„Bij deze richtlijn wordt een gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten [...] teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.”
Gerechtshof EU 22-03-2011 ECLI:EU:T:2011:103
Gerechtshof EU 22-03-2011 ECLI:EU:T:2011:103
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof EU
- Datum uitspraak
- 22 maart 2011
Uitspraak
Arrest van het Gerecht (Derde kamer)
22 maart 2011(*)
In zaak T-369/07,
Republiek Letland, aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Balode-Buraka en K. Bārdiņa, vervolgens door L. Ostrovska en tot slot door L. Ostrovska en K. Drēviņa als gemachtigden,
verzoekster,ondersteund door
Republiek Litouwen, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas als gemachtigde,
en door
Slowaakse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Čorba, vervolgens door B. Ricziová als gemachtigden,
interveniënten, tegenEuropese Commissie, vertegenwoordigd door U. Wölker, E. Kalnins en I. Rubene als gemachtigden,
verweerster,ondersteund door
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door Z. Bryanston-Cross, vervolgens door S. Behzadi-Spencer, I. Rao en F. Penlington als gemachtigden, bijgestaan door J. Maurici, barrister,
interveniënt,
HET GERECHT (Derde kamer),
samengesteld als volgt: J. Azizi (rapporteur), kamerpresident, E. Cremona en S. Frimodt Nielsen, rechters,
griffier: K. Pocheć, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 september 2010,
het navolgende
Arrest
Rechtskader
Internationale en gemeenschapsrechtelijke bepalingen inzake het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto
1 Het op 9 mei 1992 te New York gesloten Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (hierna: „UNFCCC”, United Nations Framework Convention on Climate Change), dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het UNFCCC (PB 1994, L 33, blz. 11), heeft tot uiteindelijk doel een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer te bewerkstelligen op een niveau waarop een gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Bijlage I bij het UNFCCC bevat een lijst van verdragsluitende staten, waaronder de Republiek Letland, die daar is ingedeeld in de categorie van landen die een overgang naar een markteconomie doormaken. Het UNFCCC is in de Gemeenschap op 21 maart 1994 van kracht geworden.
2 Teneinde het uiteindelijke doel van het UNFCCC te verwezenlijken, is op 11 december 1997 het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC gesloten (Besluit 1/CP.3 „Aanneming van het Protocol van Kyoto bij het [UNFCCC]”). In bijlage A bij het Protocol van Kyoto is de lijst van broeikasgassen opgenomen, alsook de lijst van sectoren en categorieën emissiebronnen die onder het Protocol van Kyoto vallen. Bijlage B bij het Protocol van Kyoto bevat de lijst van partijen bij het Protocol van Kyoto met hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of -vermindering, met inbegrip van de Republiek Letland, die zich heeft verbonden tot een vermindering van 8 %.
3 Op 25 april 2002 heeft de Raad van de Europese Unie beschikking 2002/358/EG vastgesteld betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het [UNFCCC] en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130, blz. 1). Het Protocol van Kyoto, alsook de bijlagen A en B bij dit protocol, zijn in bijlage I bij beschikking 2002/358 opgenomen. De tabel van de gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of -vermindering, bedoeld voor de vaststelling van de respectieve emissieniveaus die aan de Europese Gemeenschap en haar lidstaten zijn toegewezen overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Kyoto, is in bijlage II bij beschikking 2002/358 opgenomen.
Bepalingen inzake het communautaire stelsel voor de handel in broeikasgasemissierechten
4 Artikel 1 van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 (PB L 338, blz. 18), bepaalt:
5 Artikel 9 van richtlijn 2003/87 luidt als volgt:
„1.Voor elke in artikel 11, leden 1 en 2, bedoelde termijn stelt elke lidstaat een nationaal plan op, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen. Het plan wordt gebaseerd op objectieve en transparante criteria, waaronder de in bijlage III genoemde, waarbij terdege rekening wordt gehouden met reacties vanuit het publiek. De Commissie geeft onverminderd het Verdrag uiterlijk 31 december 2003 richtsnoeren voor de toepassing van de in bijlage III genoemde criteria.
Voor de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode wordt het plan uiterlijk op 31 maart 2004 gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten meegedeeld. Voor latere perioden wordt het plan ten minste achttien maanden voor de aanvang van de betrokken periode gepubliceerd en aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld.
2.De nationale toewijzingsplannen worden bestudeerd door het in artikel 23, lid 1, [van richtlijn 2003/87] bedoelde comité.
3.Binnen drie maanden nadat een lidstaat uit hoofde van lid 1 een nationaal toewijzingsplan heeft meegedeeld, kan de Commissie het plan of een deel daarvan verwerpen als het niet met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 verenigbaar is. De lidstaten nemen pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1, of lid 2, wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard. Een besluit tot verwerping wordt door de Commissie gemotiveerd.”
6 Artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87, luidt:
„Voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 en voor elke volgende periode van vijf jaar neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid emissierechten die hij voor die periode zal toewijzen en leidt hij het proces van toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke installatie in. Het besluit wordt ten minste twaalf maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het toewijzingsplan van de lidstaat dat is opgesteld ingevolge artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.”
