Home

Conclusie van advocaat-generaal Trstenjak van 2 april 2009.

Conclusie van advocaat-generaal Trstenjak van 2 april 2009.

Inhoud

I - Inleiding

II - Rechtskader

A - Bescherming van dieren tijdens het vervoer

1. Richtlijn 91/628

2. Verordening nr. 1/2005

B - Bescherming van de dieren bij het slachten

III - Precontentieuze procedure en beroep van de Commissie

IV - Procesverloop voor het Hof

V - Analyse van de advocaat-generaal

A - Inleiding

B - Analyse van de middelen ontleend aan de bescherming van dieren tijdens het vervoer

1. Preliminaire analyse van de ontvankelijkheid

2. Middel ontleend aan de identificatie en de vergunningen van de vervoerders

a) Argumenten van partijen

b) Ontvankelijkheid

i) Identificatie van vervoerders

ii) Vergunningen van de vervoerders

c) Juridische beoordeling

i) Identificatie van vervoerders

ii) Vergunningen van de vervoerders

d) Slotsom

3. Middel ontleend aan de controle van de reisschema's

a) Argumenten van partijen

b) Ontvankelijkheid

c) Juridische beoordeling

d) Slotsom

4. Middel ontleend aan het ontbreken van halteplaatsen in de havens

a) Argumenten van partijen

b) Ontvankelijkheid

c) Juridische beoordeling

d) Slotsom

5. Middel ontleend aan een ontoereikende controle van de vervoermiddelen en de dieren

a) Argumenten van partijen

b) Ontvankelijkheid

c) Juridische beoordeling

d) Slotsom

6. Middel ontleend aan de ontoereikende sancties bij herhaalde inbreuken op de bepalingen inzake de bescherming van dieren

a) Argumenten van partijen

b) Ontvankelijkheid

c) Juridische beoordeling

d) Slotsom

7. Slotsom inzake de middelen ontleend aan de bescherming van dieren tijdens het vervoer

C - Analyse van de middelen ontleend aan de bescherming van dieren bij het slachten

1. Inleiding

2. Middel ontleend aan de bescherming van dieren bij het slachten

a) Argumenten van partijen

b) Juridische beoordeling

c) Slotsom

3. Middel ontleend aan de uitvoering van de nodige inspecties en controles in de slachthuizen

a) Argumenten van partijen

b) Juridische beoordeling

c) Slotsom

4. Slotsom inzake de middelen ontleend aan de bescherming van de dieren bij het slachten

D - Kosten

VI - Conclusie

I - Inleiding

1. Bij verzoekschrift krachtens artikel 226 EG verzoekt de Commissie het Hof in deze zaak vast te stellen dat de Helleense Republiek een reeks verplichtingen niet is nagekomen die krachtens de communautaire regelgeving in de sector bescherming van dieren tijdens het vervoer en het slachten, meer bepaald richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (hierna: "richtlijn 91/628")(2), verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97 (hierna: "verordening nr. 1/2005")(3) en richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (hierna: "richtlijn 93/119")(4) op haar rusten.

2. De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij een reeks verplichtingen in verband met de vergunningen voor het vervoer van dieren, de controles van de reisschema's, de halteplaatsen voor de dieren in de havens, de controles op de vervoermiddelen en de dieren, het opleggen van doeltreffende sancties in het geval van herhaalde inbreuken op de regels, diverse onregelmatigheden bij het bedwelmen van de dieren bij het slachten en het nalaten van de nodige inspecties en controles in de slachthuizen, niet is nagekomen. De Commissie onderbouwt deze niet-nakoming met de constateringen door het Voedsel- en Veterinair Bureau van het directoraat-generaal Gezondheid en Consumenten van de Europese Commissie (hierna: "VVB") in het kader van de controlebezoeken die het van 2002 tot en met 2006 in de Helleense Republiek heeft gehouden.

II - Rechtskader

A - Bescherming van dieren tijdens het vervoer

3. De bescherming van dieren tijdens het vervoer is in het gemeenschapsrecht geregeld door richtlijn 91/628, die bij verordening nr. 1/2005 is ingetrokken per 5 januari 2007.

1. Richtlijn 91/628

4. Artikel 5, deel A, punten 1 en 2, van richtlijn 91/628 luidt:

"De lidstaten zien erop toen dat:

1) iedere vervoerder

a) i) is geregistreerd, zodat de bevoegde autoriteit hem in geval van niet-naleving van de eisen van deze richtlijn snel kan identificeren;

ii) beschikt over een erkenning die geldig is voor elk vervoer van gewervelde dieren op één van de in bijlage I van richtlijn 90/675/EEG bedoelde grondgebieden en is verstrekt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging of, in het geval van een in een derde land gevestigd bedrijf, door een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Unie, op voorwaarde dat de verantwoordelijke van het vervoerbedrijf zich schriftelijk ertoe heeft verbonden de eisen van de geldende communautaire veterinaire voorschriften na te leven.

[...]

2) de vervoerder

[...]

b) voor de in artikel 1, [punt 1,] sub a, bedoelde dieren die bestemd zijn voor het handelsverkeer tussen lidstaten, voor uitvoer naar derde landen, en indien de reistijd langer is dan 8 uur, overeenkomstig het model in hoofdstuk VIII van de bijlage een reisschema opstelt, dat gedurende de reis gehecht blijft aan het gezondheidscertificaat, en waarin tevens de eventuele halte- en overlaadplaatsen zijn vermeld.

[...]

d) zich ervan vergewist

i) dat het origineel van het sub b bedoelde reisschema

- op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld;

- aan het gezondheidscertificaat wordt gehecht dat het vervoer gedurende de gehele reisduur begeleidt;

[...]"

5. Artikel 8 van richtlijn 91/628 bepaalt:

"De lidstaten zien erop toe dat, met inachtneming van de in richtlijn 90/425/EEG vastgestelde beginselen en voorschriften inzake controles, de bevoegde autoriteiten toezien op de naleving van deze richtlijn aan de hand van niet-discriminerende controles van:

a) de vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg;

b) de vervoermiddelen en dieren bij aankomst op de plaatsen van bestemming;

c) de vervoermiddelen en dieren op markten, vertrekplaatsen, halteplaatsen en overlaadplaatsen;

d) de vermeldingen in de begeleidende documenten.

Deze controles moeten betrekking hebben op een geschikt monster van de dieren die jaarlijks binnen elke lidstaat worden vervoerd en kunnen worden verricht op hetzelfde moment als controles voor andere doeleinden.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt de Commissie een jaarverslag voor met opgave van het aantal controles dat tijdens het vorige kalenderjaar voor elk van de punten a, b, c en d is verricht, en onder meer nadere gegevens over de geconstateerde overtredingen en de maatregelen die de bevoegde autoriteit dientengevolge heeft getroffen.

Bovendien kunnen er controles worden verricht tijdens het vervoer van dieren op het grondgebied van een lidstaat wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat over gegevens beschikt die een overtreding doen vermoeden.

Dit artikel laat de controles die worden verricht in het kader van controlebezoeken die door de instanties belast met de algemene wetstoepassing in een lidstaat op niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd, onverlet."

6. In artikel 9 van richtlijn 91/628 is bepaald:

"Indien tijdens het vervoer wordt geconstateerd dat niet aan deze richtlijn wordt of is voldaan, verzoekt de bevoegde autoriteit van de plaats waar zulks wordt vastgesteld, degenen die verantwoordelijk zijn voor het vervoermiddel, de maatregelen te nemen die de bevoegde autoriteit nodig acht om het welzijn van de betrokken dieren te garanderen.

Naar gelang van de omstandigheden kunnen die maatregelen behelzen dat:

a) de reis wordt stopgezet of dat de dieren langs de kortste weg naar de plaats van vertrek worden teruggezonden, voor zover daardoor geen onnodig lijden van de dieren wordt veroorzaakt;

b) de dieren adequaat worden ondergebracht en verzorgd totdat het probleem is opgelost;

c) de dieren op humane wijze worden geslacht. De bestemming en het gebruik van de geslachte dieren worden geregeld volgens het bepaalde in richtlijn 64/433/EEG.

Van de maatregelen die ingevolge de tweede alinea zijn genomen wordt door de bevoegde autoriteit kennis gegeven via het Animo-netwerk overeenkomstig - onder meer financiële - bepalingen die volgens de procedure van artikel 17 worden vastgesteld.

2. Indien degene die verantwoordelijk is voor het vervoer geen gevolg geeft aan de instructies van de bevoegde autoriteit, laat deze laatste de betrokken maatregelen onmiddellijk uitvoeren en zorgt zij ervoor dat de bij de uitvoering van de maatregelen gemaakte kosten op de juiste wijze worden verhaald.

3. Deze richtlijn laat de beroepsmogelijkheden uit hoofde van de in de lidstaten geldende wetgeving tegen beslissingen van de bevoegde autoriteiten onverlet.

De door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten genomen beslissingen moeten met opgave van redenen aan de verzender of diens gemachtigde alsmede aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending worden meegedeeld.

Deze met redenen omklede beslissingen moeten desgevraagd schriftelijk aan de verzender of diens gemachtigde worden meegedeeld met vermelding van de beroepsmogelijkheden die de in de lidstaat van bestemming geldende wetgeving biedt, en van de vorm waarin en de termijn waarbinnen de betreffende procedures moeten worden ingeleid.

In geval van onenigheid kunnen beide partijen echter, indien zij daarmee instemmen, hun geschil binnen een maand ter beoordeling voorleggen aan een deskundige die op een door de Commissie op te stellen lijst van deskundigen van de Gemeenschap staat.

De deskundige moet binnen 72 uur advies uitbrengen. Beide partijen voegen zich naar het advies van de deskundige met inachtneming van de communautaire veterinaire wetgeving."

7. Artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 luidt:

"In geval van herhaal de overtredingen van deze richtlijn of in geval van een overtreding waarbij de dieren ernstig lijden neemt een lidstaat, onverminderd de andere sancties waarin wordt voorzien, de nodige maatregelen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen; deze maatregelen kunnen de schorsing of zelfs de intrekking van de in artikel 5, sub A, lid 1, sub a-ii, bedoelde erkenning inhouden.

De lidstaten bepalen bij de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht de maatregelen die zij zullen nemen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen."

8. In hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 is bepaald:

"1. De voorschriften van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het vervoer van de in artikel 1, punt 1, sub a, vermelde diersoorten, met uitzondering van het luchtvervoer waarvoor de voorschriften van hoofdstuk I, E, punten 27 tot en met 29 gelden.

2. De reistijd van dieren die behoren tot de in punt 1 bedoelde soorten, mag niet langer zijn dan 8 uur.

3. De in punt 2 genoemde maximale reistijd kan worden verlengd indien het vervoermiddel voldoet aan de onderstaande aanvullende voorwaarden:

- op de vloer van het voertuig bevindt zich voldoende strooisel;

- in het vervoermiddel is al naar gelang van de vervoerde diersoorten en de duur van de reis voldoende voeder aanwezig;

- er is rechtstreekse toegang tot de dieren;

- er is adequate ventilatie mogelijk die aan de (binnen- en buiten)temperatuur kan worden aangepast;

- er zijn verplaatsbare schotten om aparte afdelingen in te richten;

- het voertuig beschikt over een inrichting die tijdens haltes op voeder en water kan worden aangesloten;

- bij voertuigen voor het transport van varkens is voldoende water aan boord om de dieren tijdens de reis te drenken.

4. Wanneer wegvoertuigen worden gebruikt die voldoen aan de voorwaarden van punt 3, gelden de volgende tussenpozen voor het voederen en drenken, alsmede de volgende reis- en rusttijden:

a) kalveren, lammeren, jonge geiten en niet gespeende veulens op melkvoeding alsmede niet gespeende biggen moeten na een reistijd van 9 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij met name gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd;

b) voor varkens bedraagt de maximale reistijd 24 uur. Tijdens de reis moeten de dieren voortdurend toegang hebben tot water;

c) voor eenhoevige huisdieren (met uitzondering van geregistreerde paardachtigen in de zin van richtlijn 90/426/EEG) bedraagt de maximale reistijd 24 uur. Tijdens de reis moeten zij om de 8 uur worden gedrenkt en zo nodig gevoederd;

d) alle andere dieren van de in punt 1 bedoelde soorten moeten na een reistijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd.

[...]

7. a) De dieren mogen niet over zee worden vervoerd indien de maximale reistijd langer is dan die voorgeschreven in punt 2, behalve indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de punten 3 en 4, met uitzondering van de reistijden en rusttijden.

b) Bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, moeten de dieren na in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving te zijn ontscheept, een rusttijd van twaalf uur krijgen, tenzij de reistijd op zee deel uitmaakt van het algemene schema van de punten 2, 3 en 4."

2. Verordening nr. 1/2005

9. Artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1/2005 luidt als volgt:

"Voor lange transporten tussen de lidstaten en met derde landen van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, met uitzondering van geregistreerde eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens moeten de vervoerders en organisatoren voldoen aan de in bijlage II opgenomen voorschriften inzake het journaal."

10. In artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1/2005 is bepaald:

"1. Als vervoerder komen alleen personen in aanmerking die in het bezit zijn van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 1, of, voor lange transporten, overeenkomstig artikel 11, lid 1, afgegeven vergunning. Wanneer de dieren worden vervoerd, moet van de vergunning een kopie aan de bevoegde autoriteit worden afgegeven."

11. Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1/2005 bepaalt:

"De bevoegde autoriteit verleent vervoerders een vergunning op voorwaarde dat:

a) de aanvrager gevestigd is, of, als het een aanvrager uit een derde land betreft, vertegenwoordigd is in de lidstaat waar hij de vergunning aanvraagt;

b) de aanvrager heeft aangetoond dat hij beschikt over voldoende geschikte medewerkers, uitrusting en werkmethoden, waaronder, in voorkomend geval, gidsen inzake goede praktijken, om aan deze verordening te voldoen;

c) de aanvrager of zijn vertegenwoordiger zich in de drie jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag niet schuldig heeft gemaakt aan ernstige overtredingen van de communautaire en/of de nationale wetgeving inzake de bescherming van dieren. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de aanvrager ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat hij de nodige maatregelen heeft getroffen om verdere overtredingen te voorkomen."

12. In artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1/2005 is bepaald:

"De bevoegde autoriteit verleent vervoerders die lange transporten verzorgen op aanvraag een vergunning, mits

a) zij voldoen aan de bepalingen van artikel 10, lid 1, en

b) de aanvrager de volgende stukken heeft overgelegd:

i) voor alle bestuurders en verzorgers die op lange transporten worden ingezet een geldig getuigschrift van vakbekwaamheid voor bestuurders en verzorgers als bedoeld in artikel 17, lid 2;

ii) een geldig certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 18, lid 2, voor alle wegvoertuigen die bestemd zijn voor lange transporten;

iii) nadere informatie over de procedures aan de hand waarvan vervoerders de bewegingen van de onder hun verantwoordelijkheid vallende wegvoertuigen kunnen nagaan en registreren, en tijdens lange transporten permanent contact met de betrokken chauffeurs kunnen opnemen;

iv) plannen voor noodgevallen."

13. Artikel 13, leden 3 en 4, van verordening nr. 1/2005 luidt:

"3. De bevoegde autoriteit registreert vergunningen als bedoeld in artikel 10, lid 1, of in artikel 11, lid 1, zodanig dat zij vervoerders snel kan identificeren, met name wanneer niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

4. De bevoegde autoriteit registreert de overeenkomstig artikel 11, lid 1, afgegeven vergunningen in een elektronische gegevensbank. De naam van de vervoerder en het nummer van zijn vergunning worden, zolang de vergunning geldig is, vrij toegankelijk gemaakt. Onverminderd de communautaire en/of nationale voorschriften inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer, verlenen de lidstaten vrije toegang tot andere gegevens in verband met de vergunningen van vervoerders. In de gegevensbank worden ook de besluiten opgenomen waarvan uit hoofde van artikel 26, lid 4, sub c, en artikel 26, lid 6, kennis is gegeven."

14. Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 bepaalt:

"De bevoegde autoriteit voert in elk stadium van een lang transport steekproeven of gerichte controles uit om na te gaan of de opgegeven transporttijden realistisch zijn, of het transport aan deze verordening voldoet, en met name of de reis- en rusttijden in overeenstemming zijn met de in bijlage I, hoofdstuk V, vastgestelde limieten."

15. In artikel 25 van verordening nr. 1/2005, met het opschrift "Sancties", is bepaald:

"De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die gelden voor overtredingen van deze verordening, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen deze bepalingen, alsmede de bepalingen voor de toepassing van artikel 26, uiterlijk op 5 juli 2006 aan de Commissie mee en stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging daarvan."

16. Artikel 26 van verordening nr. 1/2005, getiteld "Overtredingen en kennisgeving daarvan", luidt:

"1. In het geval van een overtreding van deze verordening neemt de bevoegde autoriteit de specifieke maatregelen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7.

2. Indien een bevoegde autoriteit vaststelt dat een vervoerder deze verordening niet in acht heeft genomen, of dat een vervoermiddel niet aan deze verordening voldoet, stelt zij de bevoegde autoriteit die de vervoerder de vergunning heeft verleend of het certificaat van goedkeuring van het vervoermiddel heeft afgegeven, en, wanneer de bestuurder betrokken is bij de niet-naleving van de voorschriften van deze verordening, de autoriteit die het certificaat van vakbekwaamheid van de bestuurder heeft afgegeven, daarvan onverwijld in kennis. Deze kennisgeving dient vergezeld te gaan van alle relevante gegevens en documenten.

3. Indien een bevoegde autoriteit van een plaats van bestemming constateert dat het transport in strijd met deze verordening heeft plaatsgevonden, stelt zij de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek daarvan onverwijld in kennis. Deze kennisgeving dient vergezeld te gaan van alle relevante gegevens en documenten.

4. Indien een bevoegde autoriteit vaststelt dat een vervoerder deze verordening niet in acht heeft genomen, of dat een vervoermiddel niet aan deze verordening voldoet, of indien een bevoegde autoriteit een kennisgeving als bedoeld in de leden 2 of 3 ontvangt, neemt zij, zo nodig, de volgende maatregelen:

a) zij gelast de betrokken vervoerder een einde te maken aan de geconstateerde inbreuken en voorzieningen te treffen om herhaling te voorkomen;

b) zij onderwerpt de betrokken vervoerder aan aanvullende controles, in het bijzonder controles die de aanwezigheid van een dierenarts bij het laden van de dieren vereisen;

c) zij schorst de vergunning van de vervoerder of het certificaat van goedkeuring van het vervoermiddel in kwestie of trekt deze in.

5. Bij overtreding van deze verordening door een bestuurder of een verzorger die in het bezit is van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, lid 2, kan de bevoegde autoriteit dit getuigschrift schorsen of intrekken, met name als uit de overtreding blijkt dat de bestuurder of de verzorger onvoldoende kennis heeft of onvoldoende zorgzaam is om dieren in overeenstemming met deze verordening te kunnen vervoeren.

6. Bij herhaalde of ernstige overtredingen van deze verordening kan een lidstaat de vervoerder of het vervoermiddel in kwestie tijdelijk een verbod opleggen om op zijn grondgebied dieren te vervoeren, ook al is de vervoerder of het vervoermiddel door een andere lidstaat toegelaten, op voorwaarde dat alle door wederzijdse bijstand en informatie-uitwisseling als bedoeld in artikel 24 geboden mogelijkheden zijn uitgeput.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat alle contactpunten als bedoeld in artikel 24, lid 2, onverwijld op de hoogte worden gebracht van de op grond van lid 4, sub c, of de leden 5 en 6 genomen besluiten."

