Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 maart 2007.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 maart 2007.

1. Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken

(Art. 230, vierde alinea, EG)

2. Europese Gemeenschappen - Rechterlijk toezicht op rechtmatigheid van handelingen van instellingen - Noodzaak voor natuurlijke of rechtspersonen om geldigheid te doen beoordelen via prejudiciële procedure

(Art. 10 EG, 230, vierde alinea, EG en 234 EG)

1. Op grond van artikel 230, vierde alinea, EG kan een regionale of lokale entiteit, voor zover zij naar nationaal recht rechtspersoonlijkheid bezit, beroep instellen tegen de tot haar gerichte beschikkingen alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, haar rechtstreeks en individueel raken. Een natuurlijke of rechtspersoon wordt door de beschikking waartegen beroep wordt ingesteld, slechts rechtstreeks geraakt, als de omstreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie, en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsvrijheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden vastgesteld.

De aanwijzing van een regionale of lokale entiteit als voor de uitvoering van een project van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling verantwoordelijke autoriteit impliceert evenwel niet dat deze entiteit zelf de rechthebbende van de betrokken financiële bijstand is. Evenmin relevant is dat die regionale entiteit in de bijlage bij de beschikking waarbij de betrokken bijstand wordt toegekend, wordt genoemd als voor de aanvraag van de financiële bijstand verantwoordelijke autoriteit. De positie van "voor de aanvraag verantwoordelijke autoriteit" waaraan in de bijlage bij de toekenningsbeschikking wordt gerefereerd, brengt immers geen rechtstreeks verband tot stand tussen die autoriteit en de communautaire bijstand, met betrekking tot dewelke in die beschikking overigens wordt gepreciseerd dat hij door de regering van een lidstaat is aangevraagd en aan deze lidstaat is toegekend.

(cf. punten 29, 31-32, 36)

2. Particulieren moeten daadwerkelijke rechtelijke bescherming kunnen genieten van de rechten die zij aan de communautaire rechtsorde ontlenen. De rechterlijke bescherming van natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG geen rechtstreeks beroep kunnen instellen tegen gemeenschapshandelingen, moet doeltreffend worden verzekerd via beroepsmogelijkheden voor de nationale rechter. Overeenkomstig het in artikel 10 EG neergelegde beginsel van loyale samenwerking moet deze de nationale regels van procesrecht betreffende het instellen van beroepen zoveel mogelijk aldus uitleggen en toepassen dat die personen tegen iedere beschikking of andere nationale maatregel waarmee een gemeenschapshandeling jegens hen wordt toegepast, in rechte kunnen opkomen, door de ongeldigheid van deze gemeenschapshandeling op te werpen en die rechter er zo toe te brengen daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.

(cf. punt 39)

In zaak C-15/06 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 4 januari 2006,

Regione Siciliana, vertegenwoordigd door G. Aiello, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March en L. Flynn als gemachtigden, bijgestaan door G. Faedo, avvocatessa, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, A. Borg Barthet en M. Ilesic (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 januari 2007,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1. Met haar hogere voorziening verzoekt de Regione Siciliana om vernietiging van het arrest van 18 oktober 2005, Regione Siciliana/Commissie (T-60/03, Jurispr. blz. II-4139; hierna: "bestreden arrest"), waarbij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen haar beroep heeft verworpen strekkende tot nietigverklaring van beschikking C (2002) 4905 van de Commissie van 11 december 2002 houdende intrekking van de steun die aan de Italiaanse Republiek is toegekend bij beschikking C (87) 2090 026 van de Commissie van 17 december 1987 betreffende de toekenning van bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor een infrastructuurinvestering van 15 miljoen EUR of meer in Italië (regio: Sicilië), en terugvordering van het uit hoofde van die bijstand door de Commissie betaalde voorschot (hierna: "litigieuze beschikking").

