Home

Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 17 januari 2008.

Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 17 januari 2008.

1. Met deze prejudiciële verwijzing verzoekt het Bundesgerichtshof (federaal hof van justitie), Duitsland, het Hof om aanwijzingen bij de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: "auteursrechtrichtlijn" of "richtlijn").(2)

2. Deze zaak heeft betrekking op meubels die op het relevante tijdstip geen auteursrechtelijke bescherming genoten in de lidstaat waar zij waren geproduceerd en waar zij door Peek & Cloppenburg KG (hierna: "verweerster") waren verkregen. Een dergelijke bescherming bestond echter wel in de lidstaat waar verweerster het meubilair voor tijdelijk gebruik beschikbaar stelde in de publieke uitrustzone van een van haar winkels en tentoonstelde in de etalage van een andere winkel. Het Hof wordt verzocht te beoordelen of een dergelijk gebruik van de betrokken meubels moet worden beschouwd als "distributie onder het publiek door verkoop of anderszins" in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn. Zo ja, wordt het Hof gevraagd of de uitoefening van dat recht in de omstandigheden van de onderhavige zaak in overeenstemming is met artikel 28 EG.

Rechtskader

De auteursrechtrichtlijn

3. Zoals de titel aangeeft, strekt de auteursrechtrichtlijn tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten(3), met inbegrip van het recht om toestemming te verlenen voor de distributie onder het publiek van door dergelijke rechten beschermde werken of kopieën daarvan.

4. De considerans van de richtlijn bevat onder meer de volgende overwegingen:

"(3) De voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt en past in het kader van de eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen en met name de eigendom - met inbegrip van de intellectuele eigendom - de vrije meningsuiting en het algemeen belang.

(4) Geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten zullen voor meer rechtszekerheid zorgen, een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom waarborgen en aldus aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie [...] bevorderen, [...]

[...]

(9) Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

(10) Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen, evenals de producenten om dat werk te kunnen financieren. De productie van fonogrammen, films en multimediaproducten, en van diensten, zoals ,diensten-op-aanvraag', vereist aanzienlijke investeringen. Een adequate rechtsbescherming van de intellectuele-eigendomsrechten is noodzakelijk om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen.

(11) Een strikt, doelmatig systeem tot bescherming van de auteursrechten en naburige rechten is een van de voornaamste instrumenten om ervoor te zorgen dat de Europese culturele creativiteit en productie over de nodige middelen beschikken en om de scheppend en uitvoerend kunstenaars in staat te stellen hun autonomie en waardigheid te bewaren.

[...]

(15) De diplomatieke conferentie die in december 1996 is gehouden onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), heeft geleid tot de aanneming van twee nieuwe verdragen, het Verdrag van de WIPO inzake het auteursrecht en het Verdrag van de WIPO inzake uitvoeringen en fonogrammen, die respectievelijk betrekking hebben op de bescherming van auteurs en de bescherming van uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen. Deze verdragen zorgen voor een belangrijke actualisering van de internationale bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten, niet in de laatste plaats wat de zogenoemde ,digitale agenda' betreft, en voor een verbetering van de middelen om over de gehele wereld de piraterij te bestrijden. De Gemeenschap en een meerderheid van de lidstaten hebben de verdragen reeds ondertekend en de voorbereidingen voor de ratificatie van de verdragen door de Gemeenschap en de lidstaten zijn gaande. Met deze richtlijn wordt onder meer ook beoogd een aantal van de nieuwe internationale verplichtingen na te komen.

[...]

(21) In deze richtlijn moet worden bepaald welke handelingen ten aanzien van de verschillende rechthebbenden onder het reproductierecht vallen. Dit dient in overeenstemming met het acquis communautaire te geschieden. Een brede omschrijving van deze handelingen is noodzakelijk om voor rechtszekerheid in de interne markt te zorgen.

[...]

(23) Deze richtlijn moet het recht van de auteur van mededeling van werken aan het publiek verder harmoniseren. Aan dit recht moet een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. Dit recht dient zich uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Dit recht heeft geen betrekking op enige andere handeling.

[...]

(28) De bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn omvat het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van het werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Er treedt geen uitputting van dit recht op ten aanzien van het origineel of kopieën die door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap worden verkocht. Het verhuurrecht en het uitleenrecht voor de auteurs zijn vastgelegd in richtlijn 92/100/EEG. Het in deze richtlijn vastgelegde distributierecht laat de bepalingen betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht in hoofdstuk I van richtlijn 92/100/EEG onverlet.

[...]