17. Artikel 27, lid 1, van verordening nr. 1/2005 bepaalt:

"De bevoegde autoriteit gaat door middel van niet-discriminerende controles van de dieren, vervoermiddelen en geleidedocumenten na of aan de voorschriften van deze verordening is voldaan. Deze controles worden uitgevoerd op een toereikend percentage van de dieren die ieder jaar binnen elke lidstaat worden vervoerd, en kunnen tegelijk met controles voor andere doeleinden worden uitgevoerd. Het percentage controles wordt opgevoerd als geconstateerd wordt dat de bepalingen van deze verordening zijn veronachtzaamd. Bovenbedoelde percentages worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure."

18. In artikel 33 van verordening nr. 1/2005 is bepaald:

"Richtlijn 91/628/EEG en verordening (EG) nr. 411/98 worden met ingang van 5 januari 2007 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn en verordening [...] worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening."

19. Hoofdstuk V van bijlage I bij verordening nr. 1/2005 luidt:

"1.1 De voorschriften van deze afdeling zijn van toepassing op het vervoer van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, met uitzondering van geregistreerde eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens, met uitzondering van het luchtvervoer.

1.2 De transporttijd van dieren die behoren tot de in punt 1.1 bedoelde soorten, mag niet langer zijn dan 8 uur.

1.3 De in punt 1.2 genoemde maximale transporttijd kan worden verlengd indien aan de aanvullende voorschriften van hoofdstuk VI is voldaan.

1.4 Wanneer wegvoertuigen worden gebruikt die voldoen aan de voorschriften van punt 1.3, gelden de volgende tussenpozen voor het voederen en drenken, alsmede de volgende transport- en rusttijden:

a) Kalveren, lammeren, jonge geiten en niet gespeende veulens op melkvoeding alsmede niet gespeende biggen moeten na een transporttijd van 9 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij met name gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd.

b) Voor varkens bedraagt de maximale transporttijd 24 uur. Tijdens het transport moeten de dieren voortdurend toegang hebben tot water.

c) Voor als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen bedraagt de maximale transporttijd 24 uur. Tijdens het transport moeten zij om de 8 uur worden gedrenkt en zo nodig gevoederd.

d) Alle andere dieren van de in punt 1.1 bedoelde soorten moeten na een transporttijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd.

[...]

1.7 a) De dieren mogen niet over zee worden vervoerd indien de maximale reistijd langer is dan die voorgeschreven in punt 1.2, behalve indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de punten 1.3 en 1.4, met uitzondering van de transport- en rusttijden.

b) Bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, moeten de dieren na te zijn ontscheept in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving, een rusttijd van 12 uur krijgen, tenzij de transporttijd op zee deel uitmaakt van het algemene schema van de punten 1.2 tot en met 1.4."

B - Bescherming van de dieren bij het slachten

20. De bescherming van dieren bij het slachten is geregeld door richtlijn 93/119.

21. Artikel 3 van richtlijn 93/119 bepaalt:

"Bij het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden moet ervoor worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard."

22. Artikel 5, lid 1, van richtlijn 93/119 luidt:

"Eenhoevigen, herkauwers, varkens, konijnen en pluimvee, die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, moeten

[...]

d) wat het verbloeden betreft, worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in bijlage D."

23. In artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/119 is bepaald:

"De instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden van dieren moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden en zo worden gebruikt dat de dieren overeenkomstig deze richtlijn snel en doeltreffend worden bedwelmd of gedood. De bevoegde autoriteit gaat na of de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden aan de bovenstaande beginselen beantwoorden, en controleert regelmatig of zij in goede staat van onderhoud verkeren, en of zij de mogelijkheid bieden het voornoemde doel te bereiken."

24. Artikel 8 van richtlijn 93/119 bepaalt:

"De slachthuizen worden geïnspecteerd en gecontroleerd onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit, die te allen tijde vrije toegang moet hebben tot alle delen van het slachthuis teneinde erop toe te kunnen zien dat deze richtlijn in acht wordt genomen. Deze inspecties en controles kunnen evenwel worden uitgevoerd bij controles voor andere doeleinden."

25. Bijlage D bij richtlijn 93/119 bevat gedetailleerdere voorschriften voor het verbloeden van dieren. Punt 1 van deze bijlage luidt:

"Het verbloeden van bedwelmde dieren moet zo spoedig mogelijk na het voltooien van de bedwelming beginnen, en zodanig worden verricht dat de verbloeding snel, overvloedig en volledig is. Het verbloeden moet in elk geval gebeuren voor het dier terug bij bewustzijn komt."

III - Precontentieuze procedure en beroep van de Commissie

26. Sinds 1998 heeft het VVB enkele controlebezoeken in de Helleense Republiek afgelegd om na te gaan of de gemeenschapswetgeving in de sector dierenbescherming doeltreffend is uitgevoerd, met name inzake de bescherming tijdens het vervoer en bij het slachten. In de jaren 2002 tot en met 2004 heeft het VVB de volgende controlebezoeken afgelegd:

- controlebezoek nr. 8729/2002, van 18 tot en met 20 november 2002;

- controlebezoek nr. 9002/2003, van 13 tot en met 17 januari 2003;

- controlebezoek nr. 9176/2003, van 21 tot en met 25 juli 2003;

- controlebezoek nr. 9211/2003, van 15 tot en met 19 september 2003;

- controlebezoek nr. 7273/2004, van 4 tot en met 8 oktober 2004.

27. Omdat de inspecteurs van het VVB tijdens de controlebezoeken in de Helleense Republiek onregelmatigheden hebben geconstateerd, heeft de Commissie deze laatste op 13 juli 2005 een aanmaningsbrief gestuurd en haar verzocht de geconstateerde schendingen te verhelpen. In antwoord op deze aanmaningsbrief heeft de Helleense Republiek op 20 september 2005 de verweten schendingen betwist.

28. Na een uitwisseling van informatie met de Helleense Republiek en na controlebezoek nr. 8042/2006, dat in de periode van 21 februari tot en met 1 ma art 2006 plaatsvond, was de Commissie van mening dat de Helleense Republiek de verweten schendingen nog niet had verholpen. Op 4 juli 2006 heeft de Commissie de Helleense Republiek dus een met redenen omkleed advies gestuurd, dat deze lidstaat op 5 juli 2006 heeft ontvangen. De Helleense Republiek heeft daarop bij schrijven van 4 september 2006 geantwoord en de stellingen van de Commissie bestreden. Na het verstrijken van de termijn voor de nakoming van de verplichtingen die de Commissie bij het met redenen omklede advies had gesteld, namelijk 5 september 2006, en na een volgend controlebezoek, nr. 8167/2006, dat van 4 tot en met 15 september 2006 plaatsvond, heeft de Commissie, die van mening was dat de Helleense Republiek haar verplichtingen nog niet was nagekomen, op 11 september 2007 deze zaak tegen de Helleense Republiek aanhangig gemaakt.

29. In haar verzoekschrift concludeert de Commissie dat het het Hof behage:

1. vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen

- dat iedere vervoerder van dieren in het bezit is van een vergunning van de bevoegde autoriteit en is ingeschreven in een register om door de bevoegde autoriteit snel te kunnen worden geïdentificeerd, onder meer wanneer niet wordt voldaan aan de regels betreffende het welzijn van de dieren tijdens het vervoer,

- dat de bevoegde autoriteiten de controles op de reisschema's/journaals verrichten,

- dat wordt voorzien in halteplaatsen waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten, in of nabij de veerboothavens,

- dat de controles op de vervoermiddelen en de dieren daadwerkelijk worden verricht, en

- dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd wanneer de bepalingen inzake de bescherming van de dieren tijdens het vervoer herhaaldelijk of ernstig worden overtreden,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, deel A, lid 1, sub a-i en a-ii, 5, deel A, lid 2, sub b, 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, 8, 9 en 18, lid 2, van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG, en punt 48.7, sub b(5), van hoofdstuk VII van de bijlage bij de betrokken richtlijn, en vanaf 5 januari 2007, de artikelen 5, lid 4, 6, lid 1, 13, leden 3 en 4, 15, lid 1, 25, 26 en 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97;

2. vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen

- dat de regels inzake het bedwelmen van de dieren bij het slachten worden nageleefd, en

- dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden;

en de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

IV - Procesverloop voor het Hof

30. Het verzoekschrift van de Commissie is op 4 september 2007 ter griffie van het Hof neergelegd en het verweerschrift op 26 november 2007. De Commissie heeft vervolgens een memorie van repliek ingediend, ingekomen bij het Hof op 7 februari 2008, die is gevolgd door een memorie van dupliek van de Griekse regering, ingekomen bij het Hof op 20 maart 2008. Ter terechtzitting van 22 januari 2009 zijn de Commissie en de Griekse regering gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Hof.

V - Analyse van de advocaat-generaal

A - Inleiding

31. De onderhavige zaak is relevant vanuit het oogpunt van het waarborgen op communautair niveau van een adequate bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het slachten.(6) Het is van belang dat deze sector naar behoren wordt gereguleerd en de geldende wetgeving op dit terrein wordt nageleefd om dieren onnodig lijden te besparen. Tegelijkertijd draagt naleving van de betrokken wetgeving ertoe bij ziektes als gevolg van onregelmatigheden bij het vervoer of het slachten te voorkomen(7), zodat op die manier indirect ook de gezondheid wordt beschermd van personen die het vlees van deze dieren consumeren. De afgelopen jaren heeft de sector dierenbescherming als geheel in de Gemeenschap op ruime belangstelling in het publieke debat kunnen rekenen.(8) Op basis daarvan heeft de Commissie een actieplan voor de bescherming en het welzijn van dieren opgesteld, waarin enkele richtsnoeren zijn opgenomen voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeenschapswetgeving op dit gebied.(9) De Gemeenschap spant zich dus onophoudelijk in om de bescherming van dieren te verbeteren.(10)

32. Met haar beroep verzoekt de Commissie het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens de gemeenschapswetgeving op het gebied van de bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het slachten op haar rusten, inzonderheid de verplichtingen uit hoofde van richtlijn 91/628, verordening nr. 1/2005 en richtlijn 93/119. In die context klaagt de Commissie niet over een late of onjuiste uitvoering van de communautaire richtlijnen, maar over het feit dat de verplichtingen die uit die regelgeving voortvloeien, in de praktijk niet worden nagekomen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan een niet-nakoming immers ook voortvloeien uit een administratieve praktijk, ook al is de geldende nationale regeling op zich met het gemeenschapsrecht verenigbaar.(11) In dat geval moet de Commissie aantonen dat deze administratieve praktijk in zekere mate constant en algemeen is.(12) Wanneer de Commissie voldoende bewijs heeft aangevoerd van een met de bepalingen van de richtlijn strijdige, herhaalde en bestendige praktijk van de autoriteiten van de lidstaat, staat het aan deze lidstaat de aldus overgelegde gegevens en de daaruit voortvloeiende gevolgen inhoudelijk en gedetailleerd te bestrijden.(13)

B - Analyse van de middelen ontleend aan de bescherming van dieren tijdens het vervoer

1. Preliminaire analyse van de ontvankelijkheid

33. Met betrekking tot de middelen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer stelt de Commissie dat de verplichtingen krachtens richtlijn 91/628 en verordening nr. 1/2005, die per 5 januari 2007 richtlijn 91/628 vervangt en intrekt, niet zijn nagekomen.(14) In dat verband moet worden benadrukt dat richtlijn 91/628 pas na het verstrijken van de termijn van twee maanden na ontvangst van het met redenen omklede advies waarbinnen de lidstaat zijn verplichtingen moet nakomen, door verordening nr. 1/2005 is vervangen en ingetrokken. De Helleense Republiek heeft het met redenen omklede advies van de Commissie immers op 5 juli 2006 ontvangen, zodat de termijn van twee maanden voor het nakomen van de verplichtingen die in het met redenen omklede advies zijn opgelegd, op 5 september 2006 is verstreken.(15) Verordening nr. 1/2005 is op 5 januari 2007 in werking getreden, terwijl de Commissie haar verzoekschrift op 11 september 2007 heeft ingediend.

34. Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming in het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG worden beoordeeld tegen de achtergrond van de gemeenschapsregeling die van kracht was aan het einde van de termijn die de Commissie de betrokken lidstaat heeft gesteld om aan het met redenen omkleed advies te voldoen.(16)

35. Ofschoon het petitum van het verzoekschrift in beginsel niet meer mag bevatten dan de in het dispositief van het met redenen omklede advies en in de aanmaningsbrief gestelde inbreuken, blijft de Commissie echter ontvankelijk in een beroep strekkende tot vaststelling van een niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke versie van een later gewijzigde of afgeschafte gemeenschapshandeling, indien die verplichtingen in de bepalingen van een nieuwe gemeenschapshandeling zijn gehandhaafd.(17) Daarentegen kan het voorwerp van het geding niet worden uitgebreid tot verplichtingen uit hoofde van nieuwe bepalingen die niet hun pendant vinden in de oorspronkelijke versie van de betrokken handeling; dit zou een schending opleveren van wezenlijke vormvoorschriften waaraan de niet-nakomingsprocedure moet voldoen.(18)

36. Uit de rechtspraak blijkt dus dat de ontvankelijkheid van middelen die aan een nieuwe regeling zijn ontleend, beoordeeld moet worden aan de hand van een materieel, en niet een formeel, criterium. Als de nieuwe normatieve handeling, die na het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn en vóór de indiening van het verzoekschrift in werking is getreden, verplichtingen bevat die materieelrechtelijk een pendant vinden in de vervangen normatieve handeling, zijn de middelen die op de nieuwe normatieve handeling zijn gebaseerd, enkel ontvankelijk indien deze de lidstaat dezelfde verplichtingen oplegt als de voordien geldende handeling. In de onderhavige zaak moet derhalve worden nagegaan of de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van richtlijn 91/628, waarnaar de Commissie in haar verzoekschrift verwijst, een pendant vinden in de bepalingen van verordening nr. 1/2005. Omwille van de duidelijkheid zal ik de ontvankelijkheid van de verwijzing naar de afzonderlijke bepalingen van verordening nr. 1/2005 onderzoeken bij de behandeling van de middelen.

2. Middel ontleend aan de identificatie en de vergunningen van de vervoerders

a) Argumenten van partijen

37. Op basis van de controles die het VVB in het kader van controlebezoeken nrs. 7273/2004 en 8042/2006 heeft verricht, stelt de Commissie dat de Griekse regering niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te waarborgen dat iedere vervoerder een behoorlijke vergunning heeft voor het vervoer van dieren en naar behoren is geregistreerd, zodat de bevoegde autoriteit snel kan controleren of een bepaalde vervoerder aan de voorschriften voor de bescherming van dieren tijdens het vervoer voldoet. De Commissie stelt dat de Helleense Republiek zodoende de verplichtingen die krachtens de artikelen 5, deel A, lid 1, sub a-i en a-ii, 5, deel A, lid 2, sub b, van richtlijn 91/628, en de artikelen 6, lid 1, en 13, leden 3 en 4, van verordening nr. 1/2005 op haar rusten, niet is nagekomen.

38. De Commissie beweert dat de inspecteurs van het VVB in de loop van controlebezoek nr. 7273/2004 (punten 5.3 en 6.3 van het verslag over het controlebezoek) hebben geconstateerd dat bepaalde vervoerders geen vergunning hadden of dat hun vergunning was verlopen. In het kader van controlebezoek nr. 8042/2006 (punten 5.3 en 6.3 van het verslag over het controlebezoek) is daarnaast vastgesteld dat de regels voor de vergunning en de identificatie van vervoerders ondanks enkele verbeteringen niet voldoende werden nageleefd. De Commissie onderstreept dat weliswaar enkele lijsten met vervoerders beschikbaar waren, maar dat deze niet in alle gevallen waren bijgewerkt.

39. De Griekse regering stelt in haar verweerschrift dat de tijdens controlebezoek nr. 7273/2004 aangetroffen ongeldige vergunning een op zichzelf staande schending was waarmee niet kan worden aangetoond dat zij de communautaire verplichtingen niet is nagekomen; bovendien zou de ongeldige vergunning al door de bevoegde nationale autoriteiten zijn ontdek t. De Griekse regering stelt daarnaast dat zij maatregelen heeft getroffen om te waarborgen dat het gemeenschapsrecht wordt geëerbiedigd. Deze regering stelt dat zij de bevoegde autoriteiten van de Griekse departementen in kennis heeft gesteld van de aanbevelingen van de VVB-inspecteurs en bijscholingsbijeenkomsten heeft gehouden voor vervoerders en dierenartsen, hetgeen aantoont dat de Griekse autoriteiten zich aanhoudend inspannen voor een juiste toepassing van het gemeenschapsrecht.

40. De Commissie beweert in dat verband in haar memorie van repliek dat de organisatie van dergelijke bijscholingsbijeenkomsten zeker een positieve maatregel is, maar in geen geval de officiële maatregelen kan vervangen die de bevoegde nationale autoriteiten hadden moeten treffen ter zake van de vergunningen van vervoerders.

b) Ontvankelijkheid

41. Met het middel inzake de identificatie en de vergunningen van de vervoerders voert de Commissie aan dat artikel 5, deel A, lid 1, sub a-i en a-ii, van richtlijn 91/628 is geschonden. Zij stelt in het verzoekschrift dat in de artikelen 6, lid 1, en 13, leden 3 en 4, van verordening nr. 1/2005 een identieke verplichting is neergelegd. Hieronder zal ik nagaan of deze stelling van de Commissie gegrond is.

i) Identificatie van vervoerders

42. Artikel 5, deel A, lid 1, sub a-i, van richtlijn 91/628 bepaalt dat elke vervoerder geregistreerd moet zijn, zodat de bevoegde autoriteit hem in geval van niet-naleving van de eisen van deze richtlijn snel kan identificeren. Volgens de Commissie vormt artikel 13, leden 3 en 4, van verordening nr. 1/2005 de pendant van bovengenoemde bepaling van de richtlijn. Krachtens artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1/2005 moet de bevoegde autoriteit vergunningen registreren(19), zodat zij vervoerders snel kan identificeren, met name wanneer niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan. Mijns inziens kunnen we stellen dat de verplichting van artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1/2005 identiek is aan de verplichting die is neergelegd in artikel 5, deel A, lid 1, sub a-i, van richtlijn 91/628. Beide artikelen beogen een register van vervoerders in te voeren aan de hand waarvan een vervoerder die de bepalingen van de richtlijn of de verordening niet naleeft, snel kan worden geïdentificeerd. Daarom is de verwijzing naar artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1/2005 in het verzoekschrift van de Commissie mijns inziens ontvankelijk.

43. Naar mijn mening moet de conclusie voor artikel 13, lid 4, van verordening nr. 1/2005 echter anders luiden. Krachtens deze bepaling is de bevoegde autoriteit verplicht vergunningen in een elektronische gegevensbank te registreren.(20) De verplichting om vergunningen in een elektronische gegevensbank te registreren, is een nieuwe verplichting, die in richtlijn 91/628 niet was voorzien. Daarom is de verwijzing door de Commissie naar artikel 13, lid 4, van verordening nr. 1/2005 mijns inziens niet ontvankelijk.

ii) Vergunningen van de vervoerders

44. Krachtens artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 moet iedere vervoerder beschikken over een geldige erkenning die is verstrekt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging of, in het geval van een in een derde land gevestigd bedrijf, door een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Unie, op voorwaarde dat de verantwoordelijke van het vervoerbedrijf zich schriftelijk ertoe heeft verbonden de eisen van de geldende communautaire veterinaire voorschriften na te leven. De Commissie ziet de pendant van deze bepaling in artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1/2005, waaruit volgt dat als vervoerder alleen personen in aanmerking komen die in het bezit zijn van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 1, of, voor lange transporten, overeenkomstig artikel 11, lid 1, afgegeven vergunning, en dat een kopie van de vergunning aan de bevoegde autoriteit moet worden afgegeven wanneer de dieren worden vervoerd.