7 Bijlage III bij richtlijn 2003/87 vermeldt twaalf criteria die op de nationale toewijzingsplannen van toepassing zijn. De criteria nrs. 1 tot en met 3 van bijlage III luiden respectievelijk:
„1. De totale hoeveelheid voor de betrokken periode toe te wijzen emissierechten moet enerzijds overeenstemmen met de verplichtingen van de lidstaat om de emissies te beperken overeenkomstig beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto, met inachtneming van het aandeel in de totale emissies dat deze vertegenwoordigen in vergelijking met de emissies uit bronnen die niet onder deze richtlijn en het nationale energiebeleid vallen en moeten anderzijds overeenstemmen met het nationaal programma inzake klimaatverandering. De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de in deze bijlage vermelde criteria. Vóór 2008 moet de hoeveelheid in overeenstemming zijn met een ontwikkeling waarmee elke lidstaat zijn streefdoel uit hoofde van beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen.
2. De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten moet overeenstemmen met evaluaties die overeenkomstig beschikking 93/389/EEG zijn gemaakt van de feitelijke en de te verwachten vorderingen bij het realiseren van de bijdragen van de lidstaten aan de communautaire verplichtingen.
3. De hoeveelheden toe te wijzen emissierechten moeten overeenstemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de door deze regeling bestreken activiteiten om de emissies terug te dringen. De lidstaten kunnen hun verdeling van emissierechten baseren op de gemiddelde emissies van broeikasgassen per product bij elke activiteit en de haalbare vooruitgang bij elke activiteit.
[...]”
Voorgeschiedenis van het geding
8 Bij brief van 16 augustus 2006 heeft de Republiek Letland overeenkomstig artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 haar nationaal toewijzingsplan voor de periode 2008 tot en met 2012 (hierna: „NTP”) aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen meegedeeld. Volgens het NTP was de Republiek Letland voornemens aan haar onder bijlage I bij richtlijn 2003/87 vallende nationale industrie een jaarlijks totaal gemiddelde van 7,763 883 miljoen ton kooldioxide-equivalent (MtCO2) toe te wijzen.
9 Op 29 november 2006 heeft de Commissie haar eerste besluit tot verwerping vastgesteld. Het dispositief ervan luidt als volgt:
„Artikel 1
Het volgende aspect van het [NTP] voor de eerste periode van vijf jaar bedoeld in artikel 11, lid 2, van de richtlijn is onverenigbaar met criteria [nrs.] 1 [tot en met] 3 van bijlage III bij richtlijn [2003/87]: het deel van de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten, dat 4,480580 [MtCO2] per jaar bedraagt, stemt niet overeen met de evaluaties verricht overeenkomstig beschikking nr. 280/2004/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (PB L 49, blz. 1)] en is onverenigbaar met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de [betrokken] activiteiten om de emissies terug te dringen.
Artikel 2
Er zal geen bezwaar worden gemaakt tegen het [NTP] onder voorbehoud dat de hieronder vermelde wijzigingen op niet-discriminerende wijze aan dit plan worden aangebracht en zo snel mogelijk aan de Commissie worden meegedeeld, rekening houdend met de termijnen die noodzakelijk zijn om de nationale procedures zonder onnodig verwijl af te ronden: de totale hoeveelheid emissierechten die in het kader van de gemeenschapsregeling wordt toegewezen, wordt verminderd met 4,480580 [MtCO2].
Artikel 3
1. De totale gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die door [de Republiek] Letland krachtens het [NTP] aan de in dit plan vermelde installaties en aan de nieuwkomers op de markt wordt toegewezen, bedraagt 3,283303 MtCO2 en mag niet worden overschreden.
2. Het [NTP] kan zonder voorafgaande instemming van de Commissie worden gewijzigd, indien de wijziging betrekking heeft op de aan sommige installaties toegewezen emissierechten, binnen de grenzen van de totale aan de in het plan vermelde installaties toe te wijzen hoeveelheid, als gevolg van verbeteringen van de kwaliteit van de gegevens, of indien deze wijziging uit een vermindering van het percentage van de gratis toe te wijzen emissierechten bestaat, binnen de in artikel 10 van richtlijn [2003/87] gestelde limieten.
3. Wijzigingen van het [NTP], met uitzondering van de wijzigingen voor de uitvoering van artikel 2, moeten worden meegedeeld binnen de in artikel 11, lid 2, van richtlijn [2003/87] neergelegde termijn, met andere woorden vóór 31 december 2006, en behoeven de voorafgaande instemming van de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 3, van richtlijn [2003/87].
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de Republiek Letland.”
10 Bij brief van 29 december 2006 heeft de Republiek Letland aan de Commissie een aangepaste versie van haar NTP meegedeeld, die voorzag in de toewijzing van een totaal jaarlijks gemiddelde van 6,253146 MtCO2.
11 Bij brief van 30 maart 2007, opgesteld in het Engels, heeft de Commissie vastgesteld dat de informatie in het aangepaste NTP onvolledig was en heeft zij de Republiek Letland verzocht bepaalde vragen te beantwoorden en haar bijkomende informatie te verschaffen.
12 Bij brief van 25 april 2007 heeft de Republiek Letland dit verzoek om inlichtingen beantwoord.
13 Op 13 juli 2007 heeft de Commissie besluit C(2007) 3409 inzake de wijziging van het nationale plan voor de toewijzing van broekasemissierechten dat de Republiek Letland voor de periode 2008-2012 heeft meegedeeld, overeenkomstig richtlijn 2003/87 (hierna: „bestreden besluit”), vastgesteld, waarvan het dispositief met name het volgende bepaalt:
„Artikel 1
De volgende aspecten van de voorgestelde wijziging van het [NTP] van Letland voor de periode van vijf jaar bedoeld in artikel 11, lid 2, van de richtlijn [2003/87] zijn in overeenstemming in het bijzonder met de hierna vermelde criteria en worden dus goedgekeurd:
Criteria [nrs.] 1 [tot en met] 3 van bijlage III bij richtlijn [2003/87]: toename van de totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten met 0,144813 [MtCO2], hetgeen in overeenstemming is met de overeenkomstig beschikking 280/2004/EG verrichte evaluaties en met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de [betrokken] activiteiten om de emissies terug te dringen.