(60) De bescherming waarin deze richtlijn voorziet, mag geen afbreuk doen aan nationale of communautaire wettelijke bepalingen op andere gebieden, zoals industriële eigendom, gegevensbescherming, voorwaardelijke toegang, toegang tot overheidsdocumenten en het voorschrift betreffende de volgorde van de exploitatie door de media, welke gevolgen kunnen hebben voor de bescherming van het auteursrecht of naburige rechten."

5. Artikel 4 bepaalt het volgende:

"1. De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

2. Het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming."

6. Artikel 9 bepaalt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan bepalingen betreffende, onder meer, de rechten inzake tekeningen of modellen. Historisch gezien vielen deze rechten in sommige lidstaten binnen de werkingssfeer van het auteursrecht, in andere werden zij door specifieke nationale wetgeving beschermd en in weer andere lidstaten genoten zij geheel geen bescherming.(4)

Internationale overeenkomsten

7. Artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn komt overeen met artikel 6, lid 1, van het Verdrag van de WIPO(5) inzake het auteursrecht (hierna: "WCT").(6) Volgens vaste rechtspraak dienen bepalingen van afgeleid gemeenschapsrecht zo veel mogelijk in overeenstemming met de door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten te worden uitgelegd.(7)

8. Het WCT is op 6 december 2001 in werking getreden. De Gemeenschap heeft dit verdrag weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd.(8) Desondanks is het WTC voor de uitlegging van de auteursrechtrichtlijn relevant, aangezien overweging 15 van de considerans van de richtlijn verklaart dat zij beoogt "een aantal van de nieuwe internationale verplichtingen" die voortvloeien uit het WTC, na te komen.

9. Artikel 6 WTC, "Distributierecht", bepaalt het volgende:

"1. Auteurs van werken van letterkunde en kunst hebben het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor het door verkoop of andere overgang van eigendom voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel en de exemplaren van hun werken.

2. Niets in dit verdrag doet afbreuk aan de vrijheid van de verdragsluitende partijen om de eventuele voorwaarden te bepalen waaronder de uitputting van het recht bedoeld in lid 1 van toepassing is na de eerste verkoop of andere overgang van eigendom van het origineel of van een exemplaar van het werk met toestemming van de auteur."

Nationale wetgeving

10. Artikel 4 van de auteursrechtrichtlijn is in Duitsland omgezet door de §§ 15 en 17 van het Urheberrechtsgesetz (Duitse wet op het auteursrecht; hierna: "UrhG").(9)

11. § 15, lid 1, bepaalt dat het exclusieve recht van de auteur mede het distributierecht in de zin van § 17 omvat.

12. § 17, lid 1, definieert het distributierecht als "het recht om het originele werk of kopieën daarvan aan het publiek aan te bieden of in het verkeer te brengen".

Achtergrond van het hoofdgeding

13. De navolgende beschrijving van de feiten is afkomstig uit de verwijzingsbeschikking, tenzij anders aangegeven.

14. Cassina SpA (hierna: "verzoekster"), een in Italië gevestigde onderneming, produceert meubels, onder meer modellen ontworpen door Edouard Jeanneret alias Le Corbusier. De prejudiciële beschikking gaat uit van de veronderstelling(10) dat verzoekster volgens het Duitse auteursrecht(11) over het exclusieve recht beschikt om meubels naar ontwerp van Le Corbusier te produceren en te verkopen. Dit recht vloeit voort uit een tussen verzoekster en de houder van het auteursrecht op deze meubelmodellen gesloten licentieovereenkomst en stemt overeen met het distributierecht in de zin van § 17 UrhG.

15. Verweerster, Peek & Cloppenburg, een in Duitsland gevestigde commanditaire vennootschap, verkoopt kleding in filialen over heel Duitsland. In haar winkel in Frankfurt am Main heeft zij uitrustzones voor klanten ingericht met fauteuils, zitbanken en een tafelsysteem naar ontwerp van Le Corbusier. Bovendien heeft zij in de etalage van haar winkel in Düsseldorf een dergelijke fauteuil als onderdeel van de etalage-inrichting gebruikt.