45. Weliswaar vloeit uit beide artikelen - namelijk artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1/2005 - de verplichting voort dat iedere vervoerder een vergunning moet hebben die door een bevoegde autoriteit is afgegeven, maar benadrukt moet worden dat artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1/2005 niet enkel vergt dat iedere vervoerder een vergunning heeft, maar ook bepaalt dat deze vergunning overeenkomstig artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, van die verordening moet zijn afgegeven. Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1/2005 legt de eisen neer voor de afgifte van vergunningen aan vervoerders(21), en artikel 11, lid 1, de eisen voor de afgifte van vergunningen aan vervoerders voor lange transporten(22) . Opgemerkt zij dat dergelijke gedetailleerde eisen voor het verlenen van vergunningen aan vervoerders in richtlijn 91/628 niet voorkomen. Nu de verplichtingen krachtens verordening nr. 1/2005 gedetailleerder zijn dan de verplichtingen die door richtlijn 91/628 worden opgelegd, kan de Commissie mijns inziens in haar verzoekschrift niet verwijzen naar artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1/2005. De verwijzing naar artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1/2005 door de Commissie is naar mijn mening dus niet ontvankelijk.

c) Juridische beoordeling

46. Wat de processuele verdeling van de stelplicht en de bewijslast betreft, dient de Commissie in een procedure op grond van artikel 226 EG de schending door de lidstaat te bewijzen.(23) Daarentegen staat het aan de betrokken lidstaat, de aangevoerde gegevens en de gevolgen daarvan gemotiveerd en in detail te betwisten.(24) Ter onderbouwing van het middel ontleend aan de identificatie en de vergunningen van de vervoerders doet de Commissie een beroep op de bevindingen van het VVB in het kader van de controlebezoeken nrs. 7273/2004 (punten 5.3 en 6.3 van het verslag over het controlebezoek) en 8042/2006 (punten 5.3 en 6.3 van het verslag over het controlebezoek). Er moet dus worden nagegaan of de feiten die door het VVB in de loop van deze controlebezoeken zijn geconstateerd en waarnaar de Commissie in haar verzoekschrift verwijst, geschikt zijn om aan te tonen dat dit middel gegrond is.

i) Identificatie van vervoerders

47. Uit punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel de bevoegde plaatselijke autoriteiten heeft verzocht de lijsten van vervoerders met een vergunning over te leggen.(25) Volgens het aangehaalde verslag was op het ministerie een lijst van alle vervoerders beschikbaar, die het ministerie aan het bijwerken was. Uit het verslag blijkt ook dat alle bezochte bevoegde plaatselijke autoriteiten over deze lijsten beschikten.

48. In punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 wordt eveneens beweerd dat de gegevens over het laadoppervlak van de voertuigen waarnaar het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel had gevraagd, niet voor elke vervoerder beschikbaar waren; in het departement Serres ontbraken deze gegevens voor alle vervoerders, in het departement Kilkis ontbraken ze voor een van de drie vervoerders en in het departement Messenië ontbraken ze voor de twee grootste vervoerders van runderen.

49. In punt 6.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 wordt tevens onderstreept dat de door het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel voorgestelde maatregelen op beperkte schaal en onvolledig ten uitvoer zijn gelegd. De lijsten vervoerders waren daadwerkelijk beschikbaar, maar zij waren niet steeds actueel en bevatten niet steeds alle gegevens, bijvoorbeeld de gegevens over het laadoppervlak of de gegevens over de schriftelijke verklaring waarmee de vervoerder zich ertoe verbindt aan de eisen van richtlijn 91/628 te voldoen.

50. Mijns inziens zijn de in de punten 5.3 en 6.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 genoemde feiten om verschillende redenen niet afdoende om aan te tonen dat de Helleense Republiek haar verplichting om te waarborgen dat vervoerders snel kunnen worden geïdentificeerd, heeft geschonden.

51. In de eerste plaats blijkt uit de bovengenoemde feiten dat zowel het ministerie van Landbouw en Voedsel als de door de VVB-inspecteurs bezochte bevoegde plaatselijke autoriteiten over de lijsten van vervoerders beschikten.

52. In de tweede plaats zijn de stellingen van de Commissie dat de lijsten van vervoerders niet actueel zijn, zeer onnauwkeurig, zoals de Griekse regering in haar verweerschrift(26) en haar memorie van dupliek(27) betoogt. De Commissie baseert zich op beweringen van algemene aard in punt 6.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006, bijvoorbeeld dat de lijsten van vervoerders "niet steeds actueel" waren en "niet alle gegevens bevatten", zonder concrete en nauwkeurige elementen aan te voeren om aan te geven in hoeveel gevallen de bovengenoemde lijsten niet zijn bijgewerkt.(28)

53. In de derde plaats wil ik in verband met de stelling dat de lijsten van vervoerders onvolledig zijn omdat de gegevens over het laadoppervlak ontbreken, opmerken dat noch in richtlijn 91/628, noch in verordening nr. 1/2005 wordt opgelegd deze gegevens bij de registratie van vervoerders op te nemen. Daarnaast is de schriftelijke verklaring waarmee de verantwoordelijke van het vervoerbedrijf zich ertoe verbindt de eisen van de geldende communautaire veterinaire voorschriften na te leven, volgens artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 enkel nodig voor de afgifte van de vergunning door de bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Unie aan een in een derde land gevestigd bedrijf; in dat artikel wordt echter in het geheel niet voorgeschreven dat deze schriftelijke verklaring aan de lijst van vervoerders wordt gehecht. Noch bevat verordening nr. 1/2005 een specifieke bepaling over de verplichting om de gegevens over het laadoppervlak te vermelden.

54. In de vierde plaats dient de Commissie, wanneer zij stelt dat de niet-nakoming van een verplichting die door het gemeenschapsrecht is opgelegd, voortvloeit uit een administratieve praktijk, aan te tonen dat het een in zekere mate constante en algemene praktijk betreft.(29) De Commissie moet dus aantonen dat de autoriteiten van de lidstaat een constante, langdurige praktijk hebben ontwikkeld die in strijd is met het gemeenschapsrecht. In de onderhavige zaak blijkt uit de verstrekte bewijsmiddelen echter niet dat sprake was van een herhaalde en bestendige praktijk; de door de Commissie overgelegde bewijselementen hebben enkel betrekking op controles uit het jaar 2006 en niet op controles uit een langere periode waarin zich een constante praktijk zou hebben ontwikkeld.

55. Daarom moet het onderdeel van het middel over de identificatie van vervoerders, waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 5, deel A, lid 1, sub a-i, van richtlijn 91/628 en artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1/2005 op haar rusten, mijns inziens worden afgewezen.

ii) Vergunningen van de vervoerders

56. Uit punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 blijkt dat de bevoegde autoriteiten in 2004 vervoerders hebben ontdekt zonder vergunning of met een verlopen vergunning. Volgens punt 6.3 van dat verslag zijn daarnaast enkele vorderingen gemaakt bij het waarborgen dat de vervoerders een vergunning hebben, maar zijn de wetten waarmee het systeem zou worden verbeterd, anders dan aanvankelijk voorzien, niet aangenomen. Uit het aangehaalde punt van het verslag blijkt tevens dat de verplichting om de reistijden bij lange transporten te controleren, in drie van de vier geïnspecteerde departementen niet is nagekomen.

57. Uit punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel de bevoegde plaatselijke autoriteiten met het oog op de verbetering van het vergunningenstelsel heeft verzocht alle vervoerders schriftelijk in kennis te stellen van het feit dat zij verantwoordelijk zijn voor de verlenging van hun vergunning, dat zij deze verlenging een maand voor het verlopen ervan dienen aan te vragen en wijzigingen van bestuurders of vervoermiddelen dienen mede te delen. In het verslag wordt beweerd dat 49 van de 54 bevoegde plaatselijke autoriteiten hebben geantwoord dat de vervoerders in kennis waren gesteld van hun verplichtingen; ook in elk van de door de VVB-inspecteurs bezochte departementen hebben de bevoegde autoriteiten deze informatie verstrekt. Uit dit punt van het verslag over het controlebezoek blijkt vervolgens dat de vervoerders in het departement Laconië van wie de vergunning was verlopen door middel van een algemene aanmaning zijn uitgenodigd een verlenging van hun vergunning aan te vragen, maar dat niet elke vervoerder afzonderlijk is aangemaand.

58. In punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 wordt bovendien beweerd dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel geen enkele melding heeft ontvangen van een schending op het gebied van de vergunningen van vervoerders. In het departement Laconië is een vergunning verleend aan een vervoerder, ondanks dat deze geen schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 had ingediend; enkele vertegenwoordigers van de bevoegde plaatselijke autoriteiten hebben gesteld dat bepaalde vervoerders uit derde landen ongeldige vergunningen hadden, maar dat deze vergunningen niet waren afgegeven door de bevoegde Griekse autoriteiten.

59. Uit punt 6.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt dat de door het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel voorgestelde maatregelen op beperkte schaal en onvolledig ten uitvoer zijn gelegd. Daar wordt tevens vermeld dat het ministerie niet heeft gegarandeerd dat vervoerders uit derde landen een geldige vergunning in de zin van artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 hadden.

60. De bovengenoemde feiten kunnen mijns inziens geen grond opleveren voor de stelling van de Commissie dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 op haar rustende verplichtingen inzake de vergunningen van vervoerders niet is nagekomen.

61. Weliswaar wordt in punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 verklaard dat de bevoegde autoriteiten vervoerders zonder vergunning of met een verlopen vergunning hebben ontdekt, maar in dat verslag wordt niet nader aangegeven hoeveel vervoerders zijn gecontroleerd en in welke en hoeveel departementen, noch hoeveel van de gecontroleerde vervoerders geen of een verlopen vergunning hadden. De Commissie stelt immers in het verzoekschrift dat het hier niet ging om een "op zichzelf staande schending"(30), zoals de Griekse regering stelt, maar eerder om een "relevant aantal specifieke gevallen"(31) ; zij preciseert echter niet hoeveel van de gecontroleerde vervoerders, of welk percentage van hen, geen of een verlopen vergunning bleek te hebben. Ook de stellingen in punt 6.3 van het aangehaalde verslag zijn mijns inziens te algemeen om het door de Commissie gestelde aan te tonen; daarnaast blijkt uit het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 niet duidelijk hoeveel vervoerders geen of een vervallen vergunning hadden. Integendeel, het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel heeft geen enkele melding ontvangen van schendingen op het gebied van de vergunningen van vervoerders en het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 vermeldt slechts enkele op zichzelf staande schendingen.

62. De bovengenoemde constateringen kunnen mijns inziens in geen geval aantonen dat sprake is van een constante administratieve praktijk met een algemeen karakter, op grond waarvan de Griekse autoriteiten de verplichtingen die uit het gemeenschapsrecht voortvloeien, zouden hebben geschonden.

63. Derhalve ben ik van mening dat het onderdeel van dit middel over de vergunningen van vervoerders, waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, van richtlijn 91/628 op haar rusten, moet worden afgewezen.

d) Slotsom

64. Mijns inziens moet het middel ontleend aan de identificatie en de vergunningen van de vervoerders, waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 5, deel A, lid 1, sub a-i en a-ii, van richtlijn 91/628, en artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1/2005 op haar rusten, worden afgewezen.

3. Middel ontleend aan de controle van de reisschema's

a) Argumenten van partijen

65. De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten de verplichte controles van de reisschema's voor het vervoer van de dieren verrichtten. De Commissie beweert dat de Helleense Republiek zodoende de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens de artikelen 5, deel A, lid 2, sub b, 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, 8, eerste alinea, sub b en d, en 9, van richtlijn 91/628 op haar rusten. De Commissie voert daarnaast aan dat de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 5, lid 4, en 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 niet zijn nagekomen.

66. De Commissie merkt op dat de VVB-inspecteurs tijdens de controlebezoeken nrs. 9002/2003 (punt 5.4.2 van het verslag over het controlebezoek), 7273/2004 (punten 5.3 en 6.4 van het verslag over het controlebezoek) en 8042/2006 (punten 5.4.2 en 6.4 van het verslag over het controlebezoek) in bepaalde reisschema's onregelmatigheden hebben geconstateerd. Deze onregelmatigheden hadden met name betrekking op de buitensporige duur van het vervoer in het grootste deel van de gecontroleerde reisschema's voor dieren die vanuit andere lidstaten naar de Helleense Republiek werden vervoerd om daar te worden geslacht.

67. De Griekse regering stelt dat in 2003 bij circulaire een adequaat systeem voor de controle van de informatie in de reisschema's is ingevoerd. Bovendien beweert de regering dat de Griekse autoriteiten bij reisschema's die door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten zijn opgesteld, niet kunnen nagaan of de gegevens in de reisschema's correct zijn, noch welke criteria door de autoriteiten van deze andere lidstaten zijn aangelegd. Naar de mening van de Griekse regering kunnen de Griekse autoriteiten enkel nagaan of de reisschema's inderdaad zijn opgesteld.

68. De Commissie betoogt in haar antwoord op dat argument van de Griekse regering dat met de controle van de reisschema's wordt beoogd te waarborgen dat de bepalingen van richtlijn 91/628 worden nageleefd. Naar haar oordeel mag bij de controle niet enkel worden nagegaan of er een reisschema is of worden onderzocht of de opgenomen gegevens correct zijn, maar moet ook worden nagegaan of de dieren overeenkomstig het gemeenschapsrecht inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer worden vervoerd. De Commissie voegt toe dat deze stelling bovendien wordt bevestigd door artikel 9, lid 1, van richtlijn 91/628, waarin is bepaald welke maatregelen moeten worden genomen indien tijdens het vervoer wordt geconstateerd dat niet aan de bepalingen van de richtlijn is voldaan. De Commissie is dus van mening dat de enkele controle van de gegevens in de reisschema's niet volstaat om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn 91/628. In antwoord op de stelling van de Griekse regering dat in 2003 bij circulaire een adequaat systeem voor de controle van de informatie in de reisschema's is ingevoerd, stelt zij dat de VVB-inspecteurs bij specifieke controles hebben geconstateerd dat deze controles niet op een bevredigende manier zijn verricht.

b) Ontvankelijkheid

69. Met het middel inzake de controle van de reisschema's voert de Commissie aan dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens de artikelen 5, deel A, lid 2, sub b, 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, 8, eerste alinea, sub b en d, en 9, van richtlijn 91/628 op haar rusten. De Commissie stelt daarnaast dat de artikelen 5, lid 4, en 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005, die de pendant van de aangehaalde bepalingen van de richtlijn zouden vormen, zijn geschonden.

70. Volgens artikel 5, deel A, lid 2, sub b, van richtlijn 91/628 zien de lidstaten erop toe dat de vervoerder voor de dieren die bestemd zijn voor het handelsverkeer tussen lidstaten of voor uitvoer naar derde landen, indien de reistijd langer is dan 8 uur, een reisschema opstelt, dat gedurende de reis gehecht blijft aan het gezondheidscertificaat, en waarin tevens de eventuele halte- en overlaadplaatsen zijn vermeld. Dat reisschema is opgesteld overeenkomstig het model in hoofdstuk VIII van de bijlage van die richtlijn. In dat hoofdstuk wordt de inhoud van het reisschema gedetailleerd voorgeschreven. Het moet de gegevens van de vervoerder bevatten, het vervoermiddel, de diersoort en het aantal, de plaats van vertrek en van aankomst, de route en de reistijd, de nummers van het gezondheidscertificaat of van het begeleidende document, het stempel van de dierenarts van de plaats van vertrek, het stempel van de bevoegde autoriteit waar de Unie wordt verlaten, de datum en het uur van vertrek, de datum en het uur van aankomst, de naam en handtekening van degene die tijdens de reis verantwoordelijk is voor het vervoer, evenals gegevens over de halte- of overlaadplaatsen. Artikel 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, van richtlijn 91/628 bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat de vervoerder zich ervan vergewist dat het origineel van het reisschema op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld.

71. Als pendant van de bepalingen van richtlijn 91/628 inzake de verplichting van de vervoerder de reisschema's in te vullen, wijst de Commissie artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1/2005 aan. Hierin is bepaald dat vervoerders en organisatoren van lange transporten tussen de lidstaten en met derde landen van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, met uitzondering van geregistreerde eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens, moeten voldoen aan de in bijlage II bij die verordening opgenomen voorschriften inzake het journaal. Volgens punt 2 van bijlage II bij verordening nr. 1/2005 dient het journaal de volgende afdelingen te omvatten: planning, plaats van vertrek, plaats van bestemming, verklaring van de vervoerder en modelformulier voor het melden van onregelmatigheden. Bijlage II bij verordening nr. 1/2005 beschrijft gedetailleerd, in afzonderlijke afdelingen, de inhoud van de afzonderlijke afdelingen van het journaal.

72. De bepalingen van richtlijn 91/628 vergen dus van de vervoerder dat hij een reisschema invult, terwijl de bepalingen van verordening nr. 1/2005 hem de verplichting opleggen een journaal bij te houden. Bij vergelijking van de twee regelgevingsteksten blijkt dat het reisschema van richtlijn 91/628 grotendeels overeenkomt met afdeling 1 van het journaal , waarin de planning van de reis wordt geregeld. De resterende delen van het journaal als bedoeld in verordening nr. 1/2005 bevatten echter gedetailleerdere gegevens dan het in richtlijn 91/628 bedoelde reisschema. Afdeling 2 van het journaal, over de plaats van vertrek, bevat bijvoorbeeld de naam en het adres van de houder op de plaats van vertrek; afdeling 3 van het journaal, over de plaats van bestemming, bevat gegevens over de houder op de plaats van bestemming of de officiële dierenarts, evenals gegevens over de verrichte controles; afdeling 4 bevat een specifieke verklaring van de vervoerder; afdeling 5 tot slot bevat een modelformulier voor het melden van onregelmatigheden. Uit strikt formeel oogpunt is het zeker waar dat de verplichting om afdeling 1 van het journaal - over de planning - in te vullen, correspondeert met de verplichting het reisschema in te vullen; niettemin dient ermee rekening te worden gehouden dat het journaal een geheel vormt en dat de vervoerder, door enkel afdeling 1 van het journaal in te vullen, nog niet voldoet aan zijn verplichtingen krachtens artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1/2005, waarnaar de Commissie verwijst. Ik ben derhalve van mening dat de verwijzing door de Commissie naar de niet-nakoming van de verplichtingen in artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1/2005 in het kader van het middel ontleend aan de controle van de reisschema's niet-ontvankelijk is.

73. In het kader van dit middel verwijst de Commissie tevens naar artikel 8, eerste alinea, sub b en d, van richtlijn 91/628. Volgens deze bepaling zien de lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteiten toezien op de naleving van deze richtlijn aan de hand van niet-discriminerende controles van de vervoermiddelen en dieren bij hun aankomst op de plaatsen van bestemming (sub b), en de vermeldingen in de begeleidende documenten (sub d). Volgens de Commissie zou artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 de pendant van dat voorschrift zijn. Volgens deze bepaling voert de bevoegde autoriteit in elk stadium van een lang transport steekproeven of gerichte controles uit om na te gaan of de opgegeven transporttijden realistisch zijn, of het transport aan deze verordening voldoet, en met name of de reis- en rusttijden in overeenstemming zijn met de in bijlage I, hoofdstuk V, van de verordening vastgestelde limieten.