[...]
Artikel 2
Het volgende aspect van de voorgestelde wijziging van het [NTP] van Letland voor de periode van vijf jaar bedoeld in artikel 11, lid 2, van richtlijn [2003/87] is onverenigbaar met de hierna vermelde criteria en wordt dus niet aanvaard: criteria [nrs.] 1 [tot en met] 3 van bijlage III bij richtlijn [2003/87]: toename van de totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten met 2,825030 [MtCO2], hetgeen onverenigbaar is met de overeenkomstig beschikking [280/2004] verrichte evaluaties en met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de [betrokken] activiteiten om de emissies terug te dringen.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Republiek Letland.”
14 In punt 1 van het bestreden besluit verwijst de Commissie naar artikel 3, lid 3, van het eerste besluit tot verwerping, waarin de Republiek Letland de mogelijkheid wordt geboden om wijzigingen van haar NTP mee te delen binnen de in artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn, met andere woorden vóór 31 december 2006.
15 In punt 3 van het bestreden besluit stelt de Commissie met name vast dat, voor zover de door de Republiek Letland meegedeelde inlichtingen het NTP inhoudelijk wijzigen, hiervoor overeenkomstig artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 het voorafgaand akkoord van de Commissie is vereist. Het bestreden besluit is beperkt tot deze aspecten van de meegedeelde inlichtingen. Andere aspecten van deze inlichtingen, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van het eerste besluit tot verwerping of waarbij een standpunt wordt uitgedrukt dat afwijkt van de door de Commissie in dit besluit uitgevoerde beoordeling, zijn niet in aanmerking genomen voor het bestreden besluit.
16 In punt 6 van het bestreden besluit wordt vastgesteld dat de Republiek Letland geen informatie heeft meegedeeld die een wijziging van de berekeningswijze van de maximale hoeveelheid emissierechten, zoals gedefinieerd in het kader van het eerste besluit tot verwerping, kan rechtvaardigen.
17 Tot slot aanvaardt de Commissie op basis van deze berekeningswijze in punt 8 van het bestreden besluit, in het licht van de nadere toelichting die de Republiek Letland heeft gegeven omtrent een bijzonder hoge investering in de cementsector, dat het maximaal aantal beschikbare emissierechten — zoals geïdentificeerd in artikel 1 van het bestreden besluit — wordt verhoogd.
Procesverloop en conclusies van partijen
18 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 september 2007, heeft de Republiek Letland het onderhavige beroep ingesteld.
19 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op dezelfde dag, heeft de Republiek Letland verzocht dat overeenkomstig artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op dit beroep uitspraak wordt gedaan volgens de versnelde procedure. Bij beslissing van 13 november 2007 heeft het Gerecht (Derde kamer) dit verzoek afgewezen.
20 Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 november 2007, heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie. Bij beschikking van 12 juni 2008 heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht deze interventie toegelaten. Op 28 augustus 2008 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn memorie in interventie neergelegd.
21 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 december 2007 en bevestigd bij brief van 26 mei 2008, heeft de Republiek Letland op grond van artikel 116, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering verzocht om vertrouwelijke behandeling van bepaalde gedeelten van bijlage 7 bij het verzoekschrift, ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
22 Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 december 2007, heeft de Republiek Litouwen verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van de Republiek Letland. Bij beschikking van 12 juni 2008 heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht deze interventie toegelaten. Op 29 augustus 2008 heeft de Republiek Litouwen haar memorie in interventie neergelegd.
23 Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 januari 2009 heeft de Commissie haar opmerkingen ingediend over de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Republiek Litouwen neergelegde memories in interventie. De Republiek Letland heeft over deze memories geen opmerkingen ingediend binnen de gestelde termijn.
24 Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 februari 2008, heeft de Slowaakse Republiek verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Republiek Letland. Bij beschikking van 12 juni 2008 heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht vastgesteld dat dit verzoek in overeenstemming met artikel 115 van het Reglement voor de procesvoering, maar na het verstrijken van de in artikel 115, lid 1, van dit Reglement bedoelde termijn van zes weken was ingediend. Bijgevolg heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht dit verzoek toegelaten, maar de rechten van de Slowaakse Republiek beperkt tot de rechten bedoeld in artikel 116, lid 6, van dit Reglement.
25 De Republiek Letland, ondersteund door de Republiek Litouwen, concludeert dat het het Gerecht behage:
-
het bestreden besluit nietig te verklaren;
-
de Commissie te verwijzen in de kosten.
26 De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, concludeert dat het het Gerecht behage:
-
het beroep te verwerpen;
-
de Republiek Letland te verwijzen in de kosten.
27 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.
28 Bij brief van 12 juli 2010 heeft het Gerecht de Commissie, bij wijze van in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering bepaalde maatregel tot organisatie van de procesgang, om overlegging van bepaalde documenten verzocht. De Commissie heeft binnen de gestelde termijnen aan dit verzoek voldaan.