Toepasselijke bepalingen

2. Met het oog op de versterking van de economische en sociale samenhang in de zin van artikel 158 EG heeft de Raad verordening (EEG) nr. 2052/88 van 24 juni 1988 vastgesteld, betreffende de taken van de fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185, blz. 9), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 5; hierna: "verordening nr. 2052/88"), en verordening (EEG) nr. 4253/88 van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20; hierna: "verordening nr. 4253/88").

3. Artikel 4, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2052/88 bepaalt:

"De actie van de Gemeenschap is bedoeld als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige acties van de lidstaten. Zij komt tot stand door nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken lidstaat en de door de lidstaat aangewezen nationale, regionale, lokale of andere bevoegde autoriteiten en instanties [...] waarbij elke partij handelt als een partner die een gemeenschappelijk doel nastreeft. Dit overleg wordt hierna ,partnerschap' genoemd. Het partnerschap omvat de voorbereiding, de financiering en de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie achteraf van de acties."

4. Onder de hoofding "Additionaliteit" bepaalt artikel 9, lid 1, van verordening nr. 4253/88:

"Om een reëel economisch effect te waarborgen mogen de kredieten van de Structuurfondsen [...] niet in de plaats komen van de structurele uitgaven van de overheid van de lidstaat of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaat voor het gehele grondgebied dat voor de betrokken doelstelling in aanmerking komt."

5. Artikel 24 van deze verordening luidt:

"1. Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.

2. Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

3. Ieder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, moet aan de Commissie worden terugbetaald. [...]"

Voorgeschiedenis van het geding

6. Bij aanvraag, ingekomen bij de Commissie op 23 september 1986, verzocht de Italiaanse Republiek om toekenning van bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor een infrastructuurinvestering in Sicilië betreffende de derde fase van de bouw van een dam op de Gibbesi. In de aanvraag was sprake van de aanleg van infrastructuur naast de eigenlijke dam en werd vermeld dat de dam de dubbele bestemming had een betrouwbare watervoorziening voor het te Licata geplande industriegebied te verzekeren en de irrigatie van ongeveer 1 000 hectare landbouwgrond mogelijk te maken.

7. Bij beschikking C (87) 2090 026 (hierna: "toekenningsbeschikking") kende de Commissie de Italiaanse Republiek een bedrag aan bijstand van ten hoogste 94 490 620 056 ITL (ongeveer 48,8 miljoen EUR) uit het EFRO toe. De Italiaanse Republiek ontving uit hoofde van deze bijstand een voorschot van in totaal 75 592 496 044 ITL (ongeveer 39 miljoen EUR).

8. Bij brief van 23 mei 2000 lieten de Italiaanse autoriteiten de Commissie weten dat de bouw van de dam sinds 11 november 1992 was voltooid, maar dat de dam niet operationeel was. Bij dezelfde brief deden de Italiaanse autoriteiten de Commissie een nota van de Regione Siciliana van 17 januari 2000 toekomen, waarbij de laatstgenoemde zich formeel ertoe verbond de voor het operationeel en gebruiksklaar maken van de dam vereiste werken te laten uitvoeren.

9. Bij brief van 29 maart 2001 dienden de Italiaanse autoriteiten hun saldobetalingsaanvraag bij de Commissie in en stuurden zij haar een nota van de Regione Siciliana van 5 maart 2001. Blijkens deze nota was de Ente minerario siciliano (Siciliaanse administratie voor de mijnbouw), die tot de bouw van de dam opdracht had gegeven, ontbonden en was het industriegebied te Licata er niet gekomen, zodat de oorspronkelijke bestemming van het water van de dam diende te worden gewijzigd. Een studie ter bepaling van de gebruiksmogelijkheden van dit water was aangevraagd.

