Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 juli 2008.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 juli 2008.

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
17 juli 2008

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

17 juli 2008(*)

"Verordening (EG) nr. 615/98 - Restituties bij uitvoer - Welzijn van levende runderen tijdens vervoer - Richtlijn 91/628/EEG - Toepasselijkheid van voorschriften inzake bescherming van dieren tijdens vervoer - Voorschriften betreffende reis- en rusttijden alsmede betreffende zeevervoer van runderen naar plaats buiten Gemeenschap - Voederen en drenken van dieren tijdens vervoer"

Schwaninger Martin Viehhandel — Viehexport

tegen

Zollamt Salzburg, Erstattungen,

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues, J. Klučka (rapporteur), A. Ó Caoimh en P. Lindh, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 maart 2007,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Schwaninger Martin, Viehhandel — Viehexport, vertegenwoordigd door O. Wenzlaff, Rechtsanwalt,

    • de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door H. Dossi als gemachtigde,

    • de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Hubert als gemachtigde,

    • de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkias als gemachtigde,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Schieferer en F. Erlbacher als gemachtigden,

  2. gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 februari 2008,

het navolgende

Arrest

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1 van verordening (EG) nr. 615/98 van de Commissie van 18 maart 1998 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan (PB L 82, blz. 19), alsmede van de voorschriften van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 (PB L 148, blz. 52; hierna: „richtlijn 91/628”).

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Schwaninger Martin, Viehhandel — Viehexport (hierna: „Schwaninger”) en het Zollamt Salzburg, Erstattungen (hierna: „Zollamt”) over de weigering om de restituties bij uitvoer te betalen na een vervoer van levende runderen naar Albanië.

Toepasselijke bepalingen

Volgens artikel 13, lid 9, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148, blz. 24), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2634/97 van de Raad van 18 december 1997 (PB L 356, blz. 13; hierna: „verordening nr. 805/68”), wordt de restitutie bij uitvoer van levende dieren slechts uitbetaald wanneer is voldaan aan de voorschriften van de Gemeenschap inzake het welzijn van dieren en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

Verordening nr. 615/98

Verordening nr. 615/98 bevat de uitvoeringsbepalingen voor verordening nr. 805/68.

Artikel 1 van verordening nr. 615/98 bepaalt dat de betaling van de restituties bij uitvoer van levende runderen afhankelijk wordt gesteld van de naleving — tijdens het vervoer van de dieren tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming — van richtlijn 91/628 en van de genoemde verordening.

Volgens artikel 2 van deze verordening worden de dieren gecontroleerd bij het verlaten van het douanegebied van de Europese Gemeenschap. Een officiële dierenarts moet nagaan of en certificeren dat de dieren geschikt zijn voor de geplande reis, overeenkomstig richtlijn 91/628, dat het vervoermiddel waarmee de dieren genoemd douanegebied zullen verlaten, in overeenstemming is met die richtlijn en dat de nodige maatregelen zijn genomen om de dieren tijdens de reis overeenkomstig de vereisten van die richtlijn te verzorgen.

Artikel 5, lid 1, van genoemde verordening luidt als volgt:

„1.

Uiterlijk bij de indiening van de aangifte ten uitvoer verstrekt de exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, alle nodige gegevens over de reis.

Terzelfder tijd, of uiterlijk zodra hij daarvan kennis heeft gekregen, stelt de exporteur de bevoegde autoriteit in kennis van elke mogelijke wijziging met betrekking tot het vervoermiddel.”

Op grond van voormeld artikel 5, lid 2, moet de aanvraag om betaling van de uitvoerrestituties worden aangevuld met het bewijs dat artikel 1 van deze verordening in acht is genomen, en wordt dit bewijs geleverd door het overleggen van het controle-exemplaar T5 en het controleverslag van een controlerende firma, tezamen met het veterinaire certificaat.

Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 bepaalt evenwel dat de uitvoerrestitutie niet wordt betaald voor dieren die tijdens het vervoer zijn overleden of waarvoor de bevoegde autoriteit op grond van de in artikel 5, lid 2, van deze verordening bedoelde documenten, de verslagen over de in artikel 4 van deze verordening bedoelde controles en/of welke andere haar ter beschikking staande gegevens ook over de naleving van artikel 1 van deze verordening, van oordeel is dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd.

Richtlijn 91/628

Volgens artikel 1, lid 1, sub a, van richtlijn 91/628 is zij van toepassing op het vervoer van als huisdier gehouden runderen.

Krachtens artikel 2, lid 2, van deze richtlijn wordt verstaan onder:

„[…]

  1. ‚vervoer’: elke verplaatsing van dieren met behulp van een vervoermiddel, het in- en uitladen van de dieren inbegrepen;

    […]

  2. ‚rusttijd’: ononderbroken periode tijdens de reis waarin de dieren niet worden verplaatst met behulp van een vervoermiddel;

[…]”

Artikel 5, A, punt 2, sub d, van deze richtlijn bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat de vervoerder:

„zich ervan vergewist:

  1. dat het origineel van het sub b bedoelde reisschema:

    • op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- een aangevuld;

      […]

  2. dat het met het vervoer belaste personeel

    • in het reisschema de tijdstippen en plaatsen vermeldt waarop de vervoerde dieren tijdens de reis gevoederd en gedrenkt zijn,

[…]”

Hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628, dat punt 48 van deze bijlage vormt, betreft de tussenpozen voor het drenken en het voederen alsmede reis- en rusttijden. Dit punt 48 bepaalt met name:

„[…]

De reistijd van dieren die behoren tot de in punt 1 bedoelde soorten, mag niet langer zijn dan 8 uur.

De in punt 2 genoemde maximale reistijd kan worden verlengd indien het vervoermiddel voldoet aan de onderstaande aanvullende voorwaarden:

  • op de vloer van het voertuig bevindt zich voldoende strooisel;

  • in het vervoermiddel is al naar gelang van de vervoerde diersoorten en de duur van de reis voldoende voeder aanwezig;

  • er is rechtstreekse toegang tot de dieren;

  • er is adequate ventilatie mogelijk die aan de (binnen- en buiten)temperatuur kan worden aangepast;

  • er zijn verplaatsbare schotten om aparte afdelingen in te richten;

  • het voertuig beschikt over een inrichting die tijdens haltes op […] water kan worden aangesloten;

[…]

Wanneer wegvoertuigen worden gebruikt die voldoen aan de voorwaarden van punt 3, gelden de volgende tussenpozen voor het voederen en drenken, alsmede de volgende reis- en rusttijden:

[…]

  1. alle andere dieren van de in punt 1 bedoelde soorten moeten na een reistijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd.

Na de vastgestelde reistijd moeten de dieren worden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en moeten zij een rusttijd van ten minste 24 uur krijgen.

[…]

  1. De dieren mogen niet over zee worden vervoerd indien de maximale reistijd langer is dan die voorgeschreven in punt 2, behalve indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de punten 3 en 4, met uitzondering van de reistijden en rusttijden.

  2. Bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, moeten de dieren na in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving te zijn ontscheept, een rusttijd van twaalf uur krijgen, tenzij de reistijd op zee deel uitmaakt van het algemene schema van de punten 2, 3 en 4.

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

Op 23 oktober 2002 gaf Schwaninger de uitvoer van 33 runderen naar Albanië aan en verzocht hij uit dien hoofde toekenning van een uitvoerrestitutie. De dieren waren 14 uur over de weg vervoerd van Oostenrijk naar Italië, waar zij werden uitgeladen in de haven van Triëst. Na een rusttijd van 24 uur, gedurende welke zij werden gevoederd en gedrenkt, werden zij opnieuw in het voertuig geladen, dat toen op een veerboot werd ingescheept. De overtocht van Triëst naar Dürres (Albanië) duurde 41,5 uur. Ten slotte werden de dieren in hetzelfde voertuig, zonder onderbreking, over de weg vervoerd naar Lushnja (Albanië), waar zij dezelfde dag aankwamen en uiteindelijk, na een totale reistijd van 46 uur, werden uitgeladen.