16. Verweerster heeft deze meubels verkregen van een Italiaanse onderneming, "Dimensione", die deze ook heeft geproduceerd. Volgens verzoekster waren in Italië tot voor kort werken slechts auteursrechtelijk beschermd, wanneer onderscheid kon worden gemaakt tussen hun artistieke waarde en hun commerciële karakter. Als gevolg daarvan genoten industriële modellen, zoals meubilair naar ontwerp van Le Corbusier, geen auteursrechtelijke bescherming. De wet is in 2001 in het kader van de omzetting van richtlijn 98/71 inzake de rechtsbescherming van modellen(12) gewijzigd en bestrijkt thans ook industriële modellen met een artistiek en creatief karakter. Volgens een overgangsbepaling kan het nieuwe recht gedurende tien jaar niet worden ingeroepen tegen een persoon die voorafgaand aan de wijziging een thans beschermd werk rechtmatig heeft geproduceerd of gedistribueerd.(13)

17. Verzoekster heeft voor het Landgericht schadevergoeding gevorderd, alsmede een verbod van het inbreukmakende gedrag en verstrekking van inlichtingen over de herkomst van de meubels. Het Landgericht heeft de vordering van verzoekster toegewezen. Verweerster heeft beroep tot "Revision" ingesteld, dat thans aanhangig is bij het Bundesgerichtshof.

18. Het Bundesgerichtshof stelt vast (uitgaande van de veronderstelde feiten) dat de beslissing ter zake afhangt van de vraag of verweerster, door de meubels in de voor publiek toegankelijke verkoopruimten en in de etalages van haar winkels in Duitsland te plaatsen, inbreuk heeft gemaakt op het distributierecht van verzoekster. § 17, lid 1, UrhG dient overeenkomstig de auteursrechtrichtlijn te worden uitgelegd. Derhalve rijst de vraag of dergelijke handelingen moeten worden beschouwd als "distributie onder het publiek door verkoop of anderszins" in de zin van artikel 4, lid 1, van die richtlijn. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst bovendien de vraag of de artikelen 28 EG en 30 EG de uitoefening van het distributierecht beperken indien dit tot een afscherming van nationale markten van lidstaten kan leiden. Van een dergelijke afscherming zou in dit verband sprake kunnen zijn wanneer artistieke of ambachtelijke producten met een functioneel doel in Duitsland auteursrechtelijk worden beschermd alhoewel zij in Italië rechtmatig geproduceerd kunnen worden.

Procesverloop voor het Hof

19. Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

"1) a) Is er sprake van distributie onder het publiek, anderszins dan door verkoop, in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer het derden mogelijk wordt gemaakt om reproducties van auteursrechtelijk beschermde werken te gebruiken, zonder dat de verlening van het gebruiksrecht gepaard gaat met een overdracht van de daadwerkelijke beschikkingsbevoegdheid over de werken?

b) Is er eveneens sprake van distributie in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer reproducties van auteursrechtelijk beschermde werken publiek tentoon worden gesteld zonder dat derden de mogelijkheid krijgen gebruik te maken van die reproducties?

2) Zo ja:

Kan de bescherming van het vrije verkeer van goederen in de voornoemde gevallen in de weg staan aan de uitoefening van het distributierecht wanneer de gepresenteerde reproducties in de lidstaat waar zij zijn vervaardigd en in de handel gebracht, geen auteursrechtelijke bescherming genieten?"

20. Verzoekster, verweerster, de Poolse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Op de Poolse regering na waren alle betrokkenen ter terechtzitting vertegenwoordigd.

Beoordeling

Vraag 1 a

21. Met het eerste deel van de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of er sprake is van distributie onder het publiek in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels(14) beschikbaar worden gesteld voor tijdelijk gebruik door derden, zonder dat deze derden het recht hebben over de meubels te beschikken.

22. Deze vraag heeft betrekking op meubels die beschikbaar worden gesteld aan het publiek in de uitrustzones van een winkel, maar die niet te koop zijn.

23. Verzoekster en de Poolse regering zijn in tegenstelling tot verweerster en de Commissie van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord.

24. Verzoekster respectievelijk de Poolse regering voeren de volgende argumenten aan:

25. Ten eerste is artikel 4, lid 1 (" elke vorm van distributie onder het publiek [...] door verkoop of anderszins ")(15), ruim geformuleerd. Ook gezien de doelstellingen van de richtlijn is een ruime uitlegging vereist. Blijkens de overwegingen van de considerans beoogt de richtlijn de rechthebbenden een brede bescherming te bieden(16), te waarborgen dat zij een passende beloning ontvangen(17) en de rechtszekerheid te bevorderen.(18)

26. Ten tweede strookt een dergelijke uitlegging met het ruime concept van het distributierecht zoals dat in andere instrumenten inzake het auteursrecht, die voorafgingen aan de auteursrechtrichtlijn, werd gebruikt: bijvoorbeeld de richtlijnen inzake het verhuur- en het uitleenrecht(19), de rechtsbescherming van computerprogramma's(20) en de rechtsbescherming van databanken.(21)

27. Ten derde heeft het Hof in een aantal zaken voor een ruime uitlegging van het begrip "distributie" gekozen.(22)

28. Ten slotte zou een enge uitlegging in strijd zijn met verordening nr. 1383/2003 van de Raad(23), die betrekking heeft op de plichten van de douaneautoriteiten ten aanzien van namaakgoederen. Alhoewel deze verordening van toepassing is op producten die uit derde landen in de EU worden ingevoerd, zou zij worden ondermijnd indien op grond van een enge uitlegging van het begrip "distributie" door piraterij verkregen goederen (gedefinieerd als zonder toestemming van de houder vervaardigde kopieën van goederen) uit derde landen niet in het vrije verkeer mogen worden gebracht of wederuitgevoerd, terwijl door piraterij verkregen goederen uit andere lidstaten straffeloos mogen worden ingevoerd.