10. Op basis van deze gegevens besloot de Commissie de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 24 van verordening nr. 4253/88 en in de toekenningsbeschikking in te leiden. Bij brief van 26 september 2001 liet zij de Italiaanse Republiek weten welke punten een onregelmatigheid konden vormen en een eventuele beslissing tot intrekking van die bijstand rechtvaardigen. Zij nodigde de Italiaanse autoriteiten, de voorzitter van de Regione Siciliana en de eindbegunstigde uit binnen een termijn van twee maanden hun opmerkingen te maken.

11. Bij brief van 29 november 2001 stuurde de Italiaanse Republiek de Commissie de opmerkingen van de Regione Siciliana. Uit deze opmerkingen bleek dat geen - zelfs geen voorlopige - datum voor de inbedrijfstelling van de dam was vastgesteld.

12. Bij brief van 21 februari 2002 verstrekte de Regione Siciliana andere inlichtingen over de voortgang van het project en deelde zij een tijdschema mee volgens hetwelk de werken vóór 2 februari 2003 zouden worden voltooid.

13. Van mening dat deze laatste inlichtingen het bestaan van meerdere onregelmatigheden in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 bevestigden, stelde de Commissie op 11 december 2002 de litigieuze beschikking vast. Bij deze beschikking werd de bijstand ingetrokken, het voor de betaling van het saldo gereserveerde bedrag vrijgemaakt en werden de als voorschot betaalde bedragen teruggevorderd.

Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

14. Op 20 februari 2003 stelde de Regione Siciliana beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking in. Bij het bestreden arrest verklaarde het Gerecht dat beroep ongegrond.

15. Alvorens uitspraak ten gronde te doen, verwierp het Gerecht de exceptie van niet-ontvankelijkheid die de Commissie had opgeworpen op grond dat de Regione Siciliana geen procesbevoegdheid had. De Commissie betwistte niet dat verzoekster door de litigieuze beschikking individueel werd geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, maar stelde dat zij door deze beschikking niet rechtstreeks werd geraakt.

16. De belangrijkste rechtsoverwegingen van het bestreden arrest inzake de ontvankelijkheid van het beroep luiden als volgt:

"47 Met de volledige intrekking van de bijstand is bij de [litigieuze] beschikking [...] in hoofdzaak de verplichting van de Commissie vervallen het saldo van de bijstand (9, 8 miljoen EUR) te betalen en terugbetaling gevorderd van de aan de Italiaanse Republiek uitbetaalde en daarna aan verzoekster overgemaakte voorschotten (ongeveer 39 miljoen EUR).

48 Het Gerecht is van oordeel dat deze beschikking in verschillende opzichten noodzakelijkerwijs rechtstreeks gevolgen heeft gehad voor verzoeksters rechtspositie. Verder laat de [litigieuze] beschikking aan de Italiaanse autoriteiten geen beoordelingsbevoegdheid, omdat de uitvoering ervan zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat nadere voorschriften moeten worden toegepast.

[...]

53 Wat, om te beginnen, de wijziging van verzoeksters rechtspositie betreft, heeft de [litigieuze] beschikking als eerste rechtstreeks en onmiddellijk gevolg gehad, haar vermogenspositie te wijzigen doordat haar het nog door de Commissie te betalen saldo van de bijstand wordt ontzegd (ongeveer 9,8 miljoen EUR). Het niet-betaalde saldo van de bijstand zal door de Commissie niet aan de Italiaanse Republiek worden overgemaakt, omdat de bijstand is ingetrokken. De Italiaanse autoriteiten kunnen dit saldo dus niet op hun beurt aan verzoekster overmaken. [...]

54 De [litigieuze] beschikking wijzigt verzoeksters rechtspositie ook rechtstreeks wat de verplichting tot terugbetaling van de overgemaakte voorschotten (ongeveer 39 miljoen EUR) betreft. Als gevolg van de [litigieuze] beschikking wordt immers verzoeksters rechtsstatuut van onbetwiste schuldeiser rechtstreeks herleid tot dat van - althans potentiële - schuldenaar van deze bedragen. [...]