74. Wat deze controleverplichtingen betreft, correspondeert de verplichting krachtens artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 niet geheel met de verplichting in artikel 8, eerste alinea, sub b en d, van richtlijn 91/628. Terwijl de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn 91/628 betrekking hebben op de controle op de vervoermiddelen en de dieren, en in het algemeen op de controle van de gegevens in de begeleidende documenten, hebben de verplichtingen van verordening nr. 1/2005 betrekking op de verplichting tot controle van de reis- en de rusttijden, en in het algemeen op de vraag of de reis in overeenstemming is met de verordening. Bovendien heeft de controleverplichting van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 enkel betrekking op de controles van lange transporten, terwijl artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 niet beperkt is tot dergelijke controles. Een ander verschil tussen de twee bepalingen is dat de bevoegde autoriteit op grond van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 in elk stadium van een lang transport steekproeven of gerichte controles uitvoert, terwijl artikel 8, eerste alinea, sub b, van richtlijn 91/628 uitsluitend betrekking heeft op de controles van vervoermiddelen en dieren bij hun aankomst op de plaatsen van bestemming .(32) Derhalve ben ik van mening dat de verwijzing van de Commissie naar artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1/2005 niet-ontvankelijk is.

75. Artikel 9 van richtlijn 91/628 geeft aan hoe te werk te gaan indien wordt geconstateerd dat niet aan deze richtlijn is voldaan. In lid 1 van dat artikel wordt bepaald dat indien tijdens het vervoer wordt geconstateerd dat niet aan deze richtlijn wordt of is voldaan, de bevoegde autoriteit van de plaats waar zulks wordt vastgesteld, degenen die verantwoordelijk zijn voor het vervoermiddel verzoekt de maatregelen te nemen die de bevoegde autoriteit nodig acht om het welzijn van de betrokken dieren te garanderen. Naargelang van de omstandigheden kunnen die maatregelen behelzen dat: a) de reis wordt stopgezet of dat de dieren langs de kortste weg naar de plaats van vertrek worden teruggezonden, voor zover daardoor geen onnodig lijden van de dieren wordt veroorzaakt; b) de dieren adequaat worden ondergebracht en verzorgd totdat het probleem is opgelost; c) de dieren op humane wijze worden geslacht.(33) De overige leden van artikel 9 van richtlijn 91/628 bevatten bepalingen over de consequenties indien de verantwoordelijke voor het vervoer geen gevolg geeft aan de instructies van de bevoegde autoriteit, en bepalingen over beroepsmogelijkheden bij de nationale autoriteiten. In verband met die verplichting vermeldt de Commissie geen enkele bepaling van verordening nr. 1/2005.

c) Juridische beoordeling

76. Ter onderbouwing van het middel inzake de controle van de reisschema's verwijst de Commissie in de eerste plaats naar punt 5.4.2 van het verslag over controlebezoek nr. 9002/2003, waaruit blijkt dat de documentatie die de dieren tijdens het vervoer in de Helleense Republiek begeleidde, geen gegevens bevatte over het tijdstip van vertrek. Uit het aangehaalde punt blijkt tevens dat de VVB-inspecteurs ook onregelmatigheden hebben geconstateerd in enkele documenten die al door de bevoegde nationale autoriteiten waren onderzocht. De kopieën van de gezondheidscertificaten en de reisschema's die de voor de slacht bestemde dieren uit Spanje, Frankrijk en Nederland op weg naar Griekenland begeleidden, waren namelijk onnauwkeurig en bepaalde belangrijke gegevens ontbraken. In het grootste deel van de reisschema's waren de opgegeven reistijden onredelijk en onmogelijk. De tussentijdse rustperioden (tussen het tussenstation in Zuid-Italië en de eindbestemming in de Helleense Republiek) waren niet in het reisschema geregistreerd.

77. De Commissie verwijst ook naar punt 5.4 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004(34), waaruit blijkt dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel de bevoegde autoriteiten van bepaalde departementen heeft gevraagd een controleprogramma voor het jaar 2003 in te dienen. Dat programma is slechts door 6 van de 54 departementen, dus 11,1 %, ingediend. Uit dat punt blijkt bovendien dat in het tweede trimester van 2003 in het departement Fthiotis 92 % van de lasten op de plaats van bestemming is gecontroleerd en in het derde trimester van dat jaar 83 %. In het departement Karditsa zijn controles gehouden op de plaats van vertrek, terwijl in het departement Larissa elk trimester drie tot vijf onaangekondigde controles zijn gehouden bij slachthuizen; de lange transporten zijn echter niet opgenomen in de controles. In het departement Trikala zijn controles gehouden bij het lossen na lange transporten. Daarnaast blijkt uit het aangehaalde punt van het verslag dat de nationale autoriteiten in 2003 6 808 voertuigen hebben geïnspecteerd, waarbij 3 schendingen en 24 onregelmatigheden met betrekking tot de begeleidende documenten zijn geconstateerd. In de loop van het controlebezoek hebben de VVB-inspecteurs enkele aanvullende onregelmatigheden vastgesteld die aan de aandacht van de bevoegde nationale autoriteiten waren ontsnapt.(35)

78. In punt 6.4 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 wordt vermeld dat het grootste deel van de departementen geen controleprogramma heeft ingediend en dat in de bezochte departementen geen duidelijkheid was over de procedures en, in het algemeen, over de noodzaak om de reisschema's te controleren.(36)

79. De Commissie noemt tevens de punten 5.4.2 en 6.4 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006. Volgens punt 5.4.2 van dat verslag heeft de bevoegde nationale autoriteit verklaard dat zij in het departement Kilkis geen enkele controle van de reisschema's heeft gehouden. In de departementen Messenië, Laconië, Thesprotia en Ilia hebben de bevoegde nationale autoriteiten bij de controle geen reisschema's aangetroffen met reistijden die buitensporig lang waren of onregelmatigheden bevatten. In het departement Thesprotia hebben de bevoegde plaatselijke autoriteiten de originele reisschema's gehouden in plaats van ze aan de vervoerder terug te geven, die ze aan de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek had moeten teruggeven. In het departement Patras hebben de bevoegde nationale autoriteiten de reisschema's enkel tot aan de haven gecontroleerd, maar niet voor het resterende deel van de reis tot aan de plaats van bestemming; de bevoegde nationale autoriteiten hebben dus niet gemerkt dat talloze transporten naar de eilanden Lesbos en Chios langer duurden dan was toegestaan. In punt 6.4 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 wordt bovendien beweerd dat ook de bevoegde plaatselijke autoriteiten die een controleprogramma voor de reisschema's hebben opgesteld, de doelstellingen niet hebben gehaald, aangezien ze zich in het algemeen hebben gebaseerd op de controles bij de slachthuizen, terwijl de uitgevoerde controles soms niet bijzonder nuttig waren.

80. Uit de bepalingen waarnaar de Commissie in het kader van het onderhavige middel verwijst, blijkt dat zij de niet-nakoming van vijf verschillende, op de Helleense Republiek rustende verplichtingen aanvoert:

- de verplichting om ervoor te zorgen dat vervoerders beschikken over een reisschema (artikel 5, deel A, lid 2, sub b, van richtlijn 91/628);

- de verplichting om ervoor te zorgen dat de reisschema's van de vervoerders volgens de regels en naar behoren zijn ingevuld (artikel 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, van richtlijn 91/628);

- de verplichting om de vervoermiddelen en dieren bij aankomst op de plaatsen van bestemming te controleren (artikel 8, eerste alinea, sub b, van richtlijn 91/628);

- de verplichting om de vermeldingen in de begeleidende documenten te controleren (artikel 8, eerste alinea, sub d, van richtlijn 91/628);

- de verplichting om maatregelen te nemen bij onregelmatigheden (artikel 9 van richtlijn 91/628).

81. Uit de bewijselementen die de Commissie aanvoert, kan mijns inziens niet worden geconcludeerd dat de Helleense Republiek niet heeft voldaan aan haar verplichting om ervoor te zorgen dat de vervoerders over een reisschema beschikken (artikel 5, deel A, lid 2, sub b, van richtlijn 91/628). Geen enkel verslag over de controlebezoeken wijst erop dat de vervoerders niet over de reisschema's beschikten . Derhalve ben ik van mening dat het onderdeel van dit middel waarmee de Commissie aanvoert dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 5, deel A, lid 2, sub b, van richtlijn 91/628 op haar rusten, moet worden afgewezen.

82. De verplichting om ervoor te zorgen dat de reisschema's van de vervoerders volgens de regels en naar behoren zijn ingevuld (artikel 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, van richtlijn 91/628) houdt in dat de reisschema's alle benodigde gegevens bevatten en dat deze gegevens juist en plausibel zijn (de reistijden mogen bijvoorbeeld niet buitensporig lang zijn). Wat de niet-nakoming van deze verplichting betreft, heeft de Commissie weliswaar bewijsmiddelen overgelegd waaruit blijkt dat uit de reisschema's bepaalde onregelmatigheden naar boven zijn gekomen, maar mijns inziens zijn deze bewijzen niet nauwkeurig genoeg om een constante schending met een algemeen karakter van de op de Griekse autoriteiten rustende verplichtingen aan te tonen. De VVB-inspecteurs hebben bijvoorbeeld onregelmatigheden aangetroffen "in enkele documenten"; de reistijden "in het grootste deel van de gecontroleerde reisschema's" waren onredelijk en ongeloofwaardig, en "talloze transporten" duurden langer dan was toegestaan. Er is geen twijfel aan dat in de Helleense Republiek onregelmatigheden zijn aangetroffen in de reisschema's, maar de bewijsmiddelen die de Commissie heeft verstrekt, maken niet duidelijk in welk percentage van de gecontroleerde gevallen zich die onregelmatigheden hebben voorgedaan. Mijns inziens zijn de elementen die de Commissie heeft aangevoerd, niet voldoende nauwkeurig om aan te tonen dat niet is voldaan aan de verplichting, ervoor te zorgen dat de reisschema's adequaat zijn. Derhalve ben ik van mening dat het onderdeel van dit middel waarmee de Commissie aanvoert dat de verplichtingen uit artikel 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, van richtlijn 91/628 niet zijn nagekomen, moet worden afgewezen.

83. Voor de verplichting om de vervoermiddelen en dieren bij aankomst op de plaatsen van bestemming te controleren (artikel 8, eerste alinea, sub b, van richtlijn 91/628), heeft de Commissie mijns inziens geen enkel bewijs geleverd. In geen enkele passage van de genoemde verslagen wordt uitdrukkelijk gesteld dat de vervoermiddelen niet zijn gecontroleerd op de plaats van bestemming . Integendeel, uit de overgelegde bewijselementen blijkt dat in het tweede en derde trimester van 2003 in het departement Fthiotis respectievelijk 92 % en 83 % van de lasten op de plaats van bestemming zijn gecontroleerd.(37) Derhalve moet het onderdeel van het middel waarmee de Commissie aanvoert dat de verplichtingen uit artikel 8, eerste alinea, sub b, van richtlijn 91/628 niet zijn nagekomen, worden afgewezen.

84. Ook het onderdeel van het middel waarmee de Commissie aanvoert dat niet is voldaan aan de verplichting om de vermeldingen in de begeleidende documenten te controleren (artikel 8, eerste alinea, sub d, van richtlijn 91/628), is mijns inziens ongegrond. Hoewel de bevoegde nationale autoriteiten van bepaalde departementen in 2003 geen enkel controleprogramma hebben ingediend, blijkt uit punt 5.4 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 dat deze controles in de door de VVB-inspecteurs bezochte departementen wel zijn uitgevoerd. Weliswaar hebben de bevoegde nationale autoriteiten in bepaalde gevallen de onregelmatigheden niet hebben ontdekt, maar zij hebben wel degelijk gecontroleerd: voor het jaar 2003 bijvoorbeeld zijn 6 808 controles gehouden. Derhalve ben ik van mening dat het onderdeel van dit middel waarmee de Commissie aanvoert dat de verplichtingen uit hoofde van artikel 8, eerste alinea, sub d, van richtlijn 91/628 niet zijn nagekomen, moet worden afgewezen.

85. Voor het onderdeel van het middel waarmee zij stelt dat niet is voldaan aan de verplichting om maatregelen te nemen bij onregelmatigheden (artikel 9 van richtlijn 91/628), heeft de Commissie mijns inziens geen enkel bewijs geleverd. Om vast te stellen dat de verplichting in dit artikel niet is nagekomen, dient te worden aangetoond dat de bevoegde Griekse autoriteiten zich bij het constateren van de schendingen niet adequaat hebben opgesteld. Niettemin heeft de Commissie niet aangetoond in hoeveel specifieke gevallen en in welke departementen de bevoegde nationale autoriteiten schendingen hebben geconstateerd zonder dat vervolgens adequate maatregelen zijn genomen. Derhalve ben ik van mening dat het onderdeel van dit middel waarmee de Commissie aanvoert dat de verplichting uit hoofde van artikel 9 van richtlijn 91/628 niet is nagekomen, moet worden afgewezen.

d) Slotsom

86. Ik ben van mening dat het middel ontleend aan de controle van de reisschema's, waarmee de Commissie aanvoert dat de verplichtingen uit de artikelen 5, deel A, lid 2, sub b, 5, deel A, lid 2, sub d-i, eerste streepje, 8, eerste alinea, sub b en d, en 9 van richtlijn 91/628 niet zijn nagekomen, moet worden afgewezen.

4. Middel ontleend aan het ontbreken van halteplaatsen in de havens

a) Argumenten van partijen

87. De Commissie verwijt de Helleense Republiek op grond van de controlebezoeken nrs. 9211/2003 (punt 5.2.2 van het verslag over het controlebezoek) en 8042/2006 (punt 5.4.2 van het verslag over het controlebezoek) dat zij in de veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan niet in halteplaatsen heeft voorzien waar de dieren na te zijn ontscheept gedurende 12 uur kunnen rusten als de zeereis langer dan 29 uur heeft geduurd. In dat verband betoogt de Commissie in de motivering van haar verzoekschrift dat niet is voldaan aan de in punt 48.7, sub b(38), van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 genoemde verplichting of aan de verplichting uit hoofde van punt 1.7, sub b, van hoofdstuk V van bijlage I bij verordening nr. 1/2005. In het petitum van het verzoekschrift vordert zij niettemin enkel dat wordt vastgesteld dat de verplichting uit hoofde van punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 niet is nagekomen.

88. In verband met een van de twee havens (Igoumenitsa) constateert de Commissie dat er ruimtes bestaan die als halteplaatsen zouden kunnen dienen, maar dat zij niet als zodanig kunnen worden gebruikt omdat de bevoegde autoriteiten daarvoor geen toestemming hebben gegeven. De Commissie stelt dat de Griekse regering in haar antwoord op het met redenen omklede advies weliswaar heeft beweerd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat er halteplaatsen zijn in die haven, maar naar de mening van de Commissie heeft de Griekse regering daarvoor geen enkel bewijsmiddel overgelegd.

89. De Griekse regering beweert dat de Commissie geen enkel concreet voorbeeld heeft gegeven van een zeereis tussen twee havens in de Gemeenschap die langer duurt dan 29 uur. Zij betoogt dat punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 de lidstaten niet verplicht ervoor te zorgen dat er halteplaatsen zijn in de havens; naar haar mening verplicht deze bepaling vervoerders in hun reisschema's - waaronder ook het zeevervoer valt - haltes op geschikte plaatsen op te nemen. De Griekse regering merkt daarnaast op dat in de praktijk geen enkele zeereis tussen een Griekse veerhaven en een andere veerhaven in de Gemeenschap langer duurt dan 29 uur. De reis tussen de Italiaanse haven Bari en de Griekse haven Igoumenitsa - de belangrijkste Griekse doorvoerhaven - duurt niet langer dan 10-11 uur, en de reis tussen de haven van Bari en die van Patras duurt niet langer dan 15 uur.

90. In haar memorie van repliek bestrijdt de Commissie de argumenten van de Griekse regering. Zij merkt op dat uit de bewoordingen van punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 duidelijk blijkt dat de lidstaten gehouden zijn ervoor te zorgen dat in de havens of in de onmiddellijke omgeving ervan halteplaatsen zijn. De Commissie bestrijdt daarnaast dat geen enkele zeereis tussen een Griekse veerhaven en een andere veerhaven in de Gemeenschap langer duurt dan 29 uur, zoals de Griekse regering stelt.

b) Ontvankelijkheid

91. Met het middel ontleend aan het ontbreken van halteplaatsen voert de Commissie aan dat niet is voldaan aan de in punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 genoemde verplichting of aan punt 1.7, sub b, van hoofdstuk V van bijlage I bij verordening nr. 1/2005. Niettemin voert de Commissie de niet-nakoming van de in deze twee bepalingen neergelegde verplichtingen slechts in de motivering van haar verzoekschrift aan, terwijl zij in het petitum enkel stelt dat de verplichting van punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 niet is nagekomen, en niet ook de verplichting die voortvloeit uit punt 1.7, sub b, van hoofdstuk V van bijlage I bij verordening nr. 1/2005.

92. In punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 is bepaald dat de dieren bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, na in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving te zijn ontscheept, een rusttijd van twaalf uur moeten krijgen, tenzij de reistijd op zee deel uitmaakt van het algemene schema van de punten 2, 3 en 4 van deze bijlage.

93. In punt 1.7, sub b, van hoofdstuk V van bijlage I bij verordening 1/2005 is daarentegen bepaald dat de dieren bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, na te zijn ontscheept in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving, een rusttijd van 12 uur moeten krijgen, tenzij de transporttijd op zee deel uitmaakt van het algemene schema van de punten 1.2 tot en met 1.4 van dat hoofdstuk van bijlage I.

94. Bij vergelijking van de twee bepalingen blijkt dat zij beide voorzien in een verplichte rusttijd van 12 uur voor de dieren in geval van een zeereis in het kader van een geregelde verbinding met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost.(39) Daarom kan de verwijzing van de Commissie naar punt 1.7, sub b, van hoofdstuk V van bijlage I bij verordening nr. 1/2005 in beginsel ontvankelijk zijn. In het petitum van haar verzoekschrift vordert de Commissie echter niet vast te stellen dat de verplichting die voortvloeit uit dat punt van de bijlage bij verordening nr. 1/2005 niet is nagekomen. De Commissie heeft bovendien ter terechtzitting toegelicht dat de bepalingen van richtlijn 91/628 voldoende zijn om vast te stellen dat de verplichtingen in de onderhavige zaak niet zijn nagekomen en dat zij louter naar de bepalingen van verordening nr. 1/2005 verwijst om aan te tonen dat de niet-nakoming door de Helleense Republiek duurzaam van aard was. Bij de analyse van dit middel zal ik daarom uitsluitend onderzoeken of de Helleense Republiek de krachtens punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 op haar rustende verplichting niet is nagekomen.

c) Juridische beoordeling

95. Bij de analyse van het middel ontleend aan het ontbreken van halteplaatsen in de havens moet in de eerste plaats duidelijk worden gemaakt welke verplichtingen voor de lidstaat voortvloeien uit punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

96. Hoewel in dit punt niet uitdrukkelijk wordt bepaald dat de lidstaten dienen te zorgen voor halteplaatsen voor dieren in de havens, vloeit een dergelijke verplichting mijns inziens toch voort uit de eis dat de dieren na ontscheping in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving twaalf uur kunnen rusten. Het argument van de Griekse regering dat uit de aangehaalde bepalingen enkel kan worden afgeleid dat de vervoerders verplicht zijn in hun reisschema's - waaronder ook het zeevervoer valt - haltes op geschikte plaatsen op te nemen, onderschrijf ik niet. Als de reistijden niet vallen onder de in de punten 2 en 4 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 aangegeven tijden(40), moeten de dieren in de havens rust krijgen, en niet elders tijdens de overtocht.

