Home

Zaak C-226/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 januari 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Oldenburg — Duitsland) — Stadt Papenburg/Bundesrepublik Deutschland (Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna — Beslissing van betrokken lidstaat om in te stemmen met door Commissie opgestelde ontwerplijst van gebieden van communautair belang — In aanmerking te nemen belangen en standpunten)

Zaak C-226/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 januari 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Oldenburg — Duitsland) — Stadt Papenburg/Bundesrepublik Deutschland (Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna — Beslissing van betrokken lidstaat om in te stemmen met door Commissie opgestelde ontwerplijst van gebieden van communautair belang — In aanmerking te nemen belangen en standpunten)

13.3.2010

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 januari 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Oldenburg — Duitsland) — Stadt Papenburg/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-226/08)(1)

(Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna - Beslissing van betrokken lidstaat om in te stemmen met door Commissie opgestelde ontwerplijst van gebieden van communautair belang - In aanmerking te nemen belangen en standpunten)

2010/C 63/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Oldenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stadt Papenburg

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Oldenburg — Uitlegging van artikel 2, lid 3, artikel 4, lid 2, eerste alinea, alsmede artikel 6, leden 3 en 4, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Grondwettelijk beschermde economische belangen van een gemeente in verband met de exploitatie van een binnenhaven, die duurzaam kunnen worden geschaad door de mogelijke aanwijzing van de betrokken locatie als gebied van communautair belang — Belangen en gezichtspunten die de betrokken lidstaat in aanmerking moet nemen bij de verlening van zijn instemming met de door de Commissie opgestelde ontwerplijst van gebieden van communautair belang

Dictum

1)

Artikel 4, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006, moet aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat niet toestaat, zijn instemming voor opneming van één of meer gebieden in de door de Europese Commissie opgestelde ontwerplijst van gebieden van communautair belang om andere redenen dan redenen van natuurbescherming te weigeren.

2)

Artikel 6, leden 3 en 4, van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105, moet aldus worden uitgelegd dat doorlopende onderhoudswerkzaamheden in de vaargeul van estuaria, die geen verband houden met of niet nodig zijn voor het beheer van het gebied en waarvoor reeds vóór afloop van de omzettingstermijn van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105, volgens nationaal recht goedkeuring is verleend, wanneer zij worden voortgezet na de opneming van het gebied in de lijst van de gebieden van communautair belang conform artikel 4, lid 2, derde alinea, van deze richtlijn, op grond van genoemd artikel 6, leden 3 en 4, moeten worden onderworpen aan een beoordeling van de gevolgen daarvan voor dat gebied, voor zover zij een project vormen en significante gevolgen kunnen hebben voor het betrokken gebied.

Indien die onderhoudswerkzaamheden, met name gelet op het feit dat zij telkens opnieuw moeten worden uitgevoerd, op de aard ervan of op de voorwaarden waaronder zij worden uitgevoerd, als één enkele verrichting kunnen worden beschouwd, in het bijzonder wanneer zij tot doel hebben om de vaargeul op een bepaalde diepte te houden door regelmatige en daartoe noodzakelijke baggerwerkzaamheden, kunnen zij worden geacht één en hetzelfde project in de zin van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105, te zijn.