[...]

56 Wat, vervolgens, het criterium van de automatische toepasbaarheid van de [litigieuze] beschikking betreft, zij opgemerkt dat deze beschikking mechanisch en uit zichzelf ten overstaan van verzoekster het in de punten 53 en 54 hierboven vermelde dubbele gevolg tot stand brengt.

57 Dit dubbele gevolg van de [litigieuze] beschikking vloeit uitsluitend uit de communautaire regeling voort, namelijk uit artikel 211, derde streepje, EG, in samenhang met artikel 249, vierde alinea, EG. Met betrekking tot hun verplichting tot uitvoering van deze beschikking, hebben de nationale autoriteiten dus geen beoordelingsbevoegdheid.

58 Aan de conclusies van de punten 56 en 57 hierboven wordt niet afgedaan door het argument van de Commissie dat de nationale autoriteiten in theorie kunnen beslissen verzoekster vrij te stellen van de financiële gevolgen die de [litigieuze] beschikking rechtstreeks op haar doet wegen, door het saldo van de toegekende communautaire bijstand en de terugbetaling van de door verzoekster ontvangen communautaire voorschotten, dan wel één van beide, uit staatsmiddelen te financieren.

59 Een eventuele nationale financieringsbeslissing van dit type doet de beschikking van de Commissie immers niet haar automatische toepasbaarheid verliezen. Zij staat juridisch buiten de toepassing, krachtens het gemeenschapsrecht, van de [litigieuze] beschikking. Deze nationale beslissing heeft tot gevolg dat verzoekster terug in de situatie wordt hersteld waarin zij zich vóór de vaststelling van de [litigieuze] beschikking bevond, en brengt aldus een tweede wijziging van verzoeksters rechtspositie teweeg, die aanvankelijk automatisch door de [litigieuze] beschikking was gewijzigd. Deze tweede wijziging van verzoeksters rechtspositie vloeit bij uitsluiting uit de nationale beslissing voort, en niet uit de uitvoering van de [litigieuze] beschikking."

Principale en incidentele hogere voorziening

17. Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante het Hof het bestreden arrest te vernietigen en de litigieuze beschikking nietig te verklaren. Daartoe voert zij een aantal middelen aan die zijn ontleend aan onjuiste rechtsopvatting alsmede aan incoherente motivering van het bestreden arrest wat de beoordeling door het Gerecht van de grond van de zaak betreft.

18. De Commissie concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening, maar ook tot vernietiging van het bestreden arrest. In dit laatste verband stelt zij incidentele hogere voorziening in waarbij zij betoogt dat het Gerecht artikel 230, vierde alinea, EG heeft geschonden en motiveringsfouten heeft gemaakt, doordat het de exceptie van niet-ontvankelijkheid heeft verworpen die zij voor hem had opgeworpen.

19. Daar de incidentele hogere voorziening het probleem van de ontvankelijkheid van het door de Regione Siciliana bij het Gerecht ingestelde beroep betreft, dat aan de bij de principale hogere voorziening opgeworpen vragen over de grond van de zaak voorafgaat, dient zij eerst te worden onderzocht.

Incidentele hogere voorziening

Argumenten van partijen

20. In haar incidentele hogere voorziening is de Commissie van mening dat het Gerecht in zijn redenering omtrent de ontvankelijkheid van het beroep uitgaat van de onjuiste premisse dat de Regione Siciliana als gevolg van de toekenningsbeschikking ten aanzien van de verleende bijstand rechtstreeks in de positie van schuldeiser is geplaatst. Volgens de Commissie hing de mogelijkheid voor de Regione Siciliana om voor de dam op de Gibbesi bijstand uit het EFRO te ontvangen, af van de autonome keuzes van de Italiaanse Republiek.

21. Gesteld al dat de Regione Siciliana inderdaad schuldeiser van de communautaire bijstand was, dan was deze situatie verder het gevolg van bepalingen of besluiten van nationaal recht.

