Zaak T-347/06: Beroep ingesteld op 4 december 2006 - Nynäs Petroleum en Nynas Belgium/Commissie
Zaak T-347/06: Beroep ingesteld op 4 december 2006 - Nynäs Petroleum en Nynas Belgium/Commissie
Beroep ingesteld op 4 december 2006 - Nynäs Petroleum en Nynas Belgium/Commissie
Partijen
Verzoekende partijen: AB Nynäs Petroleum (Stockholm, Zweden) en Nynas Belgium AB (Zaventem, België) (vertegenwoordigers: A. Howard, Barrister, en M. Dean, Solicitor)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
- nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking voor zover AB Nynäs daarbij hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld;
- nietigverklaring van artikel 2 van de beschikking voor zover daarbij aan Nynas een geldboete van 13,5 miljoen EUR is opgelegd, of subsidiair, gepaste verlaging van de geldboete;
- verwijzing van de Commissie in de kosten.
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeksters vorderen gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2006) 4090 def van de Commissie van 13 september 2006 in zaak COMP/F/38.456 - Bitumen - Nederland, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, samen met andere ondernemingen, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 EG door regelmatig en collectief afspraken te maken over de bruto aan- en verkoopprijzen van wegenbouwbitumen in Nederland, en over een uniforme korting op de brutoprijs voor de deelnemende wegenbouwondernemingen en een lagere maximumkorting voor andere wegenbouwers.
Tot staving van hun vordering betogen verzoeksters in de eerste plaats dat de Commissie blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en beoordelingen door Nynäs Petroleum hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de door Nynas Belgium begane inbreuk, omdat Nynas Belgium handelde als een zelfstandig rechtssubject dat zijn commerciële beleid onafhankelijk van Nynäs Petroleum bepaalde. Volgens verzoeksters heeft de Commissie niet bewezen dat Nynäs Petroleum dermate leiding over Nynas Belgium uitoefende dat deze niet meer over enige reële autonomie beschikte om haar marktgedrag te bepalen.
In de tweede plaats voeren verzoeksters aan dat de Commissie in strijd met de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling voorbij is gegaan aan de mededeling inzake medewerking [1], door de waarde van de informatie die verzoeksters ingevolge deel B van de mededeling inzake medewerking vrijwillig hadden verstrekt, van de hand te wijzen en door te weigeren verzoeksters een verlaging wegens medewerking toe te kennen. Verzoeksters stellen dat de Commissie onder meer blijk heeft gegeven van de volgende onjuiste rechtsopvattingen en beoordelingen:
- de Commissie is ten onrechte tot de slotsom gekomen dat de door verzoeksters verstrekte informatie naar haar aard niet het vermogen van de Commissie versterkt om de betrokken inbreuk volledig te bewijzen omdat andere deelnemers aan de inbreuk deze reeds hadden erkend en andere verzoeken om inlichtingen het bestaan van een overlegsysteem reeds hadden bevestigd;
- de Commissie is ten onrechte tot de slotsom gekomen dat de door verzoeksters verstrekte informatie geen significante toegevoegde waarde had.
[1] Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C-- FI 2004/06/001C 45, blz. 3).
--------------------------------------------------