29 De partijen hebben pleidooi gehouden en mondelinge vragen van het Gerecht beantwoord ter terechtzitting van 21 september 2010.
In rechte
30 Tot staving van haar beroep voert de Republiek Letland vier middelen aan: schending van de door het EG-Verdrag vastgestelde bevoegdheden inzake energiebeleid, schending van het „non-discriminatiebeginsel”, schending van de uit het Protocol van Kyoto voortvloeiende verplichtingen en niet-inachtneming van de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden.
Niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit
Argumenten van partijen
31 Volgens de Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, verzoekt de Republiek Letland weliswaar om nietigverklaring van het volledige bestreden besluit, maar beoogt haar verzoek in werkelijkheid enkel de nietigverklaring van artikel 2 en niet van artikel 1, waarin wordt geconcludeerd dat bepaalde in het aangepaste NTP voorgestelde wijzigingen verenigbaar zijn met de criteria van bijlage III bij richtlijn 2003/87. Tegen een akte kan enkel een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld wanneer zij bindende rechtsgevolgen in het leven roept die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten. Aangezien artikel 1 van het bestreden besluit haar belangen niet aantast, heeft de Republiek Letland geen belang bij de nietigverklaring van dit artikel, zodat het beroep in dit opzicht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
32 De Republiek Letland betwist dit betoog.
Beoordeling door het Gerecht
33 Wat het door de Commissie aangehaalde begrip procesbelang betreft, zij eraan herinnerd dat het Verdrag een duidelijk onderscheid maakt tussen enerzijds het recht van de instellingen en de lidstaten en anderzijds dat van natuurlijke en rechtspersonen, om beroep tot nietigverklaring in te stellen. Elke lidstaat mag immers met een beroep tot nietigverklaring de wettigheid van beschikkingen van de Commissie bestrijden, zonder dat voor de uitoefening van dit recht een procesbelang behoeft te worden aangetoond. Een lidstaat hoeft dus voor de ontvankelijkheid van zijn beroep niet aan te tonen dat de handeling van de Commissie waartegen hij opkomt, rechtsgevolgen voor hem in het leven roept (beschikking Hof van 27 november 2001, Portugal/Commissie, C-208/99, Jurispr. blz. I-9183, punten 22 en 23, en arrest Gerecht van 22 oktober 2008, TV 2/Danmark e.a./Commissie, T-309/04, T-317/04, T-329/04 en T-336/04, Jurispr. blz. II-2935, punt 63). Deze vaststelling vloeit ook voort uit de definitie die in de rechtspraak aan het begrip procesbelang is gegeven en die enkel betrekking heeft op beroepen ingesteld door fysieke en rechtspersonen en niet door instellingen van de Unie of door lidstaten (zie arrest Gerecht van 21 mei 2010, Frankrijk e.a./Commissie, T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04, Jurispr. blz. II-2099, punt 118 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34 Bovendien mag het begrip procesbelang niet worden verward met het concept voor beroep vatbare handeling, op grond waarvan tegen een handeling enkel beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld indien zij rechtsgevolgen beoogt teweeg te brengen die bezwarend kunnen zijn, hetgeen op basis van de inhoud ervan dient te worden vastgesteld (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 2000, Nederland/Commissie, C-147/96, Jurispr. blz. I-4723, punten 25 en 27; beschikking Portugal/Commissie, punt 33 supra, punt 24; beschikking Hof van 28 januari 2004, Nederland/Commissie, C-164/02, Jurispr. blz. I-1177, punten 18 en 19, en arrest Frankrijk e.a./Commissie, punt 33 supra, punt 119). In casu kan echter niet worden ontkend dat het bestreden besluit, vanwege de inhoud ervan, dergelijke rechtsgevolgen teweegbrengt.
35 Bijgevolg moet de exceptie van niet-ontvankelijkheid betreffende het verzoek tot nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit, worden afgewezen.
36 Het Gerecht zal eerst de gegrondheid van het vierde middel onderzoeken.
Het vierde middel: niet-inachtneming van de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden
Inleidende opmerking
37 Vooraf zij gepreciseerd dat de Commissie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland weliswaar betogen dat de Republiek Letland met het onderhavige beroep het eerste besluit tot verwerping van 29 november 2006 niet ter discussie mag stellen, aangezien zij dit besluit niet binnen de gestelde termijn heeft betwist, maar dat deze omstandigheid, gesteld dat zij vast komt te staan, geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het vierde middel inzake een aan het bestreden besluit eigen gebrek.
Argumenten van partijen
38 Volgens de Republiek Letland, ondersteund door de Republiek Litouwen, moet het bestreden besluit worden beschouwd als „non-existent”, aangezien het is vastgesteld in strijd met artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87. Volgens die bepaling kan de Commissie een NTP verwerpen binnen de drie maanden nadat een lidstaat het heeft meegedeeld. Het aangepaste NTP is op 29 december 2006 meegedeeld. Indien de Commissie dit NTP geheel of gedeeltelijk wilde verwerpen, moest zij dit dus uiterlijk op 29 maart 2007 doen. De Commissie heeft echter pas op 30 maart 2007 een brief gestuurd aan de Republiek Letland — overigens geschreven in het Engels, in strijd met artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385) — waarin zij enerzijds aangaf dat het aangepaste NTP onvolledig was en anderzijds om bijkomende uitleg verzocht. Tot slot verduidelijkt de Republiek Letland dat de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden is ingegaan op de dag waarop de Commissie haar brief van 29 december 2006 houdende mededeling van het aangepaste NTP daadwerkelijk heeft ontvangen, en niet op het tijdstip waarop de Commissie het betrokken document heeft geregistreerd, namelijk op 5 januari 2007.