Het Zollamt stelde vast dat het bij hem ingediende reisschema niet de vermeldingen, afkomstig van het met het vervoer belaste personeel, bevatte over het drenken en voederen van de dieren tijdens het vervoer over zee en leidde daaruit af dat de dieren gedurende een tijdvak van 46 uur gevoederd noch gedrenkt waren. Een achteraf overgelegde verklaring onder ede van de bestuurder van het voertuig, waarin de in het reisschema ontbrekende informatie over het drenken en voederen van de dieren was opgenomen, achtte het in dit verband irrelevant. Het Zollamt besloot daarop de bij hem ingediende aanvraag voor uitvoerrestitutie af te wijzen.

Daar ook het tegen die afwijzende beslissing ingestelde beroep in eerste aanleg werd afgewezen, stelde Schwaninger op 9 september 2005 hoger beroep in bij de verwijzende rechter, met het betoog dat in de bestreden uitspraak enkel het ontbreken van informatie in het reisschema van het vervoer als grond voor weigering van de uitvoerrestitutie was aangevoerd.

Van oordeel dat de beslechting van het bij hem ingestelde geding afhangt van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft de Unabhängige Finanzsenat Salzburg-Aigen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

  1. Dient artikel 1 van verordening […] nr. 615/98 […] aldus te worden begrepen dat [punt 48, punt 7, sub b,] van de bijlage bij richtlijn 91/628 […] overeenkomstig moet worden toegepast bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost?

  2. Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst de vraag of [punt 48, punt 7, sub b,] van de bijlage bij richtlijn 91/628 […] aldus dient te worden begrepen dat de duur van het vervoer bij zeevervoer van runderen niet voldoet aan hetgeen in punt 4, sub d, is voorgeschreven, indien de dieren na een reistijd van 14 uur niet ten minste 1 uur rust krijgen.

  3. Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, rijst de vraag of de dan toe te passen bepaling [te weten, punt 48, punt 7, sub a,] van de bijlage bij richtlijn 91/628 […], aldus dient te worden begrepen dat de duur van zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, geen rol speelt, voor zover de dieren regelmatig worden gevoederd en gedrenkt, en of in een dergelijk geval na het ontschepen van de vrachtwagen in de haven van bestemming onmiddellijk een nieuw tijdvak van 29 uur voor vervoer over de weg begint.

  4. Ingeval de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst de vraag of artikel 5, A, punt 2, sub d-ii, eerste streepje, van richtlijn 91/628 […] aldus dient te worden begrepen dat het met het vervoer belaste personeel in het reisschema de tijdstippen moet vermelden waarop de vervoerde dieren tijdens de reis zijn gevoederd en gedrenkt, en dat een met een schrijfmachine vooraf aangebrachte vermelding ‚Tijdens de overtocht [worden de dieren] ’s avonds, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s ochtends gevoederd en gedrenkt’ niet aan de eisen van richtlijn 91/628 […] voldoet, wat rechtens tot gevolg heeft dat de ontbrekende vermeldingen betreffende de uitgevoerde verzorging [van de dieren] het verlies van het recht op uitvoerrestitutie meebrengen, voor zover het vereiste bewijs niet op een andere wijze kan worden geleverd.”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

De eerste vraag

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen wat de strekking is van de verwijzing in verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628 en, met name, of ingevolge deze verwijzing een vervoer per veerboot tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land onder punt 48, punt 7, sub a, van de bijlage bij deze richtlijn valt, dan wel of punt 7, sub b, van dat punt 48 van overeenkomstige toepassing is.

