussen besluit nr. 1/80 en richtlijn 2004/114. Voor zover de Commissie echter stelt, dat in geval van werkzaamheden van 10 uur per week de hoedanigheid van werknemer eventueel kan worden ontzegd, kan zij wegens de hiervoor bij de bespreking van het begrip werknemer genoemde redenen niet gevolgd worden. Ook werkzaamheden van 10 uur per week vormen reële en daadwerkelijke arbeid, die niet van zo geringe omvang is dat hij louter marginaal en bijkomstig is in de zin van de door het Hof gegeven definitie.

62. De vraag of het specifieke doel van het binnenreizen van studenten en het feit dat de toestemming om te werken slechts is verleend ter financiering van de studie, relevant is voor de uitlegging van het begrip werknemer in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, moet veeleer worden beantwoord aan de hand van een op het doel van het besluit toegesneden uitlegging.

63. Zoals ik al zei, legt het Hof het begrip werknemer in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 in beginsel uit overeenkomstig de in het kader van de artikelen 39 EG en 40 EG erkende beginselen. Het baseert zich daarvoor op artikel 12 van de Associatieovereenkomst, waarin de overeenkomstsluitende partijen overeengekomen zijn zich te laten leiden door de artikelen 48, 49 en 50 EEG-Verdrag (thans artikelen 39 EG e.v.), teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen.(25)

64. Met betrekking tot artikel 39 EG heeft het Hof geoordeeld dat voor het gemeenschapsrecht de inhoud van de verrichte arbeid beslissend is, en niet de redenen waarom die arbeid wordt verricht.(26)

65. Het Hof heeft echter ook geoordeeld dat de in het kader van artikel 39 EG geldende beginselen slechts zo veel mogelijk moeten worden toegepast op de in besluit nr. 1/80 toegekende rechten.(27) Daarmee heeft het Hof dus aangegeven dat bij de uitlegging van het besluit rekening moet worden gehouden met het doel van artikel 6, lid 1, en met de bijzondere doelstellingen van de Associatieovereenkomst.(28)

66. Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat de rechten inzake het verrichten van arbeid en in correlatie daarmee de rechten van verblijf die in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 worden verleend, ertoe strekken de positie van de betrokkenen in de lidstaat van ontvangst stapsgewijze te verstevigen.(29)

67. Artikel 6, lid 1, strekt er dus toe, migrerende werknemers die in toenemende mate geïntegreerd zijn in de arbeidsmarkt van het gastland, geleidelijk overeenkomstige verblijfsrechten toe te kennen. Deze in artikel 6, lid 1, neergelegde arbeids- en verblijfsrechten beschermen aldus het vertrouwen van Turkse werknemers die op de arbeidsmarkt van de lidstaten komen. Hoe meer zij in de arbeidsmarkt zijn geïntegreerd en hoe groter hun behoefte is aan planningszekerheid en bescherming van hun vertrouwen dat hun situatie zal worden bestendigd, des te verder gaan de rechten die artikel 6, lid 1, hun verleent.

68. Een student die naar een lidstaat is gekomen om er te studeren en slechts een bijbaantje heeft, heeft echter geen vergelijkbare belangen of behoefte aan bescherming. Het doel van zijn komst is immers de studie. Een student heeft dus geen vergelijkbare behoefte aan bescherming van zijn vertrouwen, planningszekerheid en versteviging van zijn situatie in het gastland.

69. Bij een teleologische uitlegging van artikel 6 van het besluit moet daarenboven rekening worden gehouden met het doel van de Associatieovereenkomst als geheel. Een louter op de bewoordingen van artikel 6 gebaseerde uitlegging die indruist tegen de doelstellingen van de Associatieovereenkomst, kan immers niet worden aanvaard.

70. Volgens artikel 2, lid 1, van de Associatieovereenkomst heeft de overeenkomst "ten doel de gestadige en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de partijen te bevorderen, met volledige inachtneming van de noodzaak de versnelde ontwikkeling van de economie van Turkije en de verruiming van de werkgelegenheid en de verbetering der levensomstandigheden van het Turkse volk te verzekeren".

71. Voor het bereiken van deze doelstellingen is het in vele opzichten nadelig dat studenten die een bijbaantje hebben, binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 vallen, zodat zij, wanneer zij tijdens hun studie hebben gewerkt met naleving van de voorwaarden van artikel 6, lid 1, krachtens artikel 6, lid 1, derde streepje, na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang hebben tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze.