39 De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, meent dat zij artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 heeft nageleefd, aangezien de in dit artikel bepaalde termijn van drie maanden enkel geldt voor het meegedeelde NTP, maar niet voor de wijzigingen ervan. Er moet dus een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de mededeling van het NTP, die het aanvangspunt vormt voor de bedoelde termijn, en de voorgestelde wijzigingen, waarvoor geen termijn is vastgelegd. De Commissie erkent dat het NTP wordt geacht te zijn aanvaard indien zij geen beslissing neemt binnen de termijn van drie maanden. Dit is echter anders wanneer een lidstaat wijzigingen van het NTP voorstelt. In een dergelijk geval mag een lidstaat volgens artikel 9, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87 immers slechts een toewijzingsbesluit nemen op grond van artikel 11 van deze richtlijn indien de Commissie de door deze lidstaat voorgestelde wijzigingen heeft aanvaard, zodat een uitdrukkelijke goedkeuring door de Commissie is vereist.
40 Dat artikel 9, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87 geen termijn vastlegt waarbinnen zij de door de lidstaat voorgestelde wijzigingen van het NTP moet goedkeuren, betekent volgens de Commissie echter niet dat zij over een onbeperkte termijn beschikt om deze wijzigingen te onderzoeken. Zij moet in dit verband zo snel mogelijk uitspraak doen, en in ieder geval voor de aanvang van de betrokken handelsperiode. Bovendien heeft de Commissie punt 55 van het arrest van het Gerecht van 23 november 2005, Verenigd Koninkrijk/Commissie (T-178/05, Jurispr. blz. II-4807), nageleefd door bij brief van 30 maart 2007 aan de Letse autoriteiten haar opmerkingen op de voorgestelde wijzigingen mee te delen. Ook stelt de Commissie, anders dan de Republiek Litouwen, dat punt 73 van voornoemd arrest slechts een obiter dictum bevat waar het verduidelijkt dat er geen grond is om aan te nemen dat de mededeling van een onvolledig NTP tot gevolg heeft dat de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 bedoelde termijn van drie maanden voor verwerping door de Commissie niet kan ingaan. Enerzijds moet de passus van het betrokken arrest worden uitgelegd in het licht van de specifieke omstandigheden van dat geval. Anderzijds heeft het Gerecht in hetzelfde punt van dat arrest verduidelijkt dat indien het NTP onvolledig of „voorlopig” is, de Commissie het kan verwerpen omdat het niet voldoet aan de criteria van de richtlijn of omdat het er niet aan kan worden getoetst. In die gevallen oordeelt het Gerecht dat de Commissie, door het NTP te verwerpen, de lidstaat mag verplichten een nieuw en volledig NTP mee te delen alvorens hij zijn besluit krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 neemt.
41 Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voegt hieraan toe dat de Commissie in staat moet zijn het NTP te beoordelen, wat slechts mogelijk is wanneer zij over volledige informatie beschikt. Bijgevolg mag de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden pas ingaan op het tijstip waarop deze informatie beschikbaar is, aangezien de onderzoeksprocedure anders haar nuttige werking verliest. Anders zou de Commissie het NTP immers moeten verwerpen louter vanwege het ontbreken van voldoende informatie. Daardoor zou de lidstaat haar NTP opnieuw moeten meedelen en zou een nieuwe termijn van drie maanden ingaan.
42 De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, verduidelijkt dat het loyaliteitsbeginsel van artikel 10 EG haar verbiedt om, wanneer zij niet alle elementen heeft ontvangen die zij nodig heeft om de wijzigingen van een NTP te beoordelen in het licht van de criteria van bijlage III bij richtlijn 2003/87, deze wijzigingen automatisch te verwerpen zonder de betrokken lidstaat de gelegenheid te geven binnen een bepaalde termijn de ontbrekende elementen aan te brengen. Anders zou de Commissie — om de termijn van drie maanden na te leven — de wijzigingen van het NTP moeten verwerpen, hoewel de lidstaat uit eigen initiatief of daarom verzocht inspanningen doet om de ontbrekende informatie te verzamelen en mee te delen. Volgens het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland is het gedrag van de Republiek Letland in strijd met het beginsel van goede trouw, aangezien zij aanvankelijk had erkend dat het NTP onvolledig was en de door de Commissie gevraagde bijkomende inlichtingen had verstrekt, maar daarna heeft aangevoerd dat de termijn van drie maanden niet was nageleefd.