29. Deze argumentatie kan mij niet overtuigen.

30. Zoals het Hof in het arrest SGAE vaststelde, moeten de bepalingen van gemeenschapsrecht zo veel mogelijk worden uitgelegd tegen de achtergrond van het volkenrecht, met name wanneer zij strekken tot uitvoering van een door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomst.(24) Zoals blijkt uit overweging 15 van de considerans, beoogt de auteursrechtrichtlijn uitvoering te geven aan een aantal internationale verplichtingen die voortvloeien uit het WCT. Artikel 6, lid 1, van dat verdrag definieert het daarin geregelde distributierecht als het recht om toestemming te verlenen voor het "door verkoop of andere overgang van eigendom" voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel en kopieën van beschermde werken. Met verweerster en de Commissie ben ik van mening dat deze formulering ondubbelzinnig is en duidelijk niet het beschikbaar stellen voor tijdelijk gebruik omvat.

31. Deze uitlegging wordt, zoals de Commissie benadrukt, geschraagd door de systematiek van de auteursrechtrichtlijn en in het bijzonder door artikel 4 in zijn geheel. Artikel 4, lid 2, omschrijft in wezen de uitputting van het distributierecht en spreekt in dit verband van "de eerste verkoop of andere eigendomsovergang". Het viel te verwachten dat ter omschrijving van de draagwijdte van de uitputting werd aangeknoopt bij handelingen die in algemene zin overeenstemmen met die begrepen onder distributie. Deze benadering komt nog sterker naar voren in de formulering van overweging 28 van de considerans van de richtlijn.

32. Mijns inziens bieden de andere richtlijnen die verzoekster aanvoert, geen steun aan haar argumentatie. Het is juist dat de richtlijnen inzake de rechtsbescherming van computerprogramma's en de rechtsbescherming van databanken spreken van "iedere vorm van openbare verspreiding"(25) om het exclusieve recht van de rechthebbende af te bakenen. Aangezien "openbare verspreiding" zelf niet gedefinieerd wordt, lijkt dit betoog mij echter een cirkelredenering. Ook de richtlijn inzake het verhuur- en het uitleenrecht, die alleen rept van "een uitsluitend recht [...] om [nader omschreven] zaken, met inbegrip van kopieën ervan, door verkoop of anderszins ter beschikking van het publiek te stellen"(26), helpt verzoekster niet verder.

33. Nu staat buiten kijf dat de auteursrechtrichtlijn een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom wil waarborgen.(27) Het zou mijns inziens echter al te simplistisch zijn, te veronderstellen dat bij iedere twijfel omtrent de draagwijdte van het begrip "distributie onder het publiek" automatisch ten gunste van de rechthebbende moet worden beslist. Te meer wanneer, zoals in casu, een dergelijke uitlegging niet alleen zou indruisen tegen de uitdrukkelijke tekst van het WCT, dat (zoals ik reeds heb toegelicht) voor de uitlegging van de auteursrechtrichtlijn relevant is, maar ook haaks zou staan op het vrije verkeer van goederen. Er mag niet worden vergeten dat de richtlijn ook beoogt de vier vrijheden van de interne markt te verwezenlijken.(28)

34. Alhoewel de nationale rechter een specifieke vraag betreffende de regels inzake het vrije verkeer van goederen heeft voorgelegd, stelt hij deze vraag alleen voor het geval dat de eerste vragen bevestigend worden beantwoord. Ik ben echter van mening dat die regels al in een eerdere fase van de analyse een rol kunnen spelen, namelijk bij de beoordeling van de vraag of de eerste vragen inderdaad bevestigend moeten worden beantwoord. Zoals de Commissie benadrukt, zijn de artikelen 28 EG en 30 EG relevant voor een juiste uitlegging van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn in gevallen - zoals het onderhavige - waarin het gaat om de kopie van een werk dat in de ene lidstaat wel, in de andere lidstaat daarentegen niet auteursrechtelijk wordt beschermd en waarin de bevoegdheid van de auteur om het gebruik van de reproductie te verbieden, de intracommunautaire handel zou kunnen belemmeren. In dit verband wijs ik erop dat voorafgaande aan richtlijn 98/71(29) de modelbescherming niet geharmoniseerd was(30) en dat de onderhavige prejudiciële verwijzing gebaseerd is op de veronderstelling dat de meubels op het tijdstip waarop zij door verweerster werden gekocht, noch door het auteursrecht, noch als modellen waren beschermd.