72. De belangrijkste reden om Turkse studenten in de lidstaten te laten studeren is het verzekeren van "de versnelde ontwikkeling van de economie van Turkije en de verruiming van de werkgelegenheid en de verbetering der levensomstandigheden van het Turkse volk" door de opleiding van jonge Turkse academici, die, na hun studie, hun opgedane kennis en kunde in hun land van herkomst toepassen in de economie, het onderzoek en het onderwijs, die doorgeven en aldus verspreiden in de Turkse samenleving.

73. Het zou in strijd zijn met dit door de partijen bij de Associatieovereenkomst gezamenlijk nagestreefde doel, wanneer bij de uitlegging van artikel 6 van het besluit werd uitgegaan van een opvatting van de regel die, doordat studenten die hun studie door bijbaantjes financieren daaronder vallen, het uiteindelijk mogelijk maakt dat deze studenten weinig hindernissen ondervinden om in het gastland te blijven, hetgeen voor hen in vele gevallen aantrekkelijk is. Gevreesd kan worden dat vele Turkse studenten, in plaats van naar hun land van herkomst terug te keren en hun genoten opleiding daar ten goede te maken, bij een dergelijke uitlegging van de regel gebruik zouden maken van de mogelijkheid om in het gastland te blijven en daar te werken. Het doel van de Associatieovereenkomst, de economie van Turkije versneld te ontwikkelen en bij te dragen tot de verbetering der levensomstandigheden van het Turkse volk, zou daardoor in gevaar komen.

74. Voor de uitlegging van het begrip werknemer kan dus geen volledig parallellisme bestaan tussen dat begrip in artikel 39 EG en in artikel 6 van besluit nr. 1/80. Turkse staatsburgers die in een lidstaat komen studeren en die toestemming krijgen om er naast hun studie nevenactiviteiten te verrichten om die studie te financieren, vallen niet binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, ook niet wanneer zij, wanneer die nevenactiviteiten op zichzelf worden beschouwd, alle eigenschappen bezitten om werknemer in de zin van artikel 39 EG te zijn.

75. Deze uitlegging heeft in andere opzichten ook positieve gevolgen, zowel voor de betrokken Turkse studenten als voor de met de Associatieovereenkomst nagestreefde doelen. Daar het aantal studenten niet op grond van overwegingen van arbeidsmarktbeleid behoeft te worden beperkt, krijgt een groter aantal Turkse studenten de mogelijkheid in een lidstaat te studeren. De mogelijkheid om naast de studie in ruime mate te mogen werken, en dus de mogelijkheid om de studie in het gastland zelf te financieren, waarborgt bovendien dat niet enkel studenten uit welgestelde gezinnen in de lidstaten kunnen gaan studeren.

76. De rechtspraak van het Hof, volgens welke door de lidstaten gestelde beperkingen in de tijd of door de werknemer bij het binnenreizen afgelegde verklaringen dat hij na een zekere tijd het land weer zal verlaten, voor artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 irrelevant zijn, staat aan deze uitlegging niet in de weg. Ik ben het met het Hof eens dat de lidstaten naar eigen goeddunken de werkingssfeer van artikel 6 zouden kunnen bepalen, indien dergelijke beperkingen of verklaringen invloed zouden hebben op de toepasbaarheid van artikel 6. De onderhavige situatie is echter anders, want zoals de Nederlandse regering terecht heeft aangevoerd, is het verblijf van studenten per definitie beperkt tot de studieduur, zodat de beperking in generlei verband staat met de in artikel 6 genoemde tijdvakken.

77. Ook de arresten van het Hof waarin het in verband met bepaalde casusposities heeft geoordeeld dat de lidstaten de verlenging van werk- en verblijfsvergunningen niet mogen weigeren op grond dat de toestemming om het land binnen te komen en er te verblijven om andere redenen is verleend dan voor het verrichten van arbeid in loondienst(30), druisen niet in tegen de uitlegging die ik hier verdedig. Uit de overwegingen van het Hof betreffende deze - verschillende - casusposities kan immers geen algemeen beginsel worden afgeleid, dat het doel van de oorspronkelijk verleende toestemming om het land binnen te komen en er te verblijven, zonder uitzondering buiten beschouwing moet blijven. Met zijn rechtspraak volgens welke bij de uitlegging van het besluit de beginselen van artikel 39 EG zo veel mogelijk moeten worden toegepast, heeft het Hof integendeel juist aangegeven dat geen sprake kan zijn van een schematische veralgemening, maar dat telkens rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie.