22. Mocht het Hof de door het Gerecht in het bestreden arrest gehanteerde uitlegging bevestigen, dan zou dit volgens de Commissie uit het oogpunt van de rechtsbescherming van de begunstigden van de structuurfondsen tot onaanvaardbare gevolgen leiden. Elk rechtssubject dat eindbegunstigde van bijstand uit de structuurfondsen is, zou immers rechtstreeks worden geraakt door de beschikkingen van de Commissie inzake de toegekende middelen.

23. Het bestreden arrest is bovendien tegenstrijdig. Zo heeft het Gerecht geoordeeld dat de wijzigingen in rekwirantes rechtspositie een rechtstreeks en automatisch gevolg van de litigieuze beschikking zijn, maar tegelijkertijd de cruciale rol van de Italiaanse autoriteiten erkend. Verder heeft het Gerecht met het gebruik, in punt 54 van het bestreden arrest, van de uitdrukking "- althans potentiële - schuldenaar" toegegeven dat de Italiaanse Republiek over een discretionaire bevoegdheid beschikt wanneer het erom gaat de gevolgen van de litigieuze beschikking op rekwirante af te wentelen.

24. Volgens rekwirante is haar rechtspositie door deze beschikking rechtstreeks aangetast, daar haar positie van ontvanger van bijstand is overgegaan in die van schuldenaar die gehouden is de uit hoofde van die bijstand ontvangen voorschotten terug te betalen.

25. De Italiaanse autoriteiten hadden met betrekking tot de uitvoering van de litigieuze beschikking namelijk geen enkele beoordelingsbevoegdheid. In dit verband heeft het Gerecht correct vastgesteld dat een eventuele financiële herschikking op initiatief van de I taliaanse Republiek het gevolg zou zijn van een nationale beslissing die niets te maken heeft met de verplichting tot uitvoering van de litigieuze beschikking.

26. Rekwirante zet vervolgens uiteen dat het project van een dam op de Gibbesi tot haar bevoegdheden behoort en dat zij in de bijlage bij de toekenningsbeschikking wordt genoemd als voor de aanvraag van financiële bijstand verantwoordelijke autoriteit.

27. Zij merkt ook op dat de litigieuze beschikking haar heeft belet haar bevoegdheden naar goeddunken uit te oefenen. Deze beschikking heeft haar met name verplicht de vormvoorschriften inzake het project voortaan buiten toepassing te laten en de procedure voor terugvordering van de steun van de ontvangers ervan in te leiden.

28. Ter terechtzitting heeft rekwirante ten slotte benadrukt dat een niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep rechtsweigering zou vormen, daar zij als lager openbaar lichaam bij de nationale rechter geen beroep zou kunnen instellen tegen de Italiaanse Republiek.

Beoordeling door het Hof

29. Op grond van artikel 230, vierde alinea, EG kan een regionale of lokale entiteit, voor zover zij - zoals de Regione Siciliana - naar nationaal recht rechtspersoonlijkheid bezit, beroep instellen tegen de tot haar gerichte beschikkingen alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, haar rechtstreeks en individueel raken (arresten van 22 november 2001, Nederlandse Antillen/Raad, C-452/98, Jurispr. blz. I-8973, punt 51; 10 april 2003, Commissie/Nederlandse Antillen, C-142/00 P, Jurispr. blz. I-3483, punt 59, en 2 mei 2006, Regione Siciliana/Commissie, C-417/04 P, Jurispr. blz. I-3881, punt 24).

30. In casu heeft het Gerecht enkel onderzocht of rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt, aangezien de Commissie niet betwistte dat deze beschikking haar individueel raakte.