35. Indien artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn zo wordt uitgelegd dat "distributie onder het publiek" ook het beschikbaar stellen van beschermde goederen voor tijdelijk gebruik omvat, hetgeen zou betekenen dat de rechthebbende een dergelijk gebruik kan verbieden, zou het vrije verkeer van goederen kunnen worden beperkt. Overeenkomstig artikel 30 EG kan een dergelijke beperking gerechtvaardigd zijn op grond van onder meer de bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Het is echter vaste rechtspraak dat een afwijking om deze reden slechts is toegestaan voor zover zij gerechtvaardigd is ter bescherming van de rechten die het specifieke voorwerp van die eigendom vormen.(31)

36. De door verzoekster en de Poolse regering bepleite ruime uitlegging van artikel 4, lid 1, zou derhalve slechts met artikel 30 EG stroken indien de uitoefening van het distributierecht van het aldus uitgelegde artikel 4, lid 1, het specifieke voorwerp van het auteursrecht beschermt. Zoals de Commissie aanvoert, heeft het Hof zich bij de beoordeling van de rechtmatigheid van afwijkingen van het vrije verkeer van goederen om redenen van auteursbescherming geconcentreerd op de vraag of een vermeend inbreukmakend gedrag een commercieel karakter had en inkomsten genereerde die aan de rechthebbende werden onthouden. Het vermeende inbreukmakende gedrag in gevallen als het onderhavige is daarentegen duidelijk van heel andere aard. Het is voor mij verre van evident dat de rechten die het specifieke voorwerp van het auteursrecht vormen, worden beschermd wanneer een rechthebbende in dergelijke omstandigheden een persoon die de beschermde goederen rechtmatig in een andere lidstaat heeft gekocht, zou mogen beletten die goederen voor tijdelijk gebruik ter beschikking van het publiek te stellen.

37. Verzoekster stelt voorts meer in het algemeen dat, aangezien het Hof het begrip distributierecht in een aantal auteursrechtelijke zaken ruim heeft uitgelegd, dit in de context van artikel 4, lid 1, van de richtlijn eveneens ruim zou moeten worden geïnterpreteerd. Ook deze redenering snijdt geen hout. Verzoekster voert hiertoe drie zaken aan(32), waaronder de arresten Warner Brothers en Metronome Musik. In deze zaken ging het erom of nationale respectievelijk gemeenschapswetgeving(33) die (onder andere) de auteur of producent van een muzikaal of cinematografisch werk het exclusieve recht toekent om toestemming te verlenen voor de verhuur van de geluids- of beelddragers ervan, in overeenstemming was met artikel 30 EG. In het bijzonder was de vraag of een dergelijk recht in strijd is met het algemene beginsel, dat het distributierecht van de rechthebbende door de eerste verkoop wordt uitgeput. Het Hof concludeerde dat dit gezien het specifieke karakter van de betrokken markten niet het geval was. Het is mij niet duidelijk hoe dat standpunt van het Hof bepalend zou kunnen zijn voor de definitie van "distributie onder het publiek" in een geheel andere context. In de zaak Foreningen af danske Videogramdistributører was de vraag aan de orde of het exclusieve verhuurrecht in de gehele Gemeenschap wordt uitgeput indien de houder in één lidstaat toestemming voor verhuur geeft. Het Hof oordeelde dat dit gezien het specifieke karakter van het exclusieve verhuurrecht niet het geval was. Ook hier vraag ik mij af hoe dit arrest het Hof in het onderhavige geval van nut zou kunnen zijn.

38. Verzoekster stelt dat indien het Hof het uit artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn voortvloeiende distributierecht enger zou uitleggen dan het distributierecht in de voornoemde gevallen, die betrekking hadden op de intellectuele eigendom van onstoffelijke objecten zoals muziek, dergelijke werken veel beter zouden worden beschermd dan stoffelijke werken, hetgeen ongerechtvaardigd zou zijn. Maar zelfs al was dat het geval, acht ik dit geen geschikt argument voor een ruime lezing van artikel 4, lid 1. Onstoffelijke werken worden per definitie op andere wijze verspreid dan stoffelijke. Juist daarom hebben eerst het Hof in zijn vaste rechtspraak en vervolgens de communautaire wetgever in de richtlijn inzake het verhuur- en het uitleenrecht de auteursrechtelijke bescherming van onstoffelijke werken uitgebreid.