97. In de tweede plaats wil ik onderstrepen dat de stelling van de Commissie dat de halteplaatsen noodzakelijk zijn als het transport langer dan 29 uur duurt, onjuist is. Uit de punten 2, 3 en 4 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 blijkt dat de maximale reistijden uiteenlopen en afhangen van de uitrusting van het vervoermiddel voor het transport van de dieren, maar ook van de vervoerde diersoort.(41) De reistijden van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens mag in beginsel niet langer zijn dan 8 uur .(42) Deze maximale reistijd kan worden verlengd indien het vervoermiddel aan bepaalde voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld als aan boord voldoende strooisel aanwezig is, voldoende voeder en water, ventilatie en verplaatsbare schotten om aparte afdelingen in te richten.(43) Als een vervoermiddel aan deze voorwaarden voldoet, is de maximale reistijd voor niet gespeende dieren 9 uur , waarna zij een rusttijd van ten minste 1 uur moeten krijgen. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd. Voor varkens en eenhoevige huisdieren bedraagt de maximale reistijd 24 uur .(44) Alle andere diersoorten kunnen gedurende 14 uur worden vervoerd, waarna zij een rusttijd van 1 uur moeten krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd.(45)

98. Uit hetgeen ik in punt 97 van deze conclusie heb uiteengezet, blijkt dat de dieren in sommige gevallen ook moeten rusten als de zeereis korter is, en dat ook in dat geval gezorgd moet worden voor halteplaatsen in de havens.(46) Ook daarom kan ik het argument van de Griekse regering dat de halteplaatsen niet noodzakelijk zijn omdat het vervoer tussen een Griekse veerhaven en een andere veerhaven in de Gemeenschap nooit langer kan zijn dan 29 uur, niet onderschrijven.

99. Daarnaast moet worden benadrukt dat de Commissie, wanneer zij stelt dat gezorgd moet worden voor halteplaatsen in de havens of in de onmiddellijke omgeving ervan indien de reis langer duurt dan 29 uur, kennelijk de reistijden van alle andere diersoorten die niet bij name worden genoemd, in gedachte heeft, en niet de specifieke bepalingen over de reistijden van niet-gespeende dieren, namelijk varkens, en eenhoevige huisdieren, waarvoor de maximale reistijd wordt berekend aan de hand van de formule "14 + 1 + 14" (14 uur vervoer + 1 uur rust + 14 uur vervoer). Deze berekeningswijze klopt echter niet, zoals blijkt uit het arrest Interboves van het Hof.(47) In dat arrest heeft het Hof verklaard dat de eerbiediging van een dergelijke rusttijd op volle zee in de praktijk niet te verwezenlijken is omdat dit veronderstelt dat het vaartuig na 14 uur op zee gedurende ten minste 1 uur aanlegt om vervolgens verder te varen gedurende een nieuw tijdvak van 14 uur.(48) Het heeft derhalve vastgesteld dat de maximale reistijd in dat geval 28 uur bedraagt.(49)

100. In de onderhavige zaak verwijst de Commissie ter onderbouwing van het middel ontleend aan het ontbreken van halteplaatsen naar punt 5.2.2 van het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003 en naar punt 5.4.2 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006.

101. Uit punt 5.2.2 van het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003 blijkt dat in de Griekse veerhavens geen halteplaatsen voor dieren zijn. De bevoegde nationale autoriteiten hebben geprobeerd deze situatie te rechtvaardigen met het argument dat de zeereis deel kan uitmaken van de totale toegestane reistijd, maar volgens de VVB-inspecteurs is dat niet altijd mogelijk. In sommige gevallen heeft het vervoer van dieren van Zuid-Italië naar de Helleense Republiek langer geduurd dan de toegestane maximale reistijd, zodat halteplaatsen voor de dieren ter beschikking gesteld hadden moeten worden.

102. In punt 5.4.2 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 wordt vervolgens bepaaldelijk gesteld dat in de havens van Patras en Piraeus of in de onmiddellijke omgeving ervan geen halteplaatsen voor dieren zijn. In de omgeving van de haven van Igoumenitsa bevindt zich weliswaar een gebied dat als halteplaats voor vervoerde dieren zou kunnen dienen, maar de bevoegde autoriteiten hebben daarvoor geen toestemming gegeven.

103. Uit de aangehaalde verslagen over de controlebezoeken blijkt dat de Helleense Republiek er in enkele havens niet voor heeft gezorgd dat er halteplaatsen voor de dieren zijn, zodat het middel over het ontbreken van halteplaatsen mijns inziens gegrond is.

d) Slotsom

104. Naar mijn mening is de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor halteplaatsen voor de dieren in de havens of in de omgeving ervan nadat de dieren zijn ontscheept, de verplichting die krachtens punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 op haar rust, niet nagekomen.

5. Middel ontleend aan een ontoereikende controle van de vervoermiddelen en de dieren

a) Argumenten van partijen

105. De Commissie stelt dat uit de verslagen over de controlebezoeken nrs. 9211/2003 (punt 5.2.1), 7273/2004 (punt 5.5) en 8042/2006 (punt 5.5) blijkt dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen heeft genomen om erop toe te zien dat de vervoermiddelen en de dieren worden gecontroleerd teneinde illegale vormen van diervervoer over de weg te voorkomen. In verband met dat middel stelt de Commissie dat de Helleense Republiek de verplichtingen die krachtens artikel 8 van richtlijn 91/628 en artikel 27, lid 1, van verordening nr. 1/2005 op haar rusten, niet is nagekomen.

106. De Commissie merkt inzonderheid op dat in bepaalde Griekse departementen (Achaea, Kilkis en Serres) geen enkele controle op de vervoermiddelen en de dieren is voorzien, hetzij bij gebrek aan personeel, hetzij omdat in de Griekse havens al wordt gecontroleerd. De Commissie waarschuwt dat het proefproject voor aanvullende controles niet alle regio's dekt: de regio Thessalië, waar tijdens controlebezoek nr. 9211/2003 onregelmatigheden zijn geconstateerd, is bijvoorbeeld niet opgenomen.

107. De Griekse regering stelt dat artikel 8 van richtlijn 91/628 en artikel 27 van verordening nr. 1/2005 aldus moeten worden uitgelegd dat voor een schending van deze bepalingen aangetoond moet worden dat er helemaal geen controles op de bescherming van dieren tijdens het transport zijn, en dat de bevoegde autoriteiten de plaats en de wijze van de controles dienen vast te stellen. Artikel 8 van richtlijn 91/628 voorziet immers in verschillende soorten controles, niet enkel de controle op de weg die de Commissie noemt. De regering meent dat de tenuitvoerlegging van een proefproject waarbij gemengde teams inspecties in bepaalde departementen uitvoeren, evenals het opleggen van sancties aan vervoerders en het inleiden van procedures voor wederzijdse bijstand met bepaalde lidstaten, aantonen dat de Griekse autoriteiten erop toezien dat de door de gemeenschapsregelgeving vereiste controles worden uitgevoerd. Tot staving van het bovenstaande heeft de Griekse regering enkele documenten aan haar verweerschrift gehecht die aantonen dat er sancties zijn opgelegd en procedures voor wederzijdse bijstand zijn ingeleid.(50)

108. De Commissie antwoordt op dat argument dat een controle op de vervoermiddelen en de dieren in overeenstemming is met de gemeenschapsregelgeving indien zij passend, bevredigend en doeltreffend is. Naar de mening van de Commissie zijn de controles op de reisschema's door de Griekse autoriteiten niet voldoende doeltreffend en passend geweest om illegale vormen van diervervoer over de weg te voorkomen.

b) Ontvankelijkheid

109. In verband met het middel ontleend aan de ontoereikende controle op de vervoermiddelen en de dieren stelt de Commissie dat de Helleense Republiek de verplichtingen die krachtens artikel 8 van richtlijn 91/628 en artikel 27, lid 1, van verordening nr. 1/2005 op haar rusten, niet is nagekomen.

110. Artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat de bevoegde autoriteiten toezien op de naleving van deze richtlijn(51) aan de hand van niet-discriminerende controles van: a) de vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg; b) de vervoermiddelen en dieren bij hun aankomst op de plaatsen van bestemming; c) de vervoermiddelen en dieren op markten, vertrekplaatsen, halteplaatsen en overlaadplaatsen; d) de vermeldingen in de begeleidende documenten. In de tweede alinea van dit artikel wordt nader bepaald dat deze controles betrekking moeten hebben op een geschikt monster van de dieren, en in de derde alinea dat de bevoegde autoriteit de Commissie een jaarverslag over de verrichte controles moet overleggen. De vierde alinea bepaalt dat de controles ook tijdens het vervoer kunnen worden verricht, terwijl uit de vijfde alinea blijkt dat de bepalingen van dat artikel de controles die worden verricht door de instanties belast met de algemene wetstoepassing in een lidstaat onverlet laten.

111. Artikel 27, lid 1, van verordening nr. 1/2005, dat volgens de Commissie de pendant van artikel 8 van richtlijn 91/628 vormt, bepaalt in de eerste volzin echter dat de bevoegde autoriteit door middel van niet-discriminerende controles van de dieren, vervoermiddelen en geleidedocumenten nagaat of aan de voorschriften van de verordening is voldaan. Artikel 27, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1/2005 bepaalt vervolgens dat deze controles op een toereikend percentage van de dieren die ieder jaar binnen elke lidstaat worden vervoerd, worden uitgevoerd; en de derde volzin bepaalt dat het percentage controles wordt opgevoerd als geconstateerd wordt dat de bepalingen van de verordening zijn veronachtzaamd.(52)

112. Bij de vergelijking van de twee bepalingen komt naar voren dat artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 gedetailleerd neerlegt waar de niet-discriminerende controles op de vervoermiddelen en de dieren moeten worden verricht: tijdens het vervoer over de weg, op de plaatsen van bestemming, op markten, op vertrekplaatsen, halteplaatsen en overlaadplaatsen; het bepaalt bovendien dat de bevoegde autoriteiten de vermeldingen in de begeleidende documenten moeten controleren. Artikel 27, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1/2005 bevat echter een algemeen voorschrift dat de bevoegde autoriteit niet-discriminerende controles van de dieren, vervoermiddelen en geleidedocumenten moet verrichten. Misschien zou betoogd kunnen worden dat de bewoordingen van de twee bepalingen in kwestie niet zodanig verschillen dat de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten er inhoudelijk door worden gewijzigd en dat de bevoegde autoriteiten op grond van beide aangehaalde bepalingen verplicht zijn niet-discriminerende controles van de dieren, vervoermiddelen en begeleidende documenten te verrichten. Artikel 27, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1/2005 laat de bevoegde autoriteiten een grotere discretionaire marge bij de beslissing waar en hoe deze controles worden uitgevoerd. De soorten controles in artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 zijn cumulatief en de bevoegde autoriteit kan niet zelfstandig bepalen welke soorten controles zij uitvoert en welke niet. Derhalve kan mijns inziens niet worden gesteld dat de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 en uit artikel 27, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1/2005 volledig identiek zijn, zodat de verwijzing van de Commissie naar artikel 27, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1/2005 niet-ontvankelijk is.

113. Artikel 8, tweede alinea, van richtlijn 91/628, dat bepaalt dat de controles betrekking moeten hebben op een geschikt monster van dieren, correspondeert met artikel 27, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1/2005, volgens hetwelk de controles op een toereikend percentage van dieren worden uitgevoerd. De verwijzing naar deze bepaling van verordening nr. 1/2005 is dus ontvankelijk. Artikel 8, derde tot en met vijfde alinea, van richtlijn 91/628 heeft echter geen enkele pendant in artikel 27, lid 1, van verordening nr. 1/2005.(53)

c) Juridische beoordeling

114. In verband met dit middel verwijst de Commissie naar de constateringen in punt 5.2.1 van het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003, punt 5.5 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 en punt 5.5 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006.

115. Uit punt 5.2.1 van het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003 blijkt dat in de Griekse departementen enkel in de havens en bij de grensovergangen wordt gecontroleerd, maar elders tijdens de reis in het geheel niet. Bovendien hebben de bevoegde autoriteiten geen enkele overeenkomst gesloten met de politie om de controles op de weg te vergemakkelijken.

116. Uit punt 5.5 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 blijkt dat vertegenwoordigers van het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel en van het Griekse ministerie van Openbare Orde zijn bijeengekomen om controles op de weg te organiseren; de tenuitvoerlegging van die controles had pas na de vaststelling van aanvullende bestuurlijke maatregelen moeten beginnen.(54) De vertegenwoordiger van het ministerie van Landbouw en Voedsel heeft toegegeven dat illegaal vervoer van dieren in Griekenland nog wijdverbreid is.

117. Uit punt 5.5 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt bovendien dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel vier departementen (Kilkis, Serres, Thesprotia, Achaea) opdracht heeft gegeven in een proefproject samen met de politie controles op de weg te verrichten. De bevoegde autoriteiten van het departement Serres hebben in verband met die taak meegedeeld dat zij geenszins van plan zijn dergelijke controles te gaan verrichten; de bevoegde autoriteiten van het departement Kilkis hebben laten weten dat zij geen personeel ter beschikking hebben voor dergelijke controles; in het departement Thesprotia zijn twee keer dergelijke controles gepland, maar zij zijn niet uitgevoerd omdat andere onverwachte taken de aandacht van de politie opeisten. De bevoegde autoriteiten van het departement Achaea hebben meegedeeld dat zij zich richten op controles in de haven van Patras en dat zij de medewerking van de politie niet nodig hebben omdat de voertuigen door de havenautoriteiten worden aangehouden.

118. Uit punt 5.5 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel alle 54 Griekse departementen heeft verzocht andere maatregelen te treffen om illegaal vervoer te voorkomen. Op dat verzoek hebben slechts 21 departementen geantwoord; 33 departementen hebben in het geheel niet gereageerd op het verzoek van het ministerie. Van de zeven door de VVB-inspecteurs bezochte departementen hebben vijf niet op dat verzoek gereageerd, de overige twee (Karditsa en Trikala) wel. In het departement Karditsa is aan vier vervoerders een boete opgelegd; een van hen is ook in het departement Trikala beboet.

119. In verband met het onderhavige middel moet in de eerste plaats worden verduidelijkt dat de Commissie in het inleidende verzoekschrift weliswaar formeel verwijst naar het gehele artikel 8 van richtlijn 91/628, maar in feite maar twee schendingen uitdrukkelijk aanvoert.

120. Enerzijds levert de Commissie (zoals de Griekse regering terecht stelt(55) ) in het kader van dit middel bewijs om aan te tonen dat de verplichting van artikel 8, eerste alinea, sub a, van richtlijn 91/628, namelijk erop toe te zien dat vervoermiddelen en dieren tijdens vervoer over de weg worden gecontroleerd, niet is nagekomen. Anderzijds levert zij bewijselementen waaruit kan worden afgeleid dat de door het ministerie van Landbouw en Voedsel gevraagde "andere maatregelen"(56) niet zijn getroffen.

121. Wat de "andere maatregelen" betreft die getroffen hadden moeten worden, blijkt uit het bewijsmateriaal niet duidelijk welke maatregelen bedoeld zijn en of deze maatregelen moesten worden getroffen op de plaatsen van bestemming, de plaatsen van vertrek, de halteplaatsen, of dat de controles van de vermeldingen in de begeleidende documenten bedoeld waren. Deze bewijselementen zijn mijns inziens onvoldoende om vast te kunnen stellen welke verplichtingen uit hoofde van artikel 8 van richtlijn 91/628 eventueel door de Helleense Republiek zijn geschonden. Ik wil er bovendien op wijzen dat ik al in het kader van het middel ontleend aan de controle van de reisschema's heb onderstreept dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de Helleense Republiek de verplichtingen die krachtens artikel 8, eerste alinea, sub b en d, van richtlijn 91/628 op haar rusten, niet is nagekomen.(57) Het middel ontleend aan de ontoereikende controles van de vervoermiddelen en de dieren moet dus worden afgewezen, voor zover het de niet-nakoming van de verplichting om "andere maatregelen" te nemen betreft.(58)

122. Ik zal bij de analyse van dit middel dus de nadruk leggen op de vraag of de Helleense Republiek artikel 8, eerste alinea, sub a, van richtlijn 91/628 heeft geschonden.

123. Ik ben van mening dat op grond van de bovenstaande gegevens uit de verslagen over de controlebezoeken kan worden gesteld dat het middel ontleend aan de ontoereikende controle van de vervoermiddelen en de dieren, voor zover het de controle van vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg betreft, gegrond is. Uit de bovengenoemde verslagen blijkt immers dat de vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg van 2003 tot en met 2006 vrijwel niet gecontroleerd werden. Enkel in de havens en bij grensovergangen zijn controles verricht, maar op de wegen is bijna niet gecontroleerd.

124. Daarnaast benadruk ik dat de controle van het vervoer over de weg - de frequentste wijze van vervoer van dieren - des te belangrijker is omdat deze vervoerwijze in beginsel voor de dieren vermoeiender is dan de andere en de omstandigheden waaronder slachtvee wordt vervoerd, gewoonlijk het slechtst zijn.(59)

125. Uit de bewijselementen die de Griekse regering aan haar verweerschrift heeft gehecht, blijkt dat enerzijds sancties zijn opgelegd in de departementen Achaea, West-Attika, Thesprotia en Pella en dat de Griekse autoriteiten anderzijds verschillende procedures voor wederzijdse bijstand met de autoriteiten van andere lidstaten hebben ingeleid. Alle getroffen maatregelen, behalve twee(60), zijn echter na het verstrijken van de termijn voor de nakoming van de bij het met redenen omklede advies opgelegde verplichtingen genomen, te weten na 5 september 2006. Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie zoals die bestond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn.(61) Derhalve kan het Hof in het kader van een procedure ex artikel 226 EG geen maatregelen in overweging nemen die een lidstaat heeft getroffen in de periode tussen het met redenen omklede advies en de inleiding van het beroep, maar dient het zich te beperken tot de beoordeling van de situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn voor het beëindigen van de inbreuk. De Helleense Republiek heeft tot staving van de nakoming van haar verplichtingen slechts twee voorbeelden van sancties aangevoerd die voor het verstrijken van die termijn zijn opgelegd(62), wat mijns inziens niet voldoende is om aan te tonen dat zij heeft voldaan aan de verplichtingen die krachtens artikel 8, eerste alinea, sub a, van richtlijn 91/628 op haar rusten.(63)

d) Slotsom

126. Door niet de nodige maatregelen te treffen om erop toe te zien dat controles worden gehouden op de vervoermiddelen en de dieren tijdens het vervoer over de weg, is de Helleense Republiek de verplichtingen die krachtens artikel 8, eerste alinea, sub a, van richtlijn 91/628 op haar rusten, niet nagekomen. Voor het overige moet het middel ontleend aan de ontoereikende controle op de vervoermiddelen en de dieren worden afgewezen.