78. In een van die zaken ging het bijvoorbeeld om een Turks werknemer, aan wie toestemming was verleend om een lidstaat binnen te komen en er te werken teneinde aldaar beroepservaring op te doen bij de moederonderneming van zijn Turkse werkgever.(31) Anders dan in het onderhavige geval, waarin het land werd binnengekomen om er te studeren, kwam een werknemer in dat geval het land juist binnen om er beroepsactiviteiten uit te oefenen, zodat enkel uitspraak moest worden gedaan over de vraag, welke betekenis moest worden gehecht aan de redenen voor die tewerkstelling. Nu het Hof geen belang heeft gehecht aan de redenen waarom beroepsactiviteiten zijn aangevat, kan uit dat arrest geen lering worden getrokken voor de onderhavige zaak.

79. In een andere zaak was een Turks staatsburger toestemming verleend het land binnen te komen teneinde er in het huwelijk te treden; na uit de echt te zijn gescheiden verlangde hij dan verlenging van zijn verblijfs- en arbeidsvergunning.(32) Daar het Hof in dat geval heeft geoordeeld dat de verlenging niet kon worden geweigerd op grond dat de betrokkene om andere redenen dan het aanvaarden van arbeid in loondienst toestemming was verleend om het land binnen te komen, kan ook uit dat arrest geen lering worden getrokken voor de onderhavige zaak. Het binnenreizen van een land teneinde er in het huwelijk te treden, is alleen daarom reeds niet vergelijkbaar met het binnenreizen van een land om er te gaan studeren, daar het binnenreizen om in het huwelijk te treden per definitie niet is gericht op een in de tijd beperkt, maar op een duurzaam verblijf, en dit de basis vormt voor een vertrouwen dat bescherming verdient. Het binnenkomen van een land om er in het huwelijk te treden is dus niet vergelijkbaar met het binnenreizen om te gaan studeren, zodat gelijke behandeling uit het oogpunt van artikel 6 geenszins geboden is.

80. In de zaak Kurz ten slotte kreeg de betrokkene toestemming om het land binnen te komen teneinde er een opleiding tot loodgieter te volgen.(33) Dit geval lijkt slechts op het eerste gezicht een zekere gelijkenis met het binnenreizen met het oog op studie te vertonen, hoewel in beide gevallen het land wordt binnengekomen om er een opleiding te volgen. Een doorslaggevend verschil tussen beide vormen van opleiding, die ook een verschillende relevantie van het oorspronkelijke doel van de inreis voor het besluit betreffende de verlenging van het verblijf of voor de toepassing van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 rechtvaardigt, is echter de nauwe band tussen de beroepsopleiding en de beroepsactiviteit, waardoor - vooral gelet op het zeer vele praktische werk en de organisatie van de leerbetrekking - de beroepsopleiding eigenlijk een fase van het beroepsleven lijkt te zijn: uiteindelijk staat het binnenkomen van een land om er een leerbetrekking te aanvaarden gelijk met het binnenkomen om er te gaan werken. Ook dat geval is dus voor de toepassing van artikel 6 niet vergelijkbaar met het binnenkomen van een land om er te gaan studeren.

81. Een ander resultaat volgt ook niet uit het arrest van het Hof in de zaak Eroglu(34), dat betrekking had op het bij artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 verleende recht van verblijf. Artikel 7, tweede alinea, verleent kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, het recht, ongeacht hoe lang zij in de betreffende lidstaat wonen, in die lidstaat op ieder arbeidsaanbod te reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken lidstaat heeft gewerkt. Voor zover het Hof in dat arrest uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat het voor het daarin verleende recht irrelevant is, waarom de betrokkene een inreis- en verblijfsrecht is verleend, wordt rekening gehouden met het doel van artikel 7, tweede alinea, en van de Associatieovereenkomst, namelijk het creëren van zekerheid, betrouwbaarheid en stabiliteit voor de gezinsleden van Turkse werknemers die werken in het gastland. Artikel 7, tweede alinea, heeft dus betrekking op de bijzondere situatie van kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid. In dat verband zou het dus niet met de eerder genoemde doelstellingen stroken indien het recht om langer te blijven enkel zou worden verleend aan degenen die het land zijn binnengekomen met het oog op gezinshereniging, en niet met het oog op studie. Er zijn echter geen vergelijkbare belangen waardoor het doel van de oorspronkelijke binnenkomst in het geval van het algemene artikel 6, lid 1, irrelevant wordt. De rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 7, tweede alinea, belet dus niet dat in verband met artikel 6, lid 1, rekening wordt gehouden met het doel waarmee het land wordt binnengekomen.