39. En ook het laatste argument van verzoekster, dat stoelt op verordening nr. 1383/2003(34), kan ik niet volgen. Verzoekster erkent zelf dat deze verordening uitsluitend van toepassing is op goederen die vanuit derde landen in het douanegebied van de Gemeenschap worden ingevoerd. Bovendien is de onderhavige zaak gebaseerd op de premisse dat de betrokken meubels niet door piraterij zijn verkregen, maar in Italië rechtmatig zijn geproduceerd en gekocht.

40. Ik concludeer derhalve met betrekking tot vraag 1 a, dat er geen sprake is van distributie onder het publiek in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels beschikbaar worden gesteld voor tijdelijk gebruik door derden, zonder dat deze derden het recht hebben over de meubels te beschikken.

Vraag 1 b

41. Met het tweede deel van de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of er sprake is van distributie onder het publiek in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels(35) in de etalage van een winkel tentoon worden gesteld zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft ze te gebruiken of te verkrijgen.

42. Mijns inziens vloeit het antwoord op deze vraag a fortiori voort uit het antwoord dat ik op het eerste deel van de eerste vraag heb voorgesteld, om de reeds genoemde redenen.

43. Ik ben dan ook van mening dat er geen sprake is van distributie onder het publiek in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels in de etalage van een winkel tentoon worden gesteld zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft ze te gebruiken of te verkrijgen.

Vraag 2

44. De verwijzende rechter heeft zijn tweede hoofdvraag alleen gesteld voor het geval dat de eerste vragen bevestigend worden beantwoord, dat wil zeggen in die zin dat er sprake is van distributie onder het publiek in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels beschikbaar worden gesteld voor tijdelijk gebruik door derden zonder dat deze derden het recht hebben over deze meubels te beschikken, of wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels in de etalage van een winkel tentoon worden gesteld zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft ze te gebruiken of te verkrijgen. In dat geval wenst de verwijzende rechter te vernemen of de bescherming van het vrije verkeer van goederen in de weg kan staan aan de uitoefening van het recht om de distributie te verbieden, wanneer de aangeboden producten in de lidstaten waar zij zijn vervaardigd en in de handel gebracht, geen auteursrechtelijke bescherming genieten.

45. Aangezien ik van mening ben dat beide delen van de eerste vraag ontkennend moeten worden beantwoord, zal ik geen antwoord op de tweede vraag voorstellen. Ik zou niettemin enkele kanttekeningen willen maken.

46. Blijkens de verwijzingsbeschikking vreest de nationale rechter dat in een geval als het onderhavige, dat betrekking heeft op werken die in Duitsland auteursrechtelijke bescherming genieten alhoewel zij in Italië, zonder toestemming van de rechthebbende, rechtmatig zijn geproduceerd, de uitoefening in Duitsland van het recht om de distributie onder het publiek in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn te verbieden, een afsc herming van nationale markten tot gevolg zou kunnen hebben. In dat geval zou de uitoefening van dat recht, dat prima facie in strijd is met artikel 28 EG, niet op basis van artikel 30 EG kunnen worden gerechtvaardigd.

47. Verzoekster en de Poolse regering betogen in tegenstelling tot verweerster en de Commissie, dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord.

48. Verzoekster voert aan dat het recht om het gebruik van in Italië rechtmatig gekocht meubilair in Duitsland te verbieden, de handel tussen de lidstaten niet belemmert en dat, zelfs al zou dit wel het geval zijn, dit door artikel 30 EG wordt gerechtvaardigd. Zij erkent dat deze bepaling geen maatregelen kan rechtvaardigen die neerkomen op een kunstmatige afscherming van nationale markten, hetgeen betekent dat de houder van een intellectueel of industrieel eigendomsrecht zich niet met een beroep op dat recht kan verzetten tegen de invoer van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig door of met toestemming van die houder in de handel zijn gebracht. Verzoekster stelt echter dat de zaken in casu anders liggen, aangezien zij geen toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van het betrokken meubilair in Italië.

49. De Poolse regering argumenteert dat de omvang van de auteursrechtelijke bescherming op communautair niveau niet is geharmoniseerd. Bij gebrek aan een dergelijke harmonisatie is de omvang van de bescherming een kwestie van nationaal recht.