Volgens de verwijzende rechter beperkt punt 48, punt 7, sub b, van de bijlage bij richtlijn 91/628 weliswaar uitdrukkelijk de werkingssfeer ervan tot zeevervoer tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap, doch is het absoluut noodzakelijk dat de werkingssfeer van dit punt zich ook uitstrekt tot een vervoer per veerboot zoals dat wat in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land. Een dergelijke uitbreiding vindt volgens de verwijzende rechter met name een rechtvaardiging in de verwijzing in artikel 1 van verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628, waarin de naleving van de voorschriften van die richtlijn wordt vereist tijdens het vervoer van de dieren tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming.

Vooraf dient te worden vastgesteld dat artikel 1 van verordening nr. 615/98 bepaalt dat, voor de toepassing van artikel 13, lid 9, tweede alinea, van verordening nr. 805/68, de betaling van de restituties bij uitvoer van onder post 0102 van de gecombineerde nomenclatuur vallende levende runderen afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat richtlijn 91/628 tijdens het vervoer van de dieren tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming wordt nageleefd (zie arrest van 17 januari 2008, Viamex Agrar Handel en ZVK, C-37/06 en C-58/06, Jurispr. blz. I-69, punt 17).

Wat de strekking van de algemene verwijzing in artikel 1 van verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628 betreft, heeft het Hof geoordeeld dat dit artikel tot doel heeft, voor de toepassing van artikel 13, lid 9, van verordening nr. 805/68, te waarborgen dat de relevante bepalingen van deze richtlijn op het gebied van het welzijn van levende dieren, en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, worden nageleefd (zie in die zin arrest Viamex Agrar Handel en ZVK, reeds aangehaald, punt 19).

De omstandigheid dat artikel 1 van verordening nr. 615/98 betrekking heeft op de voorschriften van richtlijn 91/628, waarbij de voorwaarden voor de betaling van restituties zijn vastgesteld, kan evenwel niet tot gevolg hebben dat de werkingssfeer van deze voorschriften wordt gewijzigd. Het feit dat de gemeenschapswetgever heeft bepaald dat die voorschriften van toepassing zijn tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming, mag niet aldus worden uitgelegd dat de juridische regeling die van toepassing is op een specifiek vervoer tussen twee plaatsen binnen de Gemeenschap noodzakelijkerwijs van toepassing is op eenzelfde vervoer tussen een plaats binnen de Gemeenschap en een plaats in het betrokken derde land.

Hoewel artikel 1 van verordening nr. 615/98 de betaling van uitvoerrestituties afhankelijk stelt van de naleving van de voorschriften van richtlijn 91/628, in de verschillende fasen van het vervoer van dieren tot hun eerste lossing in het derde land van de eindbestemming, moet worden vastgesteld dat punt 48, punt 7, sub b, van de bijlage bij deze richtlijn, uitdrukkelijk betrekking heeft op intracommunautair vervoer, en dus niet kan worden toegepast op dezelfde typen vervoer naar een derde land.

Punt 48 van de bijlage bij richtlijn 91/628 moet immers in die zin worden uitgelegd dat enerzijds punt 7, sub b, daarvan van toepassing is op vervoer per veerboot waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap, welk vervoer per definitie in staat moet zijn om aan de bij dit punt opgelegde voorwaarden te voldoen, en dat anderzijds, wanneer laatstgenoemde bepaling niet van toepassing is, de voorschriften van punt 48, punt 7, sub a, moeten worden nageleefd.

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verwijzing in artikel 1 van verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628 niet aldus kan worden uitgelegd dat punt 48, punt 7, sub b, van de bijlage daarbij, waarvan de werkingssfeer uitdrukkelijk is beperkt tot het geval van zeevervoer waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen twee plaatsen in de Gemeenschap, moet worden toegepast op vervoer per veerboot waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land.

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 1 van verordening nr. 615/98 niet in die zin mag worden uitgelegd dat punt 48, punt 7, sub b, van de bijlage bij richtlijn 91/628 moet worden toegepast op het geval van zeevervoer waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land, middels voertuigen die worden ingescheept zonder dat de dieren worden gelost.