2. Au pairs

82. Ten slotte moet worden geantwoord op de vraag of ook wanneer het land wordt binnengekomen om er te werken als au pair, hetgeen zoals ik al zei in bepaalde gevallen vaak zal voldoen aan de voorwaarden voor het begrip werknemer in de zin van artikel 39 EG, het begrip werknemer in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 door een teleologische uitlegging moet worden beperkt.

83. Anders dan bij het binnenkomen van een land om er te studeren, zie ik echter geen redenen om het begrip wegens het doel van de Associatieovereenkomst anders uit te leggen dan het begrip werknemer in artikel 39 EG. Een werkzaamheid als au pair is op zichzelf veeleer reeds een beroepsactiviteit. Dat de redenen om deze beroepsactiviteit uit te oefenen geen invloed kunnen hebben op de kwalificatie als werknemer in het kader van artikel 6, heeft het Hof, zoals ik al zei, beslist in de arresten Kurz en Günaydin betreffende een leerbetrekking en het opdoen van buitenlandse ervaring bij de moederonderneming. Dat de betrokkene door een verblijf als au pair culturele ervaring opdoet en zijn taa lkennis verbetert, kan dus geen invloed hebben op de kwalificatie als werknemer.

84. Gevreesd hoeft ook niet te worden dat door de lidstaten gestelde beperkingen van au-pairverhoudingen tot maximaal een jaar, die het gevolg zouden kunnen zijn van die kwalificatie op grond van de regeling van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, negatieve gevolgen zullen hebben voor de door de Associatieovereenkomst nagestreefde culturele uitwisseling. Zelfs volgens de grondgedachte van het stelsel van au pairs worden de doelstellingen die met een verblijf als au pair worden nagestreefd, gewoonlijk immers reeds bereikt met een verblijf van niet langer dan een jaar.

F - Voorlopige conclusie

85. Een Turks staatsburger die naar een lidstaat komt om er te studeren en die ter financiering van zijn studie nevenactiviteiten verricht, valt niet binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Het binnenkomen van een land om er als au pair te werken, belet daarentegen niet dat de betrokkene binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, valt.

VI - Conclusie

86. Op grond van bovenstaande overwegingen geef ik het Hof in overweging, de vragen van de Court of Appeal als volgt te beantwoorden:

"1) Een Turks staatsburger die toestemming heeft gekregen om een lidstaat binnen te komen teneinde er als au pair te werken, behoort tot de legale arbeidsmarkt en valt binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, wanneer hij voor een ander en onder diens gezag reële en daadwerkelijke arbeid verricht, en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.

2) Een Turks staatsburger die toestemming heeft gekregen om een lidstaat binnen te komen teneinde er te studeren en die naast zijn studie nevenactiviteiten verricht, valt niet binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80."

(1) .

(2)  - PB 1964, 217, blz. 3685.

(3)  - Het besluit is niet bekendgemaakt in het Publicatieblad; het is te vinden in Associatieovereenkomst en protocollen EEG-Turkije en andere basisteksten , Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, Brussel, 1992.

(4)  - Zie arrest van 26 november 1998, Birden (C-1/97, Jurispr. blz. I-7747, punt 23).

(5)  - Zie met betrekking tot artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 arrest van 19 november 2002, Kurz (C-188/00, Jurispr. blz. I-10691, punt 32), en arrest Birden (aangehaald in voetnoot 4, punten 25 en 28).

(6)  - Zie arresten van 23 maart 1982, Levin (53/81, Jurispr. blz. 1035, punt 16), en 3 juni 1986, Kempf (139/85, Jurispr. blz. 1741, punt 11).

(7)  - Zie arresten van 5 oktober 1988, Steymann (196/87, Jurispr. blz. 6159, punt 12), en 7 september 2004, Trojani (C-456/02, Jurispr. blz. I-7573, punt 22).

(8)  - Zie arrest van 8 juni 1999, Meeusen (C-337/97, Jurispr. blz. I-3289, punt 15).