43 Ter terechtzitting heeft de Commissie, in antwoord op een vraag van het Gerecht, verzaakt aan haar subsidiair argument dat de termijn van drie maanden in ieder geval slechts begon te lopen vanaf de datum waarop haar secretariaat-generaal het aangepaste NTP had geregistreerd, namelijk 5 januari 2007. Hiervan is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
44 Tot slot is de Commissie van mening dat de brief van 30 maart 2007 inderdaad in het Engels en niet in het Lets is geschreven, maar dat dit geen invloed heeft op de geldigheid van het bestreden besluit. Zij benadrukt ook dat zij de 27 NTP’s binnen een zeer korte termijn moest onderzoeken en dat de meeste lidstaten, met inbegrip van de Republiek Letland, zo hoffelijk zijn geweest haar een vertaling naar het Engels van hun NTP te sturen. De latere briefwisseling vond eveneens hoofdzakelijk in het Engels plaats. De Commissie was er bijgevolg van uitgegaan dat de Republiek Letland ermee had ingestemd de briefwisseling in het kader van het onderzoek van het NTP in het Engels te voeren, aangezien zij met haar brief van 25 april 2007 had geantwoord op de brief van 30 maart 2007 zonder bezwaar te maken tegen het gebruik van deze taal. In ieder geval vormt de schending van verordening nr. 1 een procedurele onregelmatigheid die enkel tot nietigverklaring van de uiteindelijke rechtshandeling kan leiden indien de procedure zonder deze onregelmatigheid een ander resultaat had kunnen hebben. Het vertalen van de briefwisseling tussen de Commissie en de Republiek Letland naar het Lets zou in casu zeker de procedure hebben verlengd, maar zou niet tot een ander resultaat hebben kunnen leiden.
Beoordeling door het Gerecht
— De controlebevoegdheid van de Commissie op grond van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87
45 Op grond van artikel 9, lid 3, eerste zin, van richtlijn 2003/87 kan de Commissie binnen drie maanden nadat een lidstaat een NTP heeft meegedeeld, dit NTP of een deel ervan verwerpen als het onverenigbaar is met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 van deze richtlijn. Volgens de tweede zin van deze bepaling neemt de lidstaat pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1 of lid 2, van deze richtlijn wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard. Tot slot bepaalt de derde zin van deze bepaling dat de Commissie elk besluit tot verwerping motiveert.
46 Zoals door de rechtspraak is erkend, is de uit artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 voortvloeiende bevoegdheid van de Commissie om op het NTP toezicht uit te oefenen en het te verwerpen, streng afgebakend, aangezien zij zowel inhoudelijk als in de tijd is begrensd. Enerzijds is dit toezicht beperkt tot de toetsing door de Commissie van de verenigbaarheid van het NTP met de criteria van bijlage III en met artikel 10 van richtlijn 2003/87 en anderzijds moet het worden uitgeoefend binnen drie maanden na de mededeling van het NTP door de lidstaat (beschikking Gerecht van 30 april 2007, EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, T-387/04, Jurispr. blz. II-1195, punt 104; zie eveneens in die zin arrest Gerecht van 7 november 2007, Duitsland/Commissie, T-374/04, Jurispr. blz. II-4431, punt 116).
47 De voorafgaande controle op grond van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 leidt overigens niet noodzakelijk tot een besluit van de Commissie. De Commissie moet naar aanleiding van de mededeling van een NTP weliswaar zorgvuldig en onpartijdig onderzoeken of dit NTP verenigbaar is met de criteria van bijlage III en met artikel 10 van richtlijn 2003/87. Uit de woorden „kan [...] verwerpen” volgt evenwel dat de Commissie in dit verband over een zekere discretionaire beoordelingsbevoegdheid beschikt. Daaruit volgt bovendien dat indien de Commissie geen gebruik maakt van deze bevoegdheid binnen drie maanden nadat een lidstaat zijn NTP heeft meegedeeld, de lidstaat dit NTP in beginsel kan uitvoeren onder de in de artikelen 11 en volgende van richtlijn 2003/87 bedoelde voorwaarden, zonder dat hiervoor de goedkeuring van de Commissie is vereist. De procedure tot toetsing van een NTP hoeft dus niet noodzakelijkerwijs te worden afgesloten met een formeel besluit, met name wanneer de lidstaat in de loop van deze procedure alle gevraagde wijzigingen aanbrengt. De Commissie kan er daarentegen toe worden gebracht gebruik te maken van haar beslissingsbevoegdheid op grond van artikel 9, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87 wanneer de lidstaat nog vóór het verstrijken van de termijn van drie maanden nalaat of weigert zijn NTP te wijzigen, ondanks de opgeworpen bezwaren. Wanneer de Commissie geen besluit tot verwerping vaststelt, wordt het meegedeelde NTP immers definitief en rust er een vermoeden van rechtmatigheid op, zodat het door de lidstaat kan worden uitgevoerd (zie in die zin beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, punt 46 supra, punten 106, 107, 111, 115 en 120).
48 In dit verband kan de Commissie niet met succes aanvoeren dat artikel 9, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87, waarin is bepaald dat de „voorgestelde wijzigingen” moeten worden „[aanvaard] door de Commissie”, vereist dat de Commissie een formeel besluit neemt waarin zij deze wijzigingen goedkeurt. Zoals het Gerecht reeds heeft geoordeeld, vinden de betrokken wijzigingen plaats in de loop van een latere fase van de onderzoeksprocedure, namelijk naar aanleiding van de bezwaren van de Commissie tegen het meegedeelde NTP of bepaalde delen ervan, en strekken zij er net toe om tegemoet te komen aan de aanvankelijk door de Commissie uitgedrukte bezwaren inzake de verenigbaarheid met de in bijlage III bedoelde criteria en met artikel 10 van richtlijn 2003/87. De aanvaarding van deze wijzigingen door de Commissie is dus slechts het logische gevolg van de aanvankelijk door haar opgeworpen bezwaren in het kader van de haar door artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 verleende beperkte bevoegdheid om toezicht uit te oefenen en om te verwerpen, en is dus niet de uitdrukking van een algemene goedkeuringsbevoegdheid (beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, punt 46 supra, punt 104). Uit deze rechtspraak volgt overigens niet dat de aanvaarding door de Commissie van de aan het NTP aangebrachte wijzigingen moet worden uitgedrukt in een formeel besluit. Een dergelijke uitlegging zou integendeel ingaan tegen het beginsel dat de Commissie ten aanzien van een NTP niet over een algemene goedkeuringsbevoegdheid beschikt. Bovendien zou zij in strijd zijn met de opzet van artikel 9, lid 3, derde zin, van richtlijn 2003/87, dat enkel betrekking heeft op een besluit tot verwerping en niet op een besluit tot goedkeuring.
