Home

Zaak C-478/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Budějovický Budvar, národní podnik/Rudolf Ammersin GmbH (Bilaterale verdragen tussen lidstaten — Bescherming in lidstaat van aanduiding van geografische herkomst van andere lidstaat — Benaming Bud — Gebruik van merk American Bud — Artikelen 28 EG en 30 EG — Verordening (EG) nr. 510/2006 — Communautaire beschermingsregeling voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen — Toetreding van Tsjechische Republiek — Overgangsmaatregelen — Verordening (EG) nr. 918/2004 — Werkingssfeer van communautaire regeling — Uitputtende werking)

Zaak C-478/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Budějovický Budvar, národní podnik/Rudolf Ammersin GmbH (Bilaterale verdragen tussen lidstaten — Bescherming in lidstaat van aanduiding van geografische herkomst van andere lidstaat — Benaming Bud — Gebruik van merk American Bud — Artikelen 28 EG en 30 EG — Verordening (EG) nr. 510/2006 — Communautaire beschermingsregeling voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen — Toetreding van Tsjechische Republiek — Overgangsmaatregelen — Verordening (EG) nr. 918/2004 — Werkingssfeer van communautaire regeling — Uitputtende werking)

7.11.2009

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/12


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Budějovický Budvar, národní podnik/Rudolf Ammersin GmbH

(Zaak C-478/07)(1)

(Bilaterale verdragen tussen lidstaten - Bescherming in lidstaat van aanduiding van geografische herkomst van andere lidstaat - Benaming „Bud” - Gebruik van merk American Bud - Artikelen 28 EG en 30 EG - Verordening (EG) nr. 510/2006 - Communautaire beschermingsregeling voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen - Toetreding van Tsjechische Republiek - Overgangsmaatregelen - Verordening (EG) nr. 918/2004 - Werkingssfeer van communautaire regeling - Uitputtende werking)

2009/C 267/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Budějovický Budvar, národní podnik

Verwerende partij: Rudolf Ammersin GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Handelsgericht Wien — Uitlegging van de artikelen 28 en 30 EG van verordening (EG) nr. 918/2004 van de Commissie van 29 april 2004 betreffende overgangsbepalingen voor de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen ingevolge de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 163, blz. 88) en van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93, blz. 12) — Benaming die in het land van herkomst niet verwijst naar een bepaalde plaats of streek en in die lidstaat als gekwalificeerde geografische aanduiding is beschermd alsook merkbescherming geniet — Door het Hof in zijn arrest van 18 november 2003, Budějovický Budvar (C-216/01) gestelde voorwaarden waarbij de absolute bescherming van een dergelijke benaming als geografische aanduiding kan worden beschouwd als verenigbaar met artikel 28 EG — Gevolgen van het ontbreken van registratie van een dergelijke benaming op gemeenschapsniveau voor de handhaving van de reeds bestaande nationale bescherming ervan en van die welke door een bilaterale overeenkomst met een andere lidstaat wordt gegarandeerd

Dictum

1)

Uit punt 101 van het arrest van 18 november 2003, Budějovický Budvar (C-216/01) vloeit het volgende voort:

om te bepalen of een benaming zoals die in het hoofdgeding kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst waarvan de bescherming krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen kan worden gerechtvaardigd volgens de criteria van artikel 30 EG, moet de verwijzende rechter onderzoeken of, volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, deze benaming, ook al is zij als zodanig geen geografische naam, op zijn minst geschikt is om de consument erop te wijzen dat het daarmee aangeduide product uit een bepaalde streek of plaats op het grondgebied van deze lidstaat afkomstig is;

de verwijzende rechter moet bovendien nagaan, opnieuw volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, of zoals in punt 99 van dat arrest wordt uiteengezet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming, op of na de datum van inwerkingtreding van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden, nu het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de punten 99 en 100 van datzelfde arrest reeds heeft beslist dat het doel van de bij deze verdragen ingevoerde beschermingsregeling bestaat in de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG;

bij gebreke van een gemeenschapsrechtelijk voorschrift ter zake staat het aan de verwijzende rechter om overeenkomstig zijn nationaal recht te beslissen of een consumentenenquête nodig is om duidelijkheid te brengen over welke feitelijke omstandigheden en opvattingen in Tsjechië heersen, in het kader van zijn onderzoek of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming „Bud” kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst en in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden. Eveneens overeenkomstig zijn nationaal recht moet de verwijzende rechter, indien hij een consumentenenquête nodig acht, voor deze onderzoeken bepalen welk percentage van consumenten voldoende significant is, en

artikel 30 EG bevat geen concreet vereiste voor de kwaliteit en de duur van het gebruik dat van een benaming in de lidstaat van oorsprong wordt gemaakt, opdat bescherming ervan gerechtvaardigd is volgens dit artikel. Of een dergelijk vereiste geldt in het hoofdgeding, moet door de verwijzende rechter worden uitgemaakt overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en inzonderheid overeenkomstig de beschermingsregeling waarin is voorzien in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen.

2)

De communautaire beschermingsregeling zoals ingevoerd bij verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, heeft uitputtende werking zodat deze verordening zich verzet tegen toepassing van een beschermingsregeling waarin is voorzien in verdragen tussen twee lidstaten, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, volgens welke een benaming die overeenkomstig het recht van een lidstaat is erkend als oorsprongsbenaming, wordt beschermd in een andere lidstaat waar daadwerkelijk op deze bescherming aanspraak wordt gemaakt ofschoon voor deze oorsprongsbenaming geen aanvraag tot registratie op grond van deze verordening is ingediend.