Tweede vraag

De verwijzende rechter stelt deze vraag voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord.

Gelet op het ontkennende antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

Derde vraag

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of ingevolge punt 48, punt 7, sub a, van de bijlage bij richtlijn 91/628, de duur van zeevervoer waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land, niet in aanmerking hoeft te worden genomen, wanneer enerzijds de voertuigen waarmee het vervoer wordt verricht worden ingescheept zonder dat de dieren worden gelost, en anderzijds de dieren regelmatig worden gedrenkt en gevoederd, en of in een dergelijk geval onmiddellijk na het ontschepen van die voertuigen in de haven van het derde land van bestemming een nieuw tijdvak van 29 uur voor vervoer over de weg kan beginnen.

Beklemtoond dient te worden dat bij het ontbreken van specifieke voorschriften voor vervoer per veerboot, zoals dat wat in het hoofdgeding aan de orde is, en aangezien punt 48, punt 7, sub b, van de bijlage bij richtlijn 91/628 niet van toepassing is op deze wijze van vervoer, alleen op basis van punt 48, punt 7, sub a, dat de algemene voorschriften voor zeevervoer vaststelt, kan worden bepaald onder welke voorwaarden het vervoer van dieren op een dergelijke veerboot moet plaatsvonden.

Met betrekking tot de duur van dit vervoer blijkt duidelijk uit de bewoordingen van punt 48, punt 7, sub a, van de bijlage bij richtlijn 91/628, dat het zeevervoer langer dan 8 uur mag duren indien is voldaan aan alle voorwaarden van de punten 3 en 4 van punt 48, met uitzondering van de reistijden en rusttijden. Opgemerkt moet worden dat tot de na te leven voorwaarden ook de voorwaarden behoren betreffende de tussenpozen voor het drenken en voederen van de dieren.

In het geval van een vervoer per veerboot waarmee een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land, hoeft dus de duur van het vervoer niet in aanmerking te worden genomen indien de dieren worden vervoerd overeenkomstig de voorwaarden van punt 48, punten 3 en 4, van de bijlage bij richtlijn 91/628, met uitzondering van de reistijden en rusttijden.

Wat de vraag betreft of het mogelijk is om onder eerbiediging van de voorwaarden van punt 48, punt 4, sub d, van de bijlage bij richtlijn 91/628 onmiddellijk na het ontschepen van het voertuig in de haven van het derde land van bestemming een nieuw tijdvak van vervoer over de weg te beginnen, moet worden vastgesteld dat punt 48, punt 7, sub a, geenszins bepaalt dat een nieuw tijdvak van vervoer over de weg moet worden voorafgegaan door een rusttijd voor de dieren nadat het voertuig is ontscheept.

Indien het vervoer per veerboot in overeenstemming is met de vereisten van genoemd punt 48, punt 7, sub a, en aan alle voorwaarden van de punten 3 en 4 van dat punt 48, met uitzondering van de reistijden en rusttijden, is voldaan, kan een nieuw tijdvak van vervoer over de weg dus onmiddellijk na de ontscheping van het voertuig in de haven van het derde land van bestemming ingaan, overeenkomstig punt 48, punt 4, sub d.

Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat punt 48, punt 7, sub a, van de bijlage bij richtlijn 91/628 aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van zeevervoer waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Gemeenschap en een plaats in een derde land, middels voertuigen die worden ingescheept zonder dat de dieren worden gelost, de duur van het vervoer niet in aanmerking hoeft te worden genomen indien de dieren worden vervoerd overeenkomstig de voorwaarden van de punten 3 en 4 van dat punt 48, met uitzondering van de reistijden en rusttijden. Indien dat het geval is, kan een nieuw tijdvak van vervoer over de weg onmiddellijk na de ontscheping van het voertuig in de haven van het derde land van bestemming ingaan, overeenkomstig punt 4, sub d, van dat punt 48.