49 In het licht van deze beginselen moet worden onderzocht of de Commissie in casu artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 heeft nageleefd.
— Het begrip mededeling in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87
50 Er zij aan herinnerd dat de Republiek Letland in wezen aanvoert dat de Commissie, wat de procedure voor onderzoek van het aangepaste NTP betreft, de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden niet in acht heeft genomen. Aangezien het aangepaste NTP werd meegedeeld op 29 december 2006, verstreek deze termijn op 29 maart 2007. De Commissie heeft de Republiek Letland echter pas op 30 maart 2007 een verzoek om inlichtingen gestuurd — in het Engels en dus in strijd met artikel 3 van verordening nr. 1 — waarin zij aangaf dat dit NTP onvolledig was.
51 In casu staat vast dat het bestreden besluit niet is vastgesteld binnen een termijn van drie maanden na 29 december 2006, de datum waarop het aangepaste NTP werd meegedeeld, maar slechts op 13 juli 2007. In die omstandigheden moet worden onderzocht of de mededeling van het aangepaste NTP een nieuwe termijn van drie maanden heeft doen ingaan, nadat de onderzoeksprocedure voorlopig was afgesloten met het eerste besluit tot verwerping. Met andere woorden moet worden onderzocht of het begrip mededeling van een NTP in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, zowel betrekking heeft op de aanvankelijke mededeling van het NTP als op de mededeling van het aangepaste NTP, met name naar aanleiding van een besluit tot verwerping van de Commissie.
52 De bewoordingen van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 maken inzake de „mededeling van een NTP” — die de termijn van drie maanden doet ingaan — geen onderscheid tussen de eerste mededeling van het NTP en de latere mededeling van een aangepast NTP, in het bijzonder nadat de Commissie een besluit tot verwerping heeft vastgesteld. De precisering dat deze mededeling gebeurt „uit hoofde van lid 1” van hetzelfde artikel, bepalende dat „elke lidstaat een [NTP opstelt], waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die [handels]periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen”, zorgt in dit verband bovendien niet voor bijkomende opheldering, aangezien zowel de eerste mededeling van het NTP als de latere mededeling van het aangepaste NTP betrekking hebben op een voorgenomen kwantificering door de lidstaten van de toe te wijzen emissierechten.
53 De bewoordingen „voorgestelde wijzigingen” sluiten overigens de mogelijkheid, of zelfs de verplichting, van de lidstaten niet uit om dergelijke wijzigingen voor te stellen in de vorm van een formele „mededeling” van een aangepast NTP, in het bijzonder wanneer het gaat om wijzigingen met een aanzienlijke strekking. In dit verband zij eraan herinnerd dat het Gerecht reeds heeft erkend dat artikel 9, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87 geen enkele beperking stelt wat de mogelijke wijzigingen betreft en dat elke wijziging aan de Commissie moet worden meegedeeld en door haar worden aanvaard alvorens het aldus gewijzigde NTP als grondslag voor een besluit van de lidstaat op grond van artikel 11 van richtlijn 2003/87 kan dienen (arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 40 supra, punt 56). In dezelfde zin heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie, door het NTP te verwerpen, de lidstaat kon verplichten een nieuw en volledig NTP mee te delen alvorens hij een definitief besluit kan nemen (arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 40 supra, punt 73). Overeenkomstig deze beginselen vloeit uit het dispositief van het eerste besluit tot verwerping (artikelen 2 en 3, lid 3) overigens voort dat de Commissie zelf van mening was dat alle wijzigingen van het NTP haar in casu moesten worden „meegedeeld” en dat deze wijzigingen aldus waren onderworpen aan haar voorafgaande controle op grond van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87.
54 Bovendien beoogt de krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 ingeleide procedure, teleologisch beschouwd, niet alleen de Commissie in staat te stellen vooraf toezicht uit te oefenen, maar ook de lidstaten rechtszekerheid te verschaffen en hen meer in het bijzonder binnen een korte termijn in staat te stellen om snel te weten hoe zij op basis van hun NTP in de betrokken toewijzingsperiode de emissierechten kunnen toewijzen en de communautaire emissiehandelsregeling kunnen beheren. Gelet op de beperkte duur van deze periode — drie of vijf jaar (artikel 11 van richtlijn 2003/87) — hebben namelijk zowel de Commissie als de lidstaten er een rechtmatig belang bij dat elk geschil over de inhoud van het NTP snel wordt opgelost en dat het NTP tijdens zijn geldingsduur niet het gevaar loopt door de Commissie te worden betwist (beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, punt 46 supra, punt 117).