6. Middel ontleend aan de ontoereikende sancties bij herhaalde inbreuken op de bepalingen inzake de bescherming van dieren

a) Argumenten van partijen

127. De Commissie stelt dat bij de controlebezoeken nrs. 9002/2003 (punt 5.4.5 van het verslag over het controlebezoek), 9211/2003 (punt 5.4 van het verslag over het controlebezoek), 7273/2004 (punt 6.7 van het verslag over het controlebezoek) en 8042/2006 (punt 5.4.3 van het verslag over het controlebezoek) is geconstateerd dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat overtreders doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd wanneer de bepalingen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer herhaaldelijk of ernstig worden geschonden. Met dit middel stelt de Commissie dat de artikelen 18, lid 2, van richtlijn 91/628 en de artikelen 25 en 26, lid 6, van verordening nr. 1/2005 zijn geschonden.

128. De Griekse regering is van mening dat de Commissie geen enkel concreet feit heeft aangevoerd om haar stellingen te onderbouwen; zij benadrukt dat de bevoegde autoriteiten overtreders doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties opleggen, en om dat aan te tonen, legt zij een lijst van beschikkingen over waarbij bestuurlijke sancties zijn opgelegd.(64)

b) Ontvankelijkheid

129. Met het middel over de ontoereikende sancties in geval van herhaalde inbreuken op de bepalingen inzake de bescherming van dieren voert de Commissie aan dat artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 is geschonden. Zij stelt dat artikel 25 van verordening nr. 1/2005 en, met name in geval van herhaalde overtredingen, artikel 26, lid 6, van de verordening als de pendant van deze bepaling kunnen worden gezien.

130. Artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 bepaalt dat een lidstaat in geval van herhaalde overtredingen van deze richtlijn of in geval van een overtreding waarbij de dieren ernstig lijden, de nodige maatregelen neemt om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen, onverminderd de andere sancties waarin wordt voorzien; deze maatregelen kunnen de schorsing of zelfs de intrekking van de in artikel 5, deel A, lid 1, sub a-ii, bedoelde erkenning inhouden. Dit lid bepaalt ook dat de lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn in nationaal recht de maatregelen bepalen die zij zullen nemen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

131. Artikel 25 van verordening nr. 1/2005 bepaalt dat de lidstaten de regels vaststellen inzake de sancties die gelden voor overtredingen van deze verordening, en de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. Volgens dat artikel moeten de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.(65) Op grond van dit artikel hebben de lidstaten dus een algemene verplichting om ervoor te zorgen dat sancties worden opgelegd indien de bepalingen van de verordening worden geschonden, maar niet de verplichting om ervoor te zorgen dat sancties worden opgelegd in geval van herhaalde overtredingen, zoals is bepaald in artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628. Daarom zou artikel 25 van verordening nr. 1/2005 hoogstens de pendant kunnen zijn van artikel 18, lid 1, van richtlijn 91/628, dat de lidstaten verplicht om de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat iedere overtreding van de richtlijn door natuurlijke dan wel rechtspersonen wordt bestraft. Niettemin voert de Commissie met haar middel niet aan dat artikel 18, lid 1, is geschonden, maar wel artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628. Aangezien artikel 25 van verordening nr. 1/2005 geen pendant van artikel 18, lid 2, vormt, is de verwijzing naar de aangehaalde bepaling mijns inziens niet-ontvankelijk.

132. Artikel 26, lid 6, van verordening nr. 1/2005 bepaalt vervolgens dat een lidstaat bij herhaalde of ernstige overtredingen van deze verordening de vervoerder of het vervoermiddel in kwestie tijdelijk een verbod kan opleggen om op zijn grondgebied dieren te vervoeren, ook al is de vervoerder of het vervoermiddel door een andere lidstaat toegelaten.(66)

133. Uit de bovengenoemde bepaling van de verordening blijkt dus dat de lidstaat enkel de mogelijkheid heeft de vervoerder tijdelijk te verbieden dieren te vervoeren, terwijl artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 de lidstaten in algemene zin toestaat de nodige maatregelen te nemen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen; deze maatregelen kunnen de schorsing of zelfs de intrekking van de vervoersvergunning inhouden. De mogelijkheden voor de lidstaten om bij herhaalde overtredingen een sanctie op te leggen, zijn op grond van artikel 26, lid 6, van verordening nr. 1/2005 dus beperkter dan krachtens artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628; niettemin omvatten de ruimere sanctiemogelijkheden van de richtlijn ook het in de verordening genoemde tijdelijke verbod om dieren te vervoeren (het meerdere sluit immers het mindere in). Daarom is de verwijzing door de Commissie naar artikel 26, lid 6, van verordening nr. 1/2005 mijns inziens ontvankelijk.

c) Juridische beoordeling

134. De Commissie onderbouwt dit middel met punt 5.4.5 van het verslag over controlebezoek nr. 9002/2003, punt 5.4 van het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003, punt 6.7 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 en punt 5.4.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006.

135. Uit punt 5.4.5 van het verslag over controlebezoek nr. 9002/2003 blijkt dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel een systeem heeft opgezet om te controleren of de bepalingen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het slachten worden nageleefd. Dit systeem is gebaseerd op controlelijsten waarin de inspecties tijdens het vervoer en bij het slachten worden bijgehouden, en op syntheseverslagen van de resultaten van deze inspecties. Op basis van dit systeem wordt de eerste schending van de bepalingen inzake de bescherming van dieren bestraft met een schriftelijke waarschuwing, de tweede schending met een bestuurlijke sanctie(67) en wordt bij de derde schending strafvervolging ingesteld.

136. Uit punt 5.4.5 van het verslag over controlebezoek nr. 9002/2003 blijkt tevens dat enkele voorbeelden van controles door de nationale autoriteiten zijn onderzocht en daarbij onregelmatigheden zijn aangetroffen.(68)

137. In punt 5.4 van het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003 staat dat in 2002 voor 26 schendingen 9 mondelinge waarschuwingen en 16 schriftelijke waarschuwingen zijn gegeven en een bestuurlijke sanctie is opgelegd. Noch in 2001, noch in 2002 is een vervoersvergunning geschorst of ingetrokken. Er is geconstateerd dat in een departement bij enkele schendingen vier boetes van 3 000 EUR zijn voorgesteld, maar deze zijn niet daadwerkelijk opgelegd.

138. In punt 6.7 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 wordt beweerd dat het sanctiesysteem niet doeltreffend is, aangezien de basiscontroles zwak zijn, het aantal schriftelijke waarschuwingen beperkt is en de procedures voor het opleggen van sancties problematisch zijn.

139. Uit punt 5.4.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt dat het ministerie van Landbouw en Voedsel de bevoegde autoriteiten van de departementen heeft opgedragen een schriftelijke waarschuwing te geven in geval van een eerste schending waarbij de dieren niet ernstig lijden, en bij herhaalde schendingen een bestuurlijke sanctie op te leggen. Het ministerie heeft deze autoriteiten opdracht gegeven de vergunning van een vervoerder in te trekken wanneer deze na oplegging van de bestuurlijke sanctie de gemeenschapsregels inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer blijft schenden. Het heeft hun daarnaast verzocht onmiddellijk een bestuurlijke sanctie op te leggen als zou blijken dat dieren zonder de benodigde vergunning of met een verlopen vergunning zijn vervoerd. Bij het controleren van de tenuitvoerlegging van deze instructies van het ministerie is naar voren gekomen dat bij schendingen in de haven van Patras enkel mondelinge waarschuwingen zijn gegeven en geen enkele schriftelijke waarschuwing, en ook geen andere soorten sancties zijn opgelegd.(69) Bij de controles aan de grenzen zijn enkel mondelinge waarschuwingen gegeven en in sommige gevallen is bij schendingen waarbij de dieren ernstig leden, geen sanctie opgelegd.

140. Het onderzochte middel is mijns inziens ongegrond.

141. In de eerste plaats stelt de Commissie met dit middel dat het sanctiesysteem voor herhaalde schendingen niet doeltreffend is, hetgeen zij tracht aan te tonen met de verslagen over de controlebezoeken in de Helleense Republiek. In deze bewijselementen zijn gegevens over eenvoudige, op zichzelf staande schendingen naast gegevens over herhaalde schendingen vermeld. De Commissie tracht dus herhaalde schendingen aan te tonen met gegevens over onder meer eenvoudige, op zichzelf staande schendingen. In de tweede plaats zijn de gegevens die de Commissie in het verzoekschrift aanvoert en die uit de verslagen over de controlebezoeken naar voren komen, onnauwkeurig en algemeen. In geen enkel punt van de verslagen over de controlebezoeken wordt nauwkeurig aangegeven hoe vaak de schendingen zich hebben herhaald, of het ging om herhaalde inbreuken door dezelfde overtreder en hoe ernstig deze waren. Bovendien blijkt uit het door de Commissie aangevoerde bewijsmateriaal duidelijk dat er enkele sancties zijn opgelegd, met name schriftelijke en mondelinge waarschuwingen.

d) Slotsom

142. Onder deze omstandigheden moet het middel ontleend aan de ontoereikende sancties in geval van herhaalde inbreuken op de voorschriften inzake de bescherming van dieren, waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 en artikel 26, lid 6, van verordening nr. 1/2005 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, mijns inziens worden afgewezen.

7. Slotsom inzake de middelen ontleend aan de bescherming van dieren tijdens het vervoer

143. Gelet op het voorgaande heeft de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor halteplaatsen voor de dieren in de havens of in de onmiddellijke omgeving ervan nadat de dieren zijn ontscheept en om erop toe te zien dat de vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg worden gecontroleerd, mijns inziens niet voldaan aan de verplichtingen die krachtens punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 op haar rusten.

C - Analyse van de middelen ontleend aan de bescherming van dieren bij het slachten

1. Inleiding

144. In de slachthuizen van de Gemeenschap worden jaarlijks ongeveer 360 miljoen varkens, runderen, schapen en geiten en ongeveer 4 miljard stuks pluimvee geslacht.(70) Om onnodig lijden bij het slachten te besparen, dienen de installaties voor het bedwelmen van de dieren en het slachten onberispelijk te werken en regelmatig te worden onderhouden. Momenteel worden de dieren op verschillende manieren bedwelmd: elektrische bedwelming, kopslag, gasbedwelming met behulp van kooldioxide of penschiettoestel.(71) De afgelopen jaren is op dit terrein echter veel onderzoek gedaan en is een nieuwe techniek geïntroduceerd(72), zodat enkele in richtlijn 93/119 genoemde methodes nu al obsoleet zijn. Aangezien voorzien is deze richtlijn in de toekomst door een nieuwe verordening te vervangen(73), waarin de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen op het terrein van bedwelming en slachten in aanmerking genomen zullen worden, is het nog belangrijker dat de lidstaten het door richtlijn 93/119 gegarandeerde niveau van bescherming voor de dieren bij het slachten halen.

2. Middel ontleend aan de bescherming van dieren bij het slachten

a) Argumenten van partijen

145. De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de voorschriften voor het bedwelmen van de dieren bij het slachten worden nageleefd, de verplichtingen die krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, en 6, lid 1, van richtlijn 93/119 op haar rusten, niet is nagekomen.

146. De Commissie stelt dat het VVB in het kader van de controlebezoeken nrs. 9002/2003 (punt 5.4.4 van het verslag over het controlebezoek), 7273/2004 (punt 5.6 van het verslag over het controlebezoek) en 8042/2006 (punt 5.7 van het verslag over het controlebezoek) heeft geconstateerd dat de controle op het bedwelmen van varkens en schapen in bepaalde slachthuizen ontoereikend was en dat het derhalve mogelijk was dat de dieren niet doeltreffend waren bedwelmd. Daarnaast is geconstateerd dat het interval tussen het bedwelmen en verbloeden te lang was, zodat de dieren bij bewustzijn konden komen.

147. De Commissie stelt bovendien dat het VVB tijdens controlebezoek nr. 8042/2006 opnieuw onregelmatigheden bij het bedwelmen heeft geconstateerd. De VVB-inspecteurs hebben met name geconstateerd dat de bedwelmingsapparatuur niet werd onderhouden, dat deze apparatuur slecht werkte en de dat intervallen tussen het bedwelmen en het verbloeden buitensporig waren. De Commissie merkt daarnaast op dat het aan haar is na te gaan of de apparatuur voor het bedwelmen of het doden snel en doeltreffend wordt gebruikt om de dieren eventueel lijden te besparen.

148. De Griekse regering beweert dat de stellingen van de Commissie onnauwkeurig en algemeen van aard zijn en dat zij geen enkel concreet voorbeeld van een schending van de gemeenschapsregelgeving geeft om ze te onderbouwen. De Griekse regering merkt op dat de geconstateerde onregelmatigheden in elk geval miniem zijn en enkel op zichzelf staande gevallen betreffen, die bovendien naar behoren zijn bestraft. Deze regering meent daarnaast dat zij de onregelmatigheden heeft verholpen door bijscholingsbijeenkomsten te houden voor de dierenartsen.

b) Juridische beoordeling

149. Volgens artikel 3 van richtlijn 93/119 moet bij het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden ervoor worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard. Artikel 5, lid 1, sub d, van richtlijn 93/119 bepaalt dat eenhoevigen, herkauwers, varkens, konijnen en pluimvee die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, bij het verbloeden moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in bijlage D bij richtlijn 93/119. Deze bijlage bevat gedetailleerdere voorschriften voor het verbloeden van dieren. Punt 1 ervan bepaalt dat het verbloeden van bedwelmde dieren zo spoedig mogelijk na het voltooien van de bedwelming moet beginnen, en zodanig moet worden verricht dat de verbloeding snel, overvloedig en volledig is. Het verbloeden moet in elk geval gebeuren voordat het dier terug bij bewustzijn komt.

150. Volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/119 moeten de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden van dieren zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden en zo worden gebruikt dat de dieren overeenkomstig deze richtlijn snel en doeltreffend worden bedwelmd of gedood. Het bovengenoemde lid bepaalt bovendien dat de bevoegde autoriteit nagaat of de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden aan de bovenstaande beginselen beantwoorden, en regelmatig controleert of zij in goede staat van onderhoud verkeren en of zij de mogelijkheid bieden het voornoemde doel te bereiken.

151. De Commissie stelt met dit middel dus dat drie verplichtingen niet zijn nagekomen:

- de verplichting om de dieren lijden vóór en tijdens het slachten te besparen (artikel 3 van richtlijn 93/119);

- de verplichting om ervoor te zorgen dat de dieren snel en doeltreffend verbloeden (artikel 5, lid 1, sub d, in samenhang met bijlage D van richtlijn 93/119);

- de verplichting om de installaties voor het bedwelmen en doden naar behoren te onderhouden en doeltreffend te gebruiken (artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/119).

152. De Commissie onderbouwt de vermeende schendingen aan de hand van de constateringen in de verschillende verslagen over de controlebezoeken.

153. Uit punt 5.4.4 van het verslag over controlebezoek nr. 9002/2003 blijkt dat de apparatuur voor het bedwelmen van de dieren en het onderhoud ervan in drie door de VVB-inspecteurs bezochte slachthuizen in wezen overeenstemde met de gemeenschapsvoorschriften, behalve in een slachthuis voor varkens, waar deze niet doeltreffend werden bedwelmd met het elektroshockapparaat. Daarnaast zijn problemen gerezen bij de demonstraties van de wijze waarop de dieren worden bedwelmd. In een van de slachthuizen heeft het fixeren, bedwelmen en verbloeden van slechts drie koeien een uur geduurd; bovendien bedroeg het interval tussen het bedwelmen en het slachten van twee runderen 120 seconden, zodat het dier mogelijk weer bij bewustzijn is gekomen. Ook bij het slachten van schapen was het interval tussen het bedwelmen en het slachten zo lang (37 seconden) dat de dieren weer bij bewustzijn konden komen. Op basis van demonstraties van deze slachtprocedures zouden de inspecteurs hebben kunnen constateren dat zich daarbij onregelmatigheden voordoen en dat zij niet routinematig verlopen.

154. Ook uit punt 5.6 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 blijkt dat in talrijke slachthuizen onregelmatigheden bij het slachten van dieren naar boven komen. In het departement Fthiotis ontbrak in een slachthuis de installatie voor het drenken van de dieren in de stallen. Bovendien waren de vloeren niet horizontaal. In het departement Larissa is geconstateerd dat een slachthuis in strijd met de vóór het controlebezoek verstrekte gegevens nog in bedrijf was en dat de installaties in dat slachthuis niet toereikend waren.(74) In een tweede gecontroleerd slachthuis was geen stroom voor het elektrisch bedwelmen van de dieren. In het departement Trikala bleek het bedwelmen van varkens in het door de VVB-inspecteurs bezochte slachthuis niet doeltreffend en was het interval tussen het bedwelmen en het slachten buitensporig lang. Ook de runderen werden niet doeltreffend bedwelmd. Bovendien ontbrak de reservebedwelmingsapparatuur.

155. Ook in punt 5.7 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 worden talrijke onregelmatigheden bij het slachten van dieren beschreven. In het departement Kilkis(75), evenals in de departementen Serres(76), Thesprotia(77), Messenië(78), Laconië(79) en Ilia(80) hebben de VVB-inspecteurs talrijke onregelmatigheden aangetroffen.

156. Wat betreft de verplichting om de dieren lijden vóór en tijdens het slachten te besparen (artikel 3 van richtlijn 93/119), ben ik van mening dat de kritiek van de Commissie gegrond is. Uit de punten 153 tot en met 155 van deze conclusie blijkt dat de VVB-inspecteurs in de meerderheid van de gecontroleerde slachthuizen zodanige onregelmatigheden hebben aangetroffen bij de bedwelming van de dieren dat lijden werd veroorzaakt. Er kan ook gesteld worden dat het ging om een bestendige praktijk, aangezien het ging om talrijke schendingen die in een periode van 2003 tot en met 2006 werden geconstateerd. Bovendien worden de onregelmatigheden door de VVB-inspecteurs concreet benoemd: uit de verslagen blijkt immers duidelijk in welke departementen de inspecteurs onregelmatigheden hebben geconstateerd in de bezochte slachthuizen. In de verslagen wordt duidelijk aangegeven hoeveel slachthuizen in welke departementen zijn bezocht en wordt bovendien gedetailleerd beschreven welke onregelmatigheden in deze slachthuizen zijn aangetroffen. Daarom kan ik het argument van de Griekse regering dat de stellingen van de Commissie onnauwkeurig en van algemene aard zijn, niet onderschrijven. Evenmin kan mijns inziens de stelling van de Griekse regering worden aanvaard dat deze onregelmatigheden door middel van bijscholingsbijeenkomsten voor dierenartsen zijn verholpen. Een dergelijke bijscholing van dierenartsen, hoe nuttig ook, garandeert immers niet dat de gemeenschapsvoorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten ook in de praktijk worden nageleefd. Derhalve ben ik van mening dat de Helleense Republiek de verplichting uit hoofde van artikel 3 van richtlijn 93/119 om de dieren lijden vóór en tijdens het slachten te besparen, niet is nagekomen.

157. Voor de niet-nakoming van de verplichting om ervoor te zorgen dat de dieren snel en doeltreffend verbloeden (artikel 5, lid 1, sub d, in samenhang met bijlage D van richtlijn 93/119) heeft de Commissie mijns inziens geen enkel bewijsmiddel overgelegd. Het grootste deel van de in de verslagen over de controlebezoeken genoemde schendingen heeft betrekking op onregelmatigheden bij het bedwelmen van de dieren, onregelmatigheden in verband met te lange intervallen tussen het bedwelmen en het slachten, en inadequaat onderhoud van de apparaten voor het bedwelmen en het slachten. In geen enkel punt van de verslagen over de controlebezoeken wordt echter melding gemaakt van een oneigenlijk verloop van het verbloeden van dieren. Derhalve ben ik van mening dat het onderdeel van het middel waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 5, lid 1, sub d, in samenhang met bijlage D van richtlijn 93/119 op haar rusten, moet worden afgewezen.