Vierde vraag

Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het feit dat voorafgaand aan het vervoer per schip wordt vermeld dat de dieren „’s avonds, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s ochtends” worden gevoederd en gedrenkt, voldoet aan de vereisten van artikel 5, A, punt 2, sub d-ii, eerste streepje, van richtlijn 91/628 en, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, of de niet-naleving van deze bepaling het verlies van het recht op uitvoerrestitutie kan meebrengen.

In dit verband zij in herinnering gebracht dat de lidstaten er overeenkomstig artikel 5, A, punt 2, sub d-i en ii, van richtlijn 91/628 op toe zien dat de vervoerder zich ervan vergewist dat het origineel van het reisschema op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld, en dat het met het vervoer belaste personeel in het reisschema de tijdstippen en plaatsen vermeldt waarop de vervoerde dieren tijdens de reis zijn gevoederd en gedrenkt.

Uit de bewoordingen van deze bepaling vloeit duidelijk voort dat het reisschema, ongeacht het tijdstip waarop het is ingevuld, om aan de formaliteiten van artikel 5, A, punt 2, sub d-ii, eerste streepje, van richtlijn 91/628 te voldoen, de vermeldingen, afkomstig van het met het vervoer belaste personeel, betreffende de tijdstippen en plaatsen waarop de dieren tijdens de reis zijn gevoederd en gedrenkt, moet bevatten.

Wat de eventuele consequenties van de niet-naleving van deze formaliteiten betreft, heeft het Hof geoordeeld dat wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat van mening is dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd, zonder dat dit echter tot de dood van de dieren heeft geleid, de gemeenschapswetgever deze autoriteit een zekere beoordelingsmarge laat op grond waarvan zij kan beslissen of de inbreuk op een bepaling van die richtlijn het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie tot gevolg heeft. Een dergelijke beoordelingsmarge is echter niet onbegrensd aangezien zij door artikel 5 van verordening nr. 615/98 wordt afgebakend (zie arrest Viamex Agrar Handel en ZVK, reeds aangehaald, punten 38 en 39).

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het aan de bevoegde autoriteit staat om te beoordelen of de inbreuk op een bepaling van richtlijn 91/628 gevolgen heeft gehad voor het welzijn van de dieren, of een dergelijke inbreuk eventueel kan worden verholpen, en of dit moet leiden tot het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie (zie arrest Viamex Agrar Handel en ZVK, reeds aangehaald, punt 44).

Overeenkomstig deze benadering kan de bevoegde autoriteit, wanneer zij meent dat alle door de exporteur ingediende documenten samen niet kunnen bewijzen dat richtlijn 91/628 is nageleefd, dus beslissen om de aanvraag voor uitvoerrestitutie niet in te willigen.

Om een dergelijke beslissing vast te stellen, zo heeft het Hof geoordeeld, dient de bevoegde autoriteit zich evenwel overeenkomstig artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 te baseren op objectieve en concrete gegevens over het welzijn van de dieren, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de door de exporteur bij zijn aanvraag voor uitvoerrestitutie gevoegde documenten niet kunnen bewijzen dat richtlijn 91/628 bij het vervoer is nageleefd, waarbij de exporteur in voorkomend geval kan aantonen in welk opzicht de bewijselementen die door deze autoriteit zijn aangedragen voor de conclusie dat deze verordening en deze richtlijn niet zijn nageleefd, niet ter zake dienend zijn (zie arrest van 13 maart 2008, Viamex Agrar Handel, C-96/06, Jurispr. blz. I-1413, punt 41).

In elk geval is de bevoegde autoriteit gehouden haar beslissing te motiveren door de redenen aan te geven waarom zij meent dat op basis van de door de exporteur overgelegde bewijsstukken niet kan worden geconcludeerd dat richtlijn 91/628 is nageleefd. Hiertoe dient deze autoriteit met name de door de exporteur bij haar ingediende documenten objectief te beoordelen en aan te tonen dat zij over deugdelijke gegevens beschikt ten bewijze dat de bij de aanvraag voor uitvoerrestitutie gevoegde documenten niet het bewijs leveren van de naleving van de relevante bepalingen van deze richtlijn (zie arrest Viamex Agrar Handel, reeds aangehaald, punt 42).