(9)  - Zie met betrekking tot artikel 39 EG de conclusie van advocaat-generaal Trabucchi van 2 juni 1976 in de zaak Watson, arrest van 7 juli 1976 (118/75, Jurispr. blz. 1201, punt 2).

(10)  - Zie hiervoor, punt 24.

(11)  - Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Alber van 28 september 2000, Grzelczyk, arrest van 20 september 2001 (C-184/99, Jurispr. blz. I-6193, punten 70 e.v.), waarin hij stelde dat studenten die nevenactiviteiten verrichten, werknemers zijn in de zin van het EG-Verdrag.

(12)  - Arrest van 31 mei 1989, Bettray (344/87, Jurispr. blz. 1621, punt 17).

(13)  - Zie arrest Birden (aangehaald in voetnoot 4, punt 31).

(14)  - Zie arresten van 20 september 1990, Sevince (C-192/89, Jurispr. blz. I-3461, punt 30); 6 juni 1995, Bozkurt (C-434/93, Jurispr. blz. I-1475, punt 26), en 16 december 1992, Kus (C-237/91, Jurispr. blz. I-6781, punten 12 en 22).

(15)  - Zie arrest Kurz (aangehaald in voetnoot 5, punt 49).

(16)  - Zie arrest van 30 september 1997, Ertanir (C-98/96, Jurispr. blz. I-5179, punt 58).

(17) - Zie arresten Sevince (aangehaald in voetnoot 14, punt 31) en Kus (aangehaald in voetnoot 14, punt 13), waarin is geoordeeld dat het verblijf in het land van ontvangst tijdens de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning, evenmin aan die voorwaarde voldoet.

(18)  - Zie arrest van 30 september 1997, Günaydin (C-36/96, Jurispr. blz. I-5143, punt 29); arresten Birden (aangehaald in voetnoot 4, punt 33) en Ertanir (aangehaald in voetnoot 16, punt 39).

(19)  - Zie arrest Birden (aangehaald in voetnoot 4, punten 47 e.v.), met verwijzing naar de verschilleden taalversies van besluit nr. 1/80.

(20)  - Zie arrest Birden (aangehaald in voetnoot 4, punt 51); arresten van 10 februari 2000, Nazli (C-340/97, Jurispr. blz. I-957, punt 31), en 26 oktober 2006, Güzeli (C-4/05, Jurispr. blz. I-10279, punt 32).

(21)  - Zie arrest Birden (aangehaald in voetnoot 4, punt 51).

(22)  - PB L 375, blz. 12 (hierna: "richtlijn 2004/114").

(23)  - Zie overweging 25 van de considerans van richtlijn 2004/114.

(24)  - Zie bijvoorbeeld de arresten Nazli (aangehaald in voetnoot 20, punt 29), Ertanir (aangehaald in voetnoot 16, punt 23) en Kus (aangehaald in voetnoot 14, punt 25).

(25)  - Het Hof noemt in dat verband telkens ook artikel 36 van het op 23 november 1970 ondertekende Aanvullende Protocol, dat bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1) is gesloten en aan deze overeenkomst is gehecht.

(26)  - Zie arrest Levin (aangehaald in voetnoot 6, punt 21).

(27)  - Zie arresten Kurz (aangehaald in voetnoot 5, punt 30), Nazli (aangehaald in voetnoot 20, punt 55) en Bozkurt (aangehaald in voetnoot 14, punt 20), en arrest van 23 januari 1997, Tetik (C-171/95, Jurispr. blz. I-329, punt 20).

(28)  - Zie voor een duidelijk onderscheid tussen het doel van de Associatieovereenkomst en artikel 39 EG de conclusie van advocaat-generaal Geelhoed van 12 september 2006 in de zaak Tum & Dari (C-16/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

(29)  - Zie bijvoorbeeld arrest van 10 januari 2006, Sedef (C-230/03, Jurispr. blz. I-157, punt 34), en arrest Tetik (aangehaald in voetnoot 27, punt 21).

(30)  - Zie arresten Günaydin (aangehaald in voetnoot 18, punt 52), Kus (aangehaald in voetnoot 14, punt 52) en Kurz (aangehaald in voetnoot 5, punt 56).

(31)  - Arrest Günaydin (aangehaald in voetnoot 18).

(32)  - Arrest Kus (aangehaald in voetnoot 14).

(33)  - Arrest Kurz (aangehaald in voetnoot 5).

(34)  - Arrest van 5 oktober 1994, Eroglu (C-355/93, Jurispr. blz. I-5113).