158. De klacht van de Commissie over de niet-nakoming van de verplichting om de installaties voor het bedwelmen en doden naar behoren te onderhouden en doeltreffend te gebruiken (artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/119) is mijns inziens gegrond. In de verslagen over de controlebezoeken worden talrijke onregelmatigheden in verband met het onderhoud en het gebruik van deze installaties beschreven. Uit de aangehaalde verslagen over de controlebezoeken volgt dat de dieren juist door de slecht onderhouden, niet goed werkende of onjuist gebruikte apparatuur voor het bedwelmen en doden leed is toegebracht. Ook deze schendingen hebben lang aangehouden, gedurende de periode van 2003 tot en met 2006. Ik ben derhalve van mening dat de Helleense Republiek de verplichting die krachtens artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/119 op haar rust, niet is nagekomen.

c) Slotsom

159. Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de voorschriften voor het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd, de krachtens de artikelen 3 en 6, lid 1, van richtlijn 93/119 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

3. Middel ontleend aan de uitvoering van de nodige inspecties en controles in de slachthuizen

a) Argumenten van partijen

160. Met het middel ontleend aan de uitvoering van de nodige inspecties en controles in de slachthuizen stelt de Commissie dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 8 van richtlijn 93/119 op haar rustende verplichting niet is nagekomen.

161. De Commissie stelt dat bij de controlebezoeken nrs. 7273/2004 (punt 5.6 van het verslag over het controlebezoek) en 8042/2006 (punt 5.7 van het verslag over het controlebezoek) relevante onregelmatigheden in de slachthuizen zijn geconstateerd en dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen heeft genomen om te zorgen voor passende inspecties en controles van de slachthuizen. Zij verwijt de Griekse regering met name dat zij het aangekondigde actieplan voor inspecties in de slachthuizen niet volledig ten uitvoer heeft gelegd. Dit plan voorzag erin dat alle bestaande slachthuizen in alle Griekse departementen vóór eind 2001 opnieuw zouden worden geïnspecteerd. De Commissie verwijt de Griekse autoriteiten bovendien dat zij niet voldoende met de VVB-inspecteurs hebben meegewerkt. Zij doelt op het geval van een slachthuis dat door de inspecteurs bezocht zou worden en dat zij niet hebben kunnen betreden omdat de bevoegde veterinaire dienst van het departement in kwestie het bedrijf ervan twee weken vóór het controlebezoek van het VVB had geschorst. Daarnaast vermeldt de Commissie dat bepaalde slachthuizen die gecontroleerd hadden moeten worden, niet toegankelijk waren als gevolg van stakingen die pas de dag vóór het controlebezoek waren uitgeroepen.

162. De Griekse regering beweert dat zij er slechts met moeite in is geslaagd precies te begrijpen welke verplichtingen zij niet zou zijn nagekomen. In elk geval meent zij dat haar niet kan worden verweten dat zij de verplichting in artikel 8 van richtlijn 93/119 niet is nagekomen, aangezien de bevoegde dierenartsen de controle op de juiste wijze hebben uitgevoerd, bijscholingsbijeenkomsten zijn gehouden en alle slachthuizen opnieuw zijn geïnspecteerd.

163. De Commissie bestrijdt deze stelling van de Griekse regering en beweert dat het houden van bijscholingsbijeenkomsten weliswaar een positieve maatregel is, maar niet de enige oplossing kan zijn voor de litigieuze bestendige praktijk.

b) Juridische beoordeling

164. Met het onderzochte middel stelt de Commissie dat de Helleense Republiek niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 8 van richtlijn 93/119 op haar rustende verplichtingen, namelijk dat de slachthuizen worden geïnspecteerd en gecontroleerd onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit, die te allen tijde vrije toegang moet hebben tot alle delen van het slachthuis teneinde erop toe te kunnen zien dat de richtlijn in acht wordt genomen. Deze inspecties en controles kunnen evenwel worden uitgevoerd bij controles voor andere doeleinden.

165. De Commissie onderbouwt de schending van de op de Helleense Republiek rustende verplichtingen in verband met de inspecties en controles met de gegevens uit punt 5.6 van het verslag over het controlebezoek nr. 7273/2004, waaruit blijkt dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel de bevoegde autoriteiten van de departementen op 11 juli 2001 heeft verzocht alle slachthuizen te inspecteren om na te gaan of deze de bepalingen van richtlijn 93/119 naleefden. De eerste termijn voor de nakoming van deze verplichting verstreek eind 2001. Omdat deze inspectieverplichting bij het verstrijken ervan nog niet was nagekomen, heeft het ministerie de bevoegde autoriteiten van de departementen in augustus 2003 een volledige lijst van te verrichten controles en een model voor de syntheseverslagen toegezonden en een nieuwe termijn voor de inspecties gesteld, namelijk tot eind februari 2004. In september 2004 heeft het ministerie de bevoegde autoriteiten van de departementen verzocht het ministerie uiterlijk op 27 september 2004 in kennis te stellen van de resultaten van de inspecties; niettemin hadden de bevoegde autoriteiten van 50 % van de departementen aan het einde van controlebezoek nr. 7273/2004 - van 4 tot en met 8 oktober 2004 - deze resultaten nog niet ingediend.

166. Bovendien blijkt uit punt 5.7 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 dat de termijnen voor het indienen van de resultaten van de inspecties opnieuw zijn verlengd en dat de termijn ten slotte is gesteld op 30 juli 2005. Ten tijde van controlebezoek nr. 7273/2004, van 21 februari tot en met 1 maart 2006, heeft het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel bekend gemaakt dat de bevoegde autoriteiten in 38 van de 54 departementen de inspecties van de slachthuizen hadden gehouden. Uit dat verslag over het controlebezoek blijkt dus duidelijk dat in 70,37 % van de departementen inspecties zijn gehouden en in de resterende 29,63 % niet.

167. Op basis van die gegevens kan mijns inziens worden verklaard dat het middel waarmee de Commissie de Helleense Republiek verwijt dat zij geen inspecties in de slachthuizen heeft gehouden en zodoende de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 8 van richtlijn 93/119 op haar rusten, gegrond is.

168. Enerzijds blijkt uit de gerapporteerde gegevens duidelijk dat de Helleense Republiek er niet voor heeft gezorgd dat de slachthuizen doeltreffend werden geïnspecteerd, aangezien de termijnen voor de inspecties steeds opnieuw werden verlengd en de bevoegde autoriteiten ze niet binnen de gestelde termijnen hebben gehouden. Anderzijds hebben de bevoegde autoriteiten ook na talloze termijnverlengingen - nauwkeuriger gezegd, meer dan vier jaar na het verstrijken van de oorspronkelijke termijn, te weten eind 2001 - slechts in 70,37 % van de departementen inspecties gehouden. Deze omstandigheden tonen aan dat het niet verrichten van inspecties in de slachthuizen een bestendige praktijk van de Griekse autoriteiten was.

169. Wat het gebrek aan medewerking van de Griekse autoriteiten met de VVB-inspecteurs betreft, volgt uit artikel 8 van richtlijn 93/119 echter geen enkele verplichting voor de bevoegde autoriteiten om met de VVB-inspecteurs samen te werken.(81) Bovendien heeft de Commissie ter terechtzitting gesteld dat het ontbreken van medewerking van de Griekse autoriteiten niet als zelfstandig middel is bedoeld.(82)

170. Derhalve moet mijns inziens worden geconcludeerd dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat slachthuizen worden geïnspecteerd en gecontroleerd, de verplichtingen die krachtens artikel 8 van richtlijn 93/119 van de Raad op haar rusten, niet is nagekomen.

c) Slotsom

171. Gelet op de bovengenoemde argumenten meen ik dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat slachthuizen worden geïnspecteerd en gecontroleerd, de verplichtingen die krachtens artikel 8 van richtlijn 93/119 van de Raad op haar rusten, niet is nagekomen.

4. Slotsom inzake de middelen ontleend aan de bescherming van de dieren bij het slachten

172. Op basis van de analyse van de middelen ontleend aan de bescherming van de dieren bij het slachten ben ik van mening dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de voorschriften voor het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd en slachthuizen worden geïnspecteerd en gecontroleerd, de verplichtingen die krachtens de artikelen 3, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad op haar rusten, niet is nagekomen.

D - Kosten

173. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Overeenkomstig artikel 69, lid 3, eerste alinea, van dit Reglement kan het Hof de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

174. In de onderhavige zaak geef ik het Hof in overweging te beslissen dat de Commissie en de Helleense Republiek hun eigen kosten zullen dragen, aangezien het beroep van de Commissie slechts deels kan worden aanvaard.

VI - Conclusie

175. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging het volgende te verklaren:

1) Door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen

- dat wordt voorzien in halteplaatsen waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten, in of nabij de veerboothavens, en

- dat de controles op de vervoermiddelen en de dieren tijdens het vervoer over de weg daadwerkelijk worden verricht,

is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij, en artikel 8, eerste alinea, sub a, van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG.

2) Door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen

- dat de regels inzake het bedwelmen van de dieren bij het slachten worden nageleefd, en

- dat in de slachthuizen inspecties en controles worden verricht,

is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden.

3) Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4) De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Helleense Republiek dragen hun eigen kosten.

(1) .

(2)  - PB L 340, blz. 17.

(3)  - PB 2005, L 3, blz. 1.

(4)  - PB L 340, blz. 21.

(5)  - De Commissie verwijst in de conclusie van haar verzoekschrift en de overwegingen ervan steeds naar "punt 7, sub b", van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628. Deze verwijzing naar de betrokken bepaling is niet helemaal juist, want zij is opgenomen in punt 48 van deze bijlage, getiteld "Tussenpozen voor het drenken en het voederen; alsmede reis- en rusttijden". Daarom is het juist naar deze bepaling te verwijzen als "punt 48.7, sub b," van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628. Op deze manier wordt de bijlage ook in de rechtspraak van het Hof aangehaald; zie bijvoorbeeld arresten van 23 november 2006, ZVK (C-300/05, Jurispr. blz. I-11169, punt 1), en 9 oktober 2008, Interboves (C-277/06, Jurispr. blz. I-0000, punt 1). In deze conclusie verwijs ik dus naar "punt 48.7, sub b" in plaats van naar "punt 7, sub b" van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

(6)  - De bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het slachten in het kader van het gemeenschapsrecht is een onderdeel van de algemene inzet van de Gemeenschap voor de bescherming en het welzijn van dieren. Uit protocol 33 betreffende de bescherming en het welzijn van dieren, dat bij het Verdrag van Amsterdam aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, blijkt dat de lidstaten, "verlangende te zorgen voor een betere bescherming en eerbiediging van het welzijn van dieren als wezens met gevoel", overeenstemming hebben bereikt omtrent de volgende bepaling, die aan het EG-Verdrag wordt gehecht: "Bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Gemeenschap op het gebied van landbouw, vervoer, interne markt en onderzoek, houden de Gemeenschap en de lidstaten ten volle rekening met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed." In het kader van haar inspanningen voor de bescherming van dieren is de Gemeenschap toegetreden tot de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer, die in het kader van de Raad van Europa is vastgesteld. De Gemeenschap is bij besluit 2004/544/EG van de Raad van 21 juni 2004 betreffende de ondertekening van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (herzien) (PB L 241, blz. 21) tot die overeenkomst toegetreden.

(7)  - Wilkins, D. B. (red.), Animal Welfare in Europe. European Legislation and Concerns , Kluwer Law International, Londen/'s-Gravenhage/Boston, 1997, blz. 4, stelt dat het vervoer van levende dieren van een lidstaat naar een andere van invloed kan zijn op de verspreiding van ziektes in de Gemeenschap.

(8)  - In dat verband wil ik toevoegen dat in het openbare debat ook vaak wordt gesproken van "dierenrechten" en niet enkel van dierenbescherming. Zie in die zin Brooman, S., en Legge, D., "Animal transportation", New Law Journal Practitioner, nr. 6706/1995, blz. 1131.

(9)  - Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010, COM/2006/13 def. In het actieplan worden als belangrijke interventiegebieden onder meer genoemd: het bijwerken van de actuele minimumstandaarden op het gebied van de bescherming en het welzijn van dieren, evenals de ondersteuning en het starten van internationale initiatieven om de belangstelling van het publiek te wekken voor en grotere consensus te scheppen over thema's op het gebied van het welzijn van dieren.

(10)  - Zie voor de doctrine in die zin bijvoorbeeld Marguenaud, J.-P., "Arrêt ,Danske Svineproducenter': la protection communautaire des animaux transportés", Journal de droit européen 151/2008, blz. 206. Daarnaast Nentwich, M., "Die Bedeutung des EG-Rechts für den Tierschutz", in Harrer, F., en Graf, G. (red.), Tierschutz und Recht , Orac, Wenen, 1994, blz. 87, die stelt dat de Gemeenschap zeer actief is in de sector van de dierenbescherming, waarvoor zij talrijke regels heeft vastgesteld. Caspar, J., Zur Stellung des Tieres im Gemeinschaftsrecht , Nomos, Baden-Baden, 2001, blz. 89, stelt dat het gemeenschapsrecht de fundamentele kwesties op het gebied van dierenbescherming regelt. Bowles, D., en Fisher, C., "Trade Liberalisation in Agriculture: The Likely Implications for European Farm Animal Welfare", in Bilal, S., en Pezaros, P. (red.), Negotiating the Future of Agricultural Policies: Agricultural Trade and the Millenium WTO Round , Kluwer Law International, 's-Gravenhage, 2000, blz. 202, stellen dat de standaarden voor de bescherming van dieren in de Europese Unie in de regel hoger zijn dan die in concurrerende landen.

(11) - Zie bijvoorbeeld arresten van 29 april 2004, Commissie/Duitsland (C-387/99, Jurispr. blz. I-3751, punt 42); 26 april 2005, Commissie/Ierland (C-494/01, Jurispr. blz. I-3331, punt 28); 12 mei 2005, Commissie/Italië (C-278/03, Jurispr. blz. I-3747, punt 13), en 27 april 2006, Commissie/Duitsland (C-441/02, Jurispr. blz. I-3449, punt 47). Zie in de doctrine bijvoorbeeld Lenaerts, K., Arts, D., Maselis, I., en Bray, R., Procedural Law of the European Union , 2e ed., Sweet & Maxwell, Londen, 2006, blz. 132, punt 5-008; Karpenstein, P., en Karpenstein, U., in Grabitz, E., Hilf, M., en Nettesheim, M. (red.), Das Recht der Europäischen Union , Beck, München, 2008, commentaar bij artikel 226, punt 25.

(12) - Zie bijvoorbeeld de in voetnoot 11 aangehaalde arresten van 29 april 2004, Commissie/Duitsland, punt 42; Commissie/Ierland, punt 28; en 27 april 2006, Commissie/Duitsland, punt 50; evenals arresten van 12 mei 2005, Commissie/België (C-287/03, Jurispr. blz. I-3761, punt 29), en 26 april 2007, Commissie/Italië (C-135/05, Jurispr. blz. I-3475, punt 21).

(13) - Zie bijvoorbeeld arresten Commissie/Ierland, aangehaald in voetnoot 11, punten 46 en 47, en Commissie/Italië, aangehaald in voetnoot 12, punt 32.

(14)  - Zie artikel 33 van verordening nr. 1/2005, dat onder meer bepaalt dat richtlijn 91/628 met ingang van 5 januari 2007 is ingetrokken en dat verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

(15)  - Zie punt 6 van de memorie van repliek van de Commissie, waarin zij gedetailleerd beschrijft wanneer de in het met redenen omklede advies opgelegde termijn voor het nakomen van de verplichtingen is verstreken. In punt 11 van de memorie van repliek legt de Commissie bovendien uit dat punt 39 van het verzoekschrift ten onrechte vermeldt dat de termijn voor de nakoming van de in het met redenen omklede advies vermelde verplichtingen in november 2006 is verstreken.

(16)  - Zie arresten van 10 september 1996, Commissie/Duitsland (C-61/94, Jurispr. blz. I-3989, punt 42); 9 november 1999, Commissie/Italië (C-365/97, Jurispr. blz. I-7773, punt 32), en 5 oktober 2006, Commissie/België (C-377/03, Jurispr. blz. I-9733, punt 33). Zie in de doctrine bijvoorbeeld Lenaerts, K., Arts, D., Maselis, I., en Bray, R., Procedural Law of the European Union , 2e ed., Sweet & Maxwell, Londen, 2006, blz. 159, punt 5-052; Rideau, J., en Picod, F., Code des procédures juridictionnelles de l'Union européenne , 2e ed., Litec, Parijs, 2002, blz. 175; Karpenstein, P., en Karpenstein, U., in Grabitz, E., Hilf, M., en Nettesheim, M. (red.), Das Recht der Europäischen Union , Beck, München, 2008, commentaar bij artikel 226, punt 17.

(17)  - Zie arrest Commissie/Italië, aangehaald in voetnoot 16, punt 36; arrest van 12 juni 2003, Commissie/Italië (C-363/00, Jurispr. blz. I-5767, punt 22), en arrest Commissie/België, aangehaald in voetnoot 16, punt 34. Zie ook mijn conclusie van 11 juni 2008 in de zaak Commissie/Italië (C-275/07, Jurispr. blz. I-0000, punt 73). Zie in de doctrine bijvoorbeeld Lenaerts, K., Arts, D., Maselis, I., en Bray, R., Procedural Law of the European Union , 2e ed., Sweet & Maxwell, Londen, 2006, blz. 158, punt 5-048.

(18)  - Zie arresten Commissie/Italië, aangehaald in voetnoot 17, punt 22, en Commissie/België, aangehaald in voetnoot 16, punt 34. Zie ook de in voetnoot 17 aangehaalde conclusie in de zaak Commissie/Italië, punt 73.

(19)  - Artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1/2005 preciseert bovendien dat het gaat om vergunningen als bedoeld in artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, van deze verordening. In artikel 10, lid 1, van deze verordening zijn de eisen voor de afgifte van vergunningen aan vervoerders neergelegd, en in artikel 11, lid 1, de eisen voor de afgifte van vergunningen aan vervoerders voor lange transporten.

(20)  - Artikel 13, lid 4, van verordening nr. 1/2005 bepaalt daarnaast dat de naam van de vervoerder en het nummer van zijn vergunning, zolang de vergunning geldig is, vrij toegankelijk zijn. Onverminderd de communautaire en/of nationale voorschriften inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer verlenen de lidstaten vrije toegang tot andere gegevens in verband met de vergunningen van vervoerders. In de gegevensbank worden ook de besluiten opgenomen waarvan uit hoofde van artikel 26, lid 4, sub c, en artikel 26, lid 6, kennis is gegeven.

(21)  - Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1/2005 bepaalt dat de bevoegde autoriteit vervoerders een vergunning verleent op voorwaarde dat: de aanvrager gevestigd is, of, als het een aanvrager uit een derde land betreft, vertegenwoordigd is in de lidstaat waar hij de vergunning aanvraagt; de aanvrager heeft aangetoond dat hij beschikt over voldoende geschikte medewerkers, uitrusting en werkmethoden; de aanvrager zich in de drie jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag niet schuldig heeft gemaakt aan ernstige overtredingen van de communautaire en/of de nationale wetgeving inzake de bescherming van dieren, behoudens wanneer de aanvrager ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat hij de nodige maatregelen heeft getroffen om verdere overtredingen te voorkomen.