Hoewel de vermelding dat de dieren gedurende het zeevervoer „’s avonds, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s ochtends” worden gevoederd en gedrenkt, niet precies overeenkomt met de voorschriften van artikel 5, A, punt 2, sub d-ii, eerste streepje, van richtlijn 91/628, neemt dit niet weg dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de dieren niet zijn gevoederd en gedrenkt.

Een vóór het vervoer per schip aangebrachte vermelding dat de dieren worden gevoederd en gedrenkt op voldoende bepaalde tijdstippen, kan immers voldoen aan de vereisten van richtlijn 91/628, mits wordt aangetoond dat deze handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

Het staat aan de verwijzende rechter om in het hoofdgeding na te gaan of de dieren, in het licht van alle door de exporteur ingediende documenten, waaronder het reisschema en de verklaring onder ede bedoeld in punt 15 van het onderhavige arrest, in overeenstemming met de vereisten van richtlijn 91/628 zijn vervoerd.

Gelet op het voorgaande dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat een reisschema dat een met een schrijfmachine vooraf aangebrachte vermelding bevat dat de dieren tijdens het zeevervoer „’s avonds, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s ochtends” worden gevoederd en gedrenkt, aan de vereisten van richtlijn 91/628 kan voldoen, mits wordt bewezen dat deze handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Indien de bevoegde autoriteit, gelet op alle door de exporteur ingediende documenten, meent dat de vereisten van deze richtlijn niet zijn nageleefd, staat het aan haar om te beoordelen of deze niet-naleving gevolgen heeft gehad voor het welzijn van de dieren, of een dergelijke inbreuk eventueel kan worden verholpen, en of dit moet leiden tot het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie.

Kosten

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
  1. Artikel 1 van verordening (EG) nr. 615/98 van de Commissie van 18 maart 1998 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan, mag niet in die zin mag worden uitgelegd dat punt 48, punt 7, sub b, van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995, moet worden toegepast op het geval van zeevervoer waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Europese Gemeenschap en een plaats in een derde land, middels voertuigen die worden ingescheept zonder dat de dieren worden gelost.

  2. Punt 48, punt 7, sub a, van de bijlage bij richtlijn 91/628, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van zeevervoer waarbij een verbinding wordt verzorgd tussen een plaats in de Europese Gemeenschap en een plaats in een derde land, middels voertuigen die worden ingescheept zonder dat de dieren worden gelost, de duur van het voervoer niet in aanmerking hoeft te worden genomen indien de dieren worden vervoerd overeenkomstig de voorwaarden van de punten 3 en 4 van dat punt 48, met uitzondering van de reistijden en rusttijden. Indien dat het geval is, kan een nieuw tijdvak van vervoer over de weg onmiddellijk na de ontscheping van het voertuig in de haven van het derde land van bestemming ingaan, overeenkomstig punt 4, sub d, van dat punt 48.

  3. Een reisschema dat een met een schrijfmachine vooraf aangebrachte vermelding bevat dat de dieren tijdens het zeevervoer „’s avonds, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s ochtends” worden gevoederd en gedrenkt, kan aan de vereisten van richtlijn 91/628, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29, voldoen, mits wordt bewezen dat deze handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Indien de bevoegde autoriteit, gelet op alle door de exporteur ingediende documenten, meent dat de vereisten van deze richtlijn niet zijn nageleefd, staat het aan haar om te beoordelen of deze niet-naleving gevolgen heeft gehad voor het welzijn van de dieren, of een dergelijke inbreuk eventueel kan worden verholpen, en of dit moet leiden tot het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie.

ondertekeningen