55 Deze overwegingen gelden voor elk NTP, los van de vraag of het om de aanvankelijk meegedeelde versie gaat dan wel om een aangepaste en later meegedeelde versie. Dat de Commissie verplicht is om naar aanleiding van de mededeling van een aangepast NTP een snelle en efficiënte controle uit te oefenen is daarenboven nog meer van belang wanneer vóór deze controle reeds een eerste fase van onderzoek van het oorspronkelijke NTP heeft plaatsgevonden, die in voorkomend geval heeft geleid tot een besluit tot verwerping gevolgd door een wijziging van dit NTP. De Commissie betoogt dat zij de voorgestelde wijzigingen van een NTP of een aangepast NTP mag onderzoeken zonder zich te moeten houden aan de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden. Deze stelling kan echter ingaan tegen de doelstelling van een snelle en efficiënte controle en tegen de rechtszekerheid waarop de mededelende lidstaat recht heeft om de emissierechten aan de op zijn grondgebied gevestigde installaties te kunnen toewijzen voor de aanvang van de handelsperiode krachtens artikel 11 van deze richtlijn.
56 Tot slot kan de Commissie niet stellen dat zij na afloop van de tweede fase van de onderzoeksprocedure inzake de beoordeling van de voorgestelde wijzigingen van het NTP, een formeel besluit tot goedkeuring van deze wijzigingen moest vaststellen — hetgeen deze fase zou onderscheiden van de fase betreffende het aanvankelijk meegedeelde NTP —, aangezien een dergelijk besluit niet is voorgeschreven door artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, en evenmin noodzakelijk is (zie punt 48 hierboven).
57 Bijgevolg moet de conclusie luiden dat het begrip mededeling in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 zowel de aanvankelijke mededeling als de latere mededelingen betreft van de verschillende versies van een NTP, zodat elk van deze mededelingen een nieuwe termijn van drie maanden doet ingaan.
— Het verstrijken van de termijn van drie maanden van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87
58 Uit een en ander volgt dat de mededeling van het aangepaste NTP op 29 december 2006 in casu een nieuwe termijn van drie maanden heeft doen ingaan in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87.
59 Aangezien de termijn van drie maanden in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 op 29 maart 2007 verstreek, kwam het verzoek om inlichtingen, dat de Commissie op 30 maart 2007 aan de Republiek Letland verstuurde, te laat. Bijgevolg hoeft niet meer te worden onderzocht of een dergelijk verzoek, zo het niet te laat zou zijn gekomen, de termijn had kunnen stuiten of schorsen en evenmin of een dergelijke stuiting of schorsing kon plaatsvinden niettegenstaande het feit dat de brief in het Engels en niet in het Lets was opgesteld.
60 Hieruit volgt dat het aangepaste NTP definitief was geworden op 30 maart 2007.
61 Anders dan de Republiek Letland stelt, is een procedurele onregelmatigheid betreffende de niet-naleving van de termijn van drie maanden in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 evenwel niet zodanig zwaar en duidelijk dat het bestreden besluit op basis daarvan als non-existent kan worden aangemerkt (zie arrest Hof van 6 maart 2008, Commissie/Spanje, C-196/07, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De handelingen van de instellingen worden immers, zelfs indien zij onregelmatig zijn, in beginsel geacht rechtsgeldig te zijn en roepen bijgevolg rechtsgevolgen in het leven, zolang zij niet zijn ingetrokken, in het kader van een beroep tot nietigverklaring nietig zijn verklaard of in het kader van een prejudiciële verwijzing of een exceptie van onwettigheid ongeldig zijn verklaard (arrest Gerecht van 23 oktober 2008, People’s Mojahedin Organization of Iran/Raad, T-256/07, Jurispr. blz. II-3019, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals vastgesteld in punt 47 hierboven, wordt het NTP na afloop van de onderzoeksprocedure krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 en gelet op de bijzonderheden van deze procedure, definitief en rust er vanaf dan een vermoeden van rechtmatigheid op, indien de Commissie geen besluit heeft genomen binnen de drie maanden. De in casu vastgestelde onregelmatigheid, namelijk het feit dat het bestreden besluit te laat is vastgesteld, kan niet als zodanig zwaar en duidelijk worden aangemerkt dat zij de non-existentie van het besluit met zich zou brengen. Rekening houdend met het fundamentele beginsel van rechtszekerheid, dient de non-existentverklaring van een handeling beperkt te blijven tot uiterst extreme gevallen (zie in die zin arresten Hof van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a., C-137/92 P, Jurispr. blz. I-2555, punten 48 en 50; 8 juli 1999, Chemie Linz/Commissie, C-245/92 P, Jurispr. blz. I-4643, punten 93 en 95, en 5 oktober 2004, Commissie/Griekenland, C-475/01, Jurispr. blz. I-8923, punten 18 en 20).
62 Bijgevolg moet het bestreden besluit nietig worden verklaard wegens schending van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de andere door de Republiek Letland aangevoerde middelen.
Kosten
63 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Republiek Letland in de kosten worden verwezen.
64 Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Bijgevolg dragen de Republiek Litouwen, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Slowaakse Republiek hun eigen kosten.
HET GERECHT (Derde kamer),
rechtdoende, verklaart:
-
Besluit C(2007) 3409 van de Commissie van 13 juli 2007 inzake de wijziging van het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Letland voor de periode 2008-2012 heeft meegedeeld, overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, wordt nietig verklaard.
-
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten alsmede die van de Republiek Letland.
-
De Republiek Litouwen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen elk hun eigen kosten.
Azizi
Cremona
Frimodt Nielsen
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 maart 2011.
ondertekeningen