(22)  - Artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1/2005 bepaalt dat de bevoegde autoriteit vervoerders die lange transporten verzorgen een vergunning verleent, mits zij voldoen aan de bepalingen van artikel 10, lid 1, en de aanvrager de volgende stukken heeft overgelegd: een geldig getuigschrift van vakbekwaamheid voor bestuurders en verzorgers; een geldig certificaat van goedkeuring voor alle wegvoertuigen die bestemd zijn voor lange transporten; nadere informatie over de procedures aan de hand waarvan vervoerders de bewegingen van de onder hun verantwoordelijkheid vallende voertuigen kunnen nagaan en registreren, en tijdens lange transporten permanent contact met de betrokken chauffeurs kunnen opnemen; en plannen voor noodgevallen.

(23)  - Zie bijvoorbeeld arresten van 23 oktober 1997, Commissie/Nederland (C-157/94, Jurispr. blz. I-5699, punt 59); 15 maart 2001, Commissie/Frankrijk (C-147/00, Jurispr. blz. I-2387, punt 27); Commissie/Ierland, aangehaald in voetnoot 11, punt 41; 18 juli 2007, Commissie/Duitsland (C-490/04, Jurispr. blz. I-6095, punt 48), en 22 december 2008, Commissie/Spanje (C-189/07, Jurispr. blz. I-0000, punt 82).

Zie voor de doctrine over de op de Commissie rustende bewijslast bijvoorbeeld Cremer, W., in Calliess, C., en Ruffert, M. (red.), EUV/EGV. Das Verfassungsrecht der Europäischen Union mit Europäischer Grundrechtecharta . Kommentar , 3e ed., Beck, München, 2007, blz. 1991, punt 33, die betoogt dat het beroep gegrond is als de door de Commissie aangevoerde feiten op waarheid berusten en uit deze feiten een schending van het gemeenschapsrecht voortvloeit die aan de gedaagde lidstaat kan worden toegerekend; deze feiten moeten door de Commissie worden aangetoond. Eberhard, G., en Riedl, E., in Mayer, H. (red.), Kommentar zu EU- und EG-Vertrag , Manz, Wenen, 2005, commentaar bij artikel 226, punt 76, merken op dat volgens vaste rechtspraak de bewijslast van de schending van het gemeenschapsrecht op de Commissie rust.

(24)  - Zie daarvoor bijvoorbeeld arresten van 22 september 1988, Commissie/Griekenland (272/86, Jurispr. blz. 4875, punt 21); 18 juli 2006, Commissie/Italië (C-119/04, Jurispr. blz. I-6885, punt 41), en 14 juni 2007, Commissie/Italië (C-82/06, Jurispr. blz. I-83, punt 35); zie ook mijn conclusie van 13 december 2007 in de zaak Commissie/Portugal (C-265/06, Jurispr. blz. I-0000, punt 35).

(25)  - Uit het aangehaalde punt van het verslag blijkt ook dat het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel de bevoegde plaatselijke autoriteiten heeft verzocht de betrokken lijsten uiterlijk op 20 juni 2005 over te leggen. Uit het vervolg van het verslag - waar wordt gesteld dat deze lijsten ter beschikking zijn gesteld - blijkt niet duidelijk of de bevoegde plaatselijke autoriteiten deze verplichtingen zijn nagekomen.

(26)  - Zie punt 8 van het verweerschrift van de Griekse regering.

(27)  - Zie punt 8 van de memorie van dupliek van de Griekse regering.

(28)  - Bij de vaststelling van de niet-naleving van een verplichting die voortvloeit uit het gemeenschapsrecht tegen de achtergrond van een administratieve praktijk in een bepaalde lidstaat, baseert het Hof zich op zeer concrete elementen om te bepalen in hoeveel gevallen de voorschriften van het gemeenschapsrecht in de praktijk geschonden zijn; zie bijvoorbeeld arresten van 6 oktober 2005, Commissie/Griekenland (C-502/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 8), en 29 maart 2007, Commissie/Frankrijk (C-423/05, Jurispr. blz. I-47, punt 12).

(29) - Zie in deze zin de in voetnoot 11 aangehaalde arresten van 29 april 2004, Commissie/Duitsland, punt 42; Commissie/Ierland, punt 28, en 27 april 2006, Commissie/Duitsland, punt 50, evenals de in voetnoot 12 aangehaalde arresten Commissie/België, punt 29, en Commissie/Italië, punt 21.

(30)  - Zie punt 7 van het verweerschrift.

(31)  - Zie punt 43 van het verzoekschrift.

(32)  - Weliswaar verplicht artikel 8, eerste alinea, sub a, van richtlijn 91/628 ertoe de vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg te controleren, maar de Commissie noemt in het kader van dit middel enkel artikel 8, eerste alinea, sub b en d, van deze richtlijn. Zie punt 49 van het verzoekschrift van de Commissie.

(33)  - Artikel 9, lid 1, van richtlijn 91/628 bepaalt bovendien dat de bestemming en het gebruik van de geslachte dieren worden geregeld volgens het bepaalde in richtlijn 64/433/EEG [van de Raad van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (PB 121, blz. 2012)]. Artikel 9, lid 1, derde alinea, bepaalt tevens dat van de maatregelen die ingevolge de tweede alinea zijn genomen door de bevoegde autoriteit kennis wordt gegeven via het Animo-netwerk overeenkomstig - onder meer financiële - bepalingen die volgens de procedure van artikel 17 van richtlijn 91/628 worden vastgesteld.

(34)  - De Commissie noemt dit punt van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 niet uitdrukkelijk, maar ik haal de inhoud aan omdat deze relevant is voor dit middel.

(35)  - Bijvoorbeeld het feit dat talloze reisschema's in het departement Larissa een buitensporige reisduur aangaven, of het feit dat in de reisschema's in het departement Fthiotis bepaalde relevante gegevens ontbraken.

(36)  - De Commissie doelt tevens op punt 5.3 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004, waaruit blijkt dat slechts in een van de vier onderzochte departementen (Fthiotis) reisschema's waren gecontroleerd. Niettemin blijkt uit dat punt van het verslag niet hetgeen door de Commissie is gesteld, maar eerder dat in het departement Fthiotis de beëdigde verklaringen van de vervoerders over hun gebruikelijke route zijn gecontroleerd; uit het genoemde punt blijkt echter niet dat dit het enige departement is waarin de reisschema's zijn gecontroleerd.

(37)  - Zie punt 77 van deze conclusie.

(38)  - Zie voetnoot 5 van deze conclusie voor de juiste aanhaling van punt 48.7, sub b, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

(39)  - [Voetnoot betreft uitsluitend de Sloveense versie van deze conclusie].

(40)  - Zie hiervoor uitgebreider punt 97 van deze conclusie.

(41)  - Radford, M., "Animal passions, animal welfare and European policy making", in Craig, P., en Harlow, C. (red.), Lawmaking in the European Union , Kluwer Law International, Londen, 1998, blz. 424, onderstreept in verband met de maximale reistijden voor dieren dat de standpunten van de lidstaten ten tijde van de vaststelling van richtlijn 91/628 zeer uiteenliepen.

(42)  - Zie punt 2 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

(43)  - Zie voor de precieze bepalingen over de aanvullende voorwaarden waaraan het vervoermiddel moet voldoen, punt 3 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

(44)  - Zie punt 4, sub b en c, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

(45)  - Zie punt 4, sub d, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

(46)  - In de praktijk moet ook rekening worden gehouden met het feit dat het soms moeilijk is te zorgen voor rust wanneer de maximale toegestane reistijd voor een bepaalde diersoort bijna verstreken is; als een zeereis voor varkens bijvoorbeeld 23 uur duurt en het ontschepen een halfuur, moet ervoor worden gezorgd dat de dieren in de onmiddellijke omgeving van de haven kunnen rusten. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat in de reistijd het in- en uitladen van de dieren is begrepen, zoals het Hof in zijn arrest van 23 november 2006, ZVK (C-300/05, Jurispr. blz. I-11169), heeft beslist. Daardoor wordt de totale reistijd nog langer.

(47)  - Arrest van 9 oktober 2008, Interboves (C-277/06, Jurispr. blz. I-0000).

(48)  - Zie arrest Interboves, aangehaald in voetnoot 47, punt 30. Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Mengozzi van 13 maart 2008 in de zaak Interboves (C-277/06, Jurispr. blz. I-0000, punt 33), waaruit blijkt dat de rusttijd van een uur tijdens zeevervoer geen zin heeft.

(49)  - Zie arrest Interboves, aangehaald in voetnoot 47, punt 32.

(50)  - Het betreft de volgende sanctiebeschikkingen: 17 maart 2006, nr. 1537; 19 april 2007, nr. 2324; 24 september 2007, nr. 5505; 23 augustus 2006, nr. 1556; 8 januari 2007, nr. 16, en 2 oktober 2006, nr. 2961. De volgende documenten tonen aan dat procedures voor wederzijdse bijstand met andere lidstaten zijn ingeleid: 25 september 2006, nr. 308252; 14 november 2006, nr. 308313; 7 maart 2007, nr. 261133; 12 juni 2007, nr. 304840; 24 juli 2007, nr. 304908, en 25 juni 2007, nr. 304856.

(51)  - Dit artikel bepaalt daarnaast dat de bevoegde autoriteiten daarbij de in richtlijn 90/425/EEG [van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224, blz. 29)] vastgestelde beginselen in acht nemen.

(52)  - Artikel 27, lid 1, bepaalt tevens dat deze percentages volgens de in artikel 31, lid 2, van de verordening bedoelde procedures worden vastgesteld.

(53)  - De pendant van artikel 8, derde alinea, van richtlijn 91/628 zou artikel 27, lid 2, van verordening nr. 1/2005 kunnen zijn, maar de Commissie vermeldt dit laatste artikel in het geheel niet.

(54)  - Uit punt 5.5 van het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 blijkt niet om welke maatregelen het gaat.

(55)  - Zie punt 16 van het verweerschrift van de Griekse regering.

(56)  - Zie ook punt 118 van deze conclusie.

(57)  - Zie punt 83 van deze conclusie over de ongegrondheid van het onderdeel van het middel waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de verplichtingen die krachtens artikel 8, eerste alinea, sub b, van richtlijn 91/628 op haar rusten, niet is nagekomen. Zie punt 84 over de ongegrondheid van het onderdeel van het middel waarmee de Commissie stelt dat de Helleense Republiek de verplichtingen die krachtens artikel 8, eerste alinea, sub d, van richtlijn 91/628 op haar rusten, niet is nagekomen.

(58)  - Daaraan wil ik toevoegen dat ik mij niet kan vinden in het argument van de Griekse regering dat voor een schending van artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 moet worden aangetoond dat er helemaal geen controles van vervoermiddelen en dieren tijdens het transport zijn, en dat de bevoegde autoriteiten volledig vrij zijn bij de vaststelling van de plaats en de wijze van de controles. De soorten controles die in artikel 8, eerste alinea, sub a tot en met d, van richtlijn 91/628 worden genoemd, zijn cumulatief van aard en niet alternatief. Door controles van een bepaalde soort te verrichten, komen de lidstaten dus niet alle verplichtingen na die krachtens artikel 8, eerste alinea, van richtlijn 91/628 op hen rusten.

(59)  - Zie Wilkins, D. B. (red.), Animal Welfare in Europe. European Legislation and Concerns , Kluwer Law International, Londen/'s-Gravenhage/Boston, 1997, blz. 3 en 4.

(60)  - Deze twee gevallen zijn: 1) bestuurlijke boete van 2 935 EUR voor schending van richtlijn 91/628, opgelegd op 17 maart 2006 in het departement Achaea vanwege de overbelasting van een voertuig en vanwege het ontbreken van voldoende ruimte voor de dieren om in hun natuurlijke positie te worden vervoerd; en 2) bestuurlijke boete van 1 000 EUR voor schending van richtlijn 91/628, opgelegd op 23 augustus 2006 vanwege een inadequaat drenkingssysteem voor runderen en vanwege een defecte installatie voor het drenken van schapen.

(61)  - Zie in die zin arresten van 25 mei 2000, Commissie/Griekenland (C-384/97, Jurispr. blz. I-3823, punt 35); 10 mei 2001, Commissie/Nederland (C-152/98, Jurispr. blz. I-3463, punt 21); 17 januari 2002, Commissie/België (C-423/00, Jurispr. blz. I-593, punt 14); 24 juni 2004, Commissie/Nederland (C-350/02, Jurispr. blz. I-6213, punt 31); 7 juni 2007, Commissie/België (C-254/05, Jurispr. blz. I-4269, punt 39); 17 januari 2008, Commissie/Duitsland (C-152/05, Jurispr. blz. I-39, punt 15), en 10 april 2008, Commissie/Portugal (C-265/06, Jurispr. blz. I-0000, punt 25).

(62)  - Zie voetnoot 60 van deze conclusie.

(63)  - Ter terechtzitting heeft de Helleense Republiek gesteld dat de schendingen in werkelijkheid al vóór het verstrijken van de bij het met redenen omklede advies gestelde termijn voor de nakoming zijn geconstateerd, maar zij heeft geen enkel bewijsmiddel voor deze stelling overgelegd, zodat deze mijns inziens niet kan worden aanvaard.

(64)  - De Griekse regering beroept zich op de sanctiebeschikkingen die in voetnoot 50 van deze conclusie zijn opgesomd.

(65)  - Het artikel bepaalt daarnaast dat de lidstaten deze bepalingen, alsmede de bepalingen voor de toepassing van artikel 26, uiterlijk op 5 juli 2006 aan de Commissie meedelen en de Commissie onverwijld in kennis stellen van elke wijziging daarvan.

(66)  - Dit lid bepaalt tevens dat het verbod enkel mogelijk is op voorwaarde dat alle door wederzijdse bijstand en informatie-uitwisseling als bedoeld in artikel 24 van de verordening geboden mogelijkheden zijn uitgeput. Artikel 24, lid 1, bepaalt dat voor de toepassing van de verordening de voorschriften en informatieprocedures gelden van richtlijn 89/608/EEG van de Raad [van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB L 351, blz. 34)]; lid 2 bepaalt vervolgens dat elke lidstaat de Commissie binnen drie maanden na inwerkingtreding de gegevens meedeelt van een voor de toepassing van deze verordening aangewezen contactpunt, met inbegrip van een e-mailadres, indien voorhanden, en de Commissie op de hoogte houdt van alle wijzigingen van die gegevens. In het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geeft de Commissie de gegevens van het contactpunt door aan de andere lidstaten.

(67)  - Op de schending van de bepalingen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer is een boete van 3 000 EUR tot en met 15 000 EUR gesteld, plus de schorsing of intrekking van de vervoersvergunning; op de schending van de bepalingen inzake de bescherming van dieren bij het slachten is een boete van 1 500 EUR tot en met 3 000 EUR gesteld.

(68)  - Deze onregelmatigheden omvatten bijvoorbeeld een last van 2 345 varkens uit Nederland, waarvan bij aankomst 184 dieren waren gestorven en 150 er slecht aan toe waren. De bevoegde plaatselijke autoriteiten hebben het Griekse ministerie van Landbouw en Voedsel van het bovenstaande in kennis gesteld en dat heeft op zijn beurt de bevoegde Nederlandse autoriteiten en de Commissie ingelicht.

(69)  - Uit punt 5.4.3 van het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 blijkt evenwel niet om welke soort sancties het gaat.

(70)  - Deze gegevens zijn ontleend aan de toelichting bij het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden [COM(2008) 533 def., blz. 3].

(71)  - Zie punt 1, A, van bijlage C bij richtlijn 93/119.

(72)  - Bijvoorbeeld Wilkins, D. B. (red.), Animal Welfare in Europe. European Legislation and Concerns , Kluwer Law International, Londen/'s-Gravenhage/Boston, 1997, blz. 7, die stelt dat dankzij onderzoek naar bedwelmingsmethoden nu veel meer bekend is over bijvoorbeeld de dosis bij elektrische bedwelming die nodig is om het dier het bewustzijn te doen verliezen, over de constructie van penschiettoestellen en over het gebruik van kooldioxide voor het bedwelmen van varkens.

(73)  - Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden [COM(2008) 533 def., blz. 3].

(74)  - Inzonderheid ontbraken in dat slachthuis inrichtingen om de dieren voor het slachten in bedwang te houden, schermen waarop de spanning of de stroomsterkte was aangegeven en reservebedwelmingsapparatuur. Daarnaast waren de tangen voor de elektroshock niet voldoende gereinigd.

(75)  - Deze onregelmatigheden hadden onder meer betrekking op de ondoeltreffende bedwelming van runderen, ontoereikend onderhoud en reiniging van de inrichtingen voor het in bedwang houden van de dieren, ontoereikend onderhoud van de apparatuur voor het bedwelmen van alle soorten dieren, gebrekkig functioneren van het penschiettoestel en het niet-functioneren van de elektrische installatie voor het bedwelmen van schapen, waarbij nog kwam dat geen reservebedwelmingsapparatuur beschikbaar was.

(76)  - In een van de drie bezochte slachthuizen in het departement Serres was onvoldoende ruimte voor zieke dieren en was een onbedekte opening naar het kanaal; daarnaast werkten de drenkinstallaties niet. In een tweede slachthuis was de apparatuur voor het bedwelmen van kleine herkauwers niet adequaat. In een slachthuis voor pluimvee is wrede en inadequate apparatuur voor het fixeren van de vogels aangetroffen, het water stroomde over de rand van de kuip voor het bedwelmen van de vogels. Bij het bedwelmen was de stroomsterkte te laag, zodat de vogels niet afdoende werden bedwelmd.

(77)  - In twee bezochte slachthuizen in het departement Thesprotia hebben de VVB-inspecteurs een inadequate bedwelmingsinstallatie aangetroffen, ontbrak de reservebedwelmingsapparatuur, waren de rustgebieden voor de dieren niet goed onderhouden en ontbraken de drenkinstallaties voor de dieren. In een van de slachthuizen werden de slachtingen geregistreerd op een later tijdstip dan ze in werkelijkheid hadden plaatsgevonden, omdat zij op die dag niet waren toegestaan.

(78)  - In het departement Messenië hebben de VVB-inspecteurs geconstateerd dat het interval tussen het bedwelmen en het slachten te lang was en reservebedwelmingsapparatuur ontbrak.

(79)  - In het departement Laconië hebben de VVB-inspecteurs in een nieuw slachthuis geconstateerd dat het interval tussen het bedwelmen en het slachten van varkens te lang was, het onderhoud van het penschiettoestel ontoereikend was en de spanningsmeter voor het elektrisch bedwelmen van de dieren niet werkte.

(80)  - In het departement Ilia is geconstateerd dat in een slachthuis het interval tussen het bedwelmen en het verbloeden buitensporig lang was en dat het scherm voor het meten van de stroomsterkte onjuiste gegevens aangaf.

(81)  - Een dergelijke medewerkingsplicht zou hoogstens in artikel 14, lid 3, van de richtlijn gelezen kunnen worden. Dit artikel bepaalt dat de lidstaat op het grondgebied waarvan een controle wordt verricht, de deskundigen alle steun geeft voor de uitvoering van hun taak. Aangezien de Commissie niet aanvoert dat de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 14, lid 3, van richtlijn 93/119 niet zijn nagekomen, kan ik bij de analyse van dit middel geen rekening houden met dit voorschrift.

(82)  - Daarnaast wil ik onderstrepen dat de Commissie in het met redenen omklede advies in feite verwijst naar artikel 10 EG in verband met het ontbreken van medewerking van de Griekse autoriteiten, maar in het verzoekschrift geen schending van dit artikel aanvoert. Dientengevolge kan geconcludeerd worden dat de Commissie de rechtsgrondslag van het verzoekschrift ten opzichte van het met redenen omklede advies heeft beperkt. Daarom kan bij de analyse van dit middel geen rekening worden gehouden met artikel 10 EG.