50. Geen van deze argumenten lijkt mij bijzonder nuttig. De verwijzingsbeschikking in het algemeen en de tweede vraag in het bijzonder zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de meubels rechtmatig in Italië zijn geproduceerd. De argumenten van verzoekster zijn derhalve niet relevant. Die van de Poolse regering berusten mijns inziens op een misvatting: zelfs al was de omvang van de bescherming een kwestie van nationaal recht, behoort dit recht vanzelfsprekend in overeenstemming te zijn met de artikelen 28 EG en 30 EG.

51. De Commissie betoogt dat het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 1, niet zo kan worden uitgelegd dat het beginsel van het vrije verkeer van goederen zich tegen de uitoefening van dit recht verzet. Zij gaat derhalve ervan uit dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag wenst te vernemen of de artikelen 28 EG en 30 EG zich ertegen verzetten dat een bepaling van nationaal recht zo wordt uitgelegd dat handelingen als de onderhavige een auteursrechtelijk beschermde distributie opleveren.

52. Maar ook dit argument lijkt mij op een misvatting te berusten. De tweede vraag gaat uitdrukkelijk ervan uit dat bij de betwiste handelingen wel degelijk sprake is van distributie in de zin van artikel 4, lid 1. Als dat zo is, dan kan dit onder de nationale uitvoeringsregeling van die bepaling (gezien het dwingende karakter van artikel 4) niet anders zijn. Ik begrijp derhalve niet welk onderscheid de Commissie hier wenst te maken.

53. In dit licht ben ik van mening dat zowel artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn als de nationale uitvoeringsregeling ervan over één kam moeten worden geschoren: indien de ene bepaling in strijd is met de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen, dan is de andere dat ook. Ik heb reeds in verband met het eerste deel van de eerste vraag uiteengezet waarom de artikelen 28 EG en 30 EG een enge uitlegging van "distributie onder het publiek" in de zin van artikel 4, lid 1, vereisen.(36)

54. Uit de analyse van de tweede prejudiciële vraag blijkt derhalve mijns inziens dat het door mij voorgestelde antwoord op de eerste vraag juist is. Uit mijn bespreking van de eerste vraag volgt impliciet dat ik mij in grote lijnen kan vinden in de argumenten van verweerster(37), dat een te ruime uitlegging van "distributie onder het publiek" in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn in strijd zou zijn met het vrije verkeer van goederen dat is verankerd in artikel 28 EG, en niet gerechtvaardigd zou worden door artikel 30 EG. Een afwijking krachtens artikel 30 EG is slechts toegestaan voor zover zij gerechtvaardigd is ter bescherming van de rechten die het specifieke voorwerp van het auteursrecht vormen. In het onderhavige geval is niet aan die voorwaarde voldaan: de betwiste handelingen houden geen verband met verkoop, wederverkoop of een soortgelijke transactie, maar (hooguit) met tijdelijk gebruik voor het doel waarvoor het meubilair is bestemd.

55. Ik wil tot slot nogmaals herhalen dat het feit dat de meubels voor het eerst in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht zonder toestemming van de rechthebbende, in de context van het onderhavige geval niet relevant is. Volgens vaste rechtspraak staat het bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht en bij gebreke van gemeenschapsbepalingen tot harmonisatie van de nationale wetgevingen aan de lidstaten om, met eerbiediging van de toepasselijke volkenrechtelijke overeenkomsten, de voorwaarden en modaliteiten van de bescherming van de letterkundige en artistieke eigendom te bepalen.(38) Zoals ik reeds heb uiteengezet, genoten modellen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 98/71(39) geen rechtsbescherming en was volgens de Berner Conventie een dergelijke bescherming ook niet vereist.(40) Het feit dat de modelbescherming op het relevante tijdstip in Duitsland en Italië van elkaar afweek, is louter een gevolg van die situatie.

Conclusie

56. In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

"Er is geen sprake van distributie onder het publiek, door verkoop of anderszins, in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels ofwel beschikbaar worden gesteld voor tijdelijk gebruik door derden zonder dat deze derden het recht hebben over deze meubels te beschikken, dan wel in de etalage van een winkel tentoon worden gesteld zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft ze te gebruiken of te verkrijgen."

(1) .

(2)  - PB L 167, blz. 10.

(3)  - In het gemeenschapsrecht omvat het auteursrecht ("droit d'auteur") de exclusieve rechten van auteurs, componisten, artiesten, enz., terwijl onder de naburige rechten ("droits voisins") de overeenkomstige rechten worden begrepen van uitvoerende kunstenaars (musici, acteurs, enz.) en ondernemers (uitgevers, filmproducenten, enz.).