31. Volgens vaste rechtspraak wordt een natuurlijke of rechtspersoon door de beschikking waartegen beroep is ingesteld slechts rechtstreeks geraakt, in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, als de bestreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (arresten van 5 mei 1998, Glencore Grain/Commissie, C-404/96 P, Jurispr. blz. I-2435, punt 41, en 29 juni 2004, Front national/Parlement, C-486/01 P, Jurispr. blz. I-6289, punt 34, en arrest Regione Siciliana/Commissie, reeds aangehaald, punt 28).

32. Zoals het Hof in de punten 29 en 30 van het aangehaalde arrest Regione Siciliana/Commissie reeds heeft geoordeeld, impliceert de aanwijzing van een regionale of lokale entiteit als de Regione Siciliana als voor de uitvoering van een EFRO-project verantwoordelijke autoriteit niet dat deze entiteit zelf de rechthebbende van de bijstand is. Volgens het Hof kon uit niets in het dossier van de zaak waarin dat arrest is gewezen worden afgeleid dat de betrokken entiteit, in die hoedanigheid van voor de uitvoering van het project verantwoordelijke autoriteit, rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

33. Het Hof heeft verder vastgesteld dat de artikelen 4, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2052/88 en 9, lid 1, van verordening nr. 4253/88 aan deze analyse geen afbreuk doen. Deze artikelen, waarin het beginsel is neergelegd dat communautaire financiële bijstand aanvullend is ten opzichte van nationale financieringen, zijn immers irrelevant in een geval waarin de Commissie een communautaire bijstand heeft stopgezet (arrest Regione Siciliana/Commissie, reeds aangehaald, punt 31).

34. Deze overwegingen gelden ook in de onderhavige zaak.

35. Aan deze overwegingen wordt niet afgedaan door het argument van de Regione Siciliana dat haar in de Italiaanse rechtsorde ruimere bevoegdheden toevallen met betrekking tot de materies waartoe het project van een dam op de Gibbesi behoort dan op het gebied van het autosnelwegennet, waarop het in voormeld arrest Regione Siciliana/Commissie aan de orde zijnde project betrekking had. Dit op het nationale recht gebaseerde onderscheid kan namelijk geen enkele invloed hebben op de voorwaarde dat rekwirante rechtstreeks wordt geraakt.

36. Evenmin relevant is dat de Regione Siciliana in de bijlage bij de toekenningsbeschikking wordt genoemd als voor de aanvraag van de financiële bijstand verantwoordelijke autoriteit, terwijl zij in de zaak die tot voormeld arrest Regione Siciliana/Commissie heeft geleid was aangewezen als voor de uitvoering van het project verantwoordelijke autoriteit. De positie van "voor de aanvraag verantwoordelijke autoriteit" waaraan in de bijlage bij de toekenningsbeschikking wordt gerefereerd, heeft immers geen rechtstreeks verband tot stand gebracht tussen rekwirante en de communautaire bijstand, met betrekking waartoe in die beschikking overigens wordt gepreciseerd dat hij door de Italiaanse regering is aangevraagd en aan de Italiaanse Republiek is toegekend.

37. Bij gebreke van andere factoren op grond waarvan met betrekking tot de voorwaarde van het rechtstreeks geraakt worden een relevant onderscheid kan worden gemaakt tussen de onderhavige zaak en die welke in voormeld arrest Regione Siciliana/Commissie is onderzocht, zij vastgesteld dat de beoordeling dienaangaande van het Hof in dat arrest integraal naar het onderhavige geval kan worden getransponeerd.

38. Bijgevolg heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Regione Siciliana door de litigieuze beschikking rechtstreeks wordt geraakt. Het bestreden arrest moet derhalve worden vernietigd.