(4)  - Op internationaal niveau stond de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886 de verdragsluitende partijen toe "het toepassingsgebied te bepalen van hun wetten betreffende werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid alsmede betreffende de voorwaarden voor de bescherming van deze werken, tekeningen en modellen" (artikel 2, lid 7). Op communautair niveau is bij richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen (PB L 289, blz. 28) een gedeeltelijke harmonisatie van de modelrechten tot stand gebracht.

(5)  - World Intellectual Property Organisation - Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake auteursrecht.

(6)  - Gesloten te Genève op 20 december 1996.

(7)  - Arrest van 10 september 1996, Commissie/Duitsland (C-61/94, Jurispr. blz. 3989, punt 52).

(8)  - Het ziet ernaar uit dat de Gemeenschap pas tot bekrachtiging zal overgaan nadat dit verdrag door alle lidstaten is bekrachtigd, na de omzetting van de auteursrechtrichtlijn. De Gemeenschap en de toenmalige lidstaten hebben aan het einde van de diplomatieke conferentie over bepaalde vragen inzake auteursrechten en naburige rechten (Genève, 2-20 december 1996) te kennen gegeven, hun ratificatie-instrumenten gelijktijdig te zullen neerleggen. Zie M. Ficsor, The Law of Copyright and the Internet (2002), blz. 68, punt 2.41.

(9)  - Wet van 9 september 1965 (BGBl. I, blz. 1273), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 november 2006 (BGBl. I, blz. 2587).

(10)  - Uiteindelijk door de nationale rechter te toetsen.

(11)  - Volgens verzoekster, die hierin door verweerster niet wordt tegengesproken, geniet meubilair naar ontwerp van Le Corbusier in Duitsland volgens vaste rechtspraak auteursrechtelijke bescherming.

(12)  - Aangehaald in voetnoot 4.

(13)  - Volgens verzoekster is de Italiaanse wetgeving in strijd met het gemeenschapsrecht (en zelfs met de Italiaanse grondwet). De verwijzende rechter is echter ervan uitgegaan dat de in casu relevante meubels in Italië rechtmatig zijn geproduceerd en verkregen; de door verzoekster gegeven samenvatting van het Italiaanse recht lijkt te verklaren hoe dit mogelijk is.

(14)  - Mijns inziens verdient het in casu de voorkeur, de prejudiciële vragen in het licht van hun specifieke context te beantwoorden. Indien algemenere antwoorden worden gegeven, bestaat het risico dat zij bepalend zijn voor de uitkomst van geschillen waarin de omstandigheden anders zijn en andere factoren, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, relevant zijn. Ik heb de vragen derhalve enger geformuleerd dan de verwijzende rechter.

(15)  - Cursivering van mij.

(16)  - Zie overwegingen 9 en 11.

(17)  - Zie overwegingen 10 en 11.

(18)  - Zie overwegingen 21 en 23.

(19)  - Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61).

(20)  - Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (PB L 122, blz. 42).

(21)  - Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20).

(22)  - Arresten van 17 mei 1988, Warner Brothers (158/86, Jurispr. blz. 2605); 28 april 1998, Metronome Musik (C-200/96, Jurispr. blz. I-1953), en 22 september 1998, Foreningen af danske Videogramdistributører (C-61/97, Jurispr. blz. I-5171).

(23)  - Verordening van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196, blz. 7).

(24)  - Arrest van 7 december 2006 (C-306/05, Jurispr. blz. I-11519, punt 35 en aangehaalde rechtspraak). Zie ook arrest Commissie/Duitsland, aangehaald in voetnoot 7, punt 52.

(25)  - Artikelen 4, sub c, respectievelijk 5, sub c.

(26)  - Artikel 9, lid 1.

(27)  - Zie overwegingen 4, 9 en 11 van de considerans.

(28)  - Zie overweging 3 van de considerans.

(29)  - Aangehaald in voetnoot 4.

(30)  - Zie punt 6 en voetnoot 4 van deze conclusie.

(31)  - Zie bijvoorbeeld arrest Foreningen af danske Videogramdistributører, aangehaald in voetnoot 22, punt 13.

(32)  - Zie voetnoot 22.

(33)  - Richtlijn inzake het verhuur- en het uitleenrecht, aangehaald in voetnoot 19.

(34)  - Aangehaald in voetnoot 23.

(35)  - Zie voetnoot 14.

(36)  - Zie punten 35 en 36 van deze conclusie.

(37)  - C.q. het door haar voorgestelde antwoord op de eerste vragen.

(38)  - Arrest van 20 oktober 1993, Phil Collins (C-92/92 en C-326/92, Jurispr. blz. I-5145, punt 19).

(39)  - Aangehaald in voetnoot 12.

(40)  - Zie voetnoot 4.