39. Anders dan rekwirante betoogt, staat deze vaststelling niet gelijk met rechtsweigering. In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat particulieren zich voor de rechter daadwerkelijk moeten kunnen beroepen op de door hen aan de communautaire rechtsorde ontleende rechten (arrest van 1 april 2004, Commissie/Jégo-Quéré, C-263/02 P, Jurispr. blz. I-3425, punt 29 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). De rechterlijke bescherming van natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG tegen gemeenschapshandelingen als de litigieuze beschikking geen rechtstreeks beroep kunnen instellen, moet doeltreffend worden verzekerd via beroepsmogelijkheden voor de nationale rechter. Overeenkomstig het in artikel 10 EG neergelegde beginsel van loyale samenwerking moet deze de nationale regels van procesrecht betreffende het instellen van beroepen zoveel mogelijk aldus uitleggen en toepassen dat die personen tegen iedere beschikking of andere nationale maatregel waarmee wat hen betreft een gemeenschapshandeling als die in casu aan de orde wordt toegepast, in rechte kunnen opkomen, door de ongeldigheid van deze gemeenschapshandeling op te werpen en die rechter er zo toe te brengen daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof (arrest Commissie/Jégo-Quéré, reeds aangehaald, punten 30-32 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

Ontvankelijkheid van het beroep van de Regione Siciliana

40. Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

41. In casu is het Hof van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die het nodig heeft om zelf uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het door de Regione Siciliana bij het Gerecht ingestelde beroep. De door de Regione Siciliana ter zake aangevoerde argumenten komen immers overeen met die welke zij in het kader van haar opmerkingen over de incidentele hogere voorziening van de Commissie heeft aangedragen en berusten in wezen op de reeds vermelde stelling dat rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks wordt geraakt, omdat zij als gevolg van die beschikking vanuit een positie van ontvanger van bijstand is terechtgekomen in die van schuldenaar die gehouden is de uit hoofde van die bijstand ontvangen voorschotten terug te betalen.

42. Om de in de punten 31 tot en met 38 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen kan de Regione Siciliana niet worden geacht door de litigieuze beschikking rechtstreeks te worden geraakt.

43. In die omstandigheden dient het door de Regione Siciliana bij het Gerecht ingestelde beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Principale hogere voorziening

44. Daar het door de Regione Siciliana bij het Gerecht ingestelde beroep niet-ontvankelijk is, is haar hogere voorziening tegen het bestreden arrest voor zover daarbij uitspraak werd gedaan over de gegrondheid van dat beroep, zonder voorwerp geraakt, zodat zij niet behoeft te worden onderzocht.

Kosten

45. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 118 daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 69, lid 6, van dit reglement, dat ingevolge genoemd artikel 118 eveneens van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, beslist het Hof vrijelijk over de kosten, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt.

46. Aangezien de Regione Siciliana in het kader van de incidentele hogere voorziening in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten daarvan te worden verwezen.

47. Aangezien de principale hogere voorziening zonder voorwerp is geraakt als gevolg van de gegrondheid van de incidentele hogere voorziening van de Commissie, moet de Regione Siciliana ook in de kosten van de principale hogere voorziening worden verwezen.

48. Daar het bij het Gerecht ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard, dient de Regione Siciliana overeenkomstig de vordering van de Commissie ook in de kosten van de procedure in eerste aanleg te worden verwezen.

Het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaart:

1) Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 18 oktober 2005, Regione Siciliana/Commissie (T-60/03), wordt vernietigd.

2) Het beroep van de Regione Siciliana tot nietigverklaring van beschikking C (2002) 4905 van de Commissie van 11 december 2002 houdende intrekking van de steun die aan de Italiaanse Republiek is toegekend bij beschikking C (87) 2090 026 van de Commissie van 17 december 1987 betreffende de toekenning van bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor een infrastructuurinvestering van 15 miljoen EUR of meer in Italië (regio: Sicilië), en terugvordering van het uit hoofde van die bijstand door de Commissie betaalde voorschot, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3) Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de hogere voorziening van de Regione Siciliana tegen het in punt 1 van het onderhavige dictum genoemde arrest.

4) De Regione Siciliana wordt verwezen in de kosten van deze instantie alsmede in die van de procedure in